Verordening recht van initiatief Zuid-Holland (Verordening recht van initiatief Zuid-Holland)

Geldend van 28-10-2014 t/m heden

Intitulé

Verordening recht van initiatief Zuid-Holland (Verordening recht van initiatief Zuid-Holland)

Besluit van Provinciale Staten van 17 september 2014 tot vaststelling van de Verordening recht van initiatief Zuid-Holland (Prov. Blad 2014, nr. 2758)

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • -Burgerinitiatiefvoorstel: een initiatiefvoorstel als bedoeld in artikel 2, lid 1 van deze verordening;

  • -Gedeputeerde Staten: Staten van Zuid-Holland;

  • -Initiatiefgerechtigden: zij, die krachtens het bepaalde in artikel 2, lid 2 van deze verordening gerechtigd zijn een burgerinitiatief aan Provinciale Staten van Zuid-Holland voor te leggen;

  • -Presidium: Het Presidium van Provinciale Staten van Zuid-Holland, zoals bedoeld in artikel 103, eerste lid van het Reglement van orde voor de vergaderingen van provinciale Staten van Zuid-Holland e.a.;

  • -Provinciale Staten: Provinciale Staten van Zuid-Holland.

     

Artikel 2 Burgerinitiatiefvoorstel

1. Ingezetenen van de provincie Zuid-Holland hebben de mogelijkheid om aan Provinciale Staten van Zuid-Holland een initiatiefvoorstel ter besluitvorming voor te leggen.

2.Gerechtigd tot het indienen van een initiatiefvoorstel als bedoeld in het eerste lid zijn degenen die krachtens de Kieswet kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van Provinciale Staten van Zuid-Holland, alsmede ingezetenen van de provincie Zuid-Holland van vijftien jaar en ouder die met uitzondering van hun leeftijd voldoen aan de vereisten voor het kiesrecht voor de leden van Provinciale Staten.

3.Voor de beoordeling of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, is de toestand op de dag van indiening van het burgerinitiatiefvoorstel bepalend.  

Artikel 3 Uitsluitingen

Een burgerinitiatiefvoorstel houdt niet in:

  • a. een onderwerp dat niet behoort tot de bevoegdheid van Provinciale Staten;

  • b. een klacht in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht over een gedraging van het provinciaal bestuur;

  • c. een bezwaar in de zin van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht tegen een besluit van het provinciaal bestuur;

  • d. een onderwerp waarover korter dan een jaar voor indiening van het burgerinitiatiefvoorstel door Provinciale Staten een besluit is genomen, dan wel in een vergadering van Provinciale Staten onderwerp van behandeling is geweest;

  • e. een onderwerp dat de persoonlijke levenssfeer betreft, of

  • f. een onderwerp dat in strijd is met geldende wet- en regelgeving.

 

Artikel 4 Niet ontvankelijkheid

Niet ontvankelijk is het verzoek dat: -niet door ten minste 1000 initiatiefgerechtigden wordt ondersteund; -een onderwerp als bedoeld in artikel 3 bevat, of -niet voldoet aan de voorwaarden en vereisen voor indiening, als gesteld in artikel 5.  

Artikel 5 Indiening

1. Een burgerinitiatiefvoorstel wordt schriftelijk ingediend bij de voorzitter van Provinciale Staten.

2. Het verzoek bevat ten minste:

  • a. een nauwkeurige omschrijving van het burgerinitiatiefvoorstel;

  • b. een toelichting op het burgerinitiatiefvoorstel;

  • c. een globale raming van de kosten indien uit de realisering van het burgerinitiatief kostenvoortvloeien;

  • d. de achternaam, de voornamen, het adres, de geboortedatum (alle duidelijk leesbaar) en de handtekening van de indiener en zijn plaatsvervanger, en

  • e. een lijst met de voornamen, achternamen, adressen, geboortedata (alle duidelijk leesbaar) en handtekeningen van de initiatiefgerechtigden die het voorstel ondersteunen.

     

3. Voor de indiening van het verzoek dient gebruik gemaakt te worden van het in bijlage 1 bij deze verordening opgenomen modelformulier.  

Artikel 6 Beoordeling ontvankelijkheid

1. Het Presidium van Provinciale Staten vormt zich zo spoedig mogelijk na de datum van indiening van het burgerinitiatiefvoorstel een oordeel over de vraag of het voorstel voldoet aan de vereisten, zoals gesteld in artikel 2 t/m 5 van deze verordening.

2. Indien het Presidium van oordeel is dat het burgerinitiatiefvoorstel niet aan de daaraan te stellen vereisten voldoet, zendt het Presidium het voorstel aan Provinciale Staten, met het advies dit in haar eerstvolgende vergadering niet ontvankelijk te verklaren.

3. Indien een burgerinitiatiefvoorstel niet ontvankelijk verklaard wordt wegens strijd met artikel 3, sub a, doch het onderwerp wel tot de bevoegdheid van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland behoort, kunnen Provinciale Staten besluiten het burgerinitiatief aan het college van Gedeputeerde Staten door te zenden, zodat Gedeputeerde Staten daarmee naar bevind van zaken kan handelen.

4. Indien het Presidium van oordeel is dat het burgerinitiatiefvoorstel aan de daaraan te stellen vereisten voldoet, verklaart het Presidium het voorstel ontvankelijk en zendt dit ter behandeling aan de Statencommissie die het aangaat.

5. Het Presidium kan besluiten Gedeputeerde Staten te vragen het burgerinitiatiefvoorstel voorzien van een advies.

6. Van de besluiten als bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid wordt door het Presidium onverwijld schriftelijk mededeling gedaan aan de indiener van het burgerinitiatief.  

Artikel 7 Commissiebehandeling

1. Nadat het Presidium een burgerinitiatiefvoorstel overeenkomstig artikel 6, vierde lid aan een Statencommissie heeft gezonden, wordt het voorstel door die commissie zo spoedig mogelijk voor inhoudelijke behandeling geagendeerd.

2. Het burgerinitiatiefvoorstel wordt in beginsel behandeld in één vergadering van de Statencommissie die het aangaat , tot besluit waarvan van Statencommissie terstond een advies uit aan Provinciale Staten uitbrengt, ten aanzien van het besluit dat naar aanleiding van burgerinitiatiefvoorstel door PS zou kunnen worden genomen.

3. De voorzitter van Statencommissie nodigt de indiener van het burgerinitiatiefvoorstel schriftelijk uit voor de commissievergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd en stelt deze in de gelegenheid het voorstel tijdens die vergadering mondeling toe te lichten.

Artikel 8 Statenbehandeling

1. Nadat de Statencommissie het burgerinitiatief ter besluitvorming aan Provinciale Staten hebben gezonden, agenderen Provinciale Staten het voorstel voor haar eerstvolgende vergadering.

2. De voorzitter van Provinciale Staten nodigt de indiener schriftelijk uit voor de vergadering waarvoor het burgerinitiatiefvoorstel is geagendeerd en verleent tijdens die vergadering aan de indiener maximaal vijf minuten spreektijd om het burgerinitiatiefvoorstel nogmaals toe te lichten.

3. Direct nadat Provinciale Staten over het burgerinitiatiefvoorstel een besluit hebben genomen wordt van dit besluit schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan aan indiener.

4. Nadat de indiener is ingelicht wordt het besluit zo spoedig mogelijk algemeen bekend gemaakt door publicatie van het besluit of van de zakelijke inhoud op de provinciale website en in het Provinciaal Blad, dan wel op een andere geschikte wijze.  

Artikel 9 Verslag

De voorzitter van Provinciale Staten brengt over elk jaar een verslag uit over de werking van het recht van initiatief in de praktijk.  

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening recht van initiatief Zuid-Holland.

Ondertekening

Den Haag, 17 september 2014 Provinciale Staten van Zuid-Holland, griffier, R.H. VAN LUIJK voorzitter, J. SMIT

Bijlage behorende bij de Verordening recht van initiatief Zuid-Holland

Bijlage 1 Modelformulier als bedoeld in artikel 5, lid 1 van de Verordening recht van initiatief Zuid-Holland

1. Toelichting Op 6 februari 2003 hebben Provinciale Staten een Verordening vastgesteld, waarbij voor ingezeten en van Zuid-Holland de mogelijkheid werd geopend om zogenaamde burgerinitiatiefvoorstellen ter besluitvorming aan Provinciale Staten voor te leggen. Deze verordening was aanvankelijk geldig tot 1 juli2006, doch is sindsdien (nagenoeg ongewijzigd) voor de daarop volgende Statenperioden door Provinciale Staten verlengd. Omdat de Staten de verordening nu reeds tweemaal hebben verlengd, wordt voorgesteld de horizonbepaling geheel uit de verordening te schrapen, waarmee deze voor onbepaalde tijd gaat gelden. Sinds de vaststelling van de Verordening recht van initiatief Zuid-Holland zijn drie burgerinitiatieven ingediend. Tijdens de behandeling van deze burgerinitiatieven werd echter tegen een aantal procedurele aandachtspunten aangelopen in de wijze waarop deze initiatieven -ingevolge de verordening- door de Staten behandeld zouden dienen te worden. De geldende verordening gaat er -kort samengevat- van uit dat een burgerinitiatief na ontvangst in de eerstvolgende vergadering van Provinciale Staten ter besluitvorming wordt geagendeerd. De reden hiervoor zal gelegen zijn in een streven om een initiatiefnemer op zo kort mogelijke termijn uitsluitsel te geven. Genoemde regel is echter niet goed werkbaar gebleken. In het meest verstrekkende geval zou dat namelijk betekenen dat het onderzoek van de ontvamkelijkheid van het initiatiefvoorstel, de agendering voor de Statenvergadering en de voorbereiding door politieke standpuntbepaling door de fracties in het minst verstrekkende geval binnen zes weken, en in het meest verstrekkende geval zelfs binnen twee weken zou dienen plaats te vinden. Weliswaar hebben de indieners van het initiatiefvoorstel eertijds wel de mogelijkheid open gehouden dat de Staten een burgerinitiatefvoorstel ter behandeling naar een commissie zou kunnen doorgeleiden. Maar dat zou dan een erg omslachtige procedure vormen, waarbij aanvankelijk de Staten zelf, dan de commissie, en vervolgens nogmaals de Staten zich overeen burgerinitiatiefvoorstel zouden moeten buigen. En dan nog zou het onderzoek van de ontvankelijkheid van het burgerinitiatiefvoorstel in het krapste geval binnen twee weken dienen plaats te vinden, hetgeen onmogelijk is gezien de tijd die de controle van persoonsgegevens veelal vergt. Om de procedure voor alle betrokkenen (griffie, Staten en initiatiefnemers) werkbaar te houden, is in het kader van de eerdergenoemde drie burgerinitiatiefvoorstellen met de initiatiefnemers afgesproken dat voor de behandeling van hun voorstellen de reguliere commissie en Statencyclus gevolgd zou worden. De initiatiefnemers hebben daar steeds mee ingestemd. Omdat de behandeling van de bedoelde drie initiatiefvoorstellen op deze wijze naar tevredenheid van alle betrokkenen is verlopen, wordt nu voorgesteld om de fase van de commissiebehandeling formeel in de verordening recht van initiatief op te nemen (zie artikel 7 nieuw). Daarnaast is de gelegenheid te baat genomen nog enkele andere wijzigingen van ondergeschikte aard in de verordening aan te brengen. Allereerst betreft dat dan de volgorde waarin de bepalingen waren geplaatst. Deze is nu zodanig gewijzigd, dat daarin eerst de algemene uitgangspunten en vereisten voor het burgerinitiatief uiteen gezet worden (artikel 1 t/m 4), gevolgd door een beschrijving van de procedure in de volgorde waarin deze ook werkelijk wordt doorlopen (artikel 4 t/m 8) en de slotbepalingen van de verordening (artikel 9 en 10). De verdere uitgangspunten voor het burgerinitiatief zijn verder ongemoeid gelaten, met uitzondering van de volgende drie aspecten:

1. In bestaande verordening zijn burgerinitiatieven uitgesloten die betrekking hadden op een vraag van provinciaal beleid. Door deze bepaling zou over nagenoeg geen enkel onderwerp waar de provincie over gaat een burgerinitiatief kunnen worden ingediend. Dit lijkt echter haaks te staan op de doelstelling van de verordening om de burgerparticipiatie door inwoners van de provincie te versterken. Om deze reden wordt voorgesteld om de genoemde uitsluitingsgrond in de nieuwe verordening te schrappen. Daarnaast wordt voorgesteld om wel onderwerpen van het recht vaninitiatief uit te sluiten waarover Provinciale Staten korter dan een jaar voorafgaande aan het initiatief een besluit genomen hebben, of die korter dan een jaar voorafgaande aan een initiatief in een vergadering van Provinciale Staten zijn behandeld. Zo wordt voorkomen dat het recht van initiatief als een verkapte herzieningsprocedure wordt gebruikt ten aanzien van onderwerpen waarover Provinciale Staten zich in het recente verleden door middel van een besluit of het innemen van een standpunt hebben uitgesproken. 2.In de bestaande verordening was het presidium bevoegd om een besluit te nemen ten aanzien van de ontvankelijkheid van een burgerinitiatiefvoorstel. In de nieuwe verordening is de beslissingsbevoegheid tot het niet ontvankelijk verklaren van een burgerinitiatiefvoorstel echter bij de Staten zelf gelegd. Een besluit tot ontvankelijkverklaring kan in de nieuwe situatie nog wel door het Presidium worden genomen. 3. In artikel 4 sub g (oud) van de verordening werd bepaald dat onderwerpen welke in strijd zijn met de universele verklaring van de rechten van de mens geen deel kunnen uitmaken van een burgerinitiatief. In de nieuwe situatie wordt dit gewijzigd in “een onderwerp dat in strijd is met geldende wet- en regelgeving” (artikel 4, sub g (nieuw)).

Artikelsgewijze toelichting bij de Verordening recht van initiatief Zuid-Holland 2014 

Artikel 1 Artikel 1 bevat begripsbepalingen en behoeft geen toelichting  

Artikel 2 De definitie van burgerinitiatiefvoorstel is ruim gekozen. Dit biedt burgers de mogelijkheid om behalve een concreet voorstel, ook een onderwerp op de agenda van Provinciale Staten te zetten. Uit dit artikel volgt tevens dat Provinciale Staten ook verplicht zijn een burgerinitiatiefvoorstel op de agenda van een Statenvergadering te plaatsen wanneer er sprake is van een ontvankelijk verzoek. (Zie ook de toelichting bij artikel 8). Wie kiesgerechtigd is, is vastgelegd in artikel B3 van de Kieswet. Door jongeren vanaf 15 jaar ook initiatiefgerechtigd te verklaren, kunnen zij betrokken worden bij de provinciale politiek. Voor de toetsing of aan de vereisten voor initiatiefgerechtigdheid is voldaan, geldt het moment van indiening van het voorstel. Het verzoek vindt formeel op dat moment plaats (lid 2 en 3).  

Artikel 3 De beperkingen die dit artikel stelt aan de inhoud van een burgerinitiatiefvoorstel vloeien vooral voortuit doelmatigheidsoverwegingen. Een ander argument voor deze beperkingen is, dat de afstand tussen burger en bestuur alleen maar zou worden vergroot als de burger na het doorlopen van de procedure te horen krijgt dat Provinciale Staten niets met het voorstel kunnen doen omdat zij er niet over gaan. Ook moet voorkomen worden dat het burgerinitiatiefvoorstel andere procedures zoals de bezwaar- of de klachtprocedure doorkruist. Met het oog hierop is bepaald dat het burgerinitiatiefvoorstel geen bezwaar tegen een genomen besluit of een klacht over een gedraging van de provincie kan inhouden. Het is evenmin de bedoeling dat zaken waarover recent (korter dan 1 jaar) nog door de Staten is besloten of beraadslaagd opnieuw onderwerp van bespreking worden als gevolg van een burgerinitiatiefvoorstel. Verder is het evident dat een burgerinitiatiefvoorstel niet tot gevolg kan hebben dat het daarop te nemen besluit in strijd zal komen met geldende wet- of regelgeving. Dit moet in de ruimste zin van het woord worden begrepen. Het gaat daarbij dus niet uitsluitend om nationale wet- en regelgeving, doch ook om internationale (rechts)regels, die op Nederland van toepassing zijn, of waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd.

Artikel 4 Van een ontvankelijk verzoek is sprake wanneer: (a) het voorstel door ten minste 1000 initiatiefgerechtigden wordt ondersteund, (b) het onderwerp van het burgerinitiatiefvoorstel niet (in artikel 4) is uitgezonderd én (c) aan de gestelde procedurele voorwaarden (in artikel 5) wordt voldaan. Verzoeken die niet aan deze voorwaarden en vereisten voldoen, zijn derhalve niet ontvankelijk.  

Artikel 5 Burgerinitiatiefvoorstellen worden ingediend bij de voorzitter van Provinciale Staten omdat daarmee de gehele Staten worden geadresseerd. Verder wordt in dit artikel een aantal vereisten gesteld die voor een goede behandeling van een initiatiefvoorstel noodzakelijk zijn.

De weergave van de personalia van de initiatiefgerechtigden die het verzoek ondersteunen is van bijzonder belang. Om fraude met namen te voorkomen wordt gevraagd naar duidelijk leesbare adressen, handtekeningen, geboortedata, etc. Met name dat laatste gegeven kan niet aan openbare bronnen als telefoonboeken worden ontleend. Het bij de verordening gevoegde standaardformulier bevat de velden die -wanneer volledig ingevuld- een goede controle mogelijk maken. Het gebruik van dit model is daarom verplicht gesteld. Het niet gebruik maken van dit model of het onvolledig invullen daarvan door de ondersteuners kan niet ontvankelijkverklaring van het verzoek tot gevolg hebben.  

Artikel 6 Na ontvangst van een initiatiefvoorstel wordt door het Presidium onderzocht of het aan alle daaraan te stellen vereisten voldoet. Een belangrijk onderdeel daarvan vormt de controle van de handtekeningen en persoonsgegevens van de ondersteuners van het initiatiefvoorstel. Dit zal in de regel plaatsvinden door middel van een representatieve steekproef, waarbij aan de hand van de daarvoor aangewezen regels van kansrekening wordt bepaald of met voldoende zekerheid mag worden aangenomen dat de persoonsgegevens van de ondersteuners overeenkomen met de gegevens die van hen in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) bekend zijn. Daarnaast wordt gecontroleerd of ook aan de overige vereisten van artikel 2 t/m 5 is voldaan. Indien dit (deels) niet het geval is, zal het initiatiefvoorstel door het Presidium aan Provinciale Staten worden gezonden, met het advies het burgerinitiatiefvoorstel niet ontvankelijk te verklaren.

De bepaling van het oordeel omtrent de ontvankelijkheid van een initiatiefvoorstel vindt zo spoedig mogelijk na ontvangst plaats. Met name voorstellen die door een groot aantal initiatief-gerechtigden worden ondersteund zullen in de regel enige tijd vergen om de benodigde steekproef van de ondersteuningsverklaringen uit te voeren. In ieder geval vergt artikel 6, lid 1 dat daarin steeds voortvarend tewerk gegaan dient te worden en het onderzoek niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is, zodat het Presidium daadwerkelijk zo snel als mogelijk haar bevindingen met betrekking tot de ontvankelijkheid van een initiatiefvoorstel kan vaststellen. Initiatiefvoorstellen waarvoor Provinciale Staten niet bevoegd zijn, kunnen provinciale Staten doorzenden naar Gedeputeerde Staten. Dat zal met name gebeuren wanneer het college van Gedeputeerde Staten wel bevoegd is om over het door de initiatiefnemer aangedragen onderwerp een besluit te nemen.Anders dan voor Provinciale Staten wel het geval is, is het college echter niet verplicht het initiatiefvoorstel ook daadwerkelijk te agenderen en ter zaken een besluit te nemen. Het college kan in dergelijke gevallen naar bevind van zaken handelen met het initiatiefvoorstel. Bij een geldig verzoek zal het Presidium het initiatiefvoorstel -ter voorbereiding op de Statenbehandeling- aan de meest betrokken Statencommissie zenden (zie de toelichting bij artikel 7). Daarnaast kan het Presidium aan Gedeputeerde Staten vragen om het burgerinitiatiefvoorstel ten behoeve van de commissiebehandeling van een advies te voorzien. Dit zal in de regel plaatsvinden wanneer het college op enigerlei wijze bij de uitvoering van het voorstel betrokken zal zijn, wanneer de Staten mochten besluiten het initiatiefvoorstel te honoreren.

Artikel 7 Voorafgaand aan de plenaire behandeling en besluitvorming door Provinciale Staten, wordt het initiatiefvoorstel behandeld door de Statencommissie die het aangaat. De indieners hebben tijdens de commissiebehandeling de mogelijkheid om het initiatiefvoorstel van een nadere mondelinge toelichtingte voorzien en eventuele vragen van de commissie te beantwoorden. Artikel 7 gaat er van uit dat een initiatiefvoorstel in beginsel slechts in één enkele commissievergadering wordt behandeld. Dit om de indiener uitzicht te geven op een vlotte voortgang van het besluitvormingsproces rondom het in behandeling zijnde advies. Van de betrokken Statencommissie wordt verwacht dat men tot besluit van de behandeling van het initiatief terstond een advies aan Provinciale Staten uitbrengt omtrent het ten aanzien van het initiatief te nemen besluit. Het voorstel kan in die gevallen dan voor de eerstvolgende Statenvergadering worden geagendeerd (zie toelichting op artikel 8). Een en ander neemt niet weg dat een commissie van mening kan zijn dat een burgerinitiatiefvoorstel nainitiële behandeling op een later tijdstip toch nog nadere commissiebehandeling behoeft. Artikel 7 staat daaraan niet in de weg. Uitgangspunt is echter dat een commissie er steeds naar dient te streven om de fase van de commissiebehandeling van een burgerinitiatiefvoorstel zo kort mogelijk wordt houden.  

Artikel 8 Nadat de Statencommissie een burgerinitiatiefvoorstel naar Provinciale Staten heeft doorverwezen, wordt het voor de eerstvolgende Statenvergadering geagendeerd. De Staten zijn dan verplicht om tijdens die vergadering een besluit te nemen ten aanzien van het burgerinitiatief.

De indieners van het burgerinitiatief worden tijdens deze Statenvergadering in totaal 5 minuten spreektijd gegund om het initiatiefvoorstel nogmaals kort bij de Staten in te leiden, c.q. toe te lichten. Alhoewel de indieners uiteraard reeds tijdens de betreffende Statenvergadering kennis krijgen van het besluit wat de Staten ten aanzien van het burgerinitiatief nemen, ontvangen de indieners daarvan tevens een schriftelijke weerslag. Daarnaast maken de Staten het genomen besluit in ieder geval bekend op de provinciale website en in het (digitale) Provinciaal Blad. Daarnaast kunnen de Staten besluiten het besluit ook op andere geschikte wijzen bekend te maken.  

Artikel 9 De voorzitter van Provinciale Staten is verantwoordelijk voor een jaarlijks verslag van de werking van de verordening. Hierbij valt te denken aan getalsmatige gegevens (aantal ingediende, aantal toegewezenen aantal afgewezen burgerinitiatiefvoorstellen), alsmede aan een beknopt overzicht van de inhoud van de burgerinitiatiefvoorstellen, de besluiten van de Staten op de burgerinitiatiefvoorstellen en demotivatie op grond waarvan Provinciale Staten tot deze besluiten zijn gekomen. De uiteindelijke vorm en inhoud van het verslag worden bepaald door de voorzitter.  

Artikel 10 Artikel 10 bevat de citeertitel van de verordening en behoeft geen toelichting.