Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ Zoetermeer 2015

Artikel 1 - Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • -

      mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

    • -

      vrijwilligerswerk: werk dat in enig georganiseerd verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen in de samenleving.

Artikel 2 - Inhoud van een tegenprestatie

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

  • a.

    naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument; en

  • c.

    niet zijn ontstaan door reorganisatie of afvloeiing, tot een half jaar voorafgaand aan de plaatsing (geen verdringing op de arbeidsmarkt).

Artikel 3 - Het inzetten van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan voor een belanghebbende die (nog) niet kan werken en die niet deelneemt aan een re-integratietraject een tegenprestatie inzetten.

  • 2. Het college kan een belanghebbende die zich niet aan zijn verplichtingen houdt en/of niet wil werken een tegenprestatie opdragen.

  • 3. Bij het inzetten van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende worden in aanmerking genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende worden in overweging genomen;

    • d.

      als een belanghebbende al vrijwilligerswerk verricht, wordt daarmee rekening gehouden;

    • e.

      na de vraag van het college aan een belanghebbende om een tegenprestatie te leveren, krijgt een belanghebbende twee maanden de tijd om als hij dat wil zelf een tegenprestatievoorstel in te dienen. Deze mogelijkheid geldt niet voor belanghebbenden die bedoeld worden in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 4 - Duur en omvang van een tegenprestatie

De duur en de omvang van een tegenprestatie worden naar vermogen van belanghebbende vastgesteld.

Artikel 5 - Mantelzorg

Het college zet geen tegenprestatie in wanneer een belanghebbende mantelzorg naar vermogen verricht.

Artikel 6 - Geen werkzaamheden voorhanden

Het college zet geen tegenprestatie in wanneer geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Artikel 7 - Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015, tenzij over onderdelen ervan, binnen twee weken na de bekendmaking daarvan, een inleidend verzoek tot het houden van een referendum wordt gedaan.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie, IOAW en IOAZ Participatiewet Zoetermeer 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare raad op 1 december 2014

TOELICHTING

Algemeen

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Wanneer personen deelnemen aan re-integratie dan wel participatietrajecten wordt geen tegenprestatie ingezet. Voor de personen van wie wel een tegenprestatie kan worden gevraagd kan het college, indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de gemeentelijke maatregelenverordening.

Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het inzetten van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1 - Begrippen Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1.1.1 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

  • ·

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • ·

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • ·

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen (bewuste) keuze;

  • ·

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Artikel 2 - Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 2 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het inzetten van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamhedenIn artikel 2, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Werkzaamheden die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 2, eerste lid, van deze verordening genoemde voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheid:

  • a)

    naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b)

    niet is bedoeld als re-integratieinstrument; en

  • c)

    niet leidt tot verdringing.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Samenwerking me t maatschappelijke organisatiesDe gemeente zal voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen, vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. De vrijwilligerscentrale (VIP) is een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringingDe tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Artikel 3 - Het inzetten van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie in te zetten. Het college bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie er wordt ingezet. Tegen een besluit tot het inzetten van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

Doelgroep

De tegenprestatie wordt ingezet om mensen te verleiden actief te worden en een bijdrage te leveren aan de maatschappij. Daarnaast kiest de gemeenteraad er in deze verordening voor om te bepalen dat het college een tegenprestatie kan inzetten voor een belanghebbende die zich niet aan zijn verplichtingen houdt en/of niet wil werken.

De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het college een tegenprestatie kan inzetten voor een belanghebbende die (nog) niet kan werken en die niet deelneemt aan een re-integratietraject.

Voorop staat dat wanneer belanghebbende zich niet aan zijn afspraken houdt het maatregelenbeleid van kracht is. Er zijn specifieke trajecten voor zogenaamde niet-willers die erop gericht zijn dat ook zij zo snel mogelijk een baan krijgen en houden. Van deze groep kan ook een tegenprestatie worden gevraagd om hen de gelegenheid te ontnemen zich te onttrekken aan hun verplichtingen.

Factoren inzetten tegenprestatie

In artikel 3, derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het inzetten van een tegenprestatie. Deze factoren worden hierna toegelicht.

Factor: t egenprestatie 'naar vermogen'De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Factor: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbendeBij het inzetten van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het inzetten van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren. Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbendeBij het inzetten van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 2 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op.

Factor: vrijwilligerswerk door belanghebbendeHet college kan besluiten vrijwilligerswerk aan te merken als tegenprestatie. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de maximale duur van de tegenprestatie zoals neergelegd in artikel 4 van deze verordening. Hierbij kan ook de aard van het vrijwilligerswerk een rol spelen.

Artikel 4 - Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de in te zetten tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).

Artikel 5 - Mantelzorg

Artikel 5 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg naar vermogen verricht. Met mantelzorg naar vermogen wordt bedoeld dat belanghebbende mantelzorg verricht voor de uren dat hij dat redelijkerwijs kan.

De regering heeft de mogelijkheid om geen tegenprestatie in te zetten als een belanghebbende mantelzorg verricht uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).