Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregels toegang en toeleiding Jeugdhulp via het generalistenteam in de gemeente Aalten 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregels toegang en toeleiding Jeugdhulp via het generalistenteam in de gemeente Aalten 2015

Burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten;

gelet op artikel 160 van de Gemeentewet, titel 4.2. van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 4 en artikel 13 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Aalten 2015;

overwegende, dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ten aanzien van de melding van een hulpvraag, de registratie en gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met een jeugdige of zijn ouders, de verslaglegging, het ondersteuningsplan en de indiening van een aanvraag voor een individuele voorziening;

Besluiten:

vast te stellen de Beleidsregels toegang en toeleiding Jeugdhulp via het generalistenteam in de gemeente Aalten 2015.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      Verordening: Verordening Jeugdhulp gemeente Aalten 2015;

    • b.

      Wet: Jeugdwet.

  • 2. Verder hebben alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt dezelfde betekenis als in de wet en de verordening.

Artikel 2: Inrichting toegang via generalistenteam

  • 1. Het college richt voor de procedure voor de melding van een hulpvraag door een jeugdige en/of zijn ouders de toegang in met een professioneel generalistenteam.

  • 2. Voor de jeugdhulp betreft dit in zijn algemeenheid het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek, voor persoonlijke verzorging en begeleiding van voormalige AWBZ-gefinancierde zorg kan dit het WMO-consultententeam (Toegangsteam) zijn.

  • 3. Daar waar in deze beleidsregel het Ondersteuningsteam genoemd wordt kan daarom in voorkomende gevallen ook het Toegangsteam gelezen worden.

  • 4. Het college laat zich in de voorbereiding en afhandeling van een (melding) van een hulpvraag vertegenwoordigen door het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek.

  • 5. Hiervoor verleent het college het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek mandaat.

Artikel 3: Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen schriftelijk, telefonisch of mondeling een hulpvraag melden bij het college.

  • 2. Iedere jeugdige of ouder die zijn woonplaats heeft in de gemeente kan zich ook rechtstreeks met een jeugdhulpvraag richten tot het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek.

  • 3. Ook de huisarts, jeugdarts, medisch specialist, docent/schoolbegeleider of maatschappelijk ondersteuner van de jeugdige en/of de ouders kan de jeugdige en/of de ouders voorstellen/begeleiden om de hulpvraag aan het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek voor te leggen.

Artikel 4: Vooronderzoek en gespreksvoorbereiding

  • 1. Het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek verzamelt in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders alle voor het gesprek over de hulpvraag noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 2. Indien de jeugdige en zijn ouders dit wensen worden zij in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in art. 1.1. van de wet op te stellen en dit toe te voegen aan de gegevensverzameling, als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Zo spoedig mogelijk nadat de gegevens zijn verzameld, maakt het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek een afspraak voor een gesprek.

  • 4. Indien de gegevens van de jeugdige en zijn situatie reeds voldoende bekend zijn, kan het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek afzien van de in leden 1 en 2 bedoelde verzameling van gegevens.

  • 5. Indien de gespreksvoorbereiding een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag, kan het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek en volstaan met een onderzoeksverslag, overeenkomstig artikel. 6.

Artikel 5: Het gesprek

  • 1. Voor zover noodzakelijk onderzoekt het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek zo spoedig mogelijk na de gespreksvoorbereiding in een gesprek met deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag van het gezin;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te treffen;

    • g.

      de wijze waarop de individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen, en

    • h.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.1.6 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 3. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in art.1.1. van de wet hebben opgesteld en voor het vooronderzoek beschikbaar hebben gesteld, betrekt het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek dat als eerste bij het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

Artikel 6: Het gespreksverslag met mogelijk het ondersteuningsplan

  • 1. Van het gesprek wordt een onderzoeksverslag gemaakt, waarin het oordeel van het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek over de wenselijkheid van een individuele, overige en/of eventuele andere voorziening wordt vastgelegd onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders kenbaar gemaakte gevolgen.

  • 2. Indien het onderzoeksverslag leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening, wordt ter zake een ondersteuningsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 3. Zo spoedig mogelijk na het gesprek verstrekt het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek aan de jeugdige of zijn ouders, een schriftelijke weergave van het gesprek (het onderzoeksverslag) en, in voorkomend geval, het ondersteuningsplan.

  • 4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het onderzoeksverslag of ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 5. Het definitieve onderzoeksverslag of ondersteuningsplan wordt voor instemming ter ondertekening voorgelegd aan de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 7:Ondersteuning hulpvraag middels (vrij toegankelijke) overige of andere voorziening

  • 1. Indien de beoordeling van de hulpvraag door het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek leidt tot de wenselijkheid van de inzet van een vrij toegankelijke overige of andere voorziening, kan de jeugdige en/of zijn ouders hier vrijelijk gebruik van maken.

  • 2. Tenzij de ondersteuning direct geboden kan worden door het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek zelf, wordt de jeugdige en/of zijn ouders desgewenst doorgeleid naar de aanbieder van de overige of andere voorziening.

  • 3. Indien de jeugdige en/of zijn ouders in afwijking van het eindoordeel uit het verslag van mening zijn dat toch een individuele voorziening toegekend zou moeten worden, kan zij dit door middel van een fictieve aanvraag voor een individuele voorziening aan het college ter beoordeling voorleggen. In dat geval is artikel 8 van toepassing.

Artikel 8: Ondersteuning hulpvraag middels individuele (niet vrij toegankelijke) voorziening: De aanvraag voor een beschikking

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. De ontvangst van deze aanvraag wordt schriftelijk bevestigd.

  • 3. Een schriftelijke aanvraag kan worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4. Een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek en, in voorkomend geval, een ondertekend ondersteuningsplan wordt door het college als complete aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd.

  • 5. Een niet voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek of ondersteuningsplan wordt door het college eveneens als een aanvraag voor een individuele voorziening beschouwd, tenzij de jeugdige of zijn ouders hebben aangegeven geen aanvraag te wensen.

  • 6. Op de aanvraag wordt overeenkomstig de bepalingen hierover in de Algemene wet bestuursrecht door het college beschikt.

Artikel 9: Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten d.d. 16 december 2014.
De burgemeester, G. Berghoef
De secretaris, J. Nobel

Toelichting

op de Beleidsregels toegang en toeleiding Jeugdhulp via het generalistenteam in de gemeente Aalten 2015

Algemeen:

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 2 tot en met 8 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 4, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Volgens deze beleidsregel is het college verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de uitvoering van de toeleidingsprocedure voor het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in de verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. In dit geval betreft het de mandatering aan het gebiedsgebonden generalistenteam, i.c. het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek. Dit wordt geregeld in artikel 2.

Zoals in de algemene toelichting op de Verordening Jeugdhulp Gemeente Aalten 2015 al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze beleidsregels bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 4), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 5) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 6) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 8) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Artikel 3: Melding hulpvraag

Middels dit artikel wordt duidelijk gemaakt dat er een concreet verschil bestaat tussen een melding van een hulpvraag, waarin wordt aangegeven dat er op grond van ervaren problematiek een mogelijke behoefte aan een vorm van jeugdhulp in algemene zin bestaat, en een uiteindelijke aanvraag tot een bepaalde vorm van jeugdhulp. Met (de melding van) een hulpvraag start de procedure tot inventarisatie en beoordeling van de aanwezige problematiek via het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek. Dit kan uiteindelijk aan het eind van deze gehele procedure uitmonden in een concrete aanvraag tot daadwerkelijke toekenning van een individuele voorziening via een beschikking van het college (artikel 8).

Artikel 4. Vooronderzoek en gespreksvoorbereiding

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.

Lid 1 van dit artikel regelt dat iedere hulpvraag of verwijzing schriftelijk wordt geregistreerd indien de inschakeling van een wijkteammedewerker de volgende stap is. Deze registratie is de basis voor het vervolg van de procedure, maar is ook nodig voor het geval een cliënt op een later tijdstip met een hulpvraag bij het wijkteam terugkeert en de voorgaande situatie bij de nieuwe beoordeling moet worden meegewogen. Dit is met andere woorden noodzakelijk voor een goede toegang tot de zorg die het college moet bieden. De wet geeft in artikel 7.4.1 hiervoor een juridische grondslag.

 In het kader van privacywetgeving is het essentieel dat jeugdigen en ouders over deze verwerking van gegevens goed worden geïnformeerd, zodat zij weten hoe en bij wie zij desgewenst hun privacyrechten kunnen uitoefenen.

Hierover zal meteen bij het eerste contact over de hulpvraag duidelijkheid aan de

cliënt moeten worden geboden.

Het eerste en tweede lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien.

Op verzoek van de jeugdige en zijn ouders kan ook een door hen zelf (met hun netwerk) opgesteld familiegroepplan onderdeel uit gaan maken van de gegevensverzameling. Dit is overeenkomstig art. 1.1. van de Jeugdwet een hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen, die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Het familiegroepplan vormt hiermee een instrument/middel om de eigen kracht van gezinnen te aan te spreken en mogelijk te versterken. Desgewenst kan de jeugdige en zijn ouders hiervoor bij of via het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek ondersteuning vragen.

Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

In lid 3 is bepaald dat zo spoedig mogelijk na de verzameling van gegevens een afspraak voor een gesprek wordt gemaakt. Daaruit is af te leiden dat de gemeente alert moet zijn op onnodige vertraging in de procedure. Weliswaar eist de zorgvuldigheid wel dat eerst de nodige gegevens worden verzameld. Maar het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat nog gegevens tijdens het gesprek worden verzameld.

In het vierde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.

Dit laatste is bepaald in artikel 4, vijfde lid. Ook lid 5 is ter bestrijding van onnodige bureaucratie. Dit bepaalt dat het college in overleg met de jeugdige of ouders van een gesprek kan afzien indien de gespreksvoorbereiding al een afgerond beeld oplevert. Wel dient dan nog formeel te worden vastgesteld dat de jeugdige of zijn ouders het al dan niet eens is/zijn met de toeleiding naar een overige voorziening of de verlening van een individuele voorziening. In verband hiermee wordt altijd een onderzoeksverslag gemaakt en ter ondertekening voorgelegd. Het verslag kan vervolgens de basis zijn voor toeleiding naar een overige voorziening of voor het verlenen dan wel weigeren van een individuele voorziening. In het laatste geval regelt artikel 8 dat van een aanvraag in de zin van de Awb kan worden uitgegaan .

Artikel 5. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging aan ten grondslag ligt.

 

In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden. Het streven is hiervoor maximaal vijf werkdagen te hanteren. Als de jeugdige en zijn ouders er voor kiezen eerst een familiegroepplan op te stellen kan deze termijn hierdoor langer zijn.

 

In de onderdelen a. tot en met h. zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn.

 

Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente of het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de modelverordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

 

Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren over een eventuele ouderbijdrage. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, het CAK, die met de vaststelling en de inning is belast en deze aan de gemeente overmaakt. evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. De ouderbijdrage geldt op grond van art. 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie.

 

Artikel 6. Verslag

Lid 1 van dit artikel regelt dat bij een door het college in het gesprek geconstateerde wenselijkheid van een overige voorziening, dit duidelijk in het verslag wordt vermeld. Hierbij moet eveneens duidelijk worden aangegeven dat toeleiding naar alleen een overige voorziening tot gevolg heeft dat de procedure met het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek stopt, omdat geen afgeronde aanvraag voor een individuele voorziening tot stand is gekomen. Derhalve zal ook geen gemeentelijke beschikking volgen. Dit zal naar verwachting niet tot problemen leiden, omdat een cliënt het in deze situatie eens is met de toeleiding en daarom geen behoefte zal hebben aan een bezwaarmogelijkheid (vanzelfsprekend onverminderd zijn klachtrecht). Indien de professional van het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek en de jeugdige en zijn ouders een individuele voorziening wenselijk achten, is lid 2 van toepassing. Er wordt dan, tenzij dit vanwege de aard van de te verlenen hulp niet noodzakelijk is, een ondersteuningsplan opgesteld dat bij de feitelijke hulpverlening kan worden gebruikt. Zowel het gespreksverslag als het ondersteuningsplan dient conform lid 3 zo spoedig mogelijk na het gesprek te worden verstrekt. Het streven is hiervoor een termijn van tien werkdagen tussen gesprek en verslag te hanteren. Zodoende ontstaat snel duidelijkheid over de rest van het traject. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden wordt geregeld in lid 4 van dit artikel.  

 

Artikel 7:Ondersteuning hulpvraag middels (vrij toegankelijke) overige of andere voorziening:

Als het hulpplan van het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek uitmondt in de inzet van overige of andere voorziening wordt in dit artikel aangegeven dat dit vrij toegankelijk is en de jeugdige en zijn ouders hiervoor geen aanvraag voor een beschikking voor een individuele voorziening bij de gemeente hoeven in te dienen. Zij kunnen hiervan rechtstreeks gebruik gaan maken en worden, zo nodig, door het Ondersteuningsteam hiernaar doorgeleid.

In het tweede lid wordt ook duidelijk gemaakt dat het Ondersteuningsteam Oost Achterhoek, naast de brede intake, ook zelf licht ambulante vormen van hulpverlening kan verlenen. Dit kan het geval zijn bij niet complexe hulpvragen van kinderen, jongeren en/of hun ouders. Uitgangspunt is dat de vraag in een beperkt aantal hulpverleningscontacten samen met de cliënt tot een oplossing kan worden gebracht. De competentie van cliënten vergroten staat hierbij centraal.

 

Het bepaalde in lid 3 borgt de rechtsgang van betrokkene indien de jeugdige of zijn ouders er niet mee instemmen dat zij worden verwezen naar een overige voorziening, omdat zij recht menen te hebben op een individuele voorziening of in het geval zij het niet eens zijn met een aangeboden individuele voorziening. In die gevallen kunnen zij ervoor kiezen het gespreksverslag of het ondersteuningsplan voor niet-akkoord te ondertekenen. Artikel 7 lid 3 (in combinatie met artikel 8) regelt dan dat dit door de gemeente wordt verwerkt als een aanvraag, waarop dan een beschikking/weigering zal volgen waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. Slechts indien de cliënt expliciet heeft aangegeven de aanvraag stop te willen zetten, is deze aanmerking als aanvraag niet van toepassing en volgt geen beschikking.

 

Artikel 8: Ondersteuning hulpvraag middels individuele (niet vrij toegankelijke) voorziening:

De aanvraag voor een beschikking

Bij verordening of beleidsregel moet de gemeente volgens de wet in ieder geval regels stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning van en de wijze van beoordeling van de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Algemene wet bestuursrecht worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze beleidsregel wijkt daar niet van af. Op grond van artikel 4.1. van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college) tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Lid 3 regelt dat voor een schriftelijke aanvraag  desgewenst een (via internet) hiervoor verkrijgbaar standaardformulier kan worden gebruikt.

Lid 4 regelt dat een ondertekend verslag en eventueel een ondertekend ondersteuningsplan, als complete aanvraag voor een individuele voorziening wordt beschouwd. Zo wordt voorkomen dat alsnog een aanvraagformulier moet worden ingevuld.

 

Als beslistermijn wordt de redelijke termijn conform artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht aangehouden, welke op grond van artikel 4:14 Awb verlengd kan worden. Hier is geen aparte bepaling voor opgenomen. Artikel 4:13 stelt:

1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.

2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven,  noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, heeft gedaan.

 

Artikel 9: Inwerkingtreding

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van de beleidsregel. Dit is 1 januari 2015.