Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening op de heffing en invoerdering van rioolheffing 2009

Geldend van 26-12-2008 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening op de heffing en invoerdering van rioolheffing 2009

De raad van de gemeente Westland;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2008, nr. 5.3.4;

gelet op artikel 223 van de Gemeentewet;

  

besluit:

 

vast te stellen de:

 

Verordening op de heffing en invoerdering van rioolheffing 2009

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

    • b.

      gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

    • c.

      water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

  • 2. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 3. Als roerende zaak wordt aangemerkt:

    • a.

      een object, niet zijnde onroerend, dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering;

    • b.

      een gedeelte van een onder a bedoeld object dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • c.

      een samenstel van twee of meer onder a bedoelde objecten of onder b bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam ‘rioolheffing’ wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater;

b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven:

    a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel;

    b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    b. ingeval een gedeelte van een perceel - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 - voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.

  • 2. Ingeval het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 7 bedoelde kalenderjaar geldt.

  • 3. Ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.

  • 4. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt geheven naar het aantal personen dat van het perceel gebruik maakt.

Artikel 6 Belastingtarieven

  • 1. Het tarief van de belasting bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:

    a. woningen 0,0158 %;

    b. niet-woningen 0,0163 %;

    met dien verstande dat per perceel niet meer dan € 1.500,00 wordt geheven.

  • 2. Het tarief van de belasting bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt voor een perceel dat wordt gebruikt door:

    a.een particulier huishouden, bestaande uit:

    1o. één persoon € 93,00;

    2o. twee personen € 104,04;

    3o. drie of meer personen € 115,20;

    b.niet-particulieren € 115,20.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid is beslissend de gebruikssituatie op 1 januari van het belastingjaar of, wanneer de belastingplicht later aanvangt, de gebruikssituatie bij aanvang van de belastingplicht.

  • 4. Voor de vaststelling van de gebruikssituatie ten aanzien van een particulier huishouden is beslissend wat terzake in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is geregistreerd, tenzij blijkt dat de gebruikssituatie anders is.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.

  • 2. De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 3. Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het heffingstijdvak aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel naar maandbedragen herleide gedeelten van het overeenkomstig artikel 6 van toepassing zijnde tarief als er in dat heffingstijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog kalendermaanden overblijven. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, in de loop van het heffingstijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel naar maandbedragen herleide gedeelten van het overeenkomstig artikel 6 van toepassing zijnde tarief als er in dat heffingstijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog kalendermaanden overblijven. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Bij de aanvang van de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, op de eerste van een kalendermaand is over die maand de volle belasting verschuldigd. Bij aanvang op een later tijdstip wordt over de lopende kalendermaand geen belasting geheven.

  • 6. Bij beëindiging van de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, na de eerste van een kalendermaand is over die maand de volle belasting verschuldigd.

  • 7. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen en wijze van betaling

  • 1. De belasting moet worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden na de dagtekening.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is dan € 100,00 doch minder dan € 1.200,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn drie maanden na de dagtekening.

  • 3. Indien en voor zo lang gebruikgemaakt wordt van de mogelijkheid van automatische betalingsincasso geldt voor de aanslagen bedoeld onder:

  • a. lid 1, een betalingstermijn van drie maanden, waarbij de derde termijn vervalt één maand na de tweede termijn;

  • b. lid 2, een betalingstermijn van 8 maanden, waarbij de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Verordening rioolrechten Westland 2008’, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening rioolheffing Westland 2009’.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 16 december 2008,
de griffier - N. Broekema
de voorzitter - J. van der Tak