Regeling vervallen per 01-05-2019

Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2014

Geldend van 12-12-2014 t/m 01-11-2016

De raad van de gemeente Maassluis;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Maassluis d.d. 11 november 2014

besluit

De gemeenteraad besluit tot het intrekken van de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2012 alsmede tot intrekking van het Integraal Handhavingsbeleid Vergunningplichtige Openbare Inrichtingen Gemeenten Vlaardingen en Maassluis, en tot het vaststellen van de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2014 alsmede het Handhavingsarrangement APV 2014 Gemeente Maassluis.

  • Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Maassluis van 2 December 2014.

    de griffier, de voorzitter,

    mr. R. van der Hoek drs. J.A. Karssen

Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGENArtikel 1:1 Begripsbepalingen 8 Artikel 1:2 Beslistermijn 9Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag 9 Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen 9Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 9Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 9Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd 9Artikel 1:8 Weigeringsgronden 10Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Awb 10Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Awb 10 HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE  Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldhedenArtikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 12Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied 12Artikel 2.1b Wijkverbod 12Artikel 2.1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren) 13Afdeling 2. BetogingenArtikel 2:2 Optochten (vervallen) 13Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 13Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen; opgenomen in artikel 2:3) 13Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen;opgenomen in artikel 2:3) 13Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukkenArtikel 2:6 Beperkingen aanbieden e.d. geschreven stukken/afbeeldingen 13Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaatsArtikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke (vervallen) 14Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen) 14Artikel 2:9 Straatartiest e.d. 14Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaatsArtikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, in op of boven een openbare plaats 14Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 15Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg 15Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen) 16Afdeling 6. Veiligheid van/op een openbare plaatsArtikel 2:14 Winkelwagentjes 16Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 16Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. 16 Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke 17Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden (vervallen) 17Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats 17Artikel 2:20 Vallende voorwerpen 17Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen 17Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 17Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen) 17Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs 18Afdeling 7. EvenementenArtikel 2:24 Begripsbepalingen 18Artikel 2:25 Evenementenvergunning 19 Artikel 2:26 Ordeverstoring 19Artikel 2:26a+b 0-evenementen / Openbare Orde en veiligheid 20Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingenArtikel 2:27 Begripsbepalingen 21 Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf 22Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht 22Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende 23Artikel 2:28c Beslistermijn 24Artikel 2:28d+e Weigerings- en intrekkingsgronden/Opheffing vergunningplicht 24-25Artikel 2:29 Sluitingstijden 25Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting 26Artikel 2:30a Gesloten verklaren van horecabedrijven 26Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 26Artikel 2:31a Glazen drinkgerei 26Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf 27Artikel 2:33 Ordeverstoring 27Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan 27Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning 27Artikel 2:34b Beëindiging exploitatie 27Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijfArtikel 2:35 Begripsbepalingen 28Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie 28Artikel 2:37 Nachtregister 28Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 28Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden (Niet van toepassing) 28Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal 28Artikel 2:42 Plakken en kladden 28Artikel 2:42a Graffiti 29Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d. 29Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen 29Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke (vervallen) 29Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke 29Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats 30Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke 30Artikel 2:48 Verboden drankgebruik 30Artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke 31 Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 31Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 31Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke 31Artikel 2:52 Overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en en dergelijke 31ermisterrein 31Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen 31Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur 32Artikel 2:55 Nodeloos alarm (vervallen) 32Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen) 32Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie (vervallen) 32Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden 32Artikel 2:59 Gevaarlijke honden 33Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 33Artikel 2:61 Voeren van vogels 33Artikel 2:62 Loslopende vee (vervallen) 33Artikel 2:63 Schade duiven (vervallen) 33Artikel 2:64 Bijen (vervallen) 33Artikel 2:65 Bedelarij (vervallen) 33Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederenArtikel 2:66 Begripsbepalingen 34Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 34Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in art. 437 ter, eersteWetboek van Strafrecht 34d, van het 34Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 34Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf (vervallen; verplaatst naar afdeling 8) 35Afdeling 13. VuurwerkArtikel 2:71 Begripsbepaling 35Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuude verkoopdagen 35erk tijdens 35Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 35Artikel 2:73a Carbidschieten 35Afdeling 14. DrugsoverlastArtikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats 35Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs 36Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik 36Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke 36Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen  Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (vervallen) 36Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden (vervallen opgenomen in artikel 2:1c) 36Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen 36HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regelsArtikel 3:1 Begripsbepalingen 36Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan 37Artikel 3:3 Nadere regels 37Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijvenArtikel 3:4 Seksinrichtingen 37Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende 38Artikel 3:6 Sluitingstijden 38Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting 39Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende 39Artikel 3:9 Beslistermijn 40Artikel 3:10 Weigeringsgronden 40Artikel 3:10a Intrekkingsgronden 40Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning 41Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie 41Artikel 3:12 Wijziging beheer 41Artikel 3:13 Overgangsbepaling 41Afdeling 3. Straatprostitutie en SekswinkelsArtikel 3:14 Straatprostitutie 42Artikel 3:15 Sekswinkels 42Artikel 3:16 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke 42HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTEAfdeling 1. Geluidhinder en verlichtingArtikel 4:1 Begripsbepalingen 43Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 43Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 43Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten 44Artikel 4:4a Geluidsplafond 44Artikel 4:5 Onversterkte muziek 44Artikel 4:6 Overige geluidhinder 45 Artikel 4:6a Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden 45Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke 45Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreinigingArtikel 4:7 Straatvegen (vervallen) 45Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen 45Artikel 4:9 Toestand van niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen 46 Afdeling 3. Het bewaren van houtopstandenArtikel 4:10 Begripsbepalingen 46 Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden 46Artikel 4.11a Aanvraag kapvergunning(vervallen) 47 Artikel 4.11b Weigeringsgronden voor het vellen van houtopstanden 47Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften 47Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht 47 Artikel 4.11e Schadevergoeding 48 Artikel 4:11f+g Bestrijding ziekte houtopstanden/ 48 Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege 48 Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning (vervallen) 48 Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlastArtikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. 48 Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats 48Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen 49 Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames 49 Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (vervallen) 49 Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinArtikel 4:17 Begripsbepaling 49 Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 49Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen 50  HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE Afdeling 1. ParkeerexcessenArtikel 5:1 Begripsbepalingen 50 Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen 50 Artikel 5:4 Defecte voertuigen 50 Artikel 5:5 Voertuigwrakken 51 Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere 51 Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerzone 51 Artikel 5:7 Parkeren van reclame voertuigen 51Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen 51 Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voetuigen 51Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval 52 Artikel 5:10 Parkeren voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen) 52Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen (vervallen) 52Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets 52Afdeling 2. CollecterenArtikel 5:13 Inzameling vaoederen 52geld of g 52 Afdeling 3. VentenArtikel 5:14 Begri52psbepaling Artikel 5:15 Venten en dergelijke 53Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting 53Afdeling 4. StandplaatsenArtikel 5:17 Begripsbepaling Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden 53Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende 54Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen 54Afdeling 5. Snuffelmarkten Artikel 5:22 Begripsbepaling (verplaatst naar afdeling 7) 54Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt (verplaatst naar afdeling 7) 54Afdeling 6. Openbaar waterArtikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 54Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 54Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats 55Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats 55Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers 55Artikel 5:29 Reddingsmiddelen 55Artikel 5:30 Veiligheid op het water 55Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water 56Artikel 5:31 Overlast van vaartuigen 56Afdeling 7.  Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebiedenArtikel 5:32 Crossterreinen 56 56Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden 56 Afdeling 8. Verbod vuur te stokenArtikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inri ngen of 57 anderszins vuur te stoken Afdeling 9. Verstrooiing van asArtikel 5:35 Begripsbepaling 57Artikel 5:36 Verboden plaatsen 57 Artikel 5:37 Hinder- of overlast 58 57Artikel 5:36 Verboden plaatsen 57Artikel 5:37 Hinder of overlast 58  HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Artikel 6:1 Strafbepaling 59Artikel 6:2 Toezichthouders 62Artikel 6:3 Binnentreden woningen 62 Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 62Artikel 6:5 Overgangsbepaling 62Artikel 6:6 Citeertitel

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen 8

Artikel 1:2 Beslistermijn 9

Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag 9 Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen 9

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 9

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 9

Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd 9

Artikel 1:8 Weigeringsgronden 10

Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Awb 10

Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Awb 10

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

 

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 12

Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied 12

Artikel 2.1b Wijkverbod 12

Artikel 2.1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren) 13

Afdeling 2. Betogingen

Artikel 2:2 Optochten (vervallen) 13

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 13

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen; opgenomen in artikel 2:3) 13

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen;opgenomen in artikel 2:3) 13

Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperkingen aanbieden e.d. geschreven stukken/afbeeldingen 13

Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke (vervallen) 14

Artikel 2:8 Dienstverlening (vervallen) 14

Artikel 2:9 Straatartiest e.d. 14

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, in op of boven een openbare plaats 14

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 15

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg 15

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (vervallen) 16

Afdeling 6. Veiligheid van/op een openbare plaats

Artikel 2:14 Winkelwagentjes 16

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 16

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. 16

Artikel 2:17 Kelderingangen en dergelijke 17

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden (vervallen) 17

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats 17

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen 17

Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen 17

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 17

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen) 17

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs 18

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen 18

Artikel 2:25 Evenementenvergunning 19

Artikel 2:26 Ordeverstoring 19

Artikel 2:26a+b 0-evenementen / Openbare Orde en veiligheid 20

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen 21

Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf 22

Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht 22

Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende 23

Artikel 2:28c Beslistermijn 24

Artikel 2:28d+e Weigerings- en intrekkingsgronden/Opheffing vergunningplicht 24-25

Artikel 2:29 Sluitingstijden 25

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting 26

Artikel 2:30a Gesloten verklaren van horecabedrijven 26

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 26

Artikel 2:31a Glazen drinkgerei 26

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf 27

Artikel 2:33 Ordeverstoring 27

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan 27

Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning 27

Artikel 2:34b Beëindiging exploitatie 27

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepalingen 28

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie 28

Artikel 2:37 Nachtregister 28

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister 28

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden (Niet van toepassing) 28

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal 28

Artikel 2:42 Plakken en kladden 28

Artikel 2:42a Graffiti 29

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d. 29

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen 29

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke (vervallen) 29

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke 29

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats 30

Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke 30

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik 30

Artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke 31 Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen 31

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 31

Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke 31

Artikel 2:52 Overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en en dergelijke 31ermisterrein

31

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen 31

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur 32

Artikel 2:55 Nodeloos alarm (vervallen) 32

Artikel 2:56 Alarminstallaties (vervallen) 32

Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie (vervallen) 32

Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden 32

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden 33

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 33

Artikel 2:61 Voeren van vogels 33

Artikel 2:62 Loslopende vee (vervallen) 33

Artikel 2:63 Schade duiven (vervallen) 33

Artikel 2:64 Bijen (vervallen) 33

Artikel 2:65 Bedelarij (vervallen) 33

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepalingen 34

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 34

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in art. 437 ter, eersteWetboek van Strafrecht 34d, van het

34

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 34

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf (vervallen; verplaatst naar afdeling 8) 35

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling 35

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuude verkoopdagen 35erk tijdens

35

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 35

Artikel 2:73a Carbidschieten 35

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats 35

Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs 36

Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik 36

Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke 36

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding (vervallen) 36

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden (vervallen opgenomen in artikel 2:1c) 36

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen 36

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE

 

Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels

Artikel 3:1 Begripsbepalingen 36

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan 37

Artikel 3:3 Nadere regels 37

Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven

Artikel 3:4 Seksinrichtingen 37

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende 38

Artikel 3:6 Sluitingstijden 38

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden, (tijdelijke) sluiting 39

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende 39

Artikel 3:9 Beslistermijn 40

Artikel 3:10 Weigeringsgronden 40

Artikel 3:10a Intrekkingsgronden 40

Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning 41

Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie 41

Artikel 3:12 Wijziging beheer 41

Artikel 3:13 Overgangsbepaling 41

Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels

Artikel 3:14 Straatprostitutie 42

Artikel 3:15 Sekswinkels 42

Artikel 3:16 Tentoonstellingen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke 42

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen 43

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 43

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 43

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten 44

Artikel 4:4a Geluidsplafond 44

Artikel 4:5 Onversterkte muziek 44

Artikel 4:6 Overige geluidhinder 45

Artikel 4:6a Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden 45

Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke 45

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen (vervallen) 45

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen 45

Artikel 4:9 Toestand van niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen 46

 

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen 46 Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden 46

Artikel 4.11a Aanvraag kapvergunning(vervallen) 47 Artikel 4.11b Weigeringsgronden voor het vellen van houtopstanden 47

Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften 47

Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht 47

Artikel 4.11e Schadevergoeding 48 Artikel 4:11f+g Bestrijding ziekte houtopstanden/ 48 Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege 48 Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning (vervallen) 48

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstof

fen enz. 48

Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats 48

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen 49 Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames 49 Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (vervallen) 49

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein

Artikel 4:17 Begripsbepaling 49 Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 49

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen 50  

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE 

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen 50

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen 50 Artikel 5:4 Defecte voertuigen 50 Artikel 5:5 Voertuigwrakken 51 Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere 51

Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerzone 51

Artikel 5:7 Parkeren van reclame voertuigen 51

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen 51

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voetuigen 51

Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval 52

Artikel 5:10 Parkeren voertuigen met stankverspreidende stoffen (vervallen) 52

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen (ve

rvallen) 52

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets 52

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling vaoederen 52geld of g

52 

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begri52psbepaling

Artikel 5:15 Venten en dergelijke 53

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting 53

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden 53

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende 54

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen 54

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling (verplaatst naar afdeling 7) 54

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt (verplaatst naar afdeling 7) 54

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 54

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen 54

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats 55

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats 55

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers 55

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen 55

Artikel 5:30 Veiligheid op het water 55

Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water 56

Artikel 5:31 Overlast van vaartuigen 56

Afdeling 7.  Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen 56

56Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden 56 

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inri ngen of 57 anderszins vuur te stoken 

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling 57

Artikel 5:36 Verboden plaatsen 57

Artikel 5:37 Hinder- of overlast 58 57Artikel 5:36 Verboden plaatsen 57Artikel 5:37 Hinder of overlast 58  

HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 

Artikel 6:1 Strafbepaling 59

Artikel 6:2 Toezichthouders 62

Artikel 6:3 Binnentreden woningen 62

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 62

Artikel 6:5 Overgangsbepaling 62

Artikel 6:6 Citeertitel

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet

  • b.

    beheerder:

    • -

      voor zover het betreft een openbare inrichting: natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in de inrichting;

    • -

      voor zover het betreft een seksinrichting of escortbedrijf: natuurlijke persoon die de onmiddellijke leiding uitoefent in de inrichting of het bedrijf.

  • c.

    bevoegd bestuursorgaan: krachtens deze verordening bevoegd bestuursorgaan;

  • d.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ;

  • e.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening;

  • f.

    college: college van burgemeester en wethouders van Maassluis;

  • g.

    gebouw: bouwwerk dat voor een personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijke met wanden omsloten ruimte vormt, zoals bedoeld in artikel 1, onder c van de Woningwet.

  • h.

    handelaar: handelaar, als bedoeld in artikel 1 van het besluit van 6 januari 1992 ter uitvoering van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Stb. 1992, 36);

  • i.

    openbare inrichting:

    • -

      inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, zomede de daarbij behorende terrassen;

    • -

      voor publiek openstaande lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daarbij behorende terrassen en de daarmee gemeenschap hebbende vertrekken die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt, alsmede de niet voor publiek toegankelijke lokaliteiten welke voor het publiek op de weg bereikbaar zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17, voor zover daar regelmatig of op gezette tijden:

      • o

        gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet enigerlei eet- of drinkwaar te verkrijgen, af te halen of te verbruiken;

      • o

        amusement of ontspanning wordt aangeboden, met uitzondering van

      • o

        voorstellingen of vertoningen van porno-erotische aard worden gegeven dan wel door middel van automaten dergelijke voorstellingen of vertoningen kunnen worden gegeven;

  • j.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • k.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • l.

    rechthebbende: natuurlijke of rechtspersoon die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

m. weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • n.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten;

  • o.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

    Artikel 1:2 Beslistermijn

    • 1.

      Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

    • 2.

      Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

    • 3.

      Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover in deze verordening andere beslistermijnen zijn gesteld.

    • 4.

      In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, artikel 2:11, artikel 2:12, of artikel 4:11.

    Artikel 1:3 Te late indiening aanvraag

    • 1.

      Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan acht weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegd bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

    • 2.

      Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

    Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

    • 1.

      Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

    • 2.

      Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

    Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

    Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

    Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

    Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

    Artikel 1:8 Weigeringsgronden

    • 1.

      De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde/overlast;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

    • d.

      de volksgezondheid;

    • e.

      de bescherming van het milieu;

    • f.

      de zedelijkheid.

    • 2.

      In aanvulling op de in het eerste lid genoemde algemene weigeringsgronden kunnen per artikel bijzondere weigeringsgronden worden genoemd.

    Artikel 1:9 Toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:

    • -

      Artikel 2:6 lid 4 Ontheffing verbod gedrukte of geschreven stukken;

    • -

      Artikel 2:9 lid 3 Ontheffing verbod optreden als straatartiest;

    • -

      Artikel 2:10 lid 2 Voorwerpen of stoffen openbare plaats;

    • -

      Artikel 2:11 Vergunning aanleggen, beschadigen veranderen van een weg;

    • -

      Artikel 2:12 Vergunning maken veranderen van een weg;

    • -

      Artikel 2:67 lid 2 Vrijstelling verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister;

    • -

      Artikel 2:73a lid 3 Ontheffing Carbidschieten;

    • -

      Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden;

    • -

      Artikel 5:13 lid 1 Inzameling van geld of goederen (collectevergunning);

    • -

      Artikel 5:15 Venten en dergelijke;

    • -

      Artikel 5:16 lid 3 Ontheffing verbod venten met gedrukte stukken;

    • -

      Artikel 5:30a Vergunning zwemmen openbaar water;

    • -

      Artikel 5:36 lid 3 Ontheffing verbod incidentele asverstrooiing.

    Artikel 1:10 Geen toepassing paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

    Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze Verordening:

    • -

      Artikel 2:1 lid 4 Ontheffing verbod te begeven op openbare plaatsen die zijn afgezet;

    • -

      Artikel 2:10 lid 1 Vergunning voorwerpen openbare plaats

    • -

      Artikel 2:25 Vergunning evenementen;

    • -

      Artikel 2:26a Melding 0-evenement;

    • -

      Artikel 2:28 (Tijdelijke) exploitatievergunning horeca;

    • -

      Artikel 2:31a lid 3 Ontheffing verbod drank in glas;

    • -

      Artikel 2:46 lid 3 Ontheffing rijden over bermen en dergelijke;

    • -

      Artikel 2:72 Vergunning ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk;

    • -

      Artikel 3:4 Vergunning seksinrichting;

    • -

      Artikel 4:6 lid 2 Ontheffing overige geluidhinder

    • -

      Artikel 4:18 lid 3 Ontheffing van het verbod tot recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen;

    • -

      Artikel 5:2 lid 4 Ontheffing parkeerverbod autobedrijf;

    • -

      Artikel 5:3 lid 2 Ontheffing verbod te koop aanbieden van voertuigen;

    • -

      Artikel 5:6 lid 3 Ontheffing parkeren kampeervoertuig;

    • -

      Artikel 5:7 lid 2 Ontheffing parkeren reclamevoertuigen;

    • -

      Artikel 5:8 lid 4 Ontheffing parkeren grote voertuigen;

    • -

      Artikel 5:18 Standplaatsvergunning;

    • -

      Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen;

    • -

      Artikel 5:33 lid 6 Ontheffing verkeer in natuurgebieden;

    • -

      Artikel 5:34 lid 3 Ontheffing verbod afvalstoffen verbranden;

    HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

    Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

    Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

    • 1.

      Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen te vechten of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

    • 2.

      Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

    • 3.

      Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

    • 4.

      De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

    • 5.

      Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen , vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de in de Wet openbare manifestaties.

      Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied

      • 1.De burgemeester is bevoegd om een gebied aan te wijzen waar naar zijn oordeel sprake is van een ernstige verstoring of bedreiging van de openbare orde.

      • 2.Het is verboden zich in een aangewezen gebied op te houden in een groep van meer dan vier personen, indien dit leidt tot een verstoring van de openbare orde.

      3.De burgemeester trekt de aanwijzing in, zodra naar zijn oordeel sprake is van een voldoende herstel van de openbare orde in het aangewezen gebied.

      Artikel 2:1b Wijkverbod

      • 1.

        De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

      • 2.

        Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

      • 3.

        Een verbod als genoemd in het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod, opgelegd op grond van het eerste of tweede lid, zijn geconstateerd.

      • 4.

        De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

      • 5.

        Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

      Artikel 2:1c Veiligheidsrisicogebieden (preventief fouilleren)

      De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet, bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

      Afdeling 2. Betogingen

    Artikel 2:2 Optochten

    (vervallen)

    Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    • 1.

      Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan daarvan voor de openbare aankondiging en tenminste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

    • 2.

      Onder openbare plaats wordt verstaan: een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

    • 3.

      De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

    • 4.

      Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

    • 5.

      Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

    • 6.

      De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn van 72 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

    Artikel 2:4 Afwijking termijn

    (Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

    Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

    (Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

    Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken

    Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

    • 1.

      Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

    • 2.

      Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

    • 3.

      Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

    • 4.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

      Afdeling 4. Vertoningen en dergelijke op een openbare plaats

      Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd en dergelijke

      (Vervallen)

    Artikel 2:8 Dienstverlening

    (Vervallen)

    Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

    1.Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur ofgids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare

    veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

    • 2.

      De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

    • 3.

      De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

      Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van een openbare plaats

      Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

      • 1.

        Het is verboden zonder vergunning van het college voorwerpen of stoffen aan, op, in, of boven de openbare plaats te plaatsen, aan te brengen, te hebben of te storten.

      • 2.

        Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

      • 3.

        Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

      • a.

        vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien ze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen;

      • b.

        zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de openbare plaats en mits:

      • -

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt; en

      • -

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 1 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de openbare plaats bevindt;

      • -

        geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

      • c.

        de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;

      • d.

        voertuigen;

      • e.

        voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard;

      • f.

        het innemen van een standplaats als bedoeld in artikel 5:17 of een standplaats als bedoeld in de Marktverordening gemeente Maassluis.

      • 4.

        Het is verboden aan, op, in of boven de openbare plaats voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

      • 5.

        Een vergunning bedoeld in het eerste en tweede lid kan worden geweigerd:

      • a.

        indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

      • b.

        indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

      • c.

        in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers en in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

      • d.

        in het belang van de brandveiligheid, of;

      • e.

        indien door plaatsing of aanwezigheid van het voorwerp er sprake is van het gebruik van de weg of een weggedeelte anders dan overeenkomstig de publieke functie of bestemming daarvan.

      • 6.

        a. het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerpwordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening Zuid-Holland;

      • b.

        de weigeringsgrond van het vierde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

      • c.

        de weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

    • 1.

      Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

    • 2.

      De vergunning wordt verleend

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

    • 3.

      Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

    • 4.

      Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

    • 5.

      Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Zuid Holland en de telecommunicatiewet en de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.

    Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

    • 2.

      Bij de vergunningsaanvraag wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en eventueel een foto van de bestaande situatie overgelegd.

    • 3.

      Het bevoegd gezag stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:

      • a.

        de bruikbaarheid van de weg en/of het veilig en doelmatig gebruik van de weg wordt geschaad;

      • b.

        het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt;

      • c.

        de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.

    • 4.

      Het bevoegd gezag weigert de vergunning voor de aanleg van de uitweg als door de aanleg een ongewenste situatie ontstaat, die niet door het stellen van voorschriften kan worden voorkomen.

    • 5.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

    Afdeling 6. Veiligheid van/op de openbare plaats

    Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

    (Vervallen)

    Artikel 2:14 Winkelwagentjes

    • 1.

      De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt , mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

    • 2.

      Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

    • 3.

      Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid, of indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van het winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het gedeelte, grenzend aan het bedrijf of winkelcentrum en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

    • 4.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

    Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

    Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat .

    Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

    Het is degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

    Artikel 2:17 Kelderingangen, en dergelijke

    • 1.

      Kelderingangen, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

    (Vervallen)

    Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

    1.Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van een openbare plaats op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

    2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

    3.Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

    Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

    Het is verboden aan een openbare plaats of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de openbare plaats.

    Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen

    • 1.

      Het is verboden op een openbare plaats, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, een mes, slagwapen, knuppel, katapult, pijl en boog of een ander voorwerp dat als wapen kan worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor wapens behorende tot de categorieën I, II, III en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van deze voorwerpen de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.

    Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

    • 1.

      De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

    • 2.

      Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

    • 3.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

    Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

    (Vervallen)

    Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

    • 1.

      Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

    • 2.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid Holland.

    Afdeling 7. Evenementen

    Artikel 2:24 Begripsbepalingen

    1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    a.bioscoopvoorstellingen;

    b.markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    c.kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    d.verrichtingen van vermaak die plaatsvinden in een openbare inrichting, waarvoor een vergunning krachtens artikel 2:28 van deze verordening geldt, mits de vergunning mede betrekking heeft op deze verrichting van vermaak;

    e.betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    f.activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.

    2.Onder evenement wordt mede verstaan:

    a.een herdenkingsplechtigheid;

    b.een braderie;

    c.een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    d.een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een snuffelmarkt.

    • 3.

      Evenementen zijn onderverdeeld in de volgende categorieën:

      • a.

        0-evenement: evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd. Het bezoekersaantal bedraagt maximaal 100 mensen;

      • b.

        A-evenement: laag risico-evenement, waarbij sprake is van een beperkte impact op de omgeving en het verkeer;

      • c.

        B-evenement: gemiddeld risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de directe omgeving en/of gevolgen voor het verkeer;

      • d.

        C-evenement: hoog risico-evenement, waarbij sprake is van een grote impact op de stad en/of regionale gevolgen voor het verkeer.

    • 3.

      Onder organisator wordt verstaan: degene voor wiens rekening en risico een evenement plaatsvindt.

    • 4.

      Onder evenementenoverzicht wordt verstaan: de door het college jaarlijks vastgestelde kalender met B- en C- evenementen voor het volgende – aankomende – evenementenjaar.

    Artikel 2:25 Evenementenvergunning

    • 1.

      Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een A-, B- of C-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

    • 2.

      De vergunning geldt voor één evenement.

    • 3.

      De burgemeester weigert de vergunning voor een B- en C evenement indien de organisator:

    • a.

      onder curatele staat;

    • b.

      in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • c.

      de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester de evenementenvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd intrekken of wijzigen indien naar zijn oordeel:

    • a.

      dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid en/of de bescherming van hetwoon- en leefklimaat in de omgeving van het evenement;

    b.de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen niet kan wordengewaarborgd;

    • c.

      de zedelijkheid of gezondheid van bezoekers niet kan worden gewaarborgd;

    • d.

      het gelet op een gebeurtenis van nationale omvang op de dag van het evenement ofdaags voor het evenement met een dusdanig effect op het gemeenschapsleven nietwenselijk is dat de activiteiten worden voortgezet;

    • e.

      de bescherming van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt nodig is;

    • f.

      de vergunningvoorschriften niet worden nageleefd;

    • g.

      de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- enhulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet;

    • h.

      tegen de organisator in de afgelopen drie jaar een bestuurlijke maatregel is genomen;

    • i.

      de vooraankondiging van een B- of C-evenement niet voor 1 november van het jaarvoorafgaand aan het jaar waarin het evenementenoverzicht wordt vastgesteld, isingediend;

    j.een A-evenement niet ten minste acht weken voor aanvang van het evenement isaangevraagd;

    • k.

      het B- en C-evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, niet is opgenomen op het evenementenoverzicht dat is vastgesteld voor het jaar waarin het evenement waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, plaats zal vinden;

    • l.

      de inhoud of uitstraling van het evenement niet past in het evenementenbeleid, het imago of de belangen van de stad Maassluis;

    • m.

      ten behoeve van de vergunningverlening onvolledige of onjuiste gegevens zijn verstrekt.

    • 5.

      De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden ter regulering van het

    evenement, die onder meer betrekking kunnen hebben op:

    • a.

      de plaats en het tijdstip van het evenement;

    • b.

      de benodigde technische voorzieningen;

    • c.

      de inrichting van het evenemententerrein;

    • d.

      het activiteitenprogramma;

    • e.

      een veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

    • f.

      het verkeersplan.

    • 6.

      De aanvraag om een evenementenvergunning bevat ten minste:

    • a.

      de plaats waar het evenement wordt gehouden;

    • b.

      de datum en het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden;

    • c.

      een opgave van het verwachte aantal deelnemers en toeschouwers;

    • d.

      de inrichting van het evenemententerrein;

    • e.

      het activiteitenprogramma;

    • f.

      de mogelijke risico’s voor verstoring van de openbare orde en veiligheid;

    • g.

      het veiligheidsplan, waaronder het aantal beveiligers;

    • h.

      de maatregelen die de organisator zelf zal nemen om wanordelijkheden zoveel mogelijk te voorkomen.

    • 7.

      Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan eerst na de aanvraag is gebleken,worden door de organisator onverwijld aan de burgemeester gemeld.

    8.Dit artikel is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in hetonderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

    Artikel 2:26 Ordeverstoring

    • 1.

      Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken of anderszins de orde te verstoren.

    • 2.

      Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

    Artikel 2.26a 0-evenementen

    1.Behoudens in door de burgemeester aangewezen gebieden, is het verboden zonder meldingaan de burgemeester een 0-evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

    • 2.

      Van een 0-evenement is sprake indien:

    • a.

      het een feest op eigen terrein of straatfeest in de openlucht betreft;

    • b.

      het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • c.

      het een evenement is dat plaatsvindt op maandag tot en met zaterdag tussen 9.00 en 23.00 uur of op een zon- of feestdag tussen 13.00 en 23.00 uur;

    • d.

      het geluidsniveau op een afstand van 10 meter van enige geluidsbron niet meer bedraagtdan 80 dB(A);

    e.het niet plaatsvindt op de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 of anderszinseen belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • f.

      het geen extra politiecapaciteit vergt;

    • g.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een totale oppervlakte van maximaal 10 m².

    Onder kleine objecten worden geen springkussens begrepen;

    • h.

      er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;

    • i.

      er een organisator is.

    • 3.

      De organisator meldt het 0-evenement ten minste vijf werkdagen voordat het 0-evenementplaatsvindt, aan de burgemeester door middel van het door de burgemeester vastgesteldeaanvraagformulier evenementen.

    4.Het evenement mag worden gehouden als de burgemeester schriftelijk toestemming heeftverleend en de organisator deze toestemming kan tonen.

    5.Indien naar het oordeel van de burgemeester uit nieuwe feiten of omstandigheden na demelding vrees bestaat voor verstoring van de openbare orde kan de burgemeester alsnog

    bepalen dat het verbod ingevolge artikel 2.25, eerste lid, onverkort geldt.

    Artikel 2.26b Openbare orde en veiligheid

    1.De burgemeester kan in de aanloop naar, tijdens, en na een evenement alle aanwijzingengeven die hij noodzakelijk acht ter handhaving van de openbare orde. De burgemeester

    bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie, brandweer en hulpverlening.

    2.De organisator van een evenement is verplicht in de aanloop naar, tijdens, en na hetevenement:

    • a.

      alle maatregelen te treffen ter voorkoming van de verstoring van de openbare orde;

    • b.

      het evenement onverwijld te beëindigen bij verstoring van de openbare orde of de vreesdaarvoor;

    • c.

      een aanwijzing van de burgemeester onverwijld op te volgen;

    • d.

      ervoor te zorgen dat bij een verstoring van de openbare orde na een aanwijzing van deburgemeester, dan wel een ambtenaar van politie, of brandweer geen publiek meer tothet evenement wordt toegelaten.

    • 3.

      Het is voor bezoekers van een evenement tijdens en na het evenement:

    • a.

      verboden zich op het evenemententerrein te gedragen met het kennelijke doel om deopenbare orde of veiligheid te verstoren of te bedreigen;

    b.verboden al dan niet op het evenemententerrein – op of aan de weg of op voor hetpubliek toegankelijke plaatsen - voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, te dragen of tevervoeren die kennelijk bestemd zijn om de openbare orde of veiligheid te verstoren;

    c.verboden zich op een evenemententerrein te begeven indien overeenkomstig het eerste,dan wel het tweede lid onder d opdracht is gegeven het evenemententerrein te verlaten;

    d.verplicht ter ordelijk verloop van een evenement of bij enig voorval waardoorwanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, op een daartoe strekkende aanwijzingvan een ambtenaar van de politie of brandweer, zijn weg te vervolgen of aanwijzingen

    van andere aard in het belang van de openbare orde of veiligheid van personen engoederen, dan wel ter beperking van gemeen gevaar, onverwijld en stipt op te volgen.

    Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

    Artikel 2:27 Begripsbepalingen

    • 1.

      Onder horecabedrijf wordt in deze afdeling verstaan:

      • a.

        een inrichting waaronder in ieder geval wordt verstaan: een hotel, motel, restaurant, pension, café, eetcafé, cafetaria, snackbar, bar, automatiek, croissanterie, crêperie, broodjeswinkel, afhaalzaak, shoarmazaak, koffiehuis, ijssalon, discotheek, buurthuis, sportkantine, clubhuis. of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt;

      • b.

        een bedrijf dat in hoofdzaak bestemd is voor de uitoefening van detailhandel en waarin als ondergeschikte nevenactiviteit consumpties (o.a. alcoholvrije drank) worden verstrekt.

    • 2.

      Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

    • 3.

      Een terras in de zin van deze afdeling is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

    • 4.

      Onder inrichting wordt in deze afdeling verstaan: de besloten ruimte(n) waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen.

    • 5.

      Onder exploitant wordt in deze afdeling verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2:28 of 2:28e.

    • 6.

      Onder leidinggevende wordt in deze paragraaf verstaan: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een inrichting.

    • 7.

      Deze afdeling verstaat niet onder bezoekers:

      • a.

        de gezinsleden van de exploitant en leidinggevende, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

      • b.

        de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

      • c.

        de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf

    • 1.

      Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester.

    • 2.

      De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    • 3.

      In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

    • 4.

      Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

    • 5.

      Indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 2:28 lid 3 zich voordoen, kan de burgemeester een vergunning afgeven voor een proefperiode van ten hoogste één jaar (tijdelijke vergunning).

    • 6.

      Indien gedurende de proefperiode als bedoeld in het vijfde lid blijkt dat de weigeringsgronden genoemd in artikel 2.28d, lid 2 zich voordoen, kan de burgemeester nadere voorschriften aan de vergunning verbinden of de tijdelijke vergunning intrekken.

    • 7.

      Indien tijdens de proefperiode niet van bezwaren is gebleken, deelt de burgemeester de exploitant van de openbare inrichting schriftelijk mee dat de tijdelijke vergunning met ingang van een nader door hem te bepalen datum dient te worden beschouwd als een vergunning als bedoeld in het eerste lid.

    • 8.

      De burgemeester stelt nadere regels vast omtrent de gegevens en bescheiden die bij de vergunningaanvraag moeten worden overgelegd.

    • 9.

      De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

    Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht

    • 1.

      Geen vergunning is vereist voor de exploitatie van een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit;

    • 2.

      Voorts is geen vergunning vereist voor de exploitatie van een horecabedrijf, die zich bevindt in een:

    • a.

      schoolkantine;

    • b.

      bedrijfskantine of -restaurant, voor zover deze uitsluitend als zodanig in gebruik is;

    • c.

      horecabedrijven als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, onder b, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

    • -

      het horecagedeelte bevat maximaal 9 zitplaatsen;

    • -

      het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale winkel;

    • -

      in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

    • -

      er zijn geen speelautomaten aanwezig;

    • -

      er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt die in relatie staan tot het assortiment van de winkel (uitgezonderd grootwinkelbedrijven).

    • d.

      horecabedrijven in musea, crematoria en rouwcentra, voor zover deze worden gebruikt als ondersteuning van de bedrijfsvoering, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden:

    • -

      het horecagedeelte bevat maximaal 9 zitplaatsen;

    • -

      het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale inrichting;

    • -

      in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

    • -

      er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt.

      • e.

        horecabedrijven in bejaardentehuizen, ziekenhuizen en verpleegtehuizen, voor zover deze uitsluitend zijn gericht op de bewoners c.q. verzorgingsbehoeftigen/patiënten en hun bezoekers, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden;

        • -

          het horecagedeelte bevat maximaal 12 zitplaatsen;

        • -

          het horecagedeelte is beperkt in omvang in verhouding tot de oppervlakte van de totale inrichting;

        • -

          in het horecagedeelte worden geen alcoholhoudende dranken verstrekt;

        • -

          er worden hooguit op beperkte schaal eet- en drinkwaren verstrekt;

        • -

          er vinden geen paracommerciële activiteiten plaats.

      • f.

        horecabedrijven waar kleinschalige niet commerciële activiteiten plaatsvinden, zoals verenigingen of stichtingen, mits ze voldoen aan alle hieronder genoemde voorwaarden;

    • -

      de horeca-exploitatie is ondergeschikt aan de hoofddoelstelling en activiteiten;

    • -

      er wordt geen levende muziek ten gehore gebracht;

    • -

      er worden geen alcoholhoudende dranken verkocht en geschonken;

    • -

      de ruimten worden niet gebruikt om feesten en partijen te geven;

    • -

      er vindt geen zalenverhuur plaats;

    • -

      er zijn geen speelautomaten aanwezig;

    Terrassen bij de in het eerste lid bedoelde horecabedrijven zijn niet van vergunningplicht vrijgesteld.

    2.Voor deze horecabedrijven kan worden volstaan met een schriftelijke melding aan de burgemeester vóór aanvang van de exploitatie.

    Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende

    • 1.

      De exploitant en de leidinggevende van een horecabedrijf voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

    • 2.

      Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren indien door de exploitant niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank- en Horecawet aan leidinggevenden gestelde eisen.

    Artikel 2:28c Beslistermijn

    • 1.

      De burgemeester beslist binnen acht weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende gegevens en bescheiden heeft ontvangen.

    • 2.

      De beslissing kan gemotiveerd en met redenen omkleed eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

    Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden

    • 1.

      De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28 indien:

    • a.

      de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, exploitatieplan, beheersverordening, voorbereidingsbesluit, de Wet Milieubeheer of een horecagebiedsplan;

    • b.

      niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 2:28b, eerste lid gestelde eisen.

      • 2.

        De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:28 geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.

      • 3.

        Bij de toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

        • a.

          het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

        • b.

          de aard van de inrichting;

        • c.

          de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting;

        • d.

          de wijze van bedrijfsvoering van de houder van de inrichting in deze of in andere inrichtingen.

      • 4.

        De burgemeester kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen:

        • a.

          indien blijkt, dat de vergunning tengevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

        • b.

          indien de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf de bepalingen in deze paragraaf, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

        • c.

          indien aannemelijk is, dat de exploitant of leidinggevende van het horecabedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

        • d.

          indien de exploitant of leidinggevende strafbare feiten pleegt in het horecabedrijf, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf strafbare feiten worden gepleegd;

        • e.

          indien de exploitant of leidinggevende van de inrichting zich schuldig maakt aan discriminatie naar ras, geslacht of seksuele geaardheid;

        • f.

          indien zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;

        • g.

          indien de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode van langer dan zes maanden is of wordt onderbroken, alsmede indien er sprake is van een gewijzigde exploitatie, of een wijziging in de exploitant waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd;

        • h.

          indien op grond van verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

        • i.

          indien de exploitant of leidinggevende niet langer voldoet aan de in artikel 2.28b, eerste lid gestelde eisen;

        • j.

          indien het bij de exploitatie van het horecabedrijf behorende terras wordt gebruikt voor andere doeleinden;

        • k.

          er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid Vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • 5.

      In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

    • 6.

      Onverminderd het gestelde in het tweede en derde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

      • a.

        indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

      • b.

        indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

      • c.

        indien dat gebruik afbreuk doet aan andere publieke functies van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien.

    • 7.

      Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland.

    Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht

    • 1.

      De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:28 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

    • 2.

      De exploitatie van een horecabedrijf waarop een besluit als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

    Artikel 2:29 Sluitingstijden

    • 1.

      Het is de exploitant of leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, onder a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op zondag tot en met donderdag tussen 01.00 uur en 07.00 uur, en op vrijdag en zaterdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.

    • 2.

      Voor een bij een horecabedrijf behorend terras geldt een sluitingstijd van 24.00 uur.

    • 3.

      De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden als bedoeld in het eerste of tweede lid vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf tot uiterlijk 04.00 uur.

    • 4.

      De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste en derde lid genoemde sluitingstijden tot uiterlijk 04.00 en ten behoeve van oudejaarsnacht (nacht van 31 december op 1 januari volgend daarop) tot 05.00 uur ten behoeve van een incidentele festiviteit als bedoeld in artikel 4:1, met een maximum van vijf ontheffingen per jaar. De burgemeester kan de ontheffing weigeren indien naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze door de afwijking van de sluitingstijden nadelig wordt beïnvloed.

    • 5.

      Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

    • 1.

      De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

    • 2.

      Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

    Artikel 2:30a Gesloten verklaren van een horecabedrijf

    1.Onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 kan de burgemeester een horecabedrijf – al dan niet voor een bepaalde duur – gesloten verklaren:

    • a.

      indien dit horecabedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      indien dit horecabedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • c.

      indien de burgemeester oordeelt, dat een van de genoemde situaties in artikel 2:28d, vierde lid zich voordoet waarin intrekking van de vergunning mogelijk is.

      • 2.

        De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van het horecabedrijf is aangebracht.

      • 3.

        Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

    Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

    1.Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtensartikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 of 2:30a genomen besluit geslotendient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

    2.Het is de exploitant of de leidinggevende van een horecabedrijf verboden na het van kracht worden van de sluiting bedoeld in het eerste lid, bezoekers tot het horecabedrijf toe te laten of daarin te laten verblijven.

    Artikel 2:31a Glazen drinkgerei

    • 1.

      De exploitant en leidinggevende van een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27, zijn verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van hun inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen.

    • 2.

      Het is de exploitant en leidinggevende van een horecabedrijf dat is gelegen aan een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen openbare plaats, verboden drank in glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

    • 3.

      De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid genoemde verbod.

    • 4.

      Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een ontheffing kan al dan niet tijdelijk worden ingetrokken of gewijzigd.

    • 5.

      Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor restaurants.

    Artikel 2:32 Handel in horecabedrijf

    • 1.

      De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor openbare verkopingen en veilingen.

    • 3.

      In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      horecabedrijf: het bedrijf als bedoeld in artikel 2:27, eerste en tweede lid;

    b. handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 2:33 Ordeverstoring

    • 1.

      Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

    • 2.

      Degene die naar het oordeel van een ambtenaar van politie of de exploitant van de openbare inrichting handelt in strijd met het bepaalde in het eerste lid is verplicht die openbare inrichting op bevel van die ambtenaar c.q. op aanzegging van die exploitant terstond te verlaten.

    Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

    Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:27 geen inrichting is in de zin van artikel 174van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegdbestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2:28 tot en met 2:30a.

    Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning

    • 1.

      Een door de burgemeester verleende vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van onbepaalde tijd.

    • 2.

      Bij het van kracht worden van een nieuwe exploitatievergunning vervalt de oude vergunning van rechtswege.

    • 3.

      De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor bepaalde categorieën van horecabedrijven een andere geldigheidsduur vaststellen.

      Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie

      • 1.

        De exploitatievergunning vervalt

        • a.

          Zodra de exploitant(en) de exploitatie van de openbare inrichting heeft/hebben beëindigd;

        • b.

          Indien de openbare inrichting om andere redenen dan een bestuurlijke sanctie als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, onder a van de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes aaneengesloten maanden niet wordt geëxploiteerd;

        • c.

          Bij beëindiging van de onderneming.

      • 2.

        Uiterlijk binnen één week na beëindiging van de exploitatie door de exploitant(en) geeft/geven deze daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

      Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

    Artikel 2:35 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder;

    • 1.

      inrichting: elke al of niet besloten ruimte dan wel stand of ligplaats waar, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

    • 2.

      houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

    Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

    Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

    Artikel 2:37 Nachtregister

    De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden.

    Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

    Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

    Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

    (Niet van toepassing)

    Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

    Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

    • 1.

      Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

    • 2.

      Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

    • 3.

      Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    • 4.

      De burgemeester is bevoegd van het in het eerste lid en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

    Artikel 2:42 Plakken en kladden

    • 1.

      Het is verboden de openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

    • 2.

      Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken of op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

    • 3.

      Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

    • 4.

      Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

    • 5.

      Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

    • 6.

      Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

    • 7.

      De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

    Artikel 2:42a Graffiti

    • 1.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 2:42, tweede lid, is de rechthebbende op (een gedeelte van) een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is, verplicht om binnen zeven werkbare werkdagen na het aanbrengen van graffiti, de graffiti te (laten) verwijderen of anderszins aan het oog te onttrekken.

    • 2.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Woningwet.

    Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

    • 1.

      Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op een openbare plaats of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien de in dat lid bedoelde materialen of gereedschappen niet zijn gebezigd of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

    Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

    • 1.

      Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

    • 2.

      Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

    Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

    (Vervallen)

    Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

    • 1.

      Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door, dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen, zoals bedoeld in artikel 1.1 onder m;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

    • 3.

      Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

    Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op of aan een openbare plaats

    • 1.

      Het is verboden:

    • a.

      op of aan een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining, of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      op of aan een openbare plaats, openbaar water of andere voor publiek toegankelijke plaatsen, door hinderlijk of baldadig gedrag onnodig overlast of hinder voor omstanders, andere weggebruikers of bewoners van nabij de openbare plaats gelegen woningen te veroorzaken of zich zodanig op te houden dat onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt;

    • c.

      zich zonder redelijk doel op een schoolplein of speelplek op te houden, zich onnodig hinderlijk te gedragen of goederen te beschadigen.

    • 2.

      Het in eerste lid verbod geldt niet voor zover artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

      Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke

      Het is verboden ’s avonds na 22.00 uur deel te nemen aan een sport- of balspel, dat gehouden wordt op een door het college aangewezen locatie.

      Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

      • 1.

        Het is verboden op of aan een openbare plaats alcoholhoudende drank te gebruiken indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

      • 2.

        Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van de navolgende gebieden, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben:

        • a.

          elk gebied binnen een straal van 100 meter rond een station, bushalte of een taxistandplaats;

        • b.

          winkelcentra, parkeergarages en overkappingen, alsmede het gebied dat om een dergelijk object is gelegen, te weten het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van dat object;

        • c.

          onder bruggen, viaducten en in tunnels, alsmede het gebied binnen een straal van 100 meter van de buitenste grenzen van dat object;

        • d.

          andere door het college aangewezen gebieden.

      • 3.

        Het is verboden alcoholhoudende drank te nuttigen of al dan niet aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen, speelvelden, delen van een openbare plaats waarop kinderstraatmeubilair is geplaatst, zandbakken, trapvelden en hangplekken, alsmede het gebied binnen een afstand van 100 meter van de buitenste grenzen van deze plaatsen en objecten.

      • 4.

        Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor:

      • a.

        een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

      • b.

        de plaats, niet zijnde een inrichting, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

      • 5.

        De burgemeester kan in een vergunning als bedoeld in artikel 2:25, lid 1, onder door hem te stellen voorwaarden ontheffing verlenen van het in het eerste of in het tweede lid gestelde verbod.

      Artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke

      Vervallen (opgenomen in artikel 2:48)

    Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

    • 1.

      Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen;

    • c.

      een gebouw te beklimmen en zich op het dak te begeven.

    • 2.

      Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

    Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

    Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

    Artikel 2:51 Hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

    1.Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, indien:

    • a.

      dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    • b.

      daardoor die ingang versperd wordt.

    • 2.

      Het is verboden op of aan een openbare plaats een fiets of een bromfiets, dan wel een winkelwagentje of een ander voorwerp te plaatsen, indien de openbare plaats een galerij, portiek, hal, trappenhuis of keldergang van een woongebouw is.

    Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein en dergelijke

    Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

    Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen

    • 1.

      Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt , te bespieden.

    • 2.

      Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

    • 3.

      Het is verboden op of aan de openbare weg dan wel in een voor publiek toegankelijke ruimte een persoon heimelijk te filmen of heimelijk te fotograferen door middel van een technisch hulpmiddel wanneer dit een aantasting van de eerbaarheid of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer oplevert.

    Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

    Het is verboden om zonder toestemming bewakingsapparatuur te gebruiken indien daarmee personen kunnen worden gadegeslagen in een aan een ander toebehorend gebouw, vaartuig of besloten erf.

    Artikel 2:55 Nodeloos alarm

    (Vervallen)

    Artikel 2:56 Alarminstallaties

    (Vervallen)

    Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

    (Vervallen)

    Artikel 2:58 Overlast/verontreiniging door honden

    • 1.

      In dit artikel wordt onder eigenaar van een hond begrepen: de eigenaar, de houder, de verzorger van een hond of degene die de hond feitelijk onder zijn hoede heeft.

    • 2.

      Het is de eigenaar van een hond verboden deze te doen of laten verblijven op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats.

    • 3.

      Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor een blinde persoon of anderszins lichamelijk gehandicapt persoon, die is aangewezen op de begeleiding door de desbetreffende hond.

    • 4.

      Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar van een politiehond onder begeleiding van een politiefunctionaris.

    • 5.

      Het is de eigenaar van een hond verboden deze onaangelijnd te laten loslopen met uitzondering van de in de daarvoor door het college aangegeven gebieden.

    • 6.

      De eigenaar van een hond is verplicht, indien de hond zich op een openbare plaats of een voor het publiek toegankelijke plaats bevindt, ervoor zorg te dragen dat de hond zich niet van zijn uitwerpselen ontdoet anders dan in een grasberm, tussen heesterbeplantingen, in de goot of aan de zijkant van de rijweg.

    • 7.

      De strafbaarheid wegens overtreding van het in het zesde lid gestelde gebod wordt opgeheven, wanneer de eigenaar van die hond de uitwerpselen direct op een doelmatige wijze verwijdert of in de door het college aangewezen gebieden.

    • 8.

      De eigenaar van een hond is verplicht, indien de hond zich op een openbare plaats of een voor het publiek toegankelijke plaats bevindt, een doelmatig opruimmiddel bij zich te dragen dat is bestemd voor het verwijderen van de uitwerpselen. De eigenaar is verplicht dit opruimmiddel op de eerste vordering te tonen aan de met toezicht belaste ambtenaar.

    • 9.

      De eigenaar van een hond dient ervoor te waken dat dit dier door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort.

    • 10.

      Het is de eigenaar van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

    Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

    • 1.

      Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

    • 2.

      Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

    • 3.

      Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is, en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 2:58 lid 10, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

    • 5.

      De eigenaar of houder van een hond zorgt ervoor dat de hond niet hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust verstoort door aanhoudend geblaf of gejank.

    Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

    • 1.

      Degene die de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

    • 2.

      Het in het lid 1 bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

    Artikel 2:61 Voeren van vogels

    Het is verboden kauwen, (stads)duiven of andere overlastveroorzakende vogels te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren op een openbare plaats.

    Artikel 2:62 Loslopend vee

    (Vervallen)

    Artikel 2:63 Schade duiven

    (Vervallen)

    Artikel 2:64 Bijen

    (Vervallen)

    Artikel 2:65 Bedelarij

    (Vervallen)

    Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

    Artikel 2:66 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

    • b.

      Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

    Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

    • 1.

      De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    • 2.

      De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichting.

    Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

    De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

    • a.

      wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

    • b.

      de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

    • c.

      aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomt;

    • d.

      indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

    • e.

      zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

    • f.

      wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

    Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

    Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

    Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf

    Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (artikel 2:32)

    Afdeling 13. Vuurwerk

    Artikel 2:71 Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

    Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

    Het is verboden in de uitoefening van een (te vestigen) bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

    Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

    • 1.

      Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

    • 2.

      Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan een openbare plaats of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

    • 3.

      De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

    • 4.

      Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    Artikel 2:73a Carbidschieten

    • 1.

      Het is verboden carbid te schieten in de open lucht.

    • 2.

      Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat/gasfles op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

    • 3.

      De burgemeester kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde verbod in de periode van 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

    Afdeling 14. Drugsoverlast

    Artikel 2:74 Drugshandel op een openbare plaats

    Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats binnen of buiten de bebouwde kom post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan openbare wegen binnen en buiten de bebouwde kom in een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of aan te nemen of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

    Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs

    • 1.

      Het is verboden op of aan een openbare plaats, die door de burgemeester zijn aangewezen indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als de verzameling personen geen verband houdt met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

    • 3.

      Een ieder, die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

    Artikel 2:74b Openlijk druggebruik

    Het is verboden, op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

    Artikel 2:74c Weggooien van spuiten en dergelijke

    Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten met het kennelijke doel om afstand van het voorwerp te doen.

    Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

    Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

    (vervallen)

    Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

    (Vervallen opgenomen in artikel 2:1c)

    Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

    • 1.

      De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

    • 2.

      De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor eenieder toegankelijke plaatsen, te weten parkeerterreinen, winkelcentra.

    HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.

    Afdeling 1. Begripsbepalingen en andere regels

    Artikel 3:1 Begripsbepalingen

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

      • a.

        prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

      • b.

        prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

      • c.

        seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

      • d.

        escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

      • e.

        sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

      • f.

        exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

      • g.

        leidinggevende: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

      • h.

        bezoeker: degene die aanwezig is in een , seksinrichting met uitzondering van:

    • -

      de exploitant;

    • -

      de leidinggevende;

    • -

      de prostituee;

    • -

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • -

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

    • -

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

    Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het

    betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

    Artikel 3:3 Nadere regels

    Met het oog op de in artikel 3.13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

    Afdeling 2. Seksinrichtingen en escortbedrijven

    Artikel 3:4 Seksinrichtingen

    • 1.

      Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

    • 2.

      In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

      • a.

        de persoonsgegevens van de exploitant;

      • b.

        de persoonsgegevens van de leidinggevende; en

      • c.

        de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

    • 3.

      De vergunning dient in de seksinrichting of het escortbedrijf aanwezig te zijn.

    Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en leidinggevende

      • 1.

        De exploitant en de leidinggevende:

        • a.

          staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

        • b.

          zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

        • c.

          hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

      • 2.

        Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de leidinggevende niet:

        • a.

          met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

        • b.

          binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

        • c.

          binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

    • 1.

      bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

    • 2.

      de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

    • 3.

      de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 4.

      de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

    • 5.

      de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

    • 6.

      de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • 3.

      Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

      • a.

        vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

      • b.

        een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

    • 4.

      De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

      • a.

        bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

      • b.

        bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

    • 5.

      De exploitant of de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of leidinggevende geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

    Artikel 3:6 Sluitingstijden

    • 1.

      Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

      • a.

        op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 07.00 uur;

      • b.

        op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 07.00 uur.

    • 2.

      Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 en artikel 3:3 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

    • 3.

      Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

    • 4.

      Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

    Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

    • 1.

      Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

      • a.

        tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

      • b.

        van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

    • 3.

      Het bevoegde bestuursorgaan kan een seksinrichting of escortbedrijf tijdelijk of voor onbepaalde tijd gesloten verklaren indien:

      • a.

        de seksinrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

      • b.

        de seksinrichting wordt geëxploiteerd in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften;

      • c.

        een van de in artikel 3:13 en 3:13 a genoemde situaties zich voordoet.

    • 4.

      Het bevoegde bestuursorgaan maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting of escortbedrijf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

    • 5.

      Een ieder is verplicht toe te laten dat in het vierde lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

    • 6.

      Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting of escortbedrijf verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

    • 7.

      Het is een ieder verboden een overeenkomstig het derde lid gesloten seksinrichting of escortbedrijf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

    • 8.

      Een sluiting voor onbepaalde tijd kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

    Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

    • 1.

      Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of leidinggevende in de seksinrichting aanwezig is.

    • 2.

      De exploitant en de leidinggevende zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

      • a.

        geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

      • b.

        geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    Artikel 3:9 Beslistermijn

    • 1.

      Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

    • 2.

      Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste acht weken verdagen.

    Artikel 3:10 Weigeringsgronden

    • 1.

      De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

      • a.

        de exploitant of de leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

      • b.

        de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

      • c.

        de exploitant of beheerder is ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

      • d.

        er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • 2.

      In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

      • a.

        de openbare orde;

      • b.

        het voorkomen of beperken van overlast;

      • c.

        het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

      • d.

        de veiligheid van personen of goederen;

      • e.

        de verkeersvrijheid of -veiligheid;

      • f.

        de gezondheid of zedelijkheid;

      • g.

        de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

    Artikel 3:10a Intrekkingsgronden

    Het bevoegd bestuursorgaan kan de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, gedeeltelijkof geheel intrekken, indien:

      • a.

        blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens en bescheiden is verleend;

      • b.

        de ingevolge artikel 3:4, tweede lid onder a. in de vergunning vermelde exploitant niet feitelijk de exploitatie voert;

      • c.

        de exploitant of leidinggevende de bepalingen in afdeling 2, de nadere regels als bedoeld in artikel 3:3, dan wel de voorschriften, behorende bij de vergunning, overtreedt;

      • d.

        de exploitant of beheerder is ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

      • e.

        in de seksinrichting een minderjarige prostitué(e) wordt aangetroffen;

      • f.

        in de seksinrichting een prostitué(e) zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel wordt aangetroffen;

      • g.

        een seksinrichting of escortbedrijf werkzaamheden laat verrichten door een minderjarige prostitué(e) of een prostitué(e) zonder een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfstitel;

      • h.

        er door de exploitant of leidinggevende onvoldoende maatregelen zijn getroffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de seksinrichting werkzame personen, alsmede ter bescherming van de volksgezondheid;

      • i.

        aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de seksinrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat;

      • j.

        de exploitant of leidinggevende strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

      • k.

        naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon-of leefklimaat in de omgeving van de seksinrichting of escortbedrijf nadelig wordt beïnvloed;

      • l.

        op grond van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen, dat intrekking wordt gevorderd door de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

      • m.

        de exploitant of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen.

      • n.

        Dit in het belang is van:

    • -

      de veiligheid van personen of goederen;

    • -

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • -

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • -

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • -

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

    Artikel 3:10b Geldigheidsduur vergunning

    • 1.

      Een door het bevoegd bestuursorgaan verleende vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft een geldigheidsduur van vijf jaren.

    • 2.

      Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat voor bepaalde categorieën van seksinrichtingen een andere geldigheidsduur vaststellen.

    Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie

    • 1.

      De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

    • 2.

      Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

    Artikel 3:12 Wijziging beheer

    • 1.

      Indien een leidinggevende het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

    • 2.

      Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

    • 3.

      In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe leidinggevende vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

    Artikel 3:13 Overgangsbepaling

    Bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid van een bestaande seksinrichting, is het bepaalde in artikel 3;10 eerste lid onder b niet van toepassing.

    Afdeling 3. Straatprostitutie en Sekswinkels

    Artikel 3:14 Straatprostitutie

    • 1.

      Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

      • a.

        op of aan andere door het college aangewezen wegen of gebieden;

      • b.

        gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

    • 2.

      Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

    • 3.

      Met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

    • 4.

      De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

    • 5.

      De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

    • 6.

      Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

    Artikel 3:15 Sekswinkels

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiterenin door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgevingaangewezen gebieden of delen van de gemeente.

    Artikel 3:16 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

    • 1.

      Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

      • a.

        indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

      • b.

        anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

    HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

    Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

    Artikel 4:1 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

    • b.

      inrichting: type A of type B als bedoeld in het Besluit ;

    • c.

      houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

    • d.

      collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden ;

    • e.

      incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

    • f.

      geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

    • g.

      geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

    • h.

      onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

    Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

    • 1.

      De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    • 2.

      De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

    • 3.

      In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

    • 4.

      Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

    • 5.

      Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

    • 6.

      Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

    Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

    • 1.

      Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting tenminste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • 2.

      Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 eerste lid van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting tenminste 10 werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

    • 3.

      Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.

    • 4.

      De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

    • 5.

      De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

    • 6.

      Indien binnen 4 werkdagen na ontvangst van de kennisgeving door het college geen tegenbericht is verzonden kan de festiviteit zoals gemeld plaatsvinden.

    • 7.

      Tijdens festiviteiten als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van muziek: - uiterlijk om 24:00 uur beëindigd, indien de festiviteit zondag, maandag, dinsdag, woensdag of donderdag plaatsvindt;

    • -

      uiterlijk om 02:00 uur beëindigd, indien de festiviteit op vrijdag of zaterdag plaatsvindt.

    • 8.

      Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

    Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

    Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

    Artikel 4:4a Geluidsplafond

    Het college kan nadere regels stellen ter voorkoming of beperking van geluidhinder bij collectieve of incidentele festiviteiten.

    Artikel 4:5 Onversterkte muziek

    • 1.

      Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en 5e van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast;

    • e.

      Tabel

    7.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

    LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    • 2.

      Voor de duur van 8 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

    • 3.

      Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

    Artikel 4:6 Overige geluidhinder

    1.Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

    2.Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

    3.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening.

    Artikel 4:6a Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden.

    • 1.

      Het is verboden handelingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden c.q. bouwactiviteiten te verrichten of te laten verrichten op het bouwterrein na 19.00 uur en vóór 07.00 uur.

    • 2.

      Het college kan van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.

    3.Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet of de Provinciale Milieuverordening.

    Artikel 4:6b Geluidhinder door bromfietsen en dergelijke

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

    Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

    Artikel 4:7 Straatvegen

    (Vervallen)

    Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

    Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

    Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

    Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

    Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

    Artikel 4:10 Begripsbepalingen

    • 1.

      In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas, dat:

    • -

      één of meerstammig kan zijn, waarbij ingeval van meerstammigheid de stammen zich bovengronds vertakken;

    • -

      een dwarsdoorsnede van de stam, of bij meerstammigheid de dwarsdoorsnede van de dikste stam, van minimaal 10 centimeter, gemeten op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld.

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen en/of knotbomen, hakhout of een houtwal;

    • c.

      hakhout: een of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • e.

      knotboom: periodiek tot op de stam teruggezette boom;

    • f.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • g.

      boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse vereniging van taxateurs van bomen (NVTB).

    • h.

      vellen: rooien; kappen; verplanten; het snoeien van meer dan 30 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

    • i.

      Bomen Effect Analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

    Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

      • 1.

        Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

      • 2.

        Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • b.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • c.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.11d;

    • d.

      achtertuinen niet groter dan 120 m2;

    • e.

      voortuinen niet groter dan 20m2.

    • 3.

      Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

    Artikel 4:11a Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

    De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

    Artikel 4.11b Weigeringsgronden omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

    • 1.Het bevoegd gezag kan de in artikel 4:11, eerste lid, bedoelde vergunning in ieder geval weigeren, dan wel onder voorwaarden verlenen, in het belang van:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • e.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid.

    Het bevoegd gezag kan hierbij de boomwaarde als criterium hanteren.

    2.Het bevoegd gezag kan de in artikel 4.11, eerste lid, bedoelde vergunning in ieder geval niet weigeren ingeval voldaan moet worden aan de verplichting ingevolge het bepaalde in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.

    Artikel 4.11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

    • 1.

      Tot aan de vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien herplant niet mogelijk is, kan er door het bevoegd gezag een financiële compensatie worden opgelegd.

    • 2.

      Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

    • 3.

      Tot aan de omgevingsvergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat pas tot vellen van houtopstand op en bij bouw- en aanlegwerken of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie mag worden overgegaan indien de noodzaak voor de kap is aangetoond en/of andere vergunningen, ontheffingen, toestemmingen of ruimtelijke ordeningsprocedures onherroepelijk geworden zijn en de feitelijke en financiële voortgang van de werken voldoende gewaarborgd is.

    Artikel 4.11d Herplant-/instandhoudingsplicht

    • 1.

      Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning als bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn, dan wel een schadevergoeding opleggen, waarbij de boomwaarde als criterium wordt gehanteerd.

    • 2.

      Wordt een verplichting tot herbeplanting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

    • 3.

      Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen of;

    • b.

      een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag;

    • 4.

      Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

    Artikel 4.11e Schadevergoeding

    Het college besluit op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet.

    Artikel 4:11f Bestrijding ziekte houtopstanden

    Indien zich op een terrein een houtopstand bevindt die naar het oordeel van het college gevaar oplevert voor de verspreiding van een nader door het college aan te wijzen ziekte is de rechthebbende verplicht de in de aanschrijving van het college maatregelen te treffen binnen de daarbij aangegeven termijn.

    Artikel 4:11g Bestrijding watermerkziekte

    (vervallen)

    Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

    (vervallen)

    Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning

    (Vervallen)

    Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

    Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

    • 1.

      Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

    • 2.

      Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste lid nadere regels stellen.

    • 3.

      Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.

    Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

    • 1.

      Indien bij het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden een openbare plaats wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de openbare plaats onmiddellijk na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag onmiddellijk na beëindiging van de werkzaamheden op die dag, te reinigen of te doen reinigen.

    • 2.

      Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor zover artikel 9, tweede lid, van het Rijkswegenreglement of een Provinciaal wegenreglement van toepassing is.

    Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

    (vervallen)

    Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

    • 1.

      Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

    Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

    (Vervallen)

    Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein

    Artikel 4:17 Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

    Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    • 1.

      Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

    • 3.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van: a. de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

    Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

    1.Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

    2.Het college kan daarbij de duur bepalen van de periode waarin het verbod niet geldt.

    3.Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

    HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

    Afdeling 1. Parkeerexcessen

    Artikel 5:1 Begripsbepalingen

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • 1.

      Weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • 2.

      voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

    • 3.

      parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

    • 4.

      Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

    Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

    • 1.

      Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

    • 2.

      Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

    • 3.

      Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      3 of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

    • 4.

      Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

    Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

    • 1.

      Het is verboden op door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

    • 2.

      Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

    Artikel 5.4 Defecte voertuigen

    Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

    Artikel 5:5 Voertuigwrakken

    • 1.

      Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    Artikel 5.6 Kampeermiddelen e.a.

    1.Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan

    verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op de weg te parkeren bij, voor, naast of achter een bewoond perceel op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht vanuit dat perceel voor de bewoners op hinderlijke wijze wordt belemmerd;

    • c.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    • 2.

      Het in het eerste lid onder a, gestelde verbod geldt niet van 1 juli tot 1 september;

    • 3.

      Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid onder a,gestelde verbod voor de overige maanden dan die genoemd in het tweede lid;

    4.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Provinciale caravan- en tentenverordening, het Provinciaalwegenreglement Zuid-Holland of de Provinciale landschapsverordening.

    Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5:6 is het de eigenaar of houder van een geheel of ten dele voor recreatie bestemd voertuig of een aanhangwagen verboden deze te parkeren in een parkeerschijfzone, als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, gedurende het (de) daarop aangegeven tijdvak(ken).

    Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

    • 1.

      Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

    • 2.

      Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

    Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

    • 1.

      Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een andere dan door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    • 2.

      Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een andere dan door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

    • 3.

      Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

    • 4.

      Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

    Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

    • 1.

      Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

    • 2.

      Dit verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

    Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

    Het is verboden op een door het college ten behoeve van de inzameldienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode en/of dag.

    Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

    (Vervallen)

    Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

    (Vervallen)

    Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

    Afdeling 2. Collecteren

    Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

    • 2.

      Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

    • 3.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

    • 4.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet in de door het college te bepalen gevallen.

    Afdeling 3. Venten

    Artikel 5:14 Begripsbepaling

    • 1.

      In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

    • 2.

      Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

    Artikel 5:15 Venten en dergelijke

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - openbare plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

    • 2.

      Voorts is het verboden te venten op zondagen en op maandag tot en met zaterdag voor 9.00 uur en na 22.00 uur.

    Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

    • 1.

      Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet .

    • 2.

      In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

    • 3.

      Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

    Afdeling 4. Standplaatsen

    Artikel 5:17 Begripsbepaling

    • 1.

      In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten , gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

    • 2.

      Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

    Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

    • 2.

      Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

    • 3.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      Indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

    • 4.

      Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, heeft een geldigheidsduur van één jaar.

    Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

    Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

    • 1.

      Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer , de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

    • 2.

      De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

    Afdeling 5. Snuffelmarkten

    Artikel 5:22 Begripsbepaling

    Vervallen (verplaatst naar afdeling 7 Toezicht op evenementen)

    Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

    Vervallen (verplaatst naar afdeling 7 Toezicht op evenementen)

    Afdeling 6. Openbaar water

    Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

    • 1.

      Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

    • 2.

      Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

    • 3.

      De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

    • 4.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Havenverordening gemeente Maassluis, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

    Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of

    te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college

    aangewezen gedeelten van openbaar water.

    • 2.

      Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op krachtens het tweede lid aangewezen gebieden:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

    • 3.

      Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, de Havenverordening Maassluis, de Provinciale vaarwegenverordening Zuid Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid Holland.

    Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

    • 1.

      Onverminderd het krachtens het derde lid van artikel 5:25 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

    • 2.

      De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

    • 3.

      Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Havenverordening gemeente Maassluis, de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid Holland of de Provinciale landschapsverordening Zuid Holland.

    Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

    Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26 tweede lid bepaalde.

    Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

    • 1.

      Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de keur van het Hoogheemraadschap van Delfland, de Havenverordening gemeente Maassluis, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Vaarwegenverordening.

    Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

    Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

    Artikel 5:30 Veiligheid op het water

    • 1.

      Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

    • 2.

      Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, Binnenvaartpolitiereglement of de Provinciale Vaarwegenverordening Zuid Holland.

      Artikel 5.30a Zwemmen in openbaar water

      • 1.

        Het is verboden zonder vergunning van het college in openbaar water te zwemmen.

      • 2.

        Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de plaatsen en onder de voorwaarden door het college bij openbare kennisgeving aangegeven.

    Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

    • 1.

      Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

    • 2.

      Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

    Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

    Artikel 5:32 Crossterreinen

    • 1.

      Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

    • 2.

      Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

    • 3.

      Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

    Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

    • 1.

      Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 of met fiets of een paard.

    • 2.

      Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- en milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

    • 3.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en fietsers of voor berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die zijn gelegen binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

    • 4.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale verordening `Stilte-gebieden' aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als `toestel'.

    • 5.

      Bij het gestelde onder het vierde lid onder a. geldt voor ruiters dat de paarden voorzien moeten zijn van een uitwerpselen-opvangzak. De uitzonderingen zoals gesteld in het derde lid zijn hierbij van toepassing.

    • 6.

      Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

    Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

    • 1.

      Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

    • 2.

      Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

    • 3.

      Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

    • 4.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna en ter bescherming van de woon- en leefomgeving.

    • 5.

      Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

    Afdeling 9. Verstrooiing van as

    Artikel 5:35 Begripsbepaling

    In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledenen of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

    Artikel 5:36 Verboden plaatsen

    • 1.

      Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

    • 2.

      Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

    • 3.

      Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

    Artikel 5:37 Hinder of overlast

    Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

    HOOFDSTUK 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 6:1 Strafbepaling

    1.Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak:

    artikel 2:1 - samenscholing en ongeregeldheden

    artikel 2:1a - aanwijzing overlastgebied

    artikel 2:1b - Wijkverbod

    artikel 2:3 - kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

    artikel 2:9 - straatartiest

    artikel 2:10 - m.u.v. lid 2 voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

    artikel 2:14 - winkelwagentjes

    artikel 2:15 - hinderlijke beplanting of voorwerp

    artikel 2:16 - openen straatkolken e.d.

    artikel 2:17 - kelderingangen en dergelijke

    artikel 2:19 - gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

    artikel 2:20 - vallende voorwerpen

    artikel 2:20a - dragen gevaarlijke voorwerpen

    artikel 2:21 - voorzieningen voor verkeer en verlichting

    artikel 2:23 - veiligheid op het ijs

    artikel 2:25 - evenement

    artikel 2:26 - ordeverstoring

    artikel 2:26a - 0-evenementen

    artikel 2:26b - openbare orde en veiligheid

    artikel 2:28 - (tijdelijke) exploitatievergunning horecabedrijf

    artikel 2:28a - Vrijstelling vergunningplicht

    artikel 2:28b - eisen exploitant en leidinggevende

    artikel 2:29 - sluitingstijden

    artikel 2:30a - gesloten verklaren van een horecabedrijf

    artikel 2:31 - aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

    artikel 2:31a - glazen drinkgerei

    artikel 2.32 - handel in horecabedrijven

    artikel 2:33 - ordeverstoring

    artikel 2:36 - kennisgeving exploitatie

    artikel 2:37 - nachtregister

    artikel 2:38 - verschaffen gegevens nachtregister

    artikel 2:41 - betreden gesloten woning of lokaal

    artikel 2:42 - plakken en kladden

    artikel 2:42a - graffiti

    artikel 2:43 - vervoer plakgereedschap en dergelijke

    artikel 2:44 - vervoer inbrekerswerktuigen

    artikel 2:46 - rijden over bermen en dergelijke

    artikel 2:47 - hinderlijke gedrag op of aan een openbare plaats

    artikel 2:47a - hinderlijk voetballen en dergelijke

    artikel 2:48 - verboden drankgebruik

    artikel 2:48a - hinderlijke drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke

    artikel 2:49 - verboden gedrag bij of in gebouwen

    artikel 2:50 - hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

    artikel 2:51 - hinderlijk neerzetten van fietsen en dergelijke

    artikel 2:52 - overlast van fiets, bromfiets of voertuig op markt- en kermisterrein e.d

    artikel 2:53 - bespieden en heimelijk fotograferen /filmen van personen

    artikel 2:54 - bewakingsapparatuur

    artikel 2:58 - overlast/verontreiniging door honden

    artikel 2:59 - gevaarlijke honden

    artikel 2:60 - houden van hinderlijke of schadelijke dieren

    artikel 2:67 - verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

    artikel 2:68 - voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, 1e lid Wb. van Strafrecht

    artikel 2:69 - vervreemding van door opkoop verkregen goederen

    artikel 2:72 - ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

    artikel 2:73 - bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

    artikel 2:73a - carbidschieten

    artikel 2:74 - drugshandel op een openbare plaats

    artikel 2:74a - verzameling van personen in verband met drugs

    artikel 2:74b - openlijk druggebruik

    artikel 2:74c - weggooien van spuiten en dergelijke

    artikel 2:77 - cameratoezicht op openbare plaatsen

    artikel 3:4 - seksinrichtingen, escortbedrijven

    artikel 3:6 - sluitingstijden

    artikel 3:7 - tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

    artikel 3:8 - aanwezigheid van en toezicht door exploitant en leidinggevende

    artikel 3:11 - beëindiging exploitatie

    artikel 3:12 - wijziging beheer

    artikel 3:14 - straatprostitutie

    artikel 3:15 - sekswinkels

    artikel 3:16 - tentoonstellingen, aanbieden/aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

    artikel 4:4 - verboden incidentele festiviteiten

    artikel 4:6 - overige geluidhinder

    artikel 4:6a - geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden

    artikel 4:6b - geluidhinder door bromfietsen en dergelijke

    artikel 4:8 - natuurlijke behoefte doen

    artikel 4:11d - herplant-/instandhoudingsplicht

    artikel 4:11f - bestrijding ziekte houtopstanden

    artikel 4:13 - opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

    artikel 4:13a - verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

    artikel 4:15 - verbod hinderlijke of gevaarlijke reclames

    artikel 4:18 - recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

    artikel 5:2 - parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

    artikel 5:3 - te koop aanbieden van voertuigen

    artikel 5:4 - defecte voertuigen

    artikel 5:5 - voertuigwrakken

    artikel 5:6 - kampeermiddelen en andere

    artikel 5:6a - parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzone

    artikel 5:7 - parkeren van reclamevoertuigen

    artikel 5:8 - parkeren van grote voertuigen

    artikel 5:9 - parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

    artikel 5:9a - parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

    artikel 5:12 - overlast van fiets of bromfiets

    artikel 5:13 - inzameling van geld of goederen

    artikel 5:15 - venten en dergelijke

    artikel 5:18 - standplaatsen en weigeringsgronden

    artikel 5:24 - voorwerpen op, in of boven openbaar water

    artikel 5:25 - ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

    artikel 5:26 - aanwijzingen ligplaats

    artikel 5:27 - verbod innemen ligplaats

    artikel 5:28 - beschadigen van waterstaatswerken

    artikel 5:29 - reddingsmiddelen

    artikel 5.30 - veiligheid op het water

    artikel 5:30a - zwemmen in openbaar water

    artikel 5:31 - overlast aan vaartuigen

    artikel 5:32 - crossterreinen

    artikel 5:33 - beperking verkeer in natuurgebieden

    artikel 5:34 - verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

    artikel 5:36 - Verboden plaatsen

    artikel 5:37 - hinder of overlast bij incidentele asverstrooiing

    2.Overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:67, 2:68 en 2:69 (heling) wordt gestraft overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 437 en 437ter van het Wetboek van Strafrecht.

    Artikel 6:2 Toezichthouders

    • 1.

      Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de medewerkers van de afdeling Openbare Orde en wijkbeheer.

    • 2.

      Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

    Artikel 6:3 Binnentreden woningen

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

    Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

    • 1.

      Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van publicatie ervan in het Gemeenteblad.

    • 2.

      Op dat moment worden de Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2011 en de wijzigingsverordening Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2012 ingetrokken.

    Artikel 6:5 Overgangsbepaling

    Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

    Artikel 6:6 Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Maassluis 2014.

    Vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 2 december 2014

    de griffier, de voorzitter,

    mr. R. van der Hoek drs J.A. Karssen

Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening Maassluis 2014

Toelichting op de Algemene Plaatselijke Verordening

Maassluis 2014

Inleiding De modelverordening 2012 van de VNG heeft de basis gevormd voor deze nieuwe geactualiseerde verordening. De nieuwe verordening is niet ingrijpend gewijzigd ten opzichte van de laatst gewijzigde APV 2012. De wijzigingen omvatten veelal actualisatie van artikelen op grond van nieuwe regelgeving of (vergunning)procedures. Aangezien de toelichting op de model-APV uitstekend is te gebruiken als toelichting op deze (Maassluise) verordening wordt verwezen naar de uitgebreide toelichting behorend bij dat model. Voorts omvat deze toelichting een artikelsgewijze omschrijving van de belangrijkste wijzigingen in de nieuwe verordening. Tenslotte worden ook de artikelen toegelicht waar van de modelverordening is afgeweken of waar Paragraaf 4.1.3.3 (Lex Silencio Positivo) wel of niet van toepassing is verklaard.

Hoofdstuk 1 – Algemene Bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De omgevingsvergunning wordt door één bevoegd gezag beoordeeld en doorloopt één procedure. De beslissing op de aanvraag kent ook één procedure van rechtsbescherming. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project in hoofdzaak zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingsverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Daarnaast komt in de APV op verschillende plaatsen de term “bevoegd bestuursorgaan” voor. Daarmee wordt dan gedoeld op ofwel het College van burgemeester en wethouders, ofwel de burgemeester. De Wabo brengt hierin geen verandering.

Artikel 1:2 Beslistermijn

De tekst van het eerste lid is in overeenstemming gebracht met die van artikel 3.9, eerste lid van de Wabo. Inhoudelijk is er niets veranderd. Het vierde lid is toegevoegd omdat artikel 3.9, tweede lid van de Wabo bepaalt dat de beslistermijn niet met acht, maar slechts met zes weken kan worden verlengd. 

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Zie hieromtrent hetgeen is opgenomen onder artikel 1.1.

 

Lex Silencio Positivo (LSP)

Een belangrijke consequentie van de invoering van de Dienstenrichtlijn is de verplichte invoering van de lex silencio positivo (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen. De Lex Silencio Positivo houdt in dat wanneer op een vergunning- of ontheffingsaanvraag, danwel een melding niet tijdig een beslissing wordt genomen, deze van rechtswege alszijnde een positieve beschikking wordt beschouwd. Dit is geregeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Het gemeentebestuur kan hierbij aangeven welke vergunningen wel- en niet onder de LSP vallen. Alleen vanwege dringende redenen van algemeen belang kan van de lex silencio positivo worden afgezien. Op die keuzevrijheid is één belangrijke uitzondering. Een klein aantal bepalingen in de APV betreft omgevingsvergunningen. Voor deze vergunningen geldt altijd een LSP. Uitzonderingen daarop zijn niet mogelijk. De wijzigingen die verplicht nodig waren in verband met de invoering van de Europese Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet zoals vervat in de modelapv VNG 2009 zijn bij wijziging van de APV Maassluis 2010 al doorgevoerd. De wijzigingen die de VNG in haar modelapv 2012 ten aanzien van de LSP voorstelt waren optioneel van aard. De aanpassing betrof het opnemen van informatie over de LSP bij ieder artikel afzonderlijk in plaats van twee artikelen in hoofdstuk 1. Wij hebben er om praktische redenen voor gekozen om de artikelen waarbij de LSP wel of niet van toepassing is in stand te laten onder twee artikelen (1:9 en 1:10) zoals in de APV Maassluis 2010, en de gewijzigde verordening 2012. Voorts is er in deze toelichting bij alle artikelen waarbij paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wel of niet van toepassing wordt verklaard een motivering opgenomen.

 

Artikel 1:9 Toepassing artikel 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

Voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen is thans in de APV aangegeven dat de lex silencio positivo van toepassing is. Het betreft de artikelen 2:6 lid 4, 2:9, 2:11, 2:12, 2:67 lid 2, 4:11, 5:13 lid 1, 5:15, 5:16 lid 3, en 5:36 lid 3. Zie verder de toelichting bij de betreffende artikelen.

Artikel 1:10 Geen toepassing artikel 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht

Voor die vergunningstelsels waar een lex silencio positivo vanwege dwingende redenen van algemeen belang niet wenselijk is, is thans in de APV aangegeven dat de lex silencio positivo niet van toepassing is. Het betreft de artikelen 2:1 lid 4, 2:25, 2:28, 2:72, 3:4, 4:6 lid 2, 4:18 lid 3, 5:2 lid 4, 5:3 lid 2, 5:6 lid 3, 5:7 lid 2, 5:8 lid 4, 5:18, 5:25 en 5:33 lid 6. Zie verder de toelichting bij de betreffende artikelen.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Lex Silencio Positivo

Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 4 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, niet van toepassing.

Zie voorts hetgeen hieromtrent is opgenomen onder artikel 1.1.

 

Artikel 2:1a Aanwijzing overlastgebied

De toevoeging van de letter a aan het artikelnummer verklaart dat het een artikel is wat in de model-APV niet is opgenomen.

In het eerste lid van dit artikel wordt de burgemeester de bevoegdheid gegeven om gebieden aan te wijzen waar naar zijn oordeel de openbare orde ernstig wordt bedreigd of verstoord. Die verstoring of bedreiging kan samenhangen met het gebruik van of de handel in harddrugs, maar er zijn ook andere omstandigheden denkbaar op grond waarvan kan worden geconstateerd dat de openbare orde in een gebied in gevaar is. Te denken valt bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van een groep jongeren die overlast veroorzaken, en waardoor omwonenden zich onveilig of zelfs bedreigd voelen. Het aanwijzen van een gebied als overlastgebied gebeurt indien sprake is van structurele overlast die de openbare orde in dat gebied aantast of bedreigt. Er kan dus geen gebied aangewezen worden als overlastgebied wanneer er slechts sprake is van incidentele overlast.

 

In het verlengde van de aanwijzing van een gebied als overlastgebied regelt het tweede artikellid ook dat in een overlastgebied een samenscholingsverbod geldt, voor zover samenscholing leidt tot een verstoring van de openbare orde.

Artikel 2:1b Wijkverbod

De titel bij dit artikel is in verband met harmonisering met de regiogemeenten gewijzigd van Gebiedsontzeggingen in Wijkverbod. Inhoudelijk komt dit artikel overeen met de gewijzigde APV 2012.

Het artikel biedt de basis om personen die zich in strijd gedragen met de openbare orde een verbod op te leggen zich gedurende een bepaalde tijd in een aangewezen gebied te bevinden of zich daarin te begeven. De burgemeester kan dit doen in het belang van:

  • 1.

    de openbare orde;

  • 2.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • 3.

    het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat;

  • 4.

    de veiligheid van personen en goederen;

  • 5.

    de gezondheid;

  • 6.

    de zedelijkheid.

Het bij herhaling door een persoon verstoren van de openbare orde door het plegen van diverse strafbare feiten heeft twee belangrijke elementen:

1. de herhaling;

2. de inbreuk (de mate van geschoktheid van de rechtsorde);

Het bij herhaling verstoren van de openbare orde vormt door het herhalend karakter, een grotere inbreuk in de openbare orde. Het vergroot in feite de onveiligheid en tevens de gevoelens van onveiligheid. Op basis van het herhalend karakter is daarbij de dreiging extra groot dat de persoon in de (nabije) toekomst opnieuw de orde zal verstoren.

In een beleidslijn is aangegeven hoe de burgemeester van Maassluis omgaat met de mogelijkheden die artikel 2:1b hem biedt bij het beperken van de bewegingsvrijheid van personen om daardoor herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen.

 

Artikel 2:1c Veiligheidsrisicogebieden

In het kader van de regionale aanpak van Overvallen en andere situaties waarbij preventief fouilleren een aanvulling kan zijn op bestaande bestuurlijke mogelijkheden is besloten om dit nieuwe artikel op te nemen.

Op grond van artikel 151b van de Gemeentewet kan de raad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen om gebieden aan te wijzen, waarin de officier van justitie de controlebevoegdheden genoemd in de artikelen 50, 51 en 52 van de Wet wapens en munitie kan uitoefenen. Het gaat om de controlebevoegdheden om binnen het aangewezen gebied: -vervoermiddelen te onderzoeken; -een ieder aan de kleding te onderzoeken en -te vorderen dat verpakkingen die men bij zich draagt worden geopend.

 

De burgemeester kan een gebied aanwijzen als uit feiten of omstandigheden blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Over deze feiten en omstandigheden wordt de burgemeester geïnformeerd door de korpschef.

 

De aanwijzing als veiligheidsrisicogebied wordt gegeven voor een bepaalde duur die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dat strikt noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde.

 

Alvorens de burgemeester een gebied aanwijst, overlegt hij hierover in de lokale gezagsdriehoek met de officier van justitie en de korpschef. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

-feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan;

-zorgvuldige afweging van het objectieve en subjectieve veiligheidsbelang en het individuele belang van de burgers(privacy);

-subsidiariteit en proportionaliteit;

-breder handhavingsbeleid in het beoogd gebied ter verhoging van leefbaarheid en veiligheid.

 

In artikel 151b van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het aanwijzen van veiligheidsrisicogebieden beschreven.

Artikel 2:3 Kennisgevingbetogingen op openbare plaatsen

In haar model heeft de VNG in dit artikel artikelleden opgenomen over een afwijkende termijn en te verstrekken gegevens. Daardoor zijn in dat model de artikelen 2:4 en 2:5 komen te vervallen. Bij deze nieuwe verordening is gekozen om deze bundeling van informatie in artikel 2:3 te volgen. Dientengevolge komen de artikelen 2:4 en 2:5 te vervallen.

Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Besloten is dit artikel wederom op te nemen in de verordening om mogelijke situaties te kunnen reguleren.

Folderen en flyeren is toegestaan, behalve op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om het verbod voor die wegen verder te beperken tot nader aan te geven dagen en uren, waarbij het vierde lid het college de bevoegdheid geeft voor het dan nog resterende verbod een ontheffing te verlenen. Er zijn geen dringende redenen van algemeen belang ten aanzien van deze ontheffing voorts is de LSP van toepassing op de ontheffing. Van de in het eerste lid toegekende bevoegdheid mag het college niet zodanig gebruik maken dat er “geen gebruik van enige betekenis” overblijft. Zie ook de toelichting op artikel 2:42. Het college ontleent zijn bevoegdheid aan artikel 160, onder a, van de Gemeentewet.

Artikel 2:6 heeft betrekking op het grondrecht waarmee de gemeentelijke wetgever het meest wordt geconfronteerd, namelijk de vrijheid van meningsuiting. Dit grondrecht is geformuleerd in artikel 19 IV, artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Artikel 7 Grondwet luidt als volgt:

1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.

2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio of televisie uitzending.

3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorafgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen, toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar, regelen ter bescherming van de goede zeden.

4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.

De drukpersvrijheid is in het eerste lid van artikel 7 van de Grondwet als een zelfstandige bepaling opgenomen en vormt een lex specialis ten opzichte van het derde lid. De tekst van het eerste lid is letterlijk gelijk aan die van artikel 7 van de oude Grondwet, waarmee beoogd is de bestaande jurisprudentie op dat punt intact te laten. De constante jurisprudentie op artikel 7 van de oude Grondwet kan als volgt worden samengevat.

Het in artikel 7, lid 1 van de Grondwet beschermde recht om zonder voorafgaand verlof gedachten en gevoelens door de drukpers te openbaren impliceert het recht om de inhoud van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen, waarin gedachten en gevoelens zijn geopenbaard, zonder voorafgaand verlof door verspreiding of door enig ander middel in het openbaar aan het publiek bekend te maken.

Elk middel tot bekendmaking dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien, valt onder de bescherming van artikel 7. Dit betekent dat de bekendmaking van gedachten en gevoelens met behulp van middelen, die in het maatschappelijk verkeer dezelfde functie vervullen als geschriften in eigenlijke zin, is begrepen in de in artikel 7 erkende vrijheid van drukpers. De gemeentelijke wetgever mag niet beperkend optreden jegens de inhoud van gedrukte stukken e.d., maar is krachtens artikel 149 Gemeentewet wel bevoegd het in het openbaar bekend maken (“verspreiden”) van gedrukte stukken e.d. aan beperkingen te onderwerpen in het belang van de openbare orde, zedelijkheid en gezondheid en van andere zaken betreffende de huishouding der gemeente.

Daklozenkrant

De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigen. Immers, niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koepelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.

 

Artikel 2:9 Straatartiest

Lex silencio positivo

Het opleggen van een beperking tot bepaalde dagen en uren door de burgemeester met betrekking tot de werking van het verbod, zal doorgaans op initiatief van het gemeentebestuur zelf gebeuren en niet op aanvraag. Een ontheffing van het verbod zal daarentegen bijna alleen op aanvraag gebeuren, maar ook een ambtshalve ontheffing zal voorkomen, bijvoorbeeld bij bepaalde festiviteiten. Ook bij een ontheffing op aanvraag is geen reden om van het lex silencio af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb is op het gehele artikel van toepassing verklaard.

Artikel 2:10 Voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats

Het gebruik van de weg anders dan overeenkomstig de publieke functie, als bedoeld in dit artikel, kan onder de Wabo vallen, namelijk wanneer dit gebruik bestaat uit de opslag van roerende zaken. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn als op of aan de weg een container wordt geplaatst voor de tijdelijke opslag van puin of bouwmaterialen tijdens een verbouwing. In andere gevallen zal het niet altijd op het eerste gezicht duidelijk zijn of het gaat om opslag van roerende zaken als bedoeld in de Wabo. Het onderscheidend criterium is dat het plaatsen van zaken op de weg bij opslag een tijdelijk karakter heeft; het is de bedoeling dat de opgeslagen zaken ooit ergens anders een al dan niet definitieve bestemming krijgen en aldaar een functie gaan vervullen. Als dat aan de orde is valt die activiteit onder artikel 2.2, eerste lid onder j of onder k van de Wabo. Een ontheffing wordt op grond van artikel 2.2, eerste lid, laatste zinsdeel, van de Wabo aangemerkt als een omgevingsvergunning. Daarom is een nieuw tweede lid ingevoegd, waarin staat dat het bevoegd gezag (ingevolge de definitie in artikel 1 is dat dus het bestuursorgaan als bedoeld in de Wabo) in een dergelijk geval een omgevingsvergunning verleent.

 

Op basis van dit artikel worden sinds jaar en dag vergunningen verleend voor het plaatsen van de meest uiteenlopende voorwerpen op de openbare weg: containers (voor puin, tijdelijke opslag etc), winkeluitstallingen, uitstallingen van handelswaar, warenautomaten, spandoeken, een tent (t.b.v. evenement bijv.), circustent, bloembakken, muziekpodia, meubilair t.b.v. evenementen, zoals luchtkussen, ballenbak etc, maar ook voor vele soorten borden. Met de uitvoering van deze bepaling zijn diverse medewerkers belast. Aan hen is nadrukkelijk de vraag voorgelegd of over kan worden gegaan op een ander systeem (kennisgevingstelsel). Ten aanzien van deze bepaling was ieders standpunt helder: vergunningsstelsel handhaven. Het risico bestaat dat de belangen van derden niet worden meegenomen bij de toepassing van een kennisgevingstelsel. Een vergunningsstelsel geeft de gemeente meer controle en is beter handhaafbaar. Dit heeft zwaarder gewogen dan te kiezen voor het kennisgevingstelsel of het stellen van algemene regels. Een stelsel dat op zich minder rompslomp geeft, waar tegenover staat dat de mogelijkheid van handhaving zal toenemen. Naderhand corrigeren en zelfs bestraffing is altijd minder prettig.

 

Op de vergunning zoals opgenomen in lid 1 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde, en de verkeersveiligheid niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Op het aanleggen of veranderen van een weg is artikel 2.2, eerste lid onder d. van de Wabo van toepassing als de activiteit verboden is in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit. Dat betekent dat de termijnen genoemd in artikel 3.9 van de Wabo van toepassing zijn op deze vergunning. De beslistermijn is 8 weken, de verdagingstermijn zes weken. Let wel: indien er meerder activiteiten worden aangevraagd en er één onder artikel 3.10 van de Wabo valt, dan is de uitgebreide procedure van toepassing (beslistermijn van 6 maanden met een mogelijkheid tot verdagen van zes weken). Indien de activiteit niet is verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is de Wabo niet van toepassing en is het college bevoegd. Wanneer het gaat om normaal onderhoud van de weg is er ingevolge het derde lid geen vergunning nodig; het college hoeft zichzelf geen vergunning te verlenen. Zie verder de toelichting aldaar.

 

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

De vergunning voor het maken van een uitweg is aangewezen in artikel 2.2, eerste lid onder e. van de Wabo. Hier is de term “het college” vervangen door “bevoegd gezag”. Zie hieromtrent hetgeen is opgenomen onder artikel 1.1. Ook hier is gekozen voor het vergunningsstelsel. Hiervoor geldt dezelfde argumentatie als genoemd onder 2:10.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Dit artikel tracht het ‘zwerfkarrenprobleem’ enigszins te verkleinen. Dit artikel is conform de modelverordening APV 2012 gewijzigd.

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 

In de model APV is het artikel waarin een vergunningsplicht is opgenomen voor het plaatsen van voorwerpen op de weg in strijd met de bestemming ervan (artikel 2:10.) vervangen door een algemene regel waarin dit wordt verboden wanneer het gevaar of hinder oplevert, of het normale gebruik van de weg hindert. Daarmee verviel de noodzaak van het artikel over hinderlijke beplanting. Dit artikel was daarom geschrapt in de modelverordening. In de verordening van Maassluis is dit artikel wel gehandhaafd. Doordat meerdere gemeenten bij de VNG hebben aangegeven om praktische redenen dit artikel te willen handhaven, is de tekst teruggeplaatst in de modelverordening.

Het komt namelijk regelmatig voor dat burgers hun beplantingen zover laten doorgroeien, dat deze hinder veroorzaken voor de voetgangers of het uitzicht belemmeren voor het rijverkeer. Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

Het artikel beoogt bosbranden te voorkomen en beschadiging van eigendommen tegen te gaan. Bij besluit zou dan gedurende een bepaalde periode een gebied (bossen, heide of veengronden) moeten worden aangewezen waar roken niet is toegestaan. Het Wetboek van Strafrecht biedt in dit geval ook nog bescherming. Met het oog op de vereenvoudiging van de regelgeving is dit artikel niet overgenomen van het VNG-model.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp openbare plaats

Er is overwogen (net als in het model) dit artikel te schrappen. De politie heeft echter aangegeven hiervan geen voorstander te zijn omdat hierop in de praktijk wordt gehandhaafd.

Dit artikel moet ook in samenhang met (aanvulling op) artikel 2:10 worden gezien en gaat niet verder dan het stellen van een afstandsvereiste voor het aanbrengen van schrikdraad, puntdraad en dergelijke.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

De VNG heeft dit artikel “gereserveerd”. In deze verordening is de oude bepaling gehandhaafd omdat het in de praktijk geen slapend artikel is gebleken. U moet hierbij denken aan het niet deugdelijk bevestigen van dekzeilen aan panden die verbouwd worden.

Artikel 2:20a Dragen gevaarlijke voorwerpen

De politie hecht aan het hebben van een dergelijke bepaling omdat erop gehandhaafd wordt.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Dit artikel is niet overgenomen van de modelverordening omdat er in Maassluis geen bovengrondse hoogspanningslijnen zijn.

 

Afdeling 7 Evenementen

De artikelen behorend bij deze afdeling wijken enigszins af van de modelverordening. Onderstaand worden de belangrijkste afwijkingen en wijzigingen per artikel toegelicht.

 

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

Bij deze wijziging van de APV is gekozen om een snuffelmarkt als evenement aan te merken. Gevolg hiervan is dat afdeling 5 Snuffelmarkten waarin de artikelen 5:22 en 5:23 waren opgenomen zijn komen te vervallen. Een snuffelmarkt is nu in de plaats gekomen van een klein evenement in artikel 2:24 lid 2e, Afdeling 7 Evenementen. Op openbare vermakelijkheden komen vaak veel bezoekers af. Deze evenementen kunnen in beperkte of juist grote mate van invloed zijn op de openbare orde. In verband met de toenemende openbare orde problematiek is dit vergunningenstelsel aangepast en ingedeeld op basis van een risicomodel A-, B, C en 0-evenementen. A-evenementen zijn evenementen met een laag risicoprofiel, B-evenementen gemiddeld risicoprofiel, C-evenementen hoogrisicoprofiel en 0-evenementen laag risicoprofiel. Voor de A,B en C-evenementen geldt een vergunningenstelsel. Controle achteraf kan niet volstaan wegens mogelijk gevaar voor de openbare orde, verlastsituaties, verkeersveiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid e.d. Ook de organisator is bij een vergunningstelstel gebaat, omdat hij met de gemeente kan onderhandelen om goede afspraken te maken. Zo krijgt hij op het evenement toegesneden voorwaarden. Voor de 0-evenementen (laag risicoprofiel) is een meldingsplicht van kracht.

 

Artikel 2:25 Evenement

Lex silencio positivo

Ten aanzien van de melding 0-evenementen en de evenementvergunning (A-, B- of C- evenementen) is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de impact die dergelijke evenementen kunnen hebben, met name op de openbare orde. Ook vragen vele aspecten zoals brandveiligheid, geluid, aanvoer, afvoer en parkeren van bezoekers, om maatwerk dat alleen een inhoudelijke vergunningsbeschikking kan bieden. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

 

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Een goede horeca, zowel qua kwantiteit als kwaliteit, levert een enorme bijdrage aan de uitstraling van de gemeente. Reden waarom de gemeente Maassluis hecht aan een strikte vergunningverlening en handhaving. Samen met de gemeente Vlaardingen, politie en justitie is het zogenaamde Handhavingarrangement horeca vastgesteld. De exploitatievergunning maakt hiervan deel uit. Vooral door de hierin opgenomen aanpak kan de horecaoverlast binnen de gemeente effectief worden aangepakt. Het persoonsgebonden karakter is hierbij juist enorm belangrijk. Daarom zijn ook de eisen die de drank- en Horecawet stelt aan een leidinggevende in de APV gelijkgesteld met die van de horeca exploitant. De gedragseisen van de Drank- en Horecawet zijn expliciet in een AMvB geformuleerd.

 

Artikel 2:28 (Tijdelijke) Exploitatievergunning horecabedrijf

Lex silencio positivo

Deze vergunning richt zich met name op de openbare orde. Een lex silencio positivo is dan ook niet wenselijk om deze dwingende reden van algemeen belang. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

 

Aan dit artikel is de mogelijkheid toegevoegd voor het afgeven van tijdelijke vergunningen voor ten hoogste één jaar (proefperiode). Dit is een goed aanvullend instrument om in praktijkgevallen waarbij de weigeringsgronden genoemd in artikel 2:28 lid 3 onvoldoende vaststaan, een tijdelijke vergunning af te kunnen geven.

 

Voorts zijn ter verduidelijking de regels omtrent niet vergunningsplichtige horecabedrijven uit artikel 2:28 gehaald en ondergebracht in een nieuw artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht. De daarop volgende artikelen zijn daarom ook vernummerd tot 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende, 2:28c Beslistermijn, en 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden.

 

Artikel 2:28a Vrijstelling vergunningplicht

Dit is een nieuw artikel voortgekomen uit de splitsing van artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf en aanvraag(oud). In dit artikel zijn ter verduidelijking apart de horecabedrijven opgenomen die vrijgesteld zijn van vergunningplicht.

 

Artikel 2:28b Eisen exploitant en leidinggevende

In verband met de wijziging in indeling van afdeling 8 is dit artikel qua nummering gewijzigd van 2:28a naar 2:28 b. Voorts zijn de verwijzingen naar de Drank- en Horecawet in de leden 1 en 2 in verband met de inwerkingtreding van de nieuwe Drank- en horecawet per 1 januari 2013 gewijzigd. In lid 1 is de verwijzing naar artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid van de Drank- en Horecawet gewijzigd in artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank- en Horecawet. Voorts is in lid 2 de verwijzing naar artikel 8 , tweede lid, aanhef en onder a en b, en derde lid van de Drank- en Horecawet gewijzigd in artikel 8, eerste en tweede lid van de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:28c Beslistermijn

In verband met een andere indeling van afdeling 8 (zie voorgaande toelichting op afdeling 8) is dit artikel gewijzigd van 2:28b naar 2:28c. Voorts is ook de beslistermijn gewijzigd van 12 weken naar 8 weken. Dit in verband met gelijkschakeling met de nieuwe behandeltermijn van 8 weken voor een drank- en horecavergunning vanuit de nieuwe  Drank- en Horecawet per 1 januari 2013. Voor gelijkschakeling is gekozen omdat Drank- en horecavergunningen veelal tegelijkertijd met exploitatievergunningen worden aangevraagd. Ook de verdagingstermijn in lid 2 is gewijzigd van 12 naar 8 weken.

 

Artikel 2:28d Weigerings- en intrekkingsgronden

In verband met wijziging in indeling van afdeling 8 zijn de verwijzingen in dit artikel naar andere artikelen in de afdeling passend gemaakt. In lid 1 sub b is artikel 2:28a eerste lid gestelde eisen gewijzigd in artikel 2:28b eerste lid gestelde eisen. Naast de algemene weigerings- en intrekkingsgronden vermeld in artikelen 1:6 en 1:8 zijn in artikel 2:28d de meer specifieke weigerings-, en intrekkingsgronden voor exploitatievergunningen opgenomen. In het eerste lid staan de imperatieve weigeringsgronden genoemd. Teneinde een betere afstemming te verwezenlijken tussen planologische en openbare orde-eisen die in afdeling 8 aan horecabedrijven worden gesteld, zijn aan lid 1 onderdeel a "strijd met een geldend bestemmingsplan”, een aantal imperatieve weigeringsgronden toegevoegd.

Dit zijn de exploitatieplan, beheersverordening, een voorbereidingsbesluit, de Wet milieubeheer of een horecagebiedsplan”. Zo wordt voorkomen, dat de burgemeester gehouden is een exploitatievergunning te verlenen voor de exploitatie van een inrichting, die volgens het bestemmingsplan of een andere planologische regeling verboden is. Deze koppeling van planologie en openbare orde is in overeenstemming met de geldende jurisprudentie. Ditzelfde geldt voor het feit dat de exploitant nog niet beschikt over een akoestisch rapport (geluidsrapportage). In dat geval is het niet wenselijk dat de burgemeester vooruitlopende op de gestelde en benodigde aanpassingen van een inrichting alvast een vergunning verleent.

 

Artikel 2:28e Opheffing vergunningplicht

In verband met wijziging in indeling van afdeling 8 is dit artikel qua nummering gewijzigd van artikel 2:28d naar 2:28e. Inhoudelijk zijn er geen wijzigingen doorgevoerd.

 

Artikel 2:31a Glazen drinkgerei

Wanneer zich op een weg relletjes of andere ongeregeldheden voordoen of zich hebben voorgedaan, kan deze weg door de burgemeester worden aangewezen. Door deze aanwijzing treedt voor exploitanten en leidinggevenden van de horecabedrijven die aan de aangewezen weg zijn gelegen, het verbod in werking om drank in een glas te verstrekken. Zo kan worden voorkomen dat er (nog meer) glas op straat komt, waardoor de veiligheid van personen beter kan worden gewaarborgd. In het aanwijzingsbesluit bepaalt de burgemeester de duur van de periode waarin het verbod van kracht is. De burgemeester zal van zijn aanwijzingsbevoegdheid gebruik maken om verstoring van de openbare orde te voorkomen of te beëindigen.

Artikel 2:34a Geldigheidsduur vergunning

In de modelverordening is geen geldigheidsduur opgenomen. De geldigheidsduur voor onbepaalde tijd is overeenkomstig de vorige APV.

 

Artikel 2:34b Beëindiging van de exploitatie

Dit artikel is nieuw toegevoegd. Het is van groot belang om een actueel overzicht te

hebben van de in de gemeente actieve exploitanten. Om die reden moet

op grond van dit artikel worden gemeld dat de exploitatie wordt beëindigd of overgedragen.

Ook wanneer slechts een van de exploitanten stopt, dient dit op grond van

het tweede lid te worden gemeld. De exploitatievergunning vervalt dan

echter niet. Om een actueel overzicht te behouden, is in het eerste lid, onder b

opgenomen dat de exploitatievergunning van rechtswege vervalt, indien de

inrichting langer dan zes maanden niet wordt geëxploiteerd. Tenslotte is in het eerste lid onder c opgenomen dat de exploitatievergunning ook vervalt bij beëindiging van de onderneming. Hiermee wordt zowel de feitelijke beëindiging (uitschrijving Kamer van Koophandel) bedoelt alsmede het veranderen van bedrijfsvorm van de onderneming vermeld op de exploitatievergunning.

 

Artikel 2:37 Nachtregister

De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de houder van de inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Tezamen hebben artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht en de bepalingen van afdeling 9 (toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf) primair als doel om, met de geregistreerde gegevens, de opsporing of aanhouding van door de politie of justitie gezochte personen te vergemakkelijken.

In de modelverordening is het nachtregister “gereserveerd”. In Maassluis wordt het om de aangegeven reden van belang geacht de verplichting van een nachtregister te handhaven. De verplichting een door de burgemeester vastgesteld model te gebruiken is vervallen. Door het vormvrij maken van het register is een verlichting van administratieve lasten beoogd.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Deze afdeling is voor Maassluis niet van toepassing en dus niet van de model-APV overgenomen. Daarbij komt dat de Wet op de Kansspelen een uitputtende regeling bevat ten aanzien van kansspelen, zoals speelcasino’s en speelautomaten.

 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Eerste lid

In het eerste lid is sprake van een absoluut verbod. In de term “bekladden” ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR.

Tweede lid

Het aanbrengen van aanplakbiljetten op een onroerende zaak kan worden aangemerkt als een middel tot bekendmaking van gedachten en gevoelens dat naast andere middelen zelfstandige betekenis heeft en met het oog op die bekendmaking in een bepaalde behoefte kan voorzien.

Op de in artikel 7 van de Grondwet gewaarborgde Vrijheid van meningsuiting zou inbreuk worden gemaakt als die bekendmaking in het algemeen zou worden verboden of van een voorafgaand overheidsverlof afhankelijk zou worden gesteld. Artikel 2:42 maakt op dit grondrecht geen inbreuk, aangezien het hierin neergelegde verbod krachtens het tweede lid uitsluitend een beperking van het gebruik van dit middel van bekendmaking meebrengt, voor door dat gebruik een anders recht wordt geschonden. De eis dat “plakken” slechts is toegestaan indien dit geschiedt met toestemming van de rechthebbende, komt in het geval dat de gemeente die rechthebbende is, niet neer op het afhankelijk stellen van dat aanplakken van een voorafgaand verlof van de overheid als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet. De gemeente die als eigenares van een onroerende zaak toestemming verleent of weigert, handelt namelijk in haar privaatrechtelijke hoedanigheid.

Artikel 2:42 verdraagt zich ook met artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR, aangezien de beperking in de uitoefening van het recht op vrije meningsuiting dat uit de toepassing van artikel 2:42 kan voortvloeien, kan worden aangemerkt als nodig in een democratische samenleving ter bescherming van de openbare orde.

Een voorwaarde is echter wel dat de gemeente moet zorgen voor voldoende plakplaatsen. Volgens het vierde lid kan het college aanplakborden aanwijzen en daarvoor nadere regels stellen. Doet de gemeente dit niet, dan is er volgens jurisprudentie wel sprake van strijd met artikel 7, van de Grondwet en artikel 10 EVRM. Men volgt in het algemeen de norm van 1 plakbord of –zuil op de 10.000 inwoners.

 

Artikel 2:42a Graffiti

Artikel 2:42 is sprake van een absoluut verbod van bekladden. In de term ‘bekladden’ ligt reeds besloten dat het daarbij niet gaat om meningsuitingen als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR. Met deze bepaling kan worden opgetreden tegen degenen die graffiti op onroerende zaken aanbrengen.

Met de toevoeging van artikel 2:42a wordt beoogd dat de rechthebbende op de onroerende zaak op korte termijn (zeven werkbare dagen) de graffiti verwijdert.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

In de praktijk doet zich dat niet voor. Met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving is deze bepaling niet overgenomen.

Artikel 2:47a Hinderlijk voetballen en dergelijke

De praktijk heeft het nut aangetoond te beschikken over een bepaling die verbiedt na 22.00 uur met een balspel bezig te zijn.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Dit titel en tekst van dit artikel is gewijzigd conform de modelverordening APV (oude titel: Openlijk drankgebruik).

Tevens is artikel 2:48a Hinderlijk drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke komen te vervallen en opgenomen als lid 3 bij dit artikel.

In het eerste lid van dit artikel is een algemeen verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken. Dit verbod geldt dus voor het hele gemeentelijk grondgebied.

In het tweede lid is een verbod opgenomen om alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben in de onder a, b en c op voorhand aangewezen gebieden. Daarnaast kan het college, indien dit nodig blijkt, nog andere gebieden aanwijzen waar dit verbod van toepassing is (onder d).

In verband met de verstoring van de openbare orde bestaat er dus behoefte aan een rechtsgrond zoals genoemd in het tweede lid, waardoor optreden in wat men zou kunnen noemen de ‘voorfase’ – dus het bier drinken op bepaalde plaatsen – mogelijk wordt. Het gaat daarbij om het verbieden van het bij zich hebben van geopende flesjes alcoholhoudende drank. Het gaat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad te boven om te bepalen dat het verboden is ongeopende flesjes alcoholhoudende drank bij zich te dragen.

Lid 3 ziet op verboden drankgebruik op schoolpleinen en dergelijke. Binnen de gemeente komt het voor dat overlast veroorzaakt wordt door personen als gevolg van alcoholgebruik. Op grond van artikel 2:48 kan de politie optreden tegen personen die op schoolpleinen, speelterreinen e.d. alcohol drinken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich hebben. De politie kan echter alleen handhavend optreden wanneer ze ziet dat er daadwerkelijk wordt gedronken of dat er daadwerkelijk sprake is van aangebroken verpakkingen e.d. van alcoholhoudende drank. De politie heeft aangegeven dat handhavend optreden bemoeilijkt wordt doordat zij weliswaar alcohol bij personen aantreft, maar nog in gesloten verpakking (trays met blikjes bier, kratten bier). Optreden hiertegen is niet mogelijk op grond van artikel 2:48 lid 1 en 2. Lid 3 biedt de politie een extra handvat om in de genoemde situatie op te treden tegen jongeren op schoolpleinen, kinderspeelplaatsen e.d.

 

Artikel 2:53 Bespieden en heimelijk fotograferen/filmen van personen

Dit artikel beschermt op verschillende manieren de privésfeer van burgers. Met dit artikel wordt beoogd ongemerkte en door iedereen als ongewenst ervaren verstoring van de privacy en persoonlijke levenssfeer te

verbieden. Het eerste en tweede lid kan als aanvulling worden gezien op artikel 285b Wetboek van strafrecht (stalking), dat het inbreuk maken op de levenssfeer van een ander (om die ander te dwingen iets te doen, te dulden of vrees aan te jagen) strafbaar stelt. Anders dan bij het delict uit artikel 285b WvS is hier geen oogmerk vereist om iemand ergens toe brengen of van af te houden, dan wel vrees aan te jagen. Met dit lid kan bijvoorbeeld worden opgetreden tegen het ongewenst via een kijkgaatje begluren van

personen in kleedhokjes. Het derde lid is aanvullend op de artikelen 139f, 239, 246 en 441b Wetboek

van Strafrecht en ziet op het heimelijk fotograferen en filmen van (delen van) personen waarbij de gefotografeerde of gefilmde personen er mogelijk geen weet van hebben dat zij worden gefilmd of gefotografeerd en waarbij het heimelijk fotograferen of filmen een aantasting van de eerbaarheid

oplevert of een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Onder 'heimelijk' filmen of fotograferen wordt verstaan dat dit zonder instemming van de betrokkene heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad heeft bepaald dat

het heimelijk filmen of fotograferen niet als 'ontuchtige handeling' in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht kan worden gekwalificeerd (LJN:BW500, HR 10/04529, HR 10/05527). Dit leidde tot vrijspraak van een persoon die tijdens een evenement met een daarvoor geprepareerde tas met daarin een camera onder de rokken van dames foto's maakte. Het voyeuristische gedrag brengt volgens de HR wel een grove schending van

de privacy met zich mee door binnen te dringen in de persoonlijke levenssfeer met visuele middelen, maar is dus in principe geen ontuchtige handeling. Dit kan onwenselijke situaties opleveren, waartegen met dit APV

artikel alsnog kan worden opgetreden. Toepassing zal plaatsvinden in excessieve situaties of bij klachten van burgers over voyeurs. Een bepaling over heimelijk afluisteren is in verband met artikelen 139a en verder, 374bis en 441a van het Wetboek van Strafrecht niet nodig.

 

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Met ingang van 1 januari 2004 is de wijziging van artikel 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht in werking getreden. Bepalingen die gaan over de uitbreiding van de strafbaarstelling heimelijk cameratoezicht. Daarnaast gelden de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens. Desondanks is aangegeven deze bepaling te willen invullen en niet te reserveren zoals in het model van de VNG.

Artikel 2:57 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie 

Artikel 2:57 (loslopende honden) en artikel 2:58 (verontreiniging door honden) maken deel uit van de modelverordening. In de nieuwe verordening zijn deze als het ware samengevoegd in artikel 2:58 (overlast/verontreiniging door honden). De tekst uit de vorige APV – waarin het hondenbeleid van een paar jaar geleden is vastgelegd – is herhaald. In artikel 2:59 komt het aspect gevaarlijke honden aan de orde. In tegenstelling tot de vorige APV is nu alles wat honden betreft, logischer bij elkaar geplaatst.

Artikel 2:59 Gevaarlijk honden

Dit artikel is aanpast conform de modelverordening. De oude tekst verwees nog naar de Regeling Agressieve Dieren die inmiddels is komen te vervallen. Dit artikel schept voor het college de mogelijkheid om na een (bijt)incident met een hond dat naar zijn oordeel niet voldoende ernstig is om strafrechtelijk op te treden (wat er doorgaans op neer komt dat de hond in beslag wordt genomen en een gedragstest ondergaat om te bekijken of de hond geresocialiseerd kan worden of helaas moet inslapen), de eigenaar te verplichten de hond te muilkorven en/of kort aan te lijnen. Sinds de intrekking van de Regeling agressieve dieren is er in landelijke

wetgeving geen definitie van muilkorf meer gegeven, vandaar dat er hier een definitie is opgenomen. Op grond van het vijfde lid dient de eigenaar of houder van een hond te voorkomen dat zijn hond door aanhoudend geblaf of gejank hinderlijk is voor de omgeving of de nachtrust van omwonenden verstoort.

 

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn als iemand dieren houdt. In het APV-model van de VNG is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt. In de Maassluise bepaling is het kort en krachtig gehouden. Iemand die de zorg over een dier heeft moet voorkomen dat een ander daar hinder van heeft. Dat kan dus gaan over blaffende honden maar ook over situaties waar letsel bij personen of dieren is veroorzaakt. Situaties die direct tot maatregelen dienen te leiden. Bij hinder moet niet aan een eenmalige gebeurtenis worden gedacht maar in die gevallen waar sprake is van extreme overlast.

Artikel 2:61 Voeren van vogels

Nieuw artikel in de APV bij wijziging van mei 2010. De aanleiding hiervan is overlast van vogels in bepaalde woonwijken. In het kader van openbare orde en veiligheid en de volksgezondheid is dit artikel opgenomen. In combinatie met een communicatiecampagne is hier aandacht aan gegeven, zodat handhavend kan worden opgetreden wanneer daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 2:62 Loslopend vee

Geschrapt in het kader van deregulering. Het aantal veehouders (Weverskade, Korte Buurt en Zuidbuurt) is minimaal en de kans op loslopend vee dermate gering, dat dit artikel weinig nut heeft.

Artikel 2:63 Duiven

Geschrapt met het oog op vereenvoudiging van de regelgeving. Dit artikel heeft (volgens de toelichting) ten doel de jagers de gelegenheid te geven om gedurende een bepaalde periode tussen 1 maart en 1 juni het wilde duiven bestand door middel van de jacht uit te dunnen. Dit speelt met name in akkerbouwgebieden waar verwilderde duiven veel schade aanrichten en is dus in Maassluis van weinig betekenis.

Artikel 2:64 Bijen

Evenzo geschrapt in verband met de deregulering. Er zijn in Maassluis geen bijenhouders bekend. Indien zich toch problemen met het houden van bijen zouden voordoen, kan gebruik worden gemaakt van artikel 2:60.

Artikel 2:65 Bedelarij

Geschrapt tegen de achtergrond van de deregulering. Dit artikel is door de VNG facultatief opgenomen. In Maassluis speelt deze problematiek niet.

 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De in dit artikel opgenomen verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister vinden hun basis in artikel 2 van de AMvB op grond van artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Artikel 437, eerste lid, onder a, WvSr verplicht de handelaar tot het aantekening houden van het verwerven dan wel voor handen hebben van alle gebruikte en ongeregelde goederen. In de Memorie van Toelichting wordt gezegd dat de administratieplicht alleen zinvol is als het om dit soort goederen gaat, omdat dan de kans bestaat dat zij van misdrijf afkomstig zijn.

 

In artikel 2 van eerdergenoemde AMvB worden regels gegeven betreffende de wijze van aantekening houden. Zo is bepaald dat de registerplichtige handelaar een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register houdt en daarin onverwijld de vereiste gegevens vermeldt: het zogenaamde verkoopregister. Bij het opstellen van regels met betrekking tot het verkoopregister is aansluiting gezocht bij de terminologie van de formulering van het inkoopregister, welke overigens is geregeld bij wet en AMvB. Net als bij het inkoopregister verdient het aanbeveling om de handelingen die leiden tot het opstellen van een verkoopregister algemeen te omschrijven. Net als het inkoopregister moet het verkoopregister doorlopend zijn. Een doorlopend register is een register waarin de aantekeningen waarvoor het is bestemd achtereenvolgens naar tijdsorden worden ingeschreven, met uitsluiting van de mogelijkheid van latere inschrijvingen. Een register waarin een aantal bladzijden ontbreekt, is geen doorlopend register. Het register mag geen onregelmatigheden en hiaten vertonen en moet chronologisch zijn.

 

Eerste lid

Hier is een algemene verplichting opgenomen om een verkoopregister bij te houden (“alle” goederen). Aangezien het meestal zal gaan om bepaalde goederen als fietsen, auto’s of antiek, is in het tweede lid een vrijstellingsbepaling toegevoegd. De lex silencio positivo is van toepassing op de vrijstelling van het tweede lid. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.

 

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

In het VNG-model is dit artikel “gereserveerd”. Besloten is de tekst uit de vorige APV over te nemen c.q. te handhaven. De reden hiervan is dat bij een regeling tot effectieve helingbestrijding een bepaling betreffende de vervreemding van door opkoop verkregen goederen niet mag ontbreken. Er is gekozen voor een termijn van drie dagen, zodat de handel van de handelaren niet al te zeer wordt belemmerd.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijf

Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen (artikel 2:32)

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Lex Silencio Positivo

Ten aanzien van een dergelijke vergunning is een lex silencio positivo niet wenselijk, gezien de invloed op de openbare orde. In verband met de veiligheidsaspecten, de grote toeloop die een vuurwerkhandel doorgaans met zich meebrengt en de scherpe concurrentie in deze branche is er van afgezien om hier een lex silencio positivo in te voeren. Er zijn derhalve verschillende dwingende redenen van algemeen belang, met name de openbare orde, openbare veiligheid en milieu om van een Lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

 

Artikel 2:74a Verzameling van personen in verband met drugs

Een (aanvullende) bepaling die ook was opgenomen in de vorige APV. Met behulp van dit artikel  kan de burgemeester gericht optreden om bepaalde straten of delen van straten in de stad vrij te maken van het zogenaamde drugstoerisme. Drugstoerisme geschiedt veelal groepsgewijs. Desondanks kan niet echt worden gesproken van een ‘samenscholing’ als bedoeld in artikel 2:1 van de verordening. Daarom is voor deze vorm van overlast een speciale bepaling opgesteld. Het tweede lid verklaart het in het eerste lid opgenomen verbod niet van toepassing, indien de verzameling van personen geen verband houdt met drugs.

Artikel 2:74b Openlijk druggebruik

Ook hier een aanvullende bepaling die in de vorige APV voorkwam. Veel druggebruikers gebruiken hun drugs – of treffen daartoe voorbereidingen – in het openbaar. Dit veroorzaakt veel gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij het publiek. Op basis van deze bepaling kan de politie overgaan tot aanhouding van de betrokken gebruikers of deze van bepaalde plekken wegsturen. Ook kan de politie de voorwerpen waarmee de overtreding wordt gepleegd (hulpmiddelen, drugs) strafrechterlijk in beslag nemen. Het verbod is  gerelateerd aan het (openlijk) gebruik van drugs en richt zich dus tot de druggebruikers.

Artikel 2:74c Weggooien van spullen en dergelijke

Dit aanvullende artikel verbiedt het zich ontdoen van attributen die bij gebruik van drugs worden gebruikt. Omdat deze attributen veelal gevaarlijke objecten zijn (m.n. injectienaalden) is een algemeen verbod gesteld om deze op of aan de openbare weg achter te laten. Ook het weggooien van deze attributen in afvalbakken is niet toegestaan vanwege de risico’s voor mensen die in afvalbakken graaien of deze ambtshalve moeten legen. Spuiten e.d. dienen aan het eigen ‘zorgkader’ te worden toevertrouwd (medische diensten en dergelijke).

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Deze bepaling met als basis artikel 154a Gemeentewet, is gericht op grootschalige ordeverstoringen door groepen ordeverstoorders. Omdat de praktijk leert dat de kans dat een dergelijke situatie zich in Maassluis voordoet zeer nihil is, is dit artikel niet overgenomen.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

Dit artikel is ter verduidelijking verplaatst naar Hoofdstuk 2 Openbare orde, afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden en daar opgenomen in een nieuw artikel 2:1c. Zie ook de toelichting bij artikel 2:1c.

 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet heeft de gemeenteraad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verleend om, indien de handhaving van de openbare orde dit noodzakelijk maakt, te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

De invulling van het begrip ‘openbare plaats’ uit artikel 151c Gemeentewet is ontleend aan de wetsgeschiedenis van de Wet Openbare Manifestaties (WOM). Op grond van die wet omvat het begrip ‘openbare plaats’ in de meest algemene zin van het woord alle plaatsen waar men komt en gaat. Vereist is in ieder geval dat de plaats ‘openstaat voor publiek’. Dat wil zeggen dat iedereen vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan, en dat er geen beletselen zijn in de vorm van een meldingsplicht, een eis van voorafgaand verlof of de heffing van een toegangsprijs (zoals bijvoorbeeld het geval is bij stadions, postkantoren, gemeentehuizen, parkeerterreinen, musea, warenhuizen en ziekenhuizen.) Voorts geldt dat het open staan van de plaats dient te zijn gebaseerd op bestemming of op vast gebruik. Aangezien het ongewenst is dat bij parkeerterreinen, als plaatsen die wel voor een ieder toegankelijk zijn, geen cameratoezicht in het kader van de openbare orde mogelijk zou zijn, heeft de raad gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid deze plaatsen aan te wijzen als openbare plaatsen (artikel 2: 77 lid 2). De burgemeester kan besluiten cameratoezicht in te stellen op openbare plaatsen als dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Het moet gaan om plaatsing van vaste camera’s (nagelvast bevestigd). Er moet sprake zijn van een gebied waarin zich onveilige situaties of met enige regelmaat wanordelijkheden voordoen. Dit zal moeten blijken uit een grondige analyse van de veiligheidssituatie die wordt aangeleverd door de korpschef. Vastgesteld moet worden dat er een evenwichtige verhouding bestaat tussen het doel en het middel (proportionaliteit) en dat het doel van de handhaving van de openbare orde niet op een minder ingrijpende wijze kan worden bereikt (subsidiariteit). Het gebruik van camera’s moet kenbaar zijn voor het publiek. De aanwijzing van een gebied waar cameratoezicht zal worden ingesteld geschiedt voor een bepaalde duur, die niet langer is en voor een gebied dat niet groter is dan strikt noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde. Doorgaans zal worden gekozen voor het instellen van cameratoezicht voor een periode van twee jaar, waarbij jaarlijks een rapportage wordt opgemaakt. De gemeenteraad wordt over het instellen van cameratoezicht geïnformeerd, evenals over de jaarrapportage en tussentijdse wijzigingen in een cameraproject. Over het voornemen tot een besluit tot het vaststellen van de periode waarin de geplaatste camera’s daadwerkelijk zullen worden gebruikt en de beelden in elk geval rechtstreeks zullen worden bekeken, voert de burgemeester in het lokale driehoeksoverleg overleg met de Officier van Justitie. De beelden kunnen namelijk onder voorwaarden gebruikt worden ten behoeve van de opsporing en vervolging van een gepleegd strafbaar feit. Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat.

In artikel 151c van de Gemeentewet en de bijbehorende toelichting worden de voorwaarden voor het instellen van cameratoezicht en de uitvoering daarvan beschreven. Nadere bepalingen betreffende de uitvoering van het cameratoezicht (de eisen die worden gesteld aan het camerasysteem, de camera observanten en de cameratoezichtcentrale) staan in het Ontwerpbesluit cameratoezicht openbare plaatsen.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie en dergelijke

 

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Lex silencio positivo

Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 3:9 Beslistermijn

Per 1 januari 2013 is de nieuwe Drank- en Horecawet inwerking getreden. In deze nieuwe wet is de behandeltermijn voor een drank- en horecavergunning verkort van 12 weken naar 8 weken. In verband met deze nieuwe beslistermijn is ook de beslistermijn van de exploitatievergunning horecabedrijf in artikel 2:28b van 12 weken naar 8 weken verkort. Voor gelijkschakeling is gekozen omdat Drank- en horecavergunningen veelal tegelijkertijd met exploitatievergunningen worden aangevraagd. Dientengevolge is ook de beslistermijn voor een exploitatievergunning voor een seksinrichting verkort van 12 weken naar 8 weken.

 

Artikel 3:10a Intrekkingsgronden

Dit aanvullende artikel geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd, geheel of gedeeltelijk in te trekken. De onder a genoemde intrekkingsgrond noemt de situatie dat het bestuursorgaan de exploitatievergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens heeft verleend. De intrekkingsgronden genoemd onder d, e en f vloeien rechtstreeks voort uit de doelstellingen die de wetgever heeft gehanteerd bij de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000.

Met betrekking tot de onder k genoemde intrekkingsgrond wordt opgemerkt dat bij gebruikmaking daarvan de motivering aan zware eisen dient te voldoen. Het betreft immers omstandigheden waarop de betrokken vergunninghouder doorgaans geen invloed kan uitoefenen. Voorts mag hij erop vertrouwen dat een aan hem verleende vergunning normaal gesproken in stand blijft temeer gelet op de financiële consequenties.

Voor de overige intrekkingsgronden is aansluiting gezocht bij de intrekkingsgronden die worden genoemd bij horeca-inrichtingen. Deze betreffen de persoon van de exploitant of leidinggevende. Achtergrond van deze gronden is de behoefte om deze personen meer rechtstreeks en effectief te kunnen aanspreken op hun doen en laten. Aan deze personen dienen hoge eisen te worden gesteld voor wat betreft hun levenswandel.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

 

Conform de modelverordening zijn ter verduidelijking van artikelen in de APV nieuwe bepalingen opgenomen tot wat geluidsgevoelige gebouwen, geluidsgevoelige terreinen en onversterkte muziek.

 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele activiteiten

Aan dit artikel is een nieuw lid toegevoegd onder 7 om het ten gehore brengen van muziek tijdens incidentele festiviteiten waarbij de geluidsnormen zoals opgenomen in artikel 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, alsmede de geluidsnormen in artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn:

  • 1.

    op zondag, maandag , dinsdag, woensdag of donderdag uiterlijk om 24:00 uur te laten beëindigen;

  • 2.

    op vrijdag en zaterdag uiterlijk om 02:00 uur te laten beëindigen.

 

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Gereserveerd in de model-APV. De tekst vanuit de vorige APV gehandhaafd.

Indien blijkt dat festiviteit het woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed, kan de burgemeester de festiviteit verbieden. Het hoeft geen uitleg dat de burgemeester niet ongeclausuleerd gebruik kan maken van deze bevoegdheid. Er moet steeds concreet worden gemotiveerd waarom de festiviteit tot een zo grote verstoring van de openbare orde of het woon en leefklimaat leidt dat een verbod geboden is.

Artikel 4:4a Geluidsplafond

Dit is een nieuw artikel waarbij het college de mogelijkheid krijgt om nadere regels te stellen om zo geluidhinder bij collectieve (artikel 4:2) of incidentele festiviteiten (artikel 4:3) te kunnen voorkomen of te beperken. Het niet behoeven te voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) betekent voor de exploitanten van inrichtingen overigens geen vrijbrief om 'onbeperkt (geluid) hinder' te veroorzaken bij collectieve of incidentele festiviteiten. Op grond van artikel 2.21, tweede lid, van het Activiteitenbesluit kunnen bij of krachtens gemeentelijke verordening nadere regels worden gesteld ter voorkoming of beperking van geluidhinder bij festiviteiten. Hierbij valt te denken aan het invoeren van een geluidsnorm of de verplichting om bepaalde maatregelen te treffen. Artikel 4:4a maakt het mogelijk dat het college deze nadere regels kan stellen.

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

Lex silencio positivo

Het tweede lid maakt een ontheffing van het verbod in het eerste lid mogelijk. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert is er van afgezien om hier een lex silencio positivo toe te passen.

Bedacht moet worden dat klachten over vormen van geluidhinder nogal eens een minder goede verstandhouding tussen buren of omwonenden als achtergrond hebben. Normale handelingen worden dan eerder als (geluid)hinderlijk ervaren, terwijl men minder geneigd is aan een afdoende oplossing mee te werken.

Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

 

Door in het eerste lid de zinsnede “een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit” op te nemen wordt de afbakening direct vastgelegd. Een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer heeft ofwel een milieuvergunning nodig (waarin geluidsvoorschriften zijn opgenomen) ofwel zijn algemene regels op grond van het Besluit van toepassing. In deze algemene regels zijn ook geluidsvoorschriften opgenomen.

In de praktijk zullen vooral de Zondagswet, Wet Geluidhinder, Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit een afbakeningsdiscussie opleveren. Daarom is gekozen om deze wetten afzonderlijk te benoemen in lid 3. De provinciale milieuverordening is toegevoegd in dit lid. In een provinciale milieuverordening kunnen namelijk zogenaamde milieubeschermingsgebieden worden aangewezen, waaronder stiltegebieden. Voor deze stiltegebieden kunnen bij provinciale milieuverordening regels over het voorkomen en beperken van geluidhinder worden gesteld, waaronder verbodsbepalingen. De provinciale milieuverordening gaat in dit geval voor de gemeentelijke verordening. Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, AMvB of een provinciale verordening wordt voorzien. De term “onderwerp” in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Artikel 4:6 heeft betrekking op de vormen van geluidhinder waarin de andere regelingen niet voorzien. Onder andere valt te denken aan:

  • - een niet permanente activiteit in een niet besloten ruimte, zoals een kermis, een heidefeest, een braderie, een rally, enz.;

  • - het door middel van luidsprekers op voertuigen of anderszins reclame of muziek maken of mededelingen doen;

  • - het ten gehore brengen van achtergrondmuziek in winkelstraten;

  • - het gebruik van diverse geluidproducerende recreatietoestellen;

  • - het gebruik van bouwmachines, zoals compressors, cirkelzagen, trilhamers en heistellingen;

  • - het toepassen van knalapparatuur om vogels te verjagen, enz., enz.

  • - overige handelingen waardoor geluidoverlast ontstaat.

Voorts kunnen onder artikel 4:6 vormen van geluidhinder vallen, veroorzaakt door het beoefenen van “lawaaiige” hobby’s, het voortdurend bespelen van muziekinstrumenten, het gebruiken van elektro- akoestische apparatuur, het laten draaien van koelaggregaten op vrachtwagens, enz. Met name voor deze vormen van geluidhinder ontbreken algemeen geldende criteria of normen. Dit behoeft ook niemand te verwonderen: de bron van geluidhinder is niet een bepaalde, aanwijsbare inrichting of gedraging. In beginsel kan het elke gedraging betreffen. Van geval tot geval zal daarom moeten worden nagegaan in welke situatie en gedurende welke tijden er sprake is van geluidhinder, en welke maatregelen kunnen worden genomen. Uitgangspunt daarbij zal moeten zijn dat een zekere mate van (geluid)hinder als zijnde onvermijdelijk zal moeten worden aanvaard. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen, zo nodig met voorschriften.

 

Artikel 4:6a Geluidhinder door handelingen t.b.v. bouwwerkzaamheden

Dit nieuwe, aanvullende artikel beoogt geluidhinder voor omwonenden van een bouwterrein te voorkomen. Onder de werking van deze bepaling vallen handelingen die ten behoeve van bouwwerkzaamheden worden verricht. Te denken valt hierbij aan de aan- en afvoer van materieel, het laden en lossen van vrachtauto’s met bouwmaterialen enz. In dit artikel is een verbod opgenomen om vóór 7.00 uur en na 19.00 uur dergelijke handelingen te verrichten of te laten verrichten wanneer daardoor geluidhinder voor een omwonende of overigens voor de omgeving wordt veroorzaakt.

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet of een provinciale verordening wordt voorzien (derde lid).

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door bromfietsen en dergelijke

Dit artikel is vanuit de modelverordening APV opnieuw toegevoegd. Het regelt het verbod om buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat. Artikel 4:6b verbiedt het zich “(geluid)hinderlijk” gedragen met een motorvoertuig of een bromfiets. “Gedragen” betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.

 

Artikel 4:7 Straatvegen

Het artikel is in de model-APV facultatief opgenomen. Omdat dit artikel in de praktijk (volgens de vorige APV) een slapend artikel is gebleken, is het met het oog op de vereenvoudiging geschrapt.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

 

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Ten aanzien van artikel 4:10 lid 1 zijn de volgende wijzigen doorgevoerd.

 

Artikel 4:10 lid 1g. boomwaarde is aangepast. De richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen en houtige gewassen (NVTB) voor de monetaire boomwaarde worden jaarlijks vastgesteld aan de hand van de prijsindexcijfers van het CBS, marktprijsgemiddelden en andere kengetallen. De richtlijnen gelden als de meest deskundige methodiek voor de wijze van vaststellen van de geldwaarde van bomen en worden in de rechtspraak erkend.

 

Artikel 4:10 lid 1h, vellen, is aangepast. Kandelaberen of het snoeien van meer dan 30 procent van het kroonvolume, vallen nu onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boom(kroon) tegen te kunnen gaan.

 

Artikel 4:10 lid 1i , Bomen Effect Analyse is toegevoegd. Om bomen goed in te passen en schade te voorkomen bij de bouw en aanleg van huizen, wegen, rioleringen of kabels en leidingen dient er in sommige gevallen een Bomen effectanalyse te worden uitgevoerd. De Bomen Effect Analyse (BEA) is de landelijke richtlijn van de Bomenstichting voor een nauwgezette en onafhankelijke beoordeling, voorafgaand aan de voorgenomen bouw of aanleg. Deze standaardisering waarborgt de boomtechnische kwaliteit en garandeert een goede beoordeling van alle effecten en mogelijke alternatieven. Een BEA dient uitgevoerd te worden door een deskundig boomverzorger of boomtechnisch adviseur. De resultaten van deze beoordeling kunnen vervolgens worden meegenomen in de besluitvorming rond bouw of aanleg.

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Lex Silencio Positivo

Voor omgevingsvergunningen geldt altijd een LSP. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt dan ook van toepassing verklaard. Voorts zijn er een aantal wijzigingen doorgevoerd in dit artikel. De leden 4:11 lid 2 a, b, c en d zijn komen te vervallen. Onderstaand wordt artikelgewijs de motivering hiervoor gegeven.

2a. wegbeplantingen en eenrijige beplanting langs landbouwgronden komen in Maasluis niet voor;

b. vruchtbomen en windschermen vallen onder het regulier boombeleid en hoeven niet te worden uitgezonderd;

c. fijnsparren en coniferen vallen onder het regulier boombeleid en hoeven niet te worden uitgezonderd;

d. kweekgoed valt onder het regulier boombeleid en hoeft niet te worden uitgezonderd.

 

Vervolgens zijn aan artikel 4:11 toegevoegd:

2b. voor knotten en kandelaberen als beheermaatregel geldt een vrijstelling;

d. in het kader van deregulering geldt er voor kleine voortuinen ≤ 20 m² een vrijstelling.

 

Artikel 4:11c Bijzondere vergunningsvoorschriften

Aan dit artikel is een extra lid 3 toegevoegd. In projecten waar geen herplant kan plaatsvinden, kan er een financiële compensatie worden opgelegd zodat er elders in de stad nieuwe bomen kunnen worden geplant. Om voortijdige of onnodige kap te voorkomen dient de noodzaak van de kap te worden aangetoond.

 

Artikel 4:11d Herplant-/instandhoudingsplicht

Aan dit artikel zijn toevoegingen opgenomen in lid 3 (onder punt a en b) dat om instandhouding van een houtopstand te kunnen borgen het bevoegd gezag verplichtingen kan voorschrijven in de vorm van aanwijzingen of het laten opstellen van een Bomen Effect Analyse (BEA).

 

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege/Artikel 4:12a Vervaltermijn vergunning

Om een te snelle of onnodige kap te voorkomen is er geen vervaltermijn opgenomen.

Houtopstanden mogen pas worden gekapt indien de noodzaak van de kap is aangetoond. Voortijdige kap is conform artikel 4.11c lid 3 niet toegestaan.

Artikel 4:13a Verontreiniging bij werkzaamheden op een openbare plaats

Artikel 4:13 verschaft een basis voor het treffen van maatregelen tegen een uit oogpunt van welstand en bescherming van de openbare gezondheid ontoelaatbare opslag van bromfietsen en caravans e.d., en landbouwproducten. De weg niet reinigen na verontreiniging bij laden, lossen, vervoer of andere werkzaamheden terstond bij gevaar voor de verkeersveiligheid of voor beschadiging van het wegdek, komt in Maassluis (regelmatig) voor (zie artikel 2:10; voorwerpen of stoffen aan, op, in of boven een openbare plaats). Het onderhavige, aanvullende artikel stelt verplicht de weg, indien er gevaar dreigt voor de verkeersveiligheid of beschadiging van het wegdek, na verontreiniging ervan bij laden, lossen, vervoer of andere werkzaamheden, terstond te reinigen.

 

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterrein

 

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Dit artikel is gewijzigd conform de tekst van de modelverordening APV. De oude tekst verwees nog naar artikel 40 woningwet voor een bouwvergunning. Met de inwerkingtreding van de WABO is dit gewijzigd in artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Lex silencio positivo

Dit artikel dient met name de bescherming van natuur en milieu. Het zou hoogst onwaarschijnlijk zijn als er een vergunning van rechtswege zou ontstaan die toestaat dat in een kwetsbaar natuurgebied gekampeerd wordt. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard. Voorts is dit artikel in overeenstemming gebracht met de modelverordening APV. Op grond van dit artikel is het verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat zodanig in het bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

 

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het verbod opgenomen in artikel 4:18 eerste lid wordt niet van toepassing verklaard op door het college aangewezen plaatsen. Voorts kan het college op grond van lid 2 en 3 nadere regels stellen ten aanzien van de duur en periode waarbij dit verbod niet geldt alsmede regels stellen ter bescherming van de natuur en/of landschap en/of het stadsgezicht.

 

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Lex Silencio positivo

In lid 4 van dit artikel is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen op het verbod om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen. Het is voor de verkeersveiligheid een ongewenste situatie dat bij het niet tijdig beslissen een vergunning van rechtswege zou ontstaan. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Lex Silencio positivo

Dit artikel dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een lex silencio positivo toe te passen. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

 

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en dergelijke

Lex silencio positivo

In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte door caravans e.d. overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 3 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

Eerste lid, onder a

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van voertuigen die voor recreatie e.d. worden gebruikt. Hieronder vallen in ieder geval: caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens, magazijnwagens, keetwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden “parkeren” gewijzigd in “te plaatsen of te hebben” om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt handhaving van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede “of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet “dagelijks” worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen.

Gezien de veelal toenemende parkeerdruk op de openbare weg - vaak juist ook in woonwijken - zou ervoor gekozen kunnen worden om de redactie van de bepaling in het eerste lid onder a stringenter te redigeren en direct voor de gehele gemeente (of een gedeelte daarvan) van toepassing te verklaren:

“a. langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben;”

Eerste lid, onder b

Deze bepaling richt zich ook tegen het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente door het doen of laten staan van caravans e.d. elders dan op de weg in de zin van de WVW 1994. In zoverre betreft deze bepaling derhalve niet een “eigenlijk” parkeerexces, dat immers veronderstelt dat de gedraging plaatsvindt op een weg (in de zin van de WVW 1994).

Zoals opgemerkt in de toelichting op artikel 5:1, onderdeel b, wordt het begrip “parkeren” zo uitgelegd, dat het verbod in dit artikel zich niet alleen richt op de bestuurder van een voertuig maar ook op de andere belanghebbenden bij het voertuig. In lid 2 is opgenomen dat de zogenoemde “driedagenregeling” niet geldt in de periode 1 juli tot 1 september.

 

Artikel 5:6a Parkeren van caravans, aanhangwagens in een parkeerschijfzône

Op diverse plaatsen is een zogenaamde parkeerschijfzone ingesteld. Dit houdt in dat alleen in de aangelegde parkeervakken geparkeerd mag worden (aangelegd met een blauwe streep). Bij deze parkeervakken is het gebruik van de parkeerschijf verplicht. De bedoeling van een parkeerzône is het langdurig parkeren verhinderen. Het gebruik van de parkeerschijf is alleen verplicht gedurende de tijd die op het onderbord staat aangegeven.

Dit artikel als aanvulling op artikel 5:6, wil voor alle duidelijkheid aangeven dat onverminderd de caravanregeling, het nimmer is toegestaan caravans, campers en aanhangwagens te mogen plaatsen in een parkeerschijfzône.

 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Lex silencio positivo

In verband met situaties waarbij de openbare orde/verkeersveiligheid in het geding kan raken of dat de beperkte parkeerruimte overbelast zou raken zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zoals opgenomen in lid 4 zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden. Om die reden is van een lex silencio positivo afgezien. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

 

Artikel 5:9a Parkeren op aanbiedplaats huishoudelijk afval

Deze aanvullende bepaling spreekt eigenlijk voor zich. Er zijn (parkeer)plaatsen aangewezen waarop de burgers hun afval moeten aanbieden. Het verbod houdt in dat op het aangegeven moment (dag) daar dan niet geparkeerd mag worden.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

Is feitelijk al geregeld in artikel 2:46. Mede met het oog op de deregulering is onderhavig artikel vervallen.

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

Lex silencio positivo

Gezien het ideële belang van collectes, die doorgaans voor een bepaald moment zijn gepland en waarbij voor dat moment vrijwilligers e.d. zijn aangezocht, is het van belang dat er tijdig op een aanvraag wordt beslist. Wij hebben ervoor gekozen daarom wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.

 

Algemeen

Van oudsher wordt in Nederland op ruime schaal een beroep gedaan op de liefdadigheidszin van het publiek door middel van collecten, inschrijvingen, verkoop van steunbonnetjes enz. Doorgaans gaan inzamelingsacties uit van volkomen betrouwbare instellingen. Incidenteel komt het voor dat bij de inzamelaar niet de charitatieve doelstelling voorop staat maar een ander (commercieel) belang. Hierbij wordt bij de burger de indruk gewekt dat de opbrengst naar het goede doel gaat terwijl dit voor maar een klein deel het geval is.

Buiten de sfeer van het strafrecht ligt het bestrijden van ongewenste praktijken primair op de weg van de gemeenten die het vergunningenbeleid voor inzamelingen in handen hebben. Dit is destijds verwoord in de Memorie van Toelichting (MvT) bij het wetsontwerp tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met een bepaling omtrent telefonische colportage voor een goed doel (Kamerstuk 15678, Stb. 1982,12). In de MvT wordt het volgende opgemerkt: “Ook de overheid heeft een taak om het misbruik dat in sommige gevallen van de betere gevoelens van de mensen en van hun goedgeefsheid wordt gemaakt te bestrijden. Niet alleen is dit nodig ter bescherming van het publiek, maar ook ter bescherming van de bonafide charitatieve instellingen, die voor de financiering van hun activiteiten in meerdere of mindere mate zijn aangewezen op de offerzin van het publiek”.

De rol van het Centraal Bureau Fondsenwerving

Het CBF is een onafhankelijke stichting die al sinds 1925 toezicht houdt op de inzameling van geld voor goede doelen. Een van de belangrijkste taken van het CBF is het beoordelen van fondsenwervende instellingen. Vrijwel alle Nederlandse gemeenten zijn aangesloten bij het CBF. Ze worden regelmatig door het CBF geïnformeerd, of nemen zelf contact op voor nadere informatie. Het CBF is zo het eerste aanspreekpunt voor gemeenten bij nieuwe ontwikkelingen op het gebied van fondsenwerving en goede doelen. De beoordelingen van het CBF vormen een leidraad bij het verstrekken van de incidentele inzamelingsvergunningen door de gemeenten aan instellingen die niet voorkomen op het collecterooster. Via afspraken met alle gemeenten en een aantal grote nationale fondsen is in 1949 een “collectenplan” gerealiseerd. Dit plan houdt onder meer in dat het CBF jaarlijks, op voorstel van de Stichting Collectenplan, een rooster vaststelt waarin aan grote landelijk collecterende fondsen voor hun inzamelingsactie een week wordt toegewezen. De “vrije” perioden zijn beschikbaar voor andere instellingen. Een essentieel element van het rooster is de exclusiviteit. De fondsen krijgen desgevraagd als enige een inzamelingsvergunning van alle gemeenten voor de betreffende week. Slechts in goed overleg tussen betrokken instelling en de gemeente in kwestie zijn hierop uitzonderingen mogelijk.

Huidige ontwikkelingen

De vraag is of in de huidige maatschappij nog steeds behoefte is aan een beschermende overheid zowel in het kader van het toezicht op bonafide instellingen als van de beperking van het aantal inzamelingen met het oog op het voorkomen van overlast voor burgers. Er zijn verschillende redenen om deze rol van de overheid voort te zetten.

- De manieren waarop wordt ingezameld zijn steeds indringender geworden: via de post (direct mail), de telefoon, het aanspreken op straat (direct dialogue), door shows op tv (het Glazen Huis) en concerten

(Live Aid, ) direct of indirect aangesproken.

- De goede doelen-branche is steeds verder geprofessionaliseerd; denk aan de professionele (commerciële) en wervingsbedrijven. Deze sales- en marketingbedrijven zijn gericht op het werven van klanten (leden of donateurs) voor hun opdrachtgevers.

Er zijn daarnaast nog steeds kwetsbare groepen in de samenleving die enige bescherming nodig hebben. Niet voor niets wordt regelmatig aangegeven dat het bij bezoek aan de deur, voor wat voor reden dan ook, verstandig is een legitimatie te vragen. Dit alles doet vermoeden dat de gevolgen van het afschaffen van een inzamelingsvergunning ongewenst zijn. Dit is voor de gemeente dan ook de reden om de inzamelingsvergunning niet te schrappen uit de verordening.

 

Artikel 5:15 Venten en dergelijke 

Lex silencio positivo

Aan de verlening of weigering van een ventvergunning ligt een relatief eenvoudige afweging ten grondslag en zullen de gevolgen van een ventvergunning doorgaans beperkt zijn. Er zijn geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt op het artikel van toepassing verklaard.

 

Mede met het oog op de ontwikkelingen van de laatste tijd is gekozen voor een algeheel verbod op het venten, behoudens indien met een door het college verstrekte vergunning wordt gehandeld. Het verbod te venten zonder vergunning was overigens ook opgenomen in de vorige APV. De VNG gaat in haar model ook uit van een verbod maar zonder vergunningenvereiste. In deze verordening is gekozen voor een vergunningenstelsel om reden als vermeld in de toelichting bij artikel 2:10.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

Lex silencio positivo

Er is voor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. De vrijheid van meningsuiting is een zaak van belang, en het zou niet wenselijk zijn als de overheid hier door niet te beslissen de zaak in het onzekere zou laten. Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.

 

Algemeen

Artikel 7 Grondwet bepaalt dat geen vergunning mag worden geëist voor de gebruikmaking van een zelfstandig middel van bekendmaking. In de jurisprudentie is het aanbieden van of venten met gedrukte stukken als een zelfstandig middel van bekendmaking aangemerkt. Een afzonderlijk probleem is het beoordelen of er in een concrete situatie sprake is van de uitoefening van “een zelfstandig middel van bekendmaking” in de zin van artikel 7 van de Grondwet of dat er sprake is van het te koop aanbieden van drukwerk, waarbij geen gedachten of gevoelens worden geopenbaard. Het verspreiden van handelsreclame wordt niet tot de vrijheid van drukpers gerekend, zie artikel 7, vierde lid van de Grondwet. Ook het trekken van een grens tussen het aanbieden van gedrukte stukken in het kader van de vrijheid van drukpers en het verkopen van gedrukte stukken is in de praktijk dikwijls moeilijk vast te stellen. Zo is in de jaren tachtig in een groot aantal gemeenten het verzoek gedaan tot het venten met prentbriefkaarten. De firma die in deze gemeenten haar prentbriefkaarten in het kader van een commerciële protestactie wilde verkopen was van mening dat het gedrukte stukken betrof die, gelet op artikel 7 Grondwet, zonder ventvergunning verkocht mogen worden. Hoewel bij de verkoop van deze kaarten gesuggereerd werd dat de opbrengst voor een goed doel bestemd was, bleek de opbrengst geheel ten goede te komen aan de verkoper van de prentbriefkaarten. Optreden tegen de verkoper op grond van overtreding van een APV-bepaling waarin een ventverbod wordt vastgelegd, is in een dergelijk geval echter niet mogelijk. In een geval van verkoop van posters met reproducties van aquarellen en afbeeldingen van foto’s al dan niet voorzien van teksten, is bepaald dat deze voor geen andere uitleg vatbaar zijn dan dat zij een bepaalde uiting van kunst bevatten of ludiek van aard zijn. Bezwaarlijk kan van zulke gedrukte stukken gezegd worden dat zij geen gedachten of gevoelens openbaren als bedoeld in art. 7, eerste lid, van de Grondwet. Het stellen van beperkingen aan het venten met gedrukte stukken is onder de volgende criteria toegestaan: de beperking mag geen betrekking hebben op de inhoud van de gedrukte stukken en er dient gebruik van enige betekenis te resteren; de beperking mag niet resulteren in een algeheel verbod. Een constructie, waarbij aan een (beperkt) verbod de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing is verbonden, is volgens de jurisprudentie wel toelaatbaar. De beperking van de verkoop van drukwerk waarop een mededeling staat is, gelet op artikel 7 van de Grondwet, niet mogelijk voor zover het betreft de inhoud van het drukwerk. Artikel 7 van de Grondwet beschermt immers “iedere openbaarmaking van een - meer of minder weloverwogen - gedachte of een gevoelen, ongeacht de intenties of motieven van degene die zich uit” (Kb 5 juni 1986, Stb. 339). Wel kan de verkoop van drukwerk in het belang van de openbare orde en veiligheid naar tijd en plaats worden ingeperkt.

 

Daklozenkrant

De verkoop van daklozenkranten is noch venten noch collecteren. Op grond van artikel 7 van de Grondwet kan het verkopen niet verbonden worden aan een vergunning. Wel kan de gemeente gebruik maken van artikel 2:6. Als verkoop plaats vindt op het grondgebied van bijvoorbeeld een supermarkt, dan kan de eigenaar de verkoper verzoeken weg te gaan. Het verdient aanbeveling om te overleggen met de koepelorganisaties die de daklozen vertegenwoordigt. Immers niet iedereen kan een straatkrant verkopen. De verkopers moeten in het bezit zijn van een identiteitsbewijs van de koelorganisatie waarmee ze kunnen aantonen dat ze officiële straatkantverkopers zijn.

 

Artikel 5:18 Standplaatsen en weigeringsgronden

Lex silencio positivo

Een vergunning voor het hebben van een standplaats zoals opgenomen in lid 1 achten wij noodzakelijk en evenredig. De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat een standplaats zonder enige regulering word ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.

 

Artikel 5:23 Organiseren snuffelmarkt

Het organiseren van een snuffelmarkt is als evenement aangemerkt en derhalve verplaatst naar afdeling 7 Toezicht op evenementen. De artikelen 5:22 en 5:23 zijn hierdoor komen te vervallen.

 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Lex silencio positivo

Er zijn dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een lex silencio positivo af te zien. Indien niet tijdig wordt besloten is het onwenselijk ten aanzien van de openbare orde en de veiligheid dat in en rondom het water zonder enige regulering worden ingenomen. Paragraaf 4.1.3.3 Awb wordt niet van toepassing verklaard.

 

Conform het Reglement Ligplaatsen Pleziervaartuigen Maassluis is in artikel 1 van dit artikel een vergunningsvereiste toegevoegd. De vergunningvereiste achten wij een goed instrument om het innemen van ligplaatsen te kunnen reguleren.

 

Artikel 5:30a Zwemmen in openbaar water

Er is behoefte gebleken deze bepaling uit de vorige APV te handhaven.

Artikel 5:32 Crossterreinen

Het gaat in het VNG-model en in de vorige APV om het crossen op enig terrein, niet zijnde een weg. Gelet op de praktijk is er een afweging gemaakt over het aanhouden van deze bepaling. Besloten is deze bepaling te handhaven.

 

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

Lex silencio positivo

Gezien de belangen die met dit artikel worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een ontheffingsmogelijkheid zoals opgenomen in lid 6 van rechtswege in het leven te roepen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt niet van toepassing verklaard.

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Lex silencio positivo

Op de ontheffing zoals opgenomen in lid 3 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht om dwingende redenen ten aanzien van de openbare orde en veiligheid, niet van toepassing.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Lex silencio positivo

De ontheffingsmogelijkheid genoemd in lid 3 is zeldzaam en er zijn doorgaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden is ervoor gekozen hier wel een lex silencio positivo op te nemen. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht wordt van toepassing verklaard.

 

Hoofdstuk 6 Straf-, Overgangs- en Slotbepalingen

 

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Eerste lid

Op de inwerkingtreding van verordeningen is de regeling van artikel 142 van de Gemeentewet van toepassing. Deze luidt dat alle verordeningen in werking treden op de achtste dag na bekendmaking, tenzij een ander tijdstip daarvoor is aangewezen. In artikel 6.4, eerste lid is als tijdstip voor inwerkingtreding de dag na publicatie van de APV in het Gemeenteblad aangewezen. De APV is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (artikel 139 Gemeentewet). Van belang is dat de gemeente gehouden is dit besluit mee te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen (artikel 143 Gemeentewet).

In verband met artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht is het uiteraard niet mogelijk aan de bepalingen van een strafverordening terugwerkende kracht te verlenen.

Tweede lid

In het eerste lid van artikel 6.4 wordt geen tijdstip vermeld waarop de oude verordening wordt ingetrokken. Dat is ook niet nodig. De datum waarop de nieuwe verordening in werking treedt, is de datum waarop de oude verordening vervalt.

 

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande vergunningen, ontheffingen, enz. al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Het betreft in dit artikel besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, dus de oude verordening. De besluiten waar het om gaat zijn vergunningen, ontheffingen (het oude eerste lid), voorschriften en beperkingen (het oude tweede lid) als bedoeld in artikel 1:4 (het oude tweede lid), nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten (het oude zevende lid).

Op aanvragen om een besluit, ingediend onder de oude verordening, wordt volgens de Algemene wet bestuursrecht beslist overeenkomstig de nieuwe verordening (toetsing ex nunc).

Op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder het oude recht, wordt eveneens besloten krachtens deze verordening met dien verstande dat de bezwaarde niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad. (verbod van reformatio in peius).

 

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze bepaling is geformuleerd overeenkomstig aanbeveling 75 van de “100 ideeën voor de gemeentelijke regelgever” (VNG, 2011).

i248572.pdf [Klik hier om het document te downloaden]