Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening toeristenbelasting 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

1. De verordening

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 4 september 2014;

gelet op de overwegingen van de commissie Bestuur en Middelen van 7 oktober 2014

gelet op artikel 216 en 224 van de Gemeentewet;

besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

VERORDENING TOERISTENBELASTING 2015.

1.1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zandvoort;

  • b.

    de raad: de gemeenteraad van Zandvoort;

  • c.

    ambtenaar belast met de heffing: de gemeenteambtenaar die door het college is aangewezen als de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar belast met de heffing van de gemeentelijke belastingen.

    • 1.

      2 NORMSTELLING

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam 'toeristenbelasting' wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2;

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2;

  • 3. Als er geen persoon is aan te wijzen die gelegenheid biedt tot verblijf, is degene belastingplichtig die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:

  • 1.

    van degene die verblijft in een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet Toelating Zorg instellingen;

  • 2.

    van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers;

  • 3.

    van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf forensenbelasting is verschuldigd.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten dat zij verblijf houden.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

  • 1.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto, caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

    • b.

      kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen merendeels / hoofdzakelijk / geheel of nagenoeg geheel ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

    • c.

      vaste standplaats: een terrein of terreingedeelte dat deel uitmaakt van een kampeerterrein en dat ter beschikking wordt gesteld voor de plaatsing van eenzelfde kampeermiddel gedurende een seizoen of een jaar.

    • d.

      volgtijdige standplaats: een terrein of terreingedeelte dat deel uitmaakt van een kampeerterrein en dat ter beschikking wordt gesteld voor de volgtijdige plaatsing van verschillende kampeermiddelen.

    • e.

      woning: een huis, een naar aard en inrichting vergelijkbare ander onderkomen of een deel van een huis of een vergelijkbaar onderkomen.

    • f.

      particulier: een natuurlijk persoon die buiten de uitoefening van een bedrijf of beroep gelegenheid biedt tot verblijf.

    • g.

      particulier verhuurde woning: een woning die door een particulier ter beschikking wordt gesteld voor het houden van verblijf met overnachting tegen een vergoeding in welke vorm dan ook.

    • h.

      strandhuisjes: bouwwerken op het Noordzeestrand, niet zijnde een commercieel geëxploiteerde ruimte, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd als verblijf voor vakantie- en andere recreatieve doeleinden.

  • 2.

    Voor particulier verhuurde woningen, voor kampeermiddelen op vaste standplaatsen en voor strandhuisjes kan het aantal overnachtingen bedoeld in artikel 5 op een bij de aangifte gedaan verzoek van de belastingplichtige forfaitair worden vastgesteld.

  • 3.

    Bij de forfaitaire berekening voor particulier verhuurde woningen wordt per woning:

    • a.

      het aantal overnachtende personen gesteld op 2 per woning indien het aantal aanwezige slaapplaatsen 3 of minder bedraagt en 3 per woning indien het aantal slaapplaatsen 4 bedraagt;

    • b.

      het aantal nachten gesteld op 90.

  • 4.

    Bij de forfaitaire berekening voor strandhuisjes wordt per strandhuisje:

    • a.

      het aantal overnachtende personen gesteld op 2,74 per strandhuisje;

    • b.

      het aantal nachten gesteld op 60.

  • 5.

    Bij de forfaitaire berekening voor kampeermiddelen op vaste standplaatsen wordt per standplaats:

    • a.

      het aantal overnachtende personen gesteld op 2,36 personen;

    • b.

      het aantal nachten gesteld op 91,75.

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In afwijking van het bepaalde in artikel 6 wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal overnachtingen, indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op grond van artikel 6 berekende aantal.

Artikel 8 Belastingtarief

Het tarief bedraagt per overnachting € 2,25.

Artikel 9 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Wijze van heffing

  • 1. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2. Na aanvang van het belastingjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de voorlopige aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de voorlopige aanslagen moeten worden betaald in 7 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens op de laatste dag van de daarop volgende maand..

  • 3. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen, voor zover niet bedoeld in het eerste en tweede lid, worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 4. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete zijn het eerste, tweede en het derde lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 5. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 12 Nadere regels door het college

Het college kan nadere regels geven voor de heffing en de invordering van de toeristenbelasting.

Artikel 13 Kwijtschelding

Bij de invordering van toeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 14 Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het inwerking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft,zulks schriftelijk te melden aan de door het college aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d van de Gemeentewet.

1.3 OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15 Bevoegdheden

De 'ambtenaar belast met de heffing' is belast met de uitvoering van deze verordening.

Artikel 16 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De 'Verordening toeristenbelasting 2014', vastgesteld bij raadsbesluit van 6 november 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

    • 2.

      Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

    • 3.

      De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

    • 4.

      Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening toeristenbelasting 2015'.

Aldus vastgesteld in openbare raadsvergadering van 10 november 2014

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING

2.1 ALGEMEEN

Algemeen

Artikel 224 Gemeentewet maakt het mogelijk om een toeristenbelasting te heffen voor het houden van verblijf door niet-ingezetenen. Het gaat hier om een algemene belasting waarvan de opbrengsten toevloeien aan de algemene middelen van de gemeente. Dat laat onverlet dat tegenover de opbrengsten ook aanzienlijke investeringen staan die direct of indirect ten goede komen aan de recreatief-toeristische sector. Te denken valt aan extra uitgaven voor openbare orde en veiligheid, voor verkeer, vervoer en waterstaat (zoals recreatieve fietspaden en bewegwijzering), voor evenementen, promotie en VVV en voor investeringen in recreatievoorzieningen en musea.

Hoewel de Gemeentewet daartoe niet verplicht, beperkt de verordening het belastbaar feit tot een verblijf met betaalde overnachting. Deze beperking is aangebracht uit een oogpunt van uitvoerbaarheid. Zonder deze nadere beperking zou bijvoorbeeld ook de logeerpartij bij familie tot belastingheffing moeten leiden. Dit is in de praktijk niet te controleren en te handhaven.

Met de keuze voor overnachtingen tegen een vergoeding in welke vorm ook, sluit de verordening aan bij een in de praktijk bestaand afrekenmoment. Degene die gelegenheid biedt tot overnachting zal immers ervoor zorg dragen dat hij de afgesproken vergoeding ontvangt. Daarnaast zal de ontvangen vergoeding in de (financiële) administratie worden verantwoord. De heffing van de toeristenbelasting sluit daarmee aan bij een al bestaande wettelijke plicht tot het voeren van een administratie. Dit maakt de controle en handhaving uitvoerbaar.

Hoewel niet verplicht voorgeschreven, is de naam 'toeristenbelasting' ontleend aan artikel 224 Gemeentewet. Opgemerkt wordt dat de naam de lading van de belastingheffing op grond van deze verordening niet volledig dekt. In navolging van de Gemeentewet stelt deze verordening aan de overnachting geen eisen van toeristische of recreatieve aard. Ook in de jurisprudentie is al meermalen bevestigd dat ook betaald verblijf met overnachting zonder toeristische of recreatieve aanleiding, tot belastingplicht leidt.

Een neutraal belastbaar feit

Voor een goede spreiding van lasten is het wenselijk dat het belastbaar feit niet onnodig wordt ingeperkt. Doel is alle overnachtingen waarvoor de verblijfhouder een vergoeding in welke vorm dan ook verschuldigd is, in de heffing te betrekken. Gelet op het voorgaande is het belastbaar feit in de verordening neutraal geformuleerd. Hierdoor wordt voorkomen dat nieuwe benamingen die voor nieuwe en bestaande verblijfsvormen worden geintroduceerd, zonder aanpassingen in de verordening aan de toeristenbelasting zijn onderworpen.

Beperkte forfaitaire regeling

In de verblijfssector zijn voornamelijk ondernemers actief. Op deze ondernemers rust op grond van fiscale wetgeving al een administratieplicht. Daarnaast zijn deze ondernemers op grond van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene plaatselijke verordening (APV) verplicht een zogenoemd nachtregister bij te houden. Deze administraties bieden op zich al voldoende informatie om de hoogte van de belastingaanslag te bepalen. Door bij de aanslagregeling op deze administraties aan te sluiten, wordt voorkomen dat ondernemers onnodige aanvullende handelingen moeten verrichten. Daarnaast sluit de aanslagregeling beter aan bij de werkelijke overnachtingen zodat ook hiermee een realistische spreiding wordt bereikt over alle verblijfhoudende niet-ingezetenen.

Naast ondernemers bieden ook particulieren overnachtingsmogelijkheden aan. Zolang dit op kleine schaal gebeurt, is geen sprake van een onderneming en hoeft die particulier ook geen administratie bij te houden. Een sluitende overnachtingsadministratie zou in dat geval wel tot een noemenswaardige verzwaring van de administratieplicht leiden.

Om die reden is voor deze groep een forfaitaire regeling geopend om op een doelmatige wijze tot een reële belastingheffing te komen.

Er zijn verblijfsvormen waarbij een onderkomen ter beschikking wordt gesteld maar waar geen helder zicht bestaat op het werkelijk aantal persoenen dat voor overnachting van dat onderkomen gebruik maakt. Bij die onderkomen dwingen ook de administratieve voorschriften niet tot het dagelijks bijhouden van het aantal personen. Het gaat daarbij vooral om kampeerterreinen met vaste standplaatsen. Ook hier wordt uit

doelnnatigheidsoverwegingen de mogelijkheid geboden om het forfait toe te passen. Overigens geldt het forfait niet automatisch bij de genoemde onderkomens. Uitgangspunt is het werkelijke aantal overnachtingen. Het forfait wordt alleen op verzoek toegepast voor de genoemde categorieën onderkomens. Overigens kan het college van B&W in specifieke situaties die sterke gelijkenis vertonen, op grond van art. 63 AWR (hardheidsclausule) het forfait overeenkomstig van toepassing verklaren.

2.2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de belastingverordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1. Ook in artikel 6 zijn begrippen en begripsomschrijvingen opgenomen.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter voorkoming van discussies is het belastbaar feit neutraal geformuleerd. In verband met de Wet basisregistratie personen is de tekst van artikel 224 Gemeentewet aangepast. Deze aanpassing is in artikel 2 verwerkt.

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts toeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden;

  • b.

    door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.

Het begrip 'verblijf houden' is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein. Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het 'houden van verblijf met overnachten'.

Ook zijn de woorden 'tegen betaling van een vergoeding' opgenomen om te voorkomen dat ook het logeren bij familie of bekenden belast is. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden 'in welke vorm dan ook' zijn opgenomen om ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen overeen is gekomen. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van een naturistenvereniging via de contributie voor hun verblijf betalen (Hoge Raad 7 juni 2002, nr. 36.316, UN: AD3600, Belastingblad 2002, blz. 889).

Wij wijzen erop dat door de woorden 'tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook' er geen toeristenbelasting verschuldigd is als in het geheel geen vergoeding hoeft te worden betaald. Zo mocht een gemeente geen toeristenbelasting heffen voor het verblijf van kinderen onder de zes jaar, omdat dat verblijf van deze kinderen op de camping gratis was en de camping ook geen gezinstarief kende (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 39129, UN: AS7919; Schouwen-Duiveland).

In de verordening is ervan afgezien om uitsluitend de overnachtingen door toeristen belastbaar te stellen. Het is immers praktisch ondoenlijk om de toeristen te scheiden van hen die om andere redenen binnen de gemeente tegen vergoeding overnachten. Het begrip 'verblijf houden' veronderstelt een verblijf van enige duur.

De beperking dat de belasting alleen geheven kan worden indien verblijf wordt gehouden door personen die volgens de basisregistratie personen niet met een adres in de gemeente zijn ingeschreven, maakt de toepassing van de toeristenbelasting in andere gevallen dan die waarin sprake is van het houden van nachtverblijf niet eenvoudig. Het is namelijk praktisch nauwelijks uitvoerbaar om van bijvoorbeeld de bezoekers van een ontspanningscentrum, te verlangen dat zij aantonen dat zij in het persoonsregister van de gemeente staan ingeschreven. Om die reden is er in deze verordening van afgezien om ook andere verblijfsmogelijkheden in de belastingheffing te betrekken. Hoewel ook heffing van een dagtoeristenbelasting mogelijk is, is in de verordening de heffing van toeristenbelasting gekoppeld aan het houden van verblijf met overnachten.

Aan de heffing van dagtoeristenbelasting zijn door de jurisprudentie overigens beperkingen gesteld. Uit het arrest van de Hoge Raad inzake de watertoeristenbelasting van Amsterdam (Hoge Raad 30 maart 1983, nr. 21.535, BNB 1983/191, Belastingblad 1983, blz. 289) blijkt dat de gemeente met de toeristenbelasting niet in de voetsporen mag treden van de oude vermakelijkhedenbelasting. Doordat de gemeente Amsterdam (dag)verblijf aan boord van rondvaartboten in de heffing betrok, was de Hoge Raad van oordeel dat daarmee het

houden van verblijf in een inrichting tot het geven van vermakelijkheid werd belast.

In dergelijke gevallen kan de gemeente wel een vermakelijkhedenretributie heffen in de zin van artikel 229, eerste lid, onderdeel c, van de Gemeentewet. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet materiële belastingbepalingen (1 januari 1995) geldt niet langer dat de vermakelijkhedenretributie maximaal kostendekkend is. Dit betekent dat de mogelijkheden voor gemeenten tot het heffen van een vermakelijkhedenretributie zijn verruimd.

De toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 e.v. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

De belasting wordt geheven van ieder die gelegenheid tot overnachting biedt en dit doet tegen de ontvangst van een vergoeding.

In de verordening wordt deze persoon steeds aangeduid als 'de belastingplichtige'.

De belastingplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een lichaam zijn. Onder de laatstgenoemde categorie valt ook de gemeente zelf voor de door haar geëxploiteerde ondernemingen. Degene die tegen vergoeding gelegenheid tot overnachten biedt, maar die zijn gasten elders onderbrengt omdat zijn eigen bedrijf geheel volgeboekt is en hiervoor een vergoeding ontvangt, wordt eveneens als belastingplichtige aangemerkt. Uit de tekst blijkt dat iemand die meerdere verblijfsaccommodaties beheert voor het totaal aantal overnachtingen belastingplichtig is.

Onder 'hem ter beschikking staande ruimten of terreinen' vallen ook ruimten of terreinen bij derden waarover hij op afroep beschikking kan krijgen. Ook deze staan hem ter beschikking.

Tweede lid

Ingevolge artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan zijn gasten en wel als een extra bedrag dat boven de normale verblijfskosten in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook HR 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien er geen belastingplichtige is aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, derde lid. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

Artikel 4 Vrijstellingen

De Gemeentewet schrijft geen verplichte vrijstellingen voor. Desondanks is ervoor gekozen enkele bijzondere verblijfsvormen vrij te stellen. Het gaat hierbij om verblijfsvormen waarbij de verblijfhouder doorgaans geen vrije keuze heeft. Naast verzorgden en verpleegden in verzorgings-, verpleeg- en ziekenhuizen is daarbij in een regeling voorzien voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers zijn gehuisvest.

Eerste lid

Voor de vrijstelling voor verzorgden en verpleegden is aansluiting gezocht bij de Wet Toelating Zorginstellingen.

Tweede lid

Deze opgenomen vrijstelling heeft tot doel verblijf in de gemeente van asielzoekers onbelast te laten zijn als zij niet als ingezetenen met een adres in de gemeente zijn ingeschreven in de basisregistratie personen. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen) heffing mogelijk is ter zake van het verblijf van asielzoekers, achtte de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken een terughoudend beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde Kamervragen (Belastingblad 1994, blz. 284). In een geval waarin een gemeente toch hief, sprak Hof Arnhem uit dat asielzoekers in een voormalig hotel niet onder de belasting vielen omdat het voormalig hotel blijvend aan die bestemming was onttrokken en het verblijf van de asielzoekers niet viel onder een van de in de verordening opgesomde accommodatiemogelijkheden (Hof Arnhem 4 april 2002, nr. 00/01365, UN: AE3601, Belastingblad 2002, blz. 992; zie ook Hof 's-Hertogenbosch, nr. 98/05499, UN: AB1527, Belastingblad 2001/938).

Derde lid

In de praktijk komt het voor dat mensen meer dan 90 dagen een gemeubileerde woonruimte huren (bijvoorbeeld bij een stacaravan of een standplaats). In dat geval doet zich niet alleen het belastbaar feit van de toeristenbelasting voor (overnachten tegen vergoeding) maar ook dat van de forensenbelasting (90 dagen of meer beschikken over een gemeubileerde woonruimte). In de verordening is daarom een vrijstelling in de toeristenbelasting opgenomen. Hierdoor betalen huurders van een gemeubileerde woonruimte wel forensenbelasting maar geen toeristenbelasting.

Hoewel volgens de uitspraak Hof 's-Gravenhage 1 oktober 1975, nr. 63/1975, BNB 1976/83 (Wissenkerke) deze cumulatie niet in strijd is met de wet, lijkt het billijk deze anticumulatiebepaling op te nemen.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Als mogelijke maatstaven van heffing voor de toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad 3 oktober 2003, nr. 38185, LJN:AL6974, Belastingblad 2003, blz. 1238 (Haarlemmermeer)).

Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot. Door de aard van de toeristenbelasting als verblijfsbelasting, ligt het voor de hand dat de te betalen toeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook HR 21 juli 1987, nr. 24.516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629). Dit is in de artikelen Stoten met 7 van de verordening het geval.

De maatstaf van heffing gaat uit van de formule: aantal overnachtende personen x het aantal nachten dat zij verblijf hielden = het aantal overnachtingen. Een overnachting is de keer dat een niet-ingezetene overnacht. Bij een gezin van 4 personen dat een week in een hotel verblijft, is dus sprake van (4 personen x 7 nachten is) 28 overnachtingen.

Uitgangspunt is het werkelijke aantal personen en het werkelijke aantal nachten. Alleen in situaties waarbij deze aantallen op basis van administraties niet zijn vast te stellen geldt een forfait.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Zoals onder de algemene toelichting al is aangegeven, is de forfaitaire berekeningswijze beperkt tot situaties waarin doorgaans geen administratie wordt gevoerd, of waar een aanslagregeling naar het werkelijke aantal overnachtingen tot extra administratieve inspanningen leidt. Dit laatste doet zich bijvoorbeeld voor bij seizoens- of jaarplaatsen waarbij de ondernemer geen goed zicht heeft op de dagelijkse bezetting.

Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat de toeristenbelasting naar haar aard een verblijfsbelasting is waaraan als eis moet worden gesteld dat zij het bedrag van de belasting afhankelijk stelt van feiten en omstandigheden die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt. Ook is uitgesproken dat de gemeentelijke wetgever met betrekking tot deze feiten en omstandigheden een forfaitaire regeling mag vaststellen. Zie in dit verband Hoge Raad 17 juni 1981, nr. 19.919, BNB 1981/243 (Gasselte), Hof Leeuwarden 21 augustus 1981, nr. 290.80, V-N 1981, blz. 2030 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden 11 juni 1982, nr. 1.099/80 El, Belastingblad 1983, blz. 258 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden 12 november 1982, nr. 399/82 El, Belastingblad 1983, blz. 535 (Ameland), Hoge Raad 21 juli 1987, nrs. 24.516, 24.517 en 24.518, Belastingblad 1987, blz. 629, 637 en 641, Hoge Raad 15 september 1993, nr. 28.125, BNB 1993/355, Belastingblad 1993, blz. 636 (Aalsmeer).

Eerste lid

Het eerste lid geeft een beschrijving van de gebruikte begrippen. De definities in dit artikel dienen uitsluitend voor de uitwerking van de forfaitaire berekeningswijze.

De begrippen 'kampeermiddel' en 'kampeerterrein' zijn ontleend aan de Wet op de openluchtrecreatie. Hoewel deze wet inmiddels is ingetrokken, bieden de daar gegeven omschrijvingen ons inziens een betere afbakening van de typen onderkomens en van de locatie waar deze worden aangetroffen. Door de formulering hoeven stacaravans niet meer afzonderlijk te worden genoemd. Zolang stacaravans niet omgevingsvergunningplichtig zijn en op een standplaats staan (in de praktijk voor een seizoen of een jaar) kan het forfait van toepassing zijn. Stacaravans die niet op een standplaats staan, kunnen bij verhuur door particulieren ook onder de forfaitaire regeling (voor woningen) vallen.

Het begrip 'woning' bouwt voort op het spraakgebruik. Het gaat hier om bouwwerken die mensen tot woning dienen of als zodanig geschikt zijn. Kenmerkend voor een woning is doorgaans dat een gezin in het bouwwerk langere tijd in zelfstandigheid kan verblijven. Voorbeelden van woningen en vergelijkbare onderkomens zijn zomerhuisjes, vakantiebungalows, appartementen, woonboten, waterwoningen, stacaravans en chalets. Ook een verdieping of een kamer in een huis vallen onder de omschrijving.

Met het begrip 'particulier' is aangegeven dat het moet gaan om een natuurlijke persoon die de overnachtingsmogelijkheid aanbiedt buiten de uitoefening van een bedrijf of beroep. Te denken valt aan particulieren die een kamer verhuren tijdens een groot evenement zoals de vierdaagse, het bollenseizoen of een jaarlijks terugkerend festival. Voor de vraag of de overnachtingen al dan niet worden aangeboden buiten de uitoefening van een bedrijf of een beroep, kan aansluiting worden gezocht bij het ondernemerschap in de Wet op de inkomstenbelasting (Wet IB). Drijft de belastingplichtige een onderneming en worden de inkomsten uit overnachting binnen die onderneming gegenereerd, dan is er geen sprake

van een particulier. Doordat ondernemers voor de aangiften bij de Belastingdienst een administratie moeten voeren, kan hierop voor de toeristenbelasting eenvoudig worden aangesloten.

Tweede lid

Het tweede lid regelt dat de forfaitaire regeling kan worden toegepast op verzoek. Door deze bepaling wordt benadrukt dat de hoofdregel in artikel 4 in beginsel altijd wordt toegepast. Alleen bij enkele beschreven verblijfsvormen is toepassing van het forfait mogelijk. Het betreft verblijfsvormen waarbij het aantal overnachtingen op basis van administraties die voor andere doeleinden moeten worden aangehouden, niet aanwezig zijn.

Om te benadrukken dat de afrekening naar het werkelijke aantal overnachtingen het uitgangspunt is, benoemt lid 2 de situaties waarin een forfaitaire berekeningswijze van toepassing kan zijn. In alle andere situaties geldt de hoofdregel. Gekozen is om het forfait alleen op verzoek toe te passen. Voor de uitvoerbaarheid moet dit verzoek bij de aangifte worden gedaan. Daarnaast kan het college van B&W nadere regels stellen om voor toepassing van het forfait in aanmerking te komen. De gekozen formulering heeft tot gevolg dat bij het niet doen van aangifte altijd naar het werkelijke aantal overnachtingen wordt geheven.

Derde lid

De forfaitaire regeling in het derde lid ziet op verhuur door particulieren. Daarbij wordt het aantal overnachtende personen gesteld op het aantal slaapplaatsen dat beschikbaar is. Dit aantal wordt vermenigvuldigd met een forfaitair aantal overnachtingen. Het forfaitaire aantal overnachtingen is zodanig bepaald dat het aansluit bij een realistisch aantal werkelijke overnachtingen.

Vijfde lid

Het vijfde lid regelt de forfaitaire berekening van het aantal overnachtingen bij kampeermiddelen op vaste standplaatsen. Het zal hier meestal gaan om stacaravans en chalets. Bij deze onderkomens bestaat doorgaans geen zicht op het aantal personen dat in het kampeermiddel verblijft. Omdat het om staanplaatsen gaat die langere tijd worden verhuurd zullen veel gebruikers zich niet melden bij de beheerder.

Hier wordt het aantal overnachtende personen forfaitair voorgeschreven. Het forfait moet realistisch zijn en aansluiten bij het gemiddelde aantal personen dat daadwerkelijk in een kampeermiddel verblijft. Tellingen of ervaringscijfers uit voorgaande jaren zijn daarbij gebruikt voor het vaststellen van het forfait. Ook het forfaitaire aantal overnachtingen moet zodanig worden bepaald dat het aansluit bij een realistisch aantal werkelijke overnachtingen.

Artikel 5 regelt de berekeningswijze in het algemeen. Vervolgens werken artikel 6, lid 3 t/m 5, de van belang zijnde elementen uit voor de afzonderlijke onderkomens waarop het forfait van toepassing kan zijn. Per type verblijfsruimte is aangegeven hoe het forfait wordt berekend.

Artikel 7 Opteren voor niet-forfaitaire maatstaf van heffing

In dit artikel wordt de belastingplichtige de mogelijkheid geboden om bij het doen van de aangifte te opteren voor toepassing van de hoofdregel in plaats van de forfaitaire regeling, indien blijkt dat het werkelijke aantal overnachtingen lager is dan het forfaitair berekende aantal. Uit het woord 'blijkt' kan worden afgeleid dat hier een zware vorm van bewijs kan worden verlangd, dit te meer omdat de gemeente achteraf niet meer kan nagaan hoeveelpersonen werkelijk verblijf hebben gehouden anders dan op grond van de gevoerde administratie. Daarom wordt in artikel 7 duidelijk aangegeven dat moet blijken dat het aantal overnachtingen in werkelijkheid lager is dan het forfaitair berekende aantal overnachtingen. Bij hiertoe over te leggen bescheiden kan ook worden gedacht aan een door de gemeente te verstrekken nachtverblijfregister.

In de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 23 september 2003, nr. 1425/02 (Westerveld; niet gepubliceerd) slaagt een belanghebbende er niet in om aannemelijk te maken dat het daadwerkelijk aantal overnachtingen lager is dan het toegepaste forfait. Het hof weegt bij deze bewijslast mee dat de belanghebbende geen nachtverblijfregister heeft bijgehouden.

Artikel 8 Belastingtarief

De toeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het toerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

De gemeente hanteert een vast tarief per overnachting. Ten opzichte van het vorige belastingjaar is het tarief met € 0,25 gestegen naar € 2,25.

Artikel 9 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Hieraan doet niet af dat het onderkomen waar wordt overnacht, maar een gedeelte van het jaar is opengesteld. Deze beperkte openstelling komt tot uitdrukking in de berekening van het aantal overnachtingen.

De betekenis van het belastingjaar is dat hiermee wordt aangegeven de periode waarover de aanslag wordt opgelegd. Door middel van de aanslag wordt namelijk de belasting die reeds gedurende die periode ter zake van het overnachten door de in artikel 2 bedoelde personen verschuldigd is geworden, geheven van degene die het nachtverblijf heeft geboden.

De heffing kan niet plaatsvinden als de omvang van de materiële belastingschuld nog niet vaststaat, bijvoorbeeld als het kan gaan om het werkelijke aantal overnachtingen per jaar in plaats van het forfait (Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4170, Belastingblad 2002, blz. 890).

Artikel 10 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening hebben wij gekozen voor de heffing bij wege van aanslag. Doordat de belastingschuld pas aan het einde van het jaar kan worden vastgesteld, vindt de aanslagregeling in het volgende kalenderjaar plaats. Daarop vooruitlopend legt de gemeente in de loop van het belastingjaar voorlopige aanslagen toeristenbelasting op.

Vanaf 2012 wordt met nog maar één jaarlijks aangifteformulier toeristenbelasting gewerkt. Daarnaast is er een aanmeldingsformulier. Met dit aanmeldingsformulier meldt de exploitant zich éénmalig aan als belastingplichtige die binnen Zandvoort tegen betaling overnachtingen aanbiedt aan personen die niet in de Gemeentelijke Basisadministratie zijn opgenomen.

De exploitant kan een voorlopige aanslag toeristenbelasting over het lopende jaar, gebaseerd op de cijfers van het voorgaande jaar ontvangen. Een nieuwe vestiging ontvangt een voorlopige aanslag gebaseerd op een soortgelijke onderneming.

Na afloop van het belastingjaar krijgt de exploitant een aangifteformulier toegezonden om opgave te doen over het werkelijk aantal overnachtingen in het afgelopen jaar. Bij het aangifte formulier zal een toelichting worden gegeven. Het aangifteformulier dient binnen 4 weken retour gestuurd te worden.

Aan de hand van de aangifte ontvangt de exploitant vervolgens een definitieve aanslag en volgt verrekening met de voorlopige aanslag. Controle van de aangifte kan tot uiterlijk 5 jaar na het belastingjaar plaatsvinden.

Artikel 11 Termijnen van betaling

Eerste lid en tweede lid

Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het eerste en tweede lid van artikel 11 is aangegeven dat er is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn.

De voorlopige aanslag kan voldaan worden in 7 maandelijkse termijnen indien gebruik gemaakt wordt van automatische incasso of in 2 termijnen, indien geen gebruik gemaakt wordt van automatische incasso (analoog aan de wettelijke betalingstermijn).

Derde lid

Er bestaat een wettelijke regeling omtrent de betaaltermijnen. Deze is opgenomen in artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Op grond van artikel 250 van de Gemeentewet kan hiervan in de belastingverordening worden afgeweken. In het derde lid van artikel 11 is aangegeven dat er is afgeweken van de wettelijke betalingstermijn.

Een definitieve aanslag kan in 2 termijnen worden betaald. Teveel betaalde bedragen worden in één keer terugbetaald.

Vierde lid

Met betrekking tot de bij het vaststellen van een belastingaanslag op te leggen boete zijn de betaaltermijnen gelijk aan die voor de belastingaanslag, ook indien in de belastingverordening van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende betaaltermijnen zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 9, derde lid, van de Invorderingswet 1990. Het is dus niet nodig om in de belastingverordening betaaltermijnen voor bestuurlijke boeten op te nemen.

Vijfde lid

De Algemene termijnenwet (ATW) is van toepassing op in een wet gestelde termijnen (artikel 1). Hiermee wordt een wet in formele zin bedoeld. Artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt echter dat de ATW niet van toepassing is op de in de leden 1 tot en met 9 gestelde termijnen. Indien gemeenten afwijkende termijnen in de belastingverordening hebben opgenomen en dus artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet 1990 niet geldt, is voor de betaling van de definitieve aanslag de ATW wel van toepassing.

Dit volgt ook uit artikel 145 van de Gemeentewet, waarin is bepaald dat de ATW van toepassing is op in een verordening gestelde termijnen, tenzij in de verordening anders is bepaald.

Indien voor de betaling van aanslagen een regeling is getroffen in de belastingverordening en voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen of naheffingsaanslagen niet, betekent dit dat voor de laatste drie genoemde aanslagen artikel 9 van de Invorderingswet 1990 geldt. In dat geval is de ATW wel van toepassing op de betaaltermijnen voor aanslagen en niet van toepassing op de betaaltermijnen voor voorlopige aanslagen, navorderingsaanslagen en naheffingsaanslagen. Teneinde te voorkomen dat voor de verschillende belastingaanslagen een verschillend juridisch regime geldt, is in artikel 10 vierde lid, overeenkomstig artikel 9, tiende lid, van de Invorderingswet — de ATW buiten toepassing verklaard.

Artikel 12 Nadere regels door het college

Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet zijn bij de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen onder meer de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Invorderingswet 1990 van toepassing. De heffingsbevoegdheden komen toe aan de daartoe aangewezen heffingsambtenaar en de invorderingsbevoegdheden aan de daartoe aangewezen invorderingsambtenaar. De AWR en de Invorderingswet 1990 kennen ook bepalingen op grond waarvan de minister van Financiën de bevoegdheid wordt toegekendnadere regels te geven over bepaalde heffings- en invorderingsaangelegenheden. Voor de gemeentelijke belastingen komt die bevoegdheid op grond van artikel 231 toe aan het college. Verder is het college als bestuursverantwoordelijke voor de heffings- en invorderingsambtenaar bevoegd om beleidsregels vast te stellen (artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb). Op grond van artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet is het college eveneens bevoegd beslissingen van de raad (lees: belastingverordeningen) uit te voeren. Met het oog hierop kan het college over uitvoeringsaangelegenheden regels stellen. Te denken valt hierbij aan het vaststellen van de modellen voor het formulier van de onderscheiden aangiftebiljetten. Met de inwerkingtreding van de derde tranche Awb op 1 januari 1998 is een aantal bevoegdheden van de raad op belastinggebied overgegaan op het college. In verband hiermee is in elke belastingverordening een bepaling opgenomen dat het college nadere regels kan geven met betrekking tot de heffing en invordering van de betreffende belasting. Op deze wijze is het voor de belastingplichtigen duidelijk dat er nog nadere regels kunnen gelden. In de (uitvoerings)regeling gemeentelijke belastingen is een en ander uitgewerkt.

Artikel 14 Aanmeldingsplicht

Ten einde tot registratie van de belastingplichtigen te komen - zulks mede ten dienste van de uitreiking van aangiftebiljetten en nachtverblijfregisters, alsmede het opleggen van voorlopige aanslagen - is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die belastingplichtig is of wordt, verplicht wordt hiervan aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b en d, van de Gemeentewet melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot overnachten biedt. Ook degenen die onder de oude verordening reeds belastingplichtig waren op het moment van inwerkingtreding van deze toeristenbelastingverordening, zijn gehouden zich aan te melden. Dit vloeit voort uit de bewoordingen 'voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening'.

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel Overgangsrecht

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór de datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. Een eventuele opgenomen zinsnede 'laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van <datum>' is opgenomen als het vaststellen van een 'basis' belastingverordening is gevolgd door wijzigingsverordeningen. In dat geval moet worden verwezen naar de laatst vastgestelde wijziging.

Opgemerkt wordt dat er geen sprake is van het overdragen aan het college van burgemeester en wethouders van de bevoegdheid tot het vaststellen van de belastingverordening of de wijziging daarvan op grond van artikel 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, van de Gemeentewet.

Inwerkingtreding

Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, UN: AA2624). Een

belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen). In de verordening is de inwerkingtreding bepaald op de eerste dag na die van de bekendmaking. Er is afgezien van het noemen van een concrete datum. Voor de gevallen dat de verordening onverhoopt niet zelf in haar inwerkingtreding voorziet, biedt artikel 142 Gemeentewet een vangnet: de inwerkingtreding is dan de achtste dag na die van de bekendmaking.

Zeker als een belasting wordt ingevoerd is een reële termijn tussen bekendmaking en

inwerkingtreding van de belastingverordening noodzakelijk om een goede uitvoering daarvan mogelijk te maken. De datum van inwerkingtreding moet zodanig worden vastgesteld, dat niet alleen de heffings- en invorderingsambtenaar de nodige voorbereidingshandelingen kunnen treffen, maar ook de toekomstige belastingplichtigen de gelegenheid hebben om tijdig kennis te nemen van de nieuwe verordening.

Bekendmaking

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit totvaststelling of wijziging van de belastingverordening in het gemeenteblad of als een gemeenteblad ontbreekt (sinds 1 januari 2010) door terinzagelegging gedurende twaalf weken op de gemeentesecretarie of een andere door het college bepaalde plaats. Van die terinzagelegging moet mededeling worden gedaan in een plaatselijk verschijnend dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad (artikel 139, tweede lid, Gemeentewet ). Met deze bepalingheeft de wetgever de jurisprudentie van de Hoge Raad over de bekendmaking van belastingverordeningen gecodificeerd. Zie:

  • ·

    Hoge Raad 24 december 1997, nrs. 31643 (Albrandswaard), 32325 (Velsen) en 32569, Belastingblad 1998, blz. 146, 148 en 320: de gemeente moet aan de burger, in bijvoorbeeld een huis-aan-huisblad, meedelen dat de tekst van een bepaald besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening verkrijgbaar is en (kosteloos) ter inzage ligt bij de gemeente;

  • ·

    Hoge Raad 28 maart 2001, nr. 35954, LJN:AB0763, Belastingblad 2001, blz. 467, en nr. 35949, LJN:AR5974 (Alkmaar): deze wijze van mededeling/publicatie in bijv. een huis-aan-huisblad geldt niet als de tekst van de belastingverordening in het gemeenteblad is opgenomen. Naar de bedoeling van de wetgever is met opneming van de integrale tekst van verordeningen en besluiten in het gemeenteblad voldaan aan het vereiste van bekendmaking in een externe, met het Staatsblad of Provincieblad vergelijkbare publicatie, hoewel daarnaast bekendmaking via andere media onder omstandigheden door de wetgever wenselijk werd geacht.

De enige eisen die voor een gemeenteblad gelden, zijn een register en een nummering voor de overzichtelijkheid. Gemeentebesturen zijn voor het overige volledig vrij in de wijze waarop zij het gemeenteblad vormgeven en uitvoeren en in de frequentie van de verschijning ervan. De editie van het gemeenteblad waarin de verordening is geplaatst, moet algemeen verkrijgbaar zijn, dat wil zeggen in het algemeen voor het nemen van inzage en het verkrijgen van een exemplaar of een afschrift voor de burgers beschikbaar zijn. Dit behoeft niet kosteloos te geschieden. Legesheffing is mogelijk ter bestrijding van de kosten voor het maken van een afschrift.

Het gemeenteblad kan ook elektronisch worden uitgegeven (artikel 139, derde lid, Gemeentewet ). Vanaf een nog nader te bepalen moment moet bekendmaking plaatsvinden in het gemeenteblad en moet dat gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze worden uitgegeven (Wet elektronische bekendmaking, Stb. 2008, 551). De Wet elektronische bekendmaking geeft niet alleen de mogelijkheid omregelgeving elektronisch bekend te maken, maar zij legt ook de verplichting op om doorlopende ('geconsolideerde') teksten van verordeningen en keuren op het internet beschikbaar te stellen (nieuw artikel 140 Gemeentewet ). Door de beschikbaarstelling van doorlopende teksten van regelgeving krijgt de burger niet alleen toegang tot de bekendmaking van nieuwe regels, maar ook tot een volledig overzicht van alle op enig moment geldende voorschriften. Er is wat dat betreft een belangrijk onderscheid tussen bekendmaking (als voorwaarde voor inwerkingtreding) en andere vormen van kennisgeving, waaronder het beschikbaar houden van geconsolideerde teksten, die niet van belang zijn voor de inwerkingtreding, maar wel voor de verspreiding en de toegankelijkheid van de

betrokken teksten. De Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden verplicht provincies, gemeenten en waterschappen de geconsolideerde teksten op internet beschikbaar te stellen overeenkomstig het Internetpublicatiemodel Decentrale Regelgeving. Dit betekent onder meer dat geconsolideerde regelingen ter beschikking worden gesteld aan de door het ministerie van BZK in het leven geroepen Centrale Voorziening voor Decentrale Regelgeving (CVDR).

Het verdient aanbeveling ook een mededeling in een huis-aan-huisblad op te nemen. Een dergelijke mededeling zou als volgt kunnen luiden:

Burgemeester en wethouders delen mee dat de raad van de gemeente <gemeentenaam> op <datum> heeft vastgesteld <naam (wijzigings)verordening>. De <naam (wijzigings)verordening> treedt in werking op de <achtste> dag na de datum zoals vermeld op dit blad. [Het besluit is opgenomen in het gemeenteblad op <datum>, onder nummer <getal>.] De <naam (wijzigings)verordening> ligt kosteloos ter inzage op <de gemeentesecretarie of een andere door het college te bepalen plaats>. Een ieder kan op verzoek <tegen betaling van een bedrag aan leges of gratis> een afschrift verkrijgen van het genoemde besluit.

Als er geen gemeenteblad is en dus bekendmaking in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad moet plaatsvinden en de publicatie op verschillende data en/of in meerdere huis-aan-huisbladen geschiedt, moet de tekst hierop aangepast te worden om te vermijden dat er verschillende inwerkingtredingsdata ontstaan. Geadviseerd wordt om in dat geval de

hierboven vermelde tekstsuggestie te hanteren voor de eerste publicatie en in latere publicaties de tweede volzin als volgt te herschrijven:

'De <naam van de (wijzigings)verordening> treedt in werking (is in werking getreden) op

<datum>: De datum van inwerkingtreding kan hierbij afgeleid worden uit de eerste publicatie. Voorbeeld: de bekendmaking is voor de eerste keer gepubliceerd in een huis-aan-huisblad d.d. 18 januari 2011 en treedt dus in werking op (bijvoorbeeld) de achtste dag daarna, 26 januari 2011. In latere publicatie kan 26 januari 2011 als datum van inwerkingtreding worden vermeld.

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven (vroeger of later). De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag echter niet liggen voor de vaststelling én bekendmaking ervan.

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing. Een voorbeeld kan dit toelichten.

Op 4 november 2010 stelt de gemeenteraad de verordening vast met als datum van inwerkingtreding de achtste dag na de bekendmaking en als tijdstip van ingang van de heffing 1 januari 2011. De verordening wordt door de gemeente bekendgemaakt op 18 januari 2011.

De verordening treedt in werking op 26 januari 2011 (achtste dag na de dag van bekendmaking). Vanaf dat moment kan de gemeente aanslagen opleggen. Deze aanslagen kunnen echter betrekking hebben op de periode vanaf het tijdstip van ingang van de heffing (in dit geval 1 januari 2011).

Datum ingang heffing

Artikel 217 van de Gemeentewet

bepaalt dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de

wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

Citeertitel

In de verordening is het jaartal 2014 genoemd omdat dat het jaar is waarin voor het eerst de toeristenbelasting op basis van deze verordening wordt geheven.

Ondertekening

Alle stukken die van de raad uitgaan, worden ondertekend door de burgemeester (in zijn hoedanigheid van voorzitter) en medeondertekend door de griffier (artikel 32a Gemeentewet ). Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester worden de stukken ondertekend door degene die de burgemeester als voorzitter van de raad vervangt (het langst zittende raadslid; artikel 32a jo. 77 Gemeentewet ). Aan het slot van het besluit tot

vaststelling van de belastingverordening hebben wij daarom als ondertekenaars 'de voorzitter' en 'de griffier' genoemd.

Ten overvloede merken wij nog op dat de stukken die van het college uitgaan worden ondertekend door de burgemeester en medeondertekend door de secretaris (artikel 59a, eerste lid, Gemeentewet ).