Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR347967
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR347967/1
Verordening Participatiewet 2015
Geldend van 01-01-2015 t/m heden
Intitulé
Verordening Participatiewet 2015Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1 Begripsbepalingen
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
a. de raad: de gemeenteraad van de gemeente (naam gemeente);
b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (naam gemeente);
c. Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
d. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
e. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. de wet: de Participatiewet;
Hoofdstuk 2 Individuele inkomenstoeslag
Artikel 2 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. inkomen: totaal van het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet en de algemene bijstand.
b. peildatum: datum waarop een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt.
c. referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
Artikel 3 Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 105% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 4 Hoogte inkomenstoeslag
1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
a. € 375,- voor een alleenstaande
b. € 500,- voor een alleenstaande ouder
c. € 550,- voor gehuwden
2. Voor toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.
Hoofdstuk 3 Verlagen van de bijstand
Artikel 5 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de wet, Bbz 2004, IOAW of IOAZ;
b. maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet, het verlagen van de IOAW-/IOAZ-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;
c. jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar.
Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel
1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of
b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsge-vonden; of
c. belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode van 6 maanden na de datum van de beëindigingsbeschikking opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een maatregel op dat moment; of
d. het college dringende redenen aanwezig acht.
2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van het bepaalde in het eerste lid onder d, wordt daarvan aan de belanghebbende schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 7 Hoogte van de maatregel
De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de ge-draging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 8 Berekeningsgrondslag
1. De maatregel wordt toegepast op:
a. de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm, als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet of de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW/IOAZ en/of
b. de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de wet en/of
c. de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onderdeel d van de wet.
Artikel 9 Ingangsdatum en tijdvak
1. Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de maatregel toegepast op de betaling van de betreffende bijstand of uitkering over die maand.
2. Indien toepassing van het eerste lid niet mogelijk is, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatre-gel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.
3. Een maatregel wordt over één maand uitgevoerd. Het college kan het noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te spreiden over meerdere maanden.
4. In afwijking van het tweede lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft, die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 heeft ontvangen, de maatre-gel met terugwerkende kracht betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.
Artikel 10 Samenloop van gedragingen en recidive
1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplich-tingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.
2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet ge-noemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.
3. De hoogte van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen 12 maanden, na de datum van de beschikking waarin de vorig verwijtbaar aangemerkte gedraging is vastgesteld, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 11 tot en met 19 van deze verorde-ning.
4. Indien de verdubbeling van de hoogte van de maatregel en/ of het bepaalde in het tweede lid van dit artikel niet uitvoerbaar/ mogelijk is, wordt de duur van de maatregel verdubbeld.
5. Wanneer dezelfde gedraging binnen de gestelde periode zich meer dan twee keer voordoet, vindt geen verdubbeling van de hoogte of duur meer plaats, maar wordt de maatregel afgestemd op basis van indi-vidualisering.
Artikel 11 Niet verschijnen op uitnodiging gesprek
Indien belanghebbende, zonder tegenbericht, niet verschijnt op een schriftelijke uitnodiging in verband met re-integratie om op gesprek te komen wordt een maatregel opgelegd van 10%.
Artikel 12 Jongeren
1. Indien een jongere in de 4 weken na melding geen of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geac-cepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
2. Indien een jongere onvoldoende meewerkt aan het opstellen of uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 13 Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen
Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
Artikel 14 Zelfstandige
1. Indien een zelfstandige niet of onvoldoende meewerkt aan begeleiding door een door het college aange-wezen derde, wordt een maatregel opgelegd van 40%.
2. Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004 niet naar behoren heeft gevoerd, wordt een maatregel opgelegd van 20%.
Artikel 15 Tegenprestatie
Indien belanghebbende niet of onvoldoende uitvoering geeft aan een door het college opgedragen tegen-prestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9 eerste lid onderdeel c van de wet, wordt een maatregel op-gelegd van 40%.
Artikel 16 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1. Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, heeft betoond, wordt een maatregel van 20% opgelegd gedurende een periode overeenkomstig onderstaande tabel:
Tot € 1.500 0 - 2 maanden |
1 maand |
Van € 1.500,-- tot € 5.000,-- 2- 4 maanden |
3 maanden |
Van € 5.000,-- tot € 10.000,-- 4-8 maanden |
6 maanden |
Van € 10.000,-- tot € 20.000,-- 8-16 maanden |
9 maanden |
Van € 20.000,-- tot € 40.000,-- 16-32 maanden |
12 maanden |
Vanaf € 40.000,-- vanaf 32 maanden |
18 maanden |
2. Onder tekortschietend besef wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, waarbij inbegrepen het doen van een schenking of het geen aanspraak maken op of het niet te gelde maken van voorliggende voorzieningen voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening.
Artikel 17 Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet, de IOAW, IOAZ en Bbz 2004, wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een periode van 1 maand.
Artikel 18 Nadere verplichtingen
Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 van de wet en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maat-regel opgelegd van 20%.
Artikel 19 Geüniformeerde verplichtingen
1. Indien een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a tot en met h van de wet niet of onvoldoende nakomt wordt een maatregel opgelegd van 100% gedurende een periode van een maand.
2. Het bedrag van de verlaging zoals bedoeld in het eerste lid kan worden toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden indien bijzondere omstandigheden dit recht-vaardigen.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt aan de eerste maand in ieder geval 1/3 van de verlaging toebedeeld.
Hoofdstuk 4 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Artikel 20 Verrekenen bestuurlijke boete bij recidive
1. In afwijking van artikel 60b, eerste en tweede lid van de wet kan het college de recidiveboete, met inacht-neming van de beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verrekenen indien er sprake is van dringende redenen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Hoofdstuk 5 Bestrijding misbruik
Artikel 21 Handhaving
1. Het college draagt in het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, zorg voor handhaving.
2. In het in het eerste lid genoemde handhaving komt op zijn minst tot uitdrukking in een visie op handha-ving en de aanpak van fraudepreventie en frauderepressie.
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen
Artikel 22 Beleidsregels
Onverminderd het bepaalde in artikel 1.2 van deze verordening kan het college ten behoeve van de uitvoe-ring van deze verordening beleidsregels vaststellen.
Artikel 23 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, met uitzondering van hoofdstuk 3, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 24 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 25 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, onder intrekking van:
a. Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Eersel 2009, vastgesteld op 29 september 2009;;
b. Verordening Afstemming en handhaving, vastgesteld op 19 december 2006;
c. Verordening Maatregelen en handhaving IOAW en IOAZ, vastgesteld op 16 december 2010;
d. Verordening Verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013, vastgesteld op 28 februari 2013.
Artikel 26 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Participatiewet 2015”.
Ondertekening
Toelichting 1 Verordening Participatiewet 2015
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl