Regeling vervallen per 01-01-2015

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

Geldend van 12-07-2000 t/m 28-04-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

De raad van de gemeente Roosendaal,

gezien het advies van de commissie samenleving,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Roosendaal, d.d. 25 mei 2010,

Gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

overwegende dat de gemeenteraad per 1 juli 2010 regels dient te stellen met betrekking tot de weigering en verlaging van de uitkering;

BESLUIT:

vast te stellen de Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

  • b.

    uitkering: de uitkering op grond van de IOAW dan wel op grond van de IOAZ;

  • c.

    grondslag: de grondslag zoals genoemd in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ.

  • d.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • e.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f.

    benadelingsbedrag: de brutokosten van de uitkering die door de schending van de inlichtingenplicht van belanghebbende worden teruggevorderd;

  • g.

    belanghebbende: belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht;

  • h.

    inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 van de IOAW en artikel 8 van de IOAZ;

  • i.

    wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 2. Het weigeren of verlagen van de uitkering

  • 1. Het college weigert de uitkering blijvend of tijdelijk, conform de regels gesteld in deze verordening, naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven, indien sprake is van een situatie genoemd in artikel 20, eerste lid, van de IOAW dan wel artikel 20, tweede lid van de IOAZ.

  • 2. Het college verlaagt de uitkering in de gevallen genoemd in het tweede lid van artikel 20, IOAW dan wel artikel 20, eerste lid van de IOAZ overeenkomstig de regels gesteld in deze verordening.

  • 3. De hoogte en duur van de op te leggen weigering of verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de grondslag.

Artikel 4. Het besluit tot weigering of verlaging van de uitkering

  • 1. In het besluit tot opleggen van een blijvende of tijdelijke weigering van de uitkering wordt in ieder geval vermeld de reden, de duur en de hoogte van de weigering.

  • 2. In het besluit tot opleggen van een verlaging van de uitkering wordt in ieder geval vermeld de reden van de verlaging, het percentage, alsmede het bedrag, waarmee de uitkering wordt verlaagd en de duur van de verlaging.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

Indien het college het voornemen heeft tot het opleggen van een gehele weigering of 100% verlaging van de uitkering, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de weigering of verlaging wordt opgelegd.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een weigering of verlaging

  • 1. Het college ziet af van het weigeren of verlagen van de uitkering indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering door het college van die gedraging heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte een uitkering is verleend. De verlaging van de uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het weigeren of verlagen van de uitkering indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het weigeren of verlagen van de uitkering op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De weigering of verlaging van de uitkering wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de weigering of verlaging van de uitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Indien over deze periode reeds een weigering of verlaging van de uitkering is toegepast, wordt de weigering of verlaging aansluitend op deze periode opgelegd. In alle gevallen wordt uitgegaan van de grondslag die geldt over de periode waarover de weigering of verlaging wordt opgelegd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging opgelegd met ingang van de ingangsdatum van de uitkering indien het besluit tot verlaging samenvalt met het besluit tot toekenning van de uitkering.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de weigering opgelegd met ingang van de datum waarop de uitkering zou zijn ingegaan, indien het besluit tot weigering samenvalt met het besluit tot toekenning van de uitkering.

  • 4. Indien de verlaging van de uitkering als bedoeld in het eerste lid niet mogelijk is, wordt in afwijking hiervan de verlaging met terugwerkende kracht opgelegd indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering en wegens beëindiging van de uitkering het opleggen van een verlaging als bedoeld in het eerste lid niet (geheel) mogelijk is. Bij de herziening van het recht op een uitkering op grond van artikel 17, derde lid van de IOAW of artikel 17, derde lid van de IOAZ zal in deze situatie rekening worden gehouden met de met terugwerkende kracht op te leggen verlaging, alsmede met de terugvordering van de daardoor teveel of ten onrechte verstrekte uitkering. De herziening kan niet worden toegepast over een ander tijdvak dan waarop de verwijtbare gedraging betrekking heeft.

  • 5. Indien een opgelegde verlaging van de uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13 van de IOAW en artikel 13 van de IOAZ wegens voortijdige beëindiging van de uitkering en (volledige) herziening van de uitkering naar het verleden toe, niet of niet volledig kan worden geëffectueerd, wordt deze alsnog in de toekomst ten uitvoer gebracht indien belanghebbende binnen één jaar na bekendmaking van de beslissing tot oplegging van de verlaging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de weigering of verlaging van de uitkering uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste weigering of verlaging is gesteld.

Hoofdstuk 2. Inkomen uit of in verband met arbeid kunnen verwerven

Artikel 9 Weigering van de uitkering

Het college weigert de uitkering blijvend of tijdelijk naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven, indien:

  • a.

    aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

  • b.

    de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

  • c.

    de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

  • d.

    de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Hoofdstuk 3. Geen of onvoldoende medewerking verlenen om algemeen geaccepteerde arbeid of gesubsidieerde arbeid te verkrijgen

Artikel 10. Verlaging van de uitkering: indeling in categorieën

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, derde lid, worden de gedragingen van belanghebbende(n), waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW of op grond van artikel 37 van de IOAZ niet of onvoldoende is nagekomen, onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    Eerste categorie:

    • I.

      het zich niet of niet tijdig als werkzoekende laten registreren bij het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van die registratie

  • b.

    Tweede categorie:

    • I.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • II.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, waaronder het niet daartoe verschijnen zonder bericht van verhindering. Onder een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling wordt ook verstaan een onderzoek naar de mogelijkheden tot verkrijging van gesubsidieerd werk of sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling.

  • c.

    Derde categorie:

    • I.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAZ, waaronder begrepen sociale activering als (eerste) opstap naar arbeidsinschakeling.

    • II.

      Andere gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

Artikel 11. De hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, derde lid wordt de hoogte en duur van de verlaging die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in artikel 10 vastgesteld volgens onderstaande matrix.

    i2724.pdf [Klik hier om het document te downloaden]

  • 2. Indien binnen één jaar na de voorgaande verwijtbare gedraging sprake is van herhaling van verwijtbaar gedrag, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verzwaring van de verlaging. Onder voorgaande verwijtbare gedragingen wordt verstaan de voorgaande gedraging die aanleiding is geweest tot het treffen van een verlaging. Dit geldt evenzo indien de verlaging wegens dringende redenen niet is geëffectueerd.

Hoofdstuk 4. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen

  • 1. Gelet op het bepaalde in artikel 2, derde lid, worden de gedragingen van belanghebbende(n), inzake het niet, niet behoorlijk of niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 13 van de IOAW, artikel 13 van de IOAZ of artikel artikel 30c, tweede en derde lid, van de wet SUWI tengevolge waarvan er ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, derde lid, wordt de hoogte en duur van de verlaging die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in het eerste lid vastgesteld volgens onderstaande matrix;

    benadelingsbedrag tot € 1.000,00

    10 % van de grondslag gedurende 1 maand

    benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00

    20 % van de grondslag gedurende 1 maand

    benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00

    35 % van de grondslag gedurende 1 maand

    benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot € 6.000,00

    50 % van de grondslag gedurende 1 maand

    benadelingsbedrag van € 6.000,00 tot € 10.000,00

    100 % van de grondslag gedurende 1 maand

    Benadelingsbedrag van € 10.000,00 of meer

    géén verlaging omdat benadelingsbedrag valt onder de Aangifterichtlijn sociale zekerheidswetten zodat aangifte bij Justitie dient te worden gedaan. Indien Justitie niet tot vervolging overgaat, dan wordt alsnog een maatregel van 100 % van de grondslag gedurende 1 maand opgelegd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW dan wel artikel 13 van de IOAZ zonder dat dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de uitkering, geen verlaging opgelegd.

  • 4. Indien de verlaging moet worden opgelegd en de uitkering reeds is dan wel wordt beëindigd en er sprake is van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering, is het bepaalde in artikel 7, vierde en vijfde lid van toepassing.

Hoofdstuk 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, en onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ, als bedoeld in artikel 20, tweede lid van de IOAW en artikel 20, eerste lid van de IOAZ, wordt een verlaging van de uitkering opgelegd;

  • 2. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, derde lid, wordt de hoogte en duur van de verlaging die hoort bij een verwijtbare gedraging als omschreven in het eerste lid vastgesteld volgens onderstaande matrix

    Eerste ernstige misdraging

    50 % van de grondslag gedurende 1 maand

    Tweede ernstige misdraging binnen 1 jaar na de vorige misdraging

    100 % van de grondslag gedurende 1 maand

    Derde ernstige misdraging binnen 1 jaar na de vorige misdraging

    100 % van de grondslag gedurende 2 maanden

    Bij excessieve misdraging

    100 % van de grondsla gedurende 2 maanden

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 14. De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2010.

Artikel 15. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Roosendaal in zijn openbare vergadering van 8 juli 2010,

De raad voornoemd,

De griffier, De voorzitter,