Regeling vervallen per 21-12-2019

Verordening jeugdhulp 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 04-10-2018

Intitulé

Verordening jeugdhulp 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

- Adviserend expertteam: het door het college aangewezen team van gedragswetenschappers en/of medici, die op afroep beschikbaar zijn voor Kempenteam en/of Lokaal ondersteuningsteam;

- Andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, verenigingen, vrijwilligersinitiatieven (informele zorg), of werk en inkomen;

- Centrum voor Jeugd en Gezin+ (CJG+): verzamelnaam voor Lokaal ondersteuningsteam, Adviserend expertteam, Kempenteam voor jeugdhulp; aangestuurd door een coördinatieteam;

- Gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 5;

- Gezinsplan: het hulpverleningsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

- Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

- Individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid; die via een beschikking toegankelijk is voor een op de jeugdige of zijn ouders, die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt;

- Melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid;

- Lokale ondersteuningsteam (LOT): uitvoeringsinstantie van overige voorzieningen; team van professionals voor lichte en/of enkelvoudige hulpvragen, verbonden met de leefgebieden van gezinnen en jeugdigen, gemandateerd voor opschaling naar Kempenteam en individuele voorziening;

- Kempenteam voor jeugdhulp: uitvoeringsinstantie van overige voorziening; team van professionals voor complexe hulpvragen, inzetbaar via Lokaal ondersteuningsteam, gemandateerd om individuele voorziening in te zetten;

- Overige voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid; waarvoor geen beschikking van het college vereist is;

- Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp, die tot de individuele voorziening behoort, van derden te betrekken;

- Sociaal netwerk: personen behorend tot de huiselijke of andere personen waarmee een sociale relatie bestaat;

- Wet: Jeugdwet.

 

Artikel 2 Jeugdhulpvoorzieningen

1. De gemeente biedt overige voorzieningen dit zijn voorzieningen waarvoor geen beschikking van het college van burgemeester en wethouders nodig is. De volgende overige voorzieningen zijn beschikbaar:

CJG+ ondersteuning voor basishulp:

a. Lokaal Ondersteuningsteam;

- Informatie en (opvoed)advies

- Jongerencoaching

- Online hulpverlening

- Voorlichting, cursussen en trainingen

- Gezinsondersteuning en casusregie

b. Kempenteam voor jeugdhulp;

- Intensieve ondersteuning en casusregie

- Ambulante zorg;

- Cursussen en trainingen.

2. De gemeente biedt individuele jeugdhulpvoorzieningen. Dit zijn voorzieningen die aangevraagd moeten worden en waarvoor een beschikking van het college van burgemeester en wethouders nodig is. De individuele voorziening is specialistische hulp. Onder specialistische jeugdhulp wordt verstaan:

- Behandeling met (voltijd/deeltijd) verblijf (inclusief Pleegzorg en JeugdzorgPlus)

- Dagbehandeling

- Jeugdbescherming en Jeugdreclassering

- Advies- en meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling

- Spoedeisende zorg

- Ambulante/extramurale zorg (inclusief Jeugd GGZ).

3. Naast jeugdhulpvoorzieningen zijn er ook andere voorzieningen, namelijk voorzieningen die niet vallen onder de Jeugdwet, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, zorg, maatschappelijke ondersteuning, vrijwilligers initiatieven, verenigingen of werk en inkomen.

Hoofdstuk 2 Procedure via het Lokaal Ondersteuningsteam en Kempenteam voor Jeugdhulp

Artikel 3 Toegang jeugdhulpvoorziening, indiening hulpvraag

1.  Jeugdigen en ouders met een hulpvraag kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening. Ook de huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen hen rechtstreeks verwijzen naar een overige voorziening.

2. De huisarts, medisch specialist en jeugdarts die een jeugdige of zijn ouders behandelen kunnen direct verwijzen naar een door het college bij besluit te verlenen individuele voorziening. Van deze verwijzing stelt de huisarts, medisch specialist en jeugdarts het college in kennis.

3.  Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan de huisarts, medisch specialist en jeugdarts, in overleg met de jeugdige of zijn ouders, afzien van de procedure door het college zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid tot en met artikel 7, eerste lid en derde tot en met zesde en het achtste lid.

4. Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp

- die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel.

- die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

- die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering en jeugdbescherming.

5. De afspraken uit het samenwerkingsprotocol met de Raad voor de Kinderbescherming gelden onverkort voor alle instanties die werken onder de regie van de gemeente en op wie deze afspraken van toepassing zijn.

6. In spoedeisende gevallen treft het college een passende tijdelijke voorziening, of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

7. Jeugdigen en ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening mondeling of schriftelijk indienen bij het college, via de overige voorzieningen.

Artikel 4 Registratie en vooronderzoek

1. Het college registreert de ontvangst van een verzoek om een individuele voorziening of een verwijzing daarnaar zoals bedoeld in respectievelijk artikel 3, tweede lid en artikel 3, zesde lid.

2. Het college verzamelt in overleg met de jeugdige of zijn ouders alle voor het gesprek over de aanvraag noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie. Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Er vindt een uitwisseling plaats van alle verkregen informatie tussen jeugdige of zijn ouders en de professional van het lokaal ondersteuningsteam of het kempenteam, wanneer wenselijk.

3. Nadat de gegevens zijn verzameld, maakt het college een afspraak voor een gesprek.

4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het tweede lid.

5. Indien het vooronderzoek een afgerond beeld oplevert over de hulpvraag, kan het college in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek als bedoeld in artikel 5 en volstaan met een verslag overeenkomstig artikel 6, eerste lid.

Artikel 5 Het gesprek

1. In het gesprek met de jeugdige of zijn ouders en mogelijk andere betrokkenen kan gesproken worden over:

a. de behoeften, persoonskenmerken, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

b. het gewenste resultaat;

c. het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

e. de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

f. de mogelijkheden om een individuele voorziening te treffen;

g. de wijze waarop de individuele en/of overige voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen, en

h. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige of zijn ouders, en

i. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waarbij de jeugdige of zijn ouders conform artikel 8.1.3 van de wet, in voor hen begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

3. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken. Er vindt een uitwisseling plaats van alle verkregen informatie tussen jeugdige of zijn ouders en de professional van het lokaal ondersteuningsteam of het kempenteam, wanneer wenselijk.

4. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 6 Het gespreksverslag en/of gezinsplan

1. Het college zorgt dat de jeugdige of zijn ouders een schriftelijke verslaglegging van het gesprek ontvangen waarin de afspraken over de vervolgstappen zijn opgenomen.

2. Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening, wordt op basis van het gespreksverslag, samen met de jeugdige of zijn ouders een gezinsplan opgesteld.

3. Na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders, het gespreksverslag en/of, het gezinsplan.

4. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het gespreksverslag en/of gezinsplan toegevoegd.

5. Als de hulpvraag na het gesprek als bedoeld in artikel 5, niet meer aanwezig is, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden van een verslaglegging.

6. Het college beschouwt een ondertekend gespreksverslag of gezinsplan als aanvraag voor een individuele voorziening.

Hoofdstuk 3 Afweging en voorwaarden individuele voorzieningen

Artikel 7 Toekenning individuele voorzieningen via een beschikking

1. Het college kent een individuele voorziening toe op basis van het verslag en/of gezinsplan zoals bedoeld in artikel 6 tweede lid, waarin wordt  vastgesteld dat de jeugdige:

a. op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

b. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of

c. geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening;

2. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, is afgegeven;

3. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de individuele jeugdhulpvoorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

4. Indien er sprake is van een wachtlijst voor de individuele voorziening, verplicht het college zich, indien mogelijk en wenselijk, een (tijdelijk) vervangende vorm van jeugdhulp te verstrekken.

5. Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke voorziening wordt verstrekt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening verstrekt, en indien van toepassing;

d. welke andere voorzieningen en/of overige voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

6. Bij het verstrekken van een individuele voorziening als pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

a. voor welke individuele voorziening het pgb kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

c. wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

d. hoe de feitelijke betaling ten laste van het verstrekte pgb plaatsvindt;

e. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

f. de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

7. Als sprake is van een te betalen ouderbijdrage wordt hierover informatie in de beschikking opgenomen.

8. Het college monitort en draagt samen met de jeugdige of zijn ouders zorg voor de uitvoer van het gezinsplan. Indien de monitoring of de actuele situatie daartoe aanleiding geeft, wordt het gezinsplan aangepast.

Artikel 8 Regels pgb

1. Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:

a. als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;

c. als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is;

d. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige of zijn ouders zijn aangegeven, na is te gaan of de voorziening noodzakelijk is en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt;

e. als de jeugdige of zijn ouders de kosten die uitstijgen boven ten hoogste het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura, zelf willen bekostigen.

2. De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

3. Degene aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de individuele voorziening uitsluitend betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk indien deze persoon:

a. voor zijn diensten niet meer krijgt betaald dan het vastgesteld bedrag in de nadere regels conform lid 4;

b. niet heeft aangegeven dat de zorg aan de ontvanger van het pgb hem te zwaar valt;

c. het pgb niet zal gebruiken voor de betaling van tussenpersonen of belangbehartigers, en

d. op geen enkele wijze druk op de ontvanger van het pgb heeft uitgeoefend bij diens besluitvorming.

4. Het college stelt nadere regels over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

5. De jeugdige of zijn ouders hebben niet de mogelijkheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet. Tevens is er geen recht op een persoonsgebonden budget indien de jeugdige of zijn ouders zich eerder niet heeft gehouden aan, bij eerdere verstrekking van een pgb, opgelegde verplichtingen. Wanneer de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn ouders maakten, voorafgaand aan de indiening van de aanvraag en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was, kan er achteraf geen pgb worden toegekend.

6. De medewerkers van de overige voorzieningen (het lokaal ondersteuningsteam en het kempenteam) adviseren het college over het verstrekken van het pgb.

 

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 9 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of

1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een besluit, genomen op grond van deze verordening herzien dan wel intrekken indien het college vaststelt dat:

a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere besluit zou hebben geleid;

b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

c. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer

toereikend is te achten;

d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het pgb, of

e. de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

3. Indien het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

4. Een besluit tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken indien blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van het pgb.

Artikel 10 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

e. kosten voor bijscholing van het personeel.

2. Het college kan bij nadere regeling de aanvullende kwaliteitsregels voor aanbieders van jeugdhulp vaststellen en legt deze regels voor ten consultatie aan de adviesraden van de gemeente.

Artikel 11 Vertrouwenspersoon

1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 12 Klachtregeling

1. Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op een ambtenaar in dienst van de gemeente overeenkomstig de interne klachtenregeling conform hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht,

2. Indien een jeugdige of zijn ouders een klacht heeft over het Lokale ondersteuningsteam of het Kempenteam voor Jeugdhulp of de aanbieders van de individuele jeugdhulpvoorziening, dan is niet de regeling van de gemeente van toepassing, maar dient de regeling van de betreffende organisatie te worden toegepast.

Artikel 13 Privacy

Het college draagt zorg voor een privacyprotocol dat voldoet aan de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 14 Clientparticipatie

1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp.

2. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college ontwikkelt vormen van cliëntparticipatie die passen bij de doelgroep jeugd.

Artikel 15 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt het beleid en de verordening vervolgens aangepast.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Nadere regels

Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening jeugdhulp 2015”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Eersel in zijn openbare vergadering van 30 september 2014
DE RAAD VOORNOEMD
de griffier
De heer H.J. Broekman
de voorzitter,
Mevrouw J.A.M. Thijs-Rademakers