Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Wmo-verordening Zoetermeer 2015)

Geldend van 26-01-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Wmo-verordening Zoetermeer 2015)

De raad van de gemeente Zoetermeer;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 september 2014 (nr. 2014-000574);

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vierde, en zesde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 alsmede gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de commissie Samenleving;

overwegende

  • dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;

  • dat het belang van de cliënt centraal staat;

  • dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen;

en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit vast te stellen de Wmo-verordening Zoetermeer 2015.

HOOFDSTUK 1 - BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet - aanzienlijk - duurder is dan vergelijkbare producten;

    • b.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

    • c.

      Beperking: aan de persoon verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • d.

      Besluit Wmo: Besluit Wmo gemeente Zoetermeer, waarin tarieven en bedragen zijn opgenomen;

    • e.

      Bezoekbaar maken: het middels een door het college te bepalen tegemoetkoming bewerkstelligen dat de cliënt toegang heeft tot de woning, de woonkamer en een toiletvoorziening kan bereiken en gebruiken;

    • f.

      Collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening in natura die door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • g.

      Dagbesteding: een algemene voorziening als omschreven in het Beleidsplan Wmo en ieugdzorg gemeente Zoetermeer;

    • h.

      Eigen bijdrage: de bijdrage in de kosten als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet; 

    • i.

      Gekwalificeerde aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens de cliënt of het college gehouden is een maatwerkvoorziening te leveren conform de daarvoor geldende kwaliteitsstandaarden;

    • j.

      Gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken. En ook ruimten voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

    • k.

      Huisgenoot: iedere persoon die tot de leefeenheid van de cliënt behoort;

    • l.

      Hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde informatie en advies, waarvoor een melding wordt gedaan;

    • m.

      Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan dan wel behoort te staan ingeschreven. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;

    • n.

      Instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Regeling Subsidies AWBZ/WIz;

    • o.

      Langdurige ambulante begeleiding: een (collectieve) maatwerkvoorziening in natura waarop de cliënt is aangewezen om zelfstandig te kunnen blijven wonen en welke bijdraagt aan diens zelfredzaamheid en participatie;

    • p.

      Leefeenheid: alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam gezamenlijk huishouden te voeren;

    • q.

      Leefomgeving in verband met ondersteuning bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer (zich kunnen verplaatsen): 15 tot 20 kilometer rondom de woning van de cliënt;

    • r.

      Maatwerkvoorziening: een voorziening waarvoor een verleningsbesluit (beschikking) noodzakelijk is en welke in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget kan worden toegekend;

    • s.

      Meerkosten: kosten die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • t.

      Normale gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties (eten, slapen, lichaamsreiniging, koken), het verrichten van gebruikelijke huishoudelijke taken, verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • u.

      Ondersteuningsplan: het document waarin de hulpvraag, de hulp en ondersteuning wordt benoemd en beschreven die de cliënt nodig heeft in zijn situatie en gelet op zijn beperking(en);

    • v.

      Persoonlijk plan: een door de cliënt, al dan niet tezamen met zijn persoonlijke netwerk, opgesteld plan als bedoeld in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet;

    • w.

      Spoedeisend geval: een onvoorziene situatie die geen uitstel verdraagt;

    • x.

      Verslag: een schriftelijk document als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de wet met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 tweede lid van de wet bedoelde onderzoek waarin de oplossingen in samenspraak met de cliënt zijn benoemd;

    • y.

      Vervoersvoorziening: een voorziening, al dan niet gemotoriseerd, waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • z.

      Voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • aa.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • bb.

      Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning;

    • cc.

      Woning: een woonruimte voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen ruimtes met wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanente bewoning.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2 - PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 De melding van de hulpvraag en cliëntondersteuning

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. De wijze waarop de hulpvraag wordt gemeld is schriftelijk op een door het college beschikbaar gesteld meldingsformulier of via het digitale meldingsformulier op de gemeentelijke website.

  • 3. Het college bevestigt de melding schriftelijk of per email en wijst degene die een hulpvraag heeft gemeld als bedoeld in het eerste lid er op dat:

    • a.

      de cliënt zal worden uitgenodigd voor een gesprek; en indien de cliënt dat wenst eveneens zijn mantelzorger;

    • b.

      de cliënt en zijn mantelzorger zich tijdens het gesprek kunnen laten bijstaan door gratis onafhankelijke cliëntondersteuning; en

    • c.

      de cliënt de mogelijkheid heeft een persoonlijk plan in te dienen binnen zeven dagen na melding.

  • 4. Indien de melding betrekking heeft op het aanpassen of verlengen van een lopende maatwerkvoorziening kan het gesprek zoals bedoeld in lid 3a ook telefonisch plaats vinden.

  • 5. Het college kan afspraken maken met aanbieders en partijen uit het maatschappelijk middenveld op welke wijze zij, namens de cliënt met een (gewijzigde) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, een melding van de hulpvraag kunnen doen.

Artikel 2.2 Het gesprek

  • 1. Het college nodigt de cliënt of diens vertegenwoordiger die een melding van de hulpvraag heeft gedaan zo spoedig mogelijk na de bevestiging van ontvangst uit voor het gesprek.

  • 2. Indien de melding betrekking heeft op het aanpassen of verlengen van een lopende maatwerkvoorziening kan het gesprek zoals bedoeld in eerste lid ook telefonisch plaats vinden.

  • 3. Het college kan voorafgaande aan het gesprek als bedoeld in het eerste lid eerst, de van belang zijnde gegevens voor dat gesprek verzamelen alvorens een afspraak wordt gemaakt

  • 4. Het college onderzoekt in een gesprek met de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst familie en deskundige(n), voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt;

    • h.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • i.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • j.

      welke eigen bijdrage de cliënt met toepassing van het bepaalde in hoofdstuk 10 van deze verordening verschuldigd zal zijn, en

    • k.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 5. Als de cliënt een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.1 derde lid aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 7. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.3 Vaststellen identiteit

Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.4 Verslag van het gesprek

  • 1. Het college stelt van het gesprek als bedoeld in artikel 2.2 van deze verordening een verslag op en verstrekt dat aan de cliënt of diens vertegenwoordiger.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college in plaats van een verslag een ondersteuningsplan opstellen.

  • 3. Het college betrekt bij het verslag ook de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger.

  • 4. De procedure van de melding tot aan het verstrekken van een verslag bedraagt in principe zes weken.

Artikel 2.5 De aanvraag

  • 1. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt ingediend middels een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening, voorzien van de NAW-gegevens van de cliënt, aanmerken als aanvraag.

  • 3. In afwijking van het eerste lid is voor het aanpassen of verlengen van een lopende maatwerkvoorziening een mondelinge aanvraag (telefonisch) mogelijk. Het college stelt hiervoor nadere regels.

  • 4. Het college beslist binnen twee weken op de aanvraag.

  • 5. Het college is bevoegd de beslistermijn als bedoeld in artikel 2.3.5 tweede lid van de wet op te schorten indien nog een deskundigenadvies nodig is voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening, dan wel voor de beoordeling welke maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert.

  • 6. De bevoegdheid als bedoeld in het vorige lid is ook van toepassing indien de cliënt geen of onvoldoende gegevens, die nodig zijn voor de beoordeling van de aanspraak, heeft verstrekt als bedoeld in artikel 2.3.2 zevende lid van de wet.

Artikel 2.6 Advisering

  • 1. Het college kan een deskundigenadvies vragen indien:

    • a.

      het onduidelijk is of en zo ja, welke beperkingen de cliënt ondervindt en wat de prognose daarvan is;

    • b.

      het college dat anderszins gewenst vindt.

  • 2. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening, de cliënt of bij gebruikelijke hulp de personen die tot de leefeenheid van de cliënt behoren:

    • a.

      uit te nodigen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem/haar te bevragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

Artikel 2.7 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze in natura of als persoonsgebonden budget wordt verleend en op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt tegen de beschikking.

  • 2. Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening in de vorm van natura wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      welke de te verlenen maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de maatwerkvoorziening wordt verleend en, indien van toepassing, de voorwaarden;

  • 3. Bij het verlenen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking tevens vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat ingangsdatum en de duur is van de verstrekking is;

    • e.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

    • f.

      dat het persoonsgebonden budget wordt overgemaakt aan de Sociale verzekeringsbank.

  • 4. Bij het verlenen van een tegemoetkoming meerkosten, als bedoeld in hoofdstuk 10 van deze verordening, kan in de beschikking tevens worden vastgelegd:

    • a.

      voor welke meerkosten de tegemoetkoming moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de tegemoetkoming meerkosten;

    • c.

      wat de hoogte van de tegemoetkoming meerkosten is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en de duur van de verstrekking is;

    • e.

      welke verplichtingen zijn verbonden aan de tegemoetkoming meerkosten.

  • 5. Indien de cliënt een eigen bijdrage, dan wel een ritbijdrage is verschuldigd, wordt dat opgenomen in de beschikking.

HOOFDSTUK 3- BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK

Artikel 3.1 Algemene criteria maatwerkwerkvoorziening

1.Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Zoetermeer komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:

  • a.

    op eigen kracht;

  • b.

    met gebruikmaking van voorzieningen die voor de cliënt algemeen gebruikelijk worden geacht;

  • c.

    met gebruikelijke hulp;

  • d.

    met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

  • e.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen,

kan verminderen of wegnemen.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het verslag of het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikmaking van voorzieningen die voor de cliënt algemeen gebruikelijk worden geacht;

    • c.

      met gebruikelijke hulp;

    • d.

      met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; dan wel

    • e.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen.

  • 4.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend het verslag of het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5.

    Bij het beoordelen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening neemt het college het verslag of het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 2.4 van deze verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan als uitgangspunt.

Artikel 3.2 Specifieke criteria maatwerkvoorziening

  • 1. Er bestaat slechts aanspraak op een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie mede met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen, met dien verstande dat voor hulp bij het huishouden en individuele begeleiding ook een kortdurende noodzaak volstaat;

    • b.

      deze als goedkoopst passende bijdrage aan te merken is;

    • c.

      deze in overwegende mate op de cliënt gericht is.

  • 2. Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:

    • a.

      indien deze voor de persoon als de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover de cliënt aanspraak kan maken op een voorliggende voorziening;

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van hogere kosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan diens behoefte aan maatschappelijke ondersteuning waarvoor de maatwerkvoorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • e.

      indien de cliënt in redelijkheid van hem te vergen mogelijkheden had om zelf voor een passende oplossing te zorgen voor de beperkingen in zijn zelfredzaamheid en participatie;

    • f.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;

    • g.

      indien de cliënt geen woonplaats heeft of zal hebben in de gemeente Zoetermeer en niet in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of ingeschreven zal worden.

  • 3. Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 4. De aanvraag om een maatwerkvoorziening wordt afgewezen indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd voor de melding dan wel de aanvraag.

  • 5. De aanvraag om een maatwerkvoorziening kan worden afgewezen indien deze nog niet is gerealiseerd voor de melding dan wel aanvraag, maar waarbij de cliënt al wel verplichtingen is aangegaan, tenzij de noodzaak achteraf door het college kan worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 4 - MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 4.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Onder maatschappelijke ondersteuning in deze verordening kan bijvoorbeeld worden verstaan:

    • a.

      ondersteuning bij het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • b.

      ondersteuning bij het voeren van een (gestructureerd) huishouden;

    • c.

      ondersteuning bij het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

    • d.

      het bieden van beschermd wonen of opvang.

  • 2. Het college kan een maatwerkvoorziening verlenen gericht op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen wonen van de cliënt.

Artikel 4.2 Soorten maatwerkvoorzieningen

  • 1. Het college kan voor de maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen of algemene voorzieningen beschikbaar stellen.

  • 2. Het college kan onder andere de volgende maatwerkvoorzieningen verstrekken:

    • a.

      Kortdurend verblijf ter ontlasting van de mantelzorger en zo nodig het daarvoor noodzakelijke vervoer;

    • b.

      Hulpmiddel;

    • c.

      Woningaanpassing;

    • d.

      Begeleiding;

    • e.

      Dagbesteding

    • e.

      Vervoersvoorziening;

    • f.

      Ondersteuning bij (de organisatie van) het huishouden of een ontregeld huishouden.

  • 3. Het college kan voor begeleiding en/of dagbesteding een algemene voorziening beschikbaar stellen op de volgende voorwaarden: de algemene voorziening

    • a)

      is toegankelijk met een globaal onderzoek of iemand tot de doelgroep behoort

    • b)

      wordt uitgevoerd door een door de gemeente gecontracteerde partij/partijen

    • c)

      is gericht op het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; en/of het in aanvaardbare mate kunnen meedoen in de maatschappij

    • d)

      kan bestaan uit een aanbod van individuele of collectieve ondersteunings- en dagbestedingstrajecten, activiteiten en diensten die kunnen veranderen indien dit voortvloeit uit de behoefte van inwoners.

    • e)

      is gericht op activiteiten en resultaten zoals beschreven in artikel 6.3. lid 3, 4 en 5 van deze verordening

  • 4. De verstrekking van een algemene voorziening voor begeleiding en/of dagbesteding geschiedt binnen de kaders van het beleidsplan Wmo en aanvullende besluitvorming daarop door de gemeenteraad.

Artikel 4.3 Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als algemene, collectieve - en individuele maatwerkvoorziening, waarbij het primaat achtereenvolgens ligt bij ligt bij

    • -

      een algemene voorziening

    • -

      een collectieve voorziening

    • -

      een individuele voorziening

  • 2. Het college kan een maaM'erkvoorziening als bedoeld in het eerste lid kortdurend verlenen indien de cliënt of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 3. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het tweede lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 5- PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 5.1 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget

  • 1. De cliënt heeft aanspraak op een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      de cliënt op eigen kracht, al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van belangen aangaande de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken en in staat is deze op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt waarom hij de maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wenst te krijgen;

    • c.

      is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen voldoen aan de kwaliteitseisen van de wet en in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de voorwaarden:

    • a.

      als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      rond de verstrekking en verantwoording van het persoonsgebonden budget indien dit wordt besteed aan het realiseren van een hulpmiddel, vervoersvoorziening, woningaanpassing of een andere maatwerkvoorziening.

  • 3. Aan het persoonsgebonden budget zijn de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      het persoonsgebonden budget mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      uit het persoonsgebonden budget mogen personen uit het sociale netwerk worden betaald, indien dat leidt tot minimaal gelijkwaardige ondersteuning;

    • c.

      uit het persoonsgebonden budget mogen geen tussenpersonen of belangbehartigers worden betaald;

    • d.

      het persoonsgebonden budget moet binnen zes maanden na toekenning zijn aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden;

    • e.

      de cliënt die is aangewezen op maatschappelijke ondersteuning besteedt het persoonsgebonden budget niet aan een persoon die gebruikelijke hulp zou moeten bieden maar daartoe niet (meer) in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting.

  • 4. De cliënt of diens vertegenwoordiger aan wie een persoonsgebonden budget is verleend sluit met de gekwalificeerde aanbieder een schriftelijke overeenkomst, waar ten minste afspraken in zijn opgenomen over de kwaliteit en het resultaat van de maatschappelijke ondersteuning en de wijze van declareren,

    • a.

      een declaratie van een gekwalificeerde aanbieder bevat: een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen, het burgerservicenummer en de naam van de aanbieder, en wordt door de aanbieder ondertekend;

    • b.

      een declaratie van een gekwalificeerde aanbieder bevat het nummer waarmee die aanbieder staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, en de naam van degene die de hulp heeft geleverd, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen etmalen, en de naam en het adres van de aanbieder, en wordt namens de aanbieder ondertekend.

    • c.

      de cliënt stelt, op verzoek van het college of de Sociale verzekeringsbank, de in onderdeel b en c bedoelde schriftelijke overeenkomst en/of declaraties tot vijf jaar na de datum van de verlening van het persoonsgebonden budget ter beschikking van het college of de Sociale verzekeringsbank.

  • 5. Het college kan in afwijking van de in het vorige lid genoemde voorwaarden, andere voorwaarden stellen aan de overeenkomst in het geval het persoonsgebonden budget mag worden uitbetaald aan iemand uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 5.1 vierde lid van de verordening en de persoon die niet als een gekwalificeerde aanbieder wordt aangemerkt.

Artikel 5.2 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, hulpmiddelen en woningaanpassingen bedraagt in ieder geval niet meer dan de huur- dan wel aanschafprijs van de goedkoopst passende bijdrage, waaronder gerekend onderhoud, reparatie en verzekering zoals die door het college aan de aanbieder verschuldigd is.

  • 2. Het college kan de hoogte van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het vorige lid vaststellen op basis van een offerte dan wel standaardprijslijsten.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten is afgeleid van de tarieven waarvoor het college deze diensten heeft gecontracteerd.

  • 4. Het persoonsgebonden budget moet in ieder geval toereikend zijn om maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteitseisen als bedoeld in de wet en in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 5. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten geleverd

    • a.

      door een gekwalificeerde zorgorganisatie met overheadkosten, bedraagt 100% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd;

    • b.

      door een zelfstandig werkende gekwalificeerde aanbieder, bedraagt 85% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd;

    • c.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget welke door de cliënt mag worden besteed aan een persoon uit diens sociale netwerk of aan een persoon die niet als gekwalificeerde aanbieder wordt aangemerkt, bedraagt 50% van het tarief waarvoor het college aanbieders heeft gecontracteerd, met een minimum van het geldende minimum loon.

HOOFDSTUK 6— BEGELEIDING, HUISHOUDELIJKE HULP EN KORTDUREND VERBLIJF

Artikel 6.1 Maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:

    • a.

      Langdurige ambulante begeleiding;

    • b.

      huishoudelijke hulp

    • c.

      dagbesteding;

    • d.

      Kortdurend verblijf waaronder zo nodig het noodzakelijke vervoer;

    • e.

      specialistische begeleiding voor personen met een zintuigelijke beperking

  • 1. Het college kan voor een client die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een algemene voorziening beschikbaar stellen in de vorm van

    • a)

      langdurige ambulante begeleiding

    • b)

      dagbesteding

Artikel 6.2 Algemene criteria

  • 1. Het college kan de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in dit hoofdstuk:

    • a.

      afstemmen op de eigen kracht, ondersteuning vanuit het sociaal netwerk en informele hulp uit de sociale omgeving van de cliënt;

    • b.

      verlenen in de vorm van een totaal aan afspraken zoals neergelegd in een ondersteuningsplan.

  • 2. Voor de maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 6.1 en 6.2. geldt achtereenvolgens het primaat voor een algemene voorziening, een collectieve voorziening en een maatwerkvoorziening.

Artikel 6.3 Specifieke criteria langdurige ambulante begeleiding

  • 1. De cliënt komt niet in aanmerking voor langdurige ambulante begeleiding voor zover tot de leefeenheid van de cliënt één of meer personen behoren die naar oordeel van het college gebruikelijke hulp kunnen verlenen.

  • 2. Bij het oordeel van het college of gebruikelijke hulp kan worden gevergd, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

    • a.

      de aard, de omvang en de duur van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

    • b.

      de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

    • c.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van inwonende kinderen. Kinderen tot 18 jaar worden uitgesloten van gebruikelijke hulp;

    • d.

      de leerbaarheid van de cliënt en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

  • 3. De cliënt kan in aanmerking komen voor langdurige ambulante begeleiding indien dat bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Daaronder kan bijvoorbeeld worden verstaan ondersteuning:

    • a.

      bij het opbouwen en ondersteunen van een sociaal netwerk;

    • b.

      bij de thuisadministratie;

    • c.

      bij participatie (plannen van dagelijkse activiteiten);

    • d.

      bij zelfzorg;

    • e.

      begeleiden bij een gestructureerd huishouden;

    • f.

      van de mantelzorger.

  • 4. De langdurige ambulante begeleiding als bedoeld in artikel 6.3 derde lid van deze verordening wordt slechts verleend indien de te bereiken resultaten zijn gericht op:

    • a.

      het zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; en/of

    • b.

      het in aanvaardbare mate kunnen meedoen in de maatschappij.

  • 5. De langdurige ambulante begeleiding als bedoeld in artikel 6.3 derde lid onder e van deze verordening wordt slechts verleend indien de te bereiken resultaten zijn gericht op (het aanleren van) het zelfstandig uitvoeren van belangrijke huishoudelijke taken zodat de cliënt in staat wordt gesteld een gestructureerd huishouden te voeren.

Artikel 6.4

  • Het college kan in individuele gevallen hulp bij het huishouden toekennen voor het overnemen van huishoudelijke werkzaamheden met als resultaat een schoon gehouden huis, mits dat resultaat niet op andere wijze kan worden bereikt.

Artikel 6.5 Specifiek criterium arbeidsmatige dagbesteding

De ondersteuning zoals bedoeld in artikel 6.1 onder c. van deze verordening kan slechts worden toegekend aan de client die tijdelijk of permanent niet beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Participatiewet

Artikel 6.6 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf wordt slechts geboden indien het te bereiken resultaat gericht is op het ontlasten van de mantelzorger met het oog op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen van de cliënt.

Artikel 6.7 Specifieke criteria kortdurend verblijf

  • 1. De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf (in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis), indien het kortdurend verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger én de cliënt in dat geval aangewezen is op ondersteuning die gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2. Het kortdurend verblijf als bedoeld in het eerste lid omvat een etmaal per week.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

HOOFDSTUK 7- HULP GERICHT OP HET WONEN

Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt, die aanspraak heeft op maatwerkvoorzieningen, deze voorzieningen verlenen in de vorm van:

  • a.

    woonvoorzieningen;

  • b.

    voorzieningen om zich in en om de woning te verplaatsen.

Artikel 7.2 Woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen worden slechts geboden indien het te bereiken resultaat bestaat uit het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimte in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.

Artikel 7.3 Specifieke criteria woonvoorzieningen

  • 1. Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een maatwerkvoorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 2. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 7.2 van deze verordening, zal de toepassing van het primaat van verhuizen eerst beoordeeld worden om het bedoelde resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de kosten van aanpassing van de woning het in het Besluit Wmo genoemde bedrag te boven gaan.

  • 3. Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is, worden geen maatwerkvoorzieningen verstrekt.

  • 4. Het college kan de cliënt op wie het primaat als bedoeld in dit artikel van toepassing is zonder aanvraag in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming in de meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 10 van deze verordening;

  • 5. De cliënt kan voor een woningaanpassing in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizen als bedoeld in het tweede lid niet binnen een redelijke en/of medische aanvaardbare termijn mogelijk is.

  • 6. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

    • a.

      het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

    • b.

      het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen, voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 7. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan de maatwerkvoorziening wordt getroffen.

  • 8. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 7.1 onder a kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere dringende reden aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      deze betrekking heeft op voorzieningen als bedoeld in artikel 7.1 onder a van deze verordening in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

    • d.

      verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • e.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • f.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld.

Artikel 7.4 Zich verplaatsen in en om de woning

Maatwerkvoorzieningen voor het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien de te bereiken resultaten er op gericht zijn de cliënt in staat te stellen de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken ten behoeve van het normale gebruik van de woning.

Artikel 7.5 Specifieke criteria zich verplaatsen in en om de woning

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan bijvoorbeeld:

  • a.

    een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik worden verleend;

  • b.

    een traplift worden verleend die noodzakelijk is om de cliënt in staat te stellen ruimten te bereiken in verband met het normale gebruik van de woning, tenzij er sprake is van tijdelijke niet ongebruikelijke redelijkerwijs van de cliënt te vergen maatregelen.

HOOFDSTUK 8 - HULP BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER

Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning

Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning voorzieningen verlenen in de vorm van:

  • a.

    het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving;

  • b.

    medemensen ontmoeten en sociale verbanden aangaan,

gericht op zelfredzaamheid en participatie.

Artikel 8.2 Het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich kunnen verplaatsen met als doel participatie kan bijvoorbeeld bestaan uit:

  • a.

    het kunnen doen van boodschappen;

  • b.

    het kunnen onderhouden van sociale contacten;

  • c.

    het deelnemen aan activiteiten waaronder begrepen dagbesteding,

binnen de leefomgeving van de cliënt.

Artikel 8.3 Specifieke criteria zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving

  • 1. Met het oog op het zich verplaatsen, kan een maatwerkvoorziening worden verleend ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het zich verplaatsen over de langere afstand binnen de leefomgeving van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert het principe van het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening zoals de RegioTaxi.

  • 3. Het te bereiken resultaat als bedoeld in artikel 8.2 onder a tot en met c (tezamen) maakt participatie mogelijk tot maximaal een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer.

  • 4. Indien een vervoersvoorziening wordt verstrekt, wordt voor wat betreft de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een contact buiten de leefomgeving, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het

  • 1. bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 5. Een cliënt kan slechts voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel in aanmerking komen indien hij over een adequate stalling beschikt of een stalling in of bij diens woning te realiseren is. De kosten van een te realiseren stalling moeten in redelijke verhouding staan tot de huur - of aanschafkosten ervan én tot de verwachte gebruiksduur van de betreffende maatwerkvoorziening.

  • 6. Een cliënt kan slechts voor een aanpassing van een auto als verstrekking in aanmerking komen, indien er een noodzaak is voor het gebruik van eigen gesloten buitenvervoer.

  • 7. De cliënt is bij toekenning van gebruik van collectief vervoer tegen gereduceerd tarief een ritbijdrage verschuldigd per verreden kilometer.

  • 8. Het college stelt nadere regels over de hoogte van de ritbijdrage.

Artikel 8.4 Overgangsrecht 1999

Voor belanghebbenden die voor of op 1 maart 1999 hun vervoersvergoeding van de gemeente Zoetermeer aanwendden voor het gebruik van een eigen, zelf te besturen, auto geldt een tegemoetkoming in de kosten van € 816,-- op jaarbasis, waarbij in beginsel geen aanspraak bestaat op overige vervoersvoorzieningen.

HOOFDSTUK 9- EIGEN BIJDRAGE

Artikel 9.1 Algemene voorziening en maatwerkvoorzieningen

  • 1. De client is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor de algemene voorziening voor begeleiding en dagbesteding en voor maatwerkvoorzieningen, tenzij op grond van dit artikel of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage verschuldigd is.

  • 2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, dan wel het totaal van deze bijdragen bedraagt € 19 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen. Een indexering van dit bedrag door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, wordt gevolgd.

  • 3. De bijdrage voor maatwerkvoorzieningen bedoeld in het eerste lid, is verschuldigd zolang de client van de voorziening gebruik maakt of tot de volledige kostprijs van de voorziening door de cliënt is betaald.

  • 4. het college stelt nadere regels aan het opleggen van de eigen bijdrage voor de algemene voorziening voor begeleiding en dagbesteding, zoals bedoeld in lid 1

  • 5. Voor dagbesteding specifiek gericht op arbeidsmatige activiteiten is geen bijdrage, als bedoeld in het eerste lid, verschuldigd.

  • 6. Voor de maatwerkvoorziening Regiotaxi is geen bijdrage, als bedoeld in het eerste lid, verschuldigd. Voor deze voorziening geldt een door het college vast te stellen ritbijdrage per verreden kilometers.

  • 7. Voor de verstrekking van een maatwerkvoorziening waarvan de kosten per verstrekking niet hoger zijn dan € 100, is geen bijdrage, als bedoeld in het eerste lid, verschuldigd.

  • 8. Indien een maatwerkvoorziening wordt verleend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de eigen bijdrage, als bedoeld in het eerste lid, verschuldigd door:

    • -

      de onderhoudsplichtige ouders; en

    • -

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de cliënt.

Artikel 9.2 Kostprijs

  • 1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de prijs waarvoor de gemeente die maatwerkvoorziening afneemt van of aanschaft bij een (gecontracteerde) aanbieder, inclusief de bijkomende kosten.

  • 2. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het bedrag daarvan.

Artikel 9.3 Overgangsrecht

Voor cliënten, voor wie op 31 december 2019 een termijn voor de verschuldigdheid van de eigen bijdrage voor een voorziening geldt, blijft die termijn ook na 1 januari 2020 van toepassing.

HOOFDSTUK 10- TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN

Artikel 10.1 Aanspraak

  • 1. De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de daarmee verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor de volgende kosten:

    • a.

      verhuis- en herinrichtingskosten die noodzakelijk zijn om cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid en participatie;

    • b.

      een sportvoorziening;

    • c.

      het noodzakelijke gebruik van de eigen auto of taxi in verband met deelname aan het maatschappelijk verkeer als bedoeld in hoofdstuk 8 van deze verordening;

    • d.

      het bezoekbaar maken van één woning in Zoetermeer in geval de persoon als bedoeld in het eerste lid zijn hoofdverblijf heeft in een instelling;

    • e.

      vervoer buiten de leefomgeving bij dreigende vereenzaming.

  • 2. De aanvraag om een verhuiskostenvergoeding kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de cliënt voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      de cliënt verhuist vanuit of naar woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • c.

      de cliënt verhuist naar een op zorgverlening gerichte instelling;

    • d.

      de cliënt verhuist naar een woning in de gemeente Zoetermeer vanuit een andere gemeente;

    • e.

      de nieuwe woonruimte niet adequaat is en er problemen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning;

    • f.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      De verhuizing een rechtstreeks gevolg is van een vorige verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en waarvoor geen andere dringende reden aanwezig was

  • 3. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan slechts aanspraak maken op een tegemoetkoming indien deze persoon geen aanspraak heeft of kan hebben op een vergoeding van de (meer)kosten op grond van een voorliggende voorziening.

  • 4. De persoon als bedoeld in het eerste lid kan aanspraak maken op een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten indien:

    • a.

      het primaat van verhuizen geldt zoals bedoeld in artikel 7.3 tweede lid, of:

    • b.

      de hoogte van de tegemoetkoming minder bedraagt dan de kosten van het aanpassen van de woning.

Artikel 10.2 Verlening

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend op aanvraag, ingediend voordat de kosten zijn gemaakt.

  • 2. De tegemoetkoming voor een sportvoorziening wordt voor een periode van minimaal drie jaar verleend en wordt alleen verstrekt indien de met een reeds eerder verstrekte tegemoetkoming aangeschafte voorziening technisch is afgeschreven.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming verhuis- en herinrichtingskosten toekennen in het besluit waarin het primaat van verhuizen wordt toegepast als bedoeld in artikel 7.3 tweede lid van deze verordening.

Artikel 10.3 Hoogte tegemoetkoming en uitbetaling

  • 1. De tegemoetkoming voor verhuis- en herinrichtingskosten wordt niet eerder uitbetaald dan nadat de persoon als bedoeld in artikel 10.1 van deze verordening binnen redelijke termijn na de toekenning is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning gelet op zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast waaronder in ieder geval:

    • a.

      op welke wijze de tegemoetkoming wordt vastgesteld;

    • b.

      de hoogte van de tegemoetkoming;

    • c.

      de wijze waarop die te gelde kan worden gemaakt; en

    • d.

      de wijze waarop rekening wordt gehouden met samenvallende vervoersbehoeften van personen als bedoeld in artikel 10.1 van deze verordening.

HOOFDSTUK 11 - NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING

Artikel 11.1 Plicht tot schriftelijke inlichtingen

Degene aan wie krachtens deze dan wel de voorafgaande verordeningen een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college schriftelijk mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 11.2 Beëindiging

  • 1. In aanvulling op artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of deze of voorafgaande verordeningen of die zijn opgenomen in de beschikking;

    • b.

      de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

    • c.

      de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan het gebruik van de maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      de cliënt is verhuisd naar een andere gemeente, is overleden, of er andere wijzigingen in de noodzaak voor het gebruik van de voorziening hebben plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan een toegekende tegemoetkoming meerkosten, zoals bedoeld in hoofdstuk 10 van deze verordening, beëindigen, indien:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet of deze of voorafgaande verordeningen of die zijn opgenomen in de beschikking;

    • b.

      de cliënt wordt opgenomen in een instelling;

    • c.

      de cliënt zich niet houdt aan de verplichtingen verbonden aan de toekenning van de tegemoetkoming meerkosten;

    • d.

      de cliënt is verhuisd naar een andere gemeente, is overleden, of er andere wijzigingen in de noodzaak voor het gebruik van de tegemoetkoming hebben plaatsgevonden.

Artikel 11.3 Herziening en intrekking

  • 1. In aanvulling op de in artikel 2.3.10 van de wet genoemde mogelijkheden kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a.

      niet of niet volledig wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet, deze of voorafgaande verordeningen of die zijn opgenomen in de beschikking;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      achteraf blijkt dat de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • d.

      bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, blijkt dat de cliënt niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 5.1 van deze verordening;

    • e.

      er andere wijzigingen in de noodzaak voor het gebruik van de voorziening hebben plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan een besluit tot toekenning van een tegemoetkoming zoals bedoeld in hoofdstuk 10 van deze verordening herzien of intrekken indien

    • a.

      niet of niet volledig wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet, deze of voorafgaande verordeningen of die zijn opgenomen in de beschikking;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen;

    • c.

      achteraf blijkt dat de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • d.

      er andere wijzigingen in de noodzaak voor het gebruik van de voorziening hebben plaatsgevonden.

Artikel 11.4 Terugvordering en verrekenen

  • 1. Indien het recht op een voorziening is ingetrokken of herzien, kan het college in aanvulling op artikel 24.1 van de wet:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag genoten maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget terugvorderen;

    • b.

      de ten onrechte ontvangen tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 10 van deze verordening terugvorderen;

    • c.

      de geldswaarde van een maatwerkvoorziening in natura terugvorderen.

  • 2. De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie.

HOOFDSTUK 12 - BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK

Artikel 12.1 Fraudepreventiebeleid

  • 1. Het college voert actief fraudepreventiebeleid.

  • 2. Cliënten met een hulpvraag worden duidelijk voorgelicht over het ontvangen van een maatwerkvoorziening (digitaal, mondeling of schriftelijk) en de daarmee samenhangende verplichtingen.

  • 3. In de beschikking worden de voorwaarden welke verbonden zijn aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening opgenomen.

  • 4. Met aanbieders worden contractuele afspraken gemaakt over de te leveren diensten, de prestaties en de facturering.

Artikel 12.2 Controle

  • 1. Het college controleert, al dan niet periodiek, de in artikel 12.1 van deze verordening bedoelde voorwaarden en afspraken.

  • 2. Het college kan bij de controle als bedoeld in het vorige lid gebruik maken van algemene en risicogestuurde analyses.

  • 3. Het college kan ten behoeve van de controle als bedoeld in het eerste lid afspraken maken met de Sociale verzekeringsbank.

HOOFDSTUK 13 - OVERIGE BEPALINGEN

§ 1. Jaarlijkse blijk waardering mantelzorgers

Artikel 13.1 De wijze van waardering

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers.

  • 2. De waardering als bedoeld in het eerste lid wordt naar keuze verleend in natura of als een financiële tegemoetkoming, waarvan de hoogte in het Wmo Besluit 2015 wordt vastgelegd.

  • 3. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college ook oog voor mantelzorgers van cliënten die mogelijk alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

§ 2. Klachtafhandeling en medezeggenschap

Artikel 13.2 Regeling voor klachtenafhandeling

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 13.3 Regeling voor medezeggenschap

  • 1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen in natura.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders.

§ 3. Kwaliteit

Artikel 13.4 Kwaliteitseisen

  • 1. Aanbieders stellen eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten en zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 13.5 Prijs kwaliteitsverhouding

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

§ 4. Betrekken van ingezetenen

Artikel 13.6 - Inspraak en medezeggenschap

Bij aparte verordening, genaamd Verordening cliëntenparticipatie Adviesraad sociaal domein Zoetermeer, regelt de raad de inspraak en medezeggenschap zoals bedoeld in artikel 2.1.3 lid 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

HOOFDSTUK 14 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 14.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze Verordening indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14.2 Indexering

  • 1. Het college past jaarlijks per 1 januari de in het kader van het Besluit Wmo geldende bedragen aan conform de ontwikkeling van de prijsindex consumentenprijzen (CBS-CPI).

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid past het college jaarlijks per 1 januari de hoogte van de ritbijdrage, als bedoeld in artikel 8.3 zevende lid van deze verordening aan op basis van het tarief per kilometer zoals berekend door het Stadsgewest Haaglanden of eventuele rechtsopvolger, afgeleid van het 0Vchipkaarttarief.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid past het college jaarlijks per 1januari de hoogte van de eigen bijdrage, zoals bedoeld in artikel 9.1 van deze verordening aan, met inachtneming van het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het eerste lid worden de bedragen uit artikel 4.2 lid i t/m k van het besluit Wmo geïndexeerd conform de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA)

  • 5. In afwijking van het gestelde in het eerste lid worden de bedragen uit artikel 4.2 lid a t/m e en h van het besluit Wmo geïndexeerd conform de gewogen prijsindex van het Centraal Plan Bureau (CPB)

  • 6. In afwijking van het gestelde in het eerste lid worden de bedragen uit artikel 4.2 lid f en g van het besluit Wmo geïndexeerd conform de NEA-index.

  • 7. In afwijking van het gestelde in het eerste lid worden de bedragen genoemd in de onderstaande artikelen in het besluit niet geïndexeerd:

    • -

      Artikel 2.4;

    • -

      Artikel 6.1 eerste en tweede lid;

    • -

      Artikel 7.1 derde lid onder b;

    • -

      Artikel 8.1 tweede lid.

    • -

      Hoofdstuk 9

Artikel 14.3 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd.

Artikel 14.4 Overgangsrecht tariefdifferentiatie PGB en maximale periode voor betaling eigen bijdrage

  • 1. Voor cliënten, die op 31 december 2019 een PGB ontvangen, blijft de op 31 december 2019 geldende PGB-tariefdifferentiatie van toepassing tot en met 30 juni 2020.

  • 2. Voor cliënten, die op 31 december 2019 een PGB ontvangen, blijft de op 31 december 2019 geldende PGB-tariefdifferentiatie van toepassing tot en met 30 juni 2020.

  • 3. Als na 1 januari 2020 wordt beslist op een bezwaarschrift tegen een PGB-beschikking van voor 1 januari 2020, dan gebeurt dat met toepassing van de op 31 december 2019 geldende PGB-tariefdifferentiatie.

  • 4. Voor cliënten, voor wie op 31 december 2019 een termijn voor de verschuldigdheid van de eigen bijdrage voor een voorziening geldt, blijft die termijn ook na 1 januari 2020 van toepassing.

Artikel 14.5 Intrekking huidige verordening

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de WMO-verordening Zoetermeer 2013 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van de WMO-verordening Zoetermeer 2013 en hieraan voorafgaande verordeningen met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit van de individuele voorziening wordt ingetrokken.

Artikel 14.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Wmo-verordening Zoetermeer 2015.

Artikel 14.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zoetermeer op 13 oktober 2014.