Regeling vervallen per 07-07-2017

Algemene subsidieverordening Bloemendaal 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 06-07-2017

Intitulé

Algemene subsidieverordening Bloemendaal 2015

De raad der gemeente Bloemendaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 augustus 2014;

gelet op Hoofdstuk 4, Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

en gelet op Artikel 3 Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

b e s l u i t:

vast te stellen de

Algemene subsidieverordening Bloemendaal 2015

Hoofdstuk 1 Algemeen gedeelte

algemene bepalingen

artikel 1 begripsomschrijvingen

  • A. de gemeente : de gemeente Bloemendaal;

  • B. het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente;

  • C. de raad : de raad van de gemeente;

  • D. een instelling : een organisatie die rechtspersoonlijkheid bezit en die zich ten doelstelt om activiteiten te verrichten in het belang van de gemeente en haar inwoners;

  • E. begroting : de door de raad vast te stellen begroting;

  • F. een incidentele subsidie : een eenmalige subsidie die het college verleent ten behoeve van een incidentele gebeurtenis of activiteit, die niet behoort tot de reguliere bezigheden van de aanvrager en waarvoor het college slechts voor een van tevoren bepaalde tijd verstrekt;

  • G. structurele subsidie : een subsidie die het college per (boek-)jaar of voor een bepaald aantal boekjaren aan een instelling verleent;

  • H. de Awb : de Algemene wet bestuursrecht.

  • I. Vreemd vermogen: vreemd vermogen is al het kapitaal buiten het eigen vermogen wat aangetrokken wordt voor het voeren van de onderneming. Vreemd vermogen kan men in diverse vormen tegenkomen op de balans;

  • J. Eigen vermogen: het vermogen van een instelling, vermeld op de balans van een instelling, niet zijnde vreemd vermogen en voorzieningen, onder aftrek van bestemmings- en egalisatiereserves;

  • K. Voorzieningen: voorzieningen wijken af van de rest van het vreemde vermogen doordat de onderneming zelf middelen toevoegt aan een voorziening. Een voorziening is bestemd voor uitgaven die in de toekomst zeker gaan plaatsvinden, maar tijdstip en bedrag is niet bekend;

  • L. Reserves: het geheel aan vermogensbestanddelen die als eigen vermogen van een instelling zijn aan te merken en die bedrijfseconomisch gezien, vrij besteedbaar zijn;

  • M. Bestemmingsreserve: reserve ter dekking van een vooraf vastgestelde bestemming, binnen de doelstelling van de instelling;

  • N. Egalisatiereserve: reserve voor het verschil, ten gunste of ten laste, tussen de vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend.

artikel 2 reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Deze verordening is van toepassing op aan instellingen te verstrekken subsidies voor activiteiten:

    • a.

      die de belangen van de gemeente en haar inwoners dienen; en

    • b.

      die gelegen zijn op een of meer van de volgende beleidsterreinen:

      • -

        internationale samenwerking

      • -

        ontwikkelingswerk

      • -

        openbare orde en veiligheid

      • -

        onderwijs

      • -

        kunst en cultuur

      • -

        sport

      • -

        recreatie

      • -

        jeugd

      • -

        ouderen

      • -

        volksgezondheid

      • -

        maatschappelijke dienstverlening

      • -

        dierenwelzijn

  • 3. In voorkomende gevallen kan het college bepalen, dat het in het eerste lid van dit artikel gestelde ook van toepassing is op natuurlijke personen, groepen van natuurlijke personen en instellingen zonder rechtspersoonlijkheid.

  • 4. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3 Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met in achtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond en - indien de begroting nog niet is vastgesteld, dan wel goedgekeurd - onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld;

  • 2. Het college is bevoegd om voorwaarden aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden;

  • 3. Het college stelt bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

artikel 4 evaluatieverslag

Jaarlijks doet het college in het kader van de gemeenterekening verslag van de met de verstrekte subsidies bereikte resultaten.

Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. De raad kan subsidieplafonds vaststellen.

  • 2. In dat geval bepalen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 3. De raad kan een subsidieplafond verlagen:

    • a.

      als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

    • b.

      als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 4. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

  • 5. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld.

Hoofdstuk 3 Subsidieverstrekking

A. aanvraag tot subsidieverlening

artikel 6 indieningstermijn

  • 1. De aanvraag wordt in ieder geval schriftelijk, bij voorkeur digitaal ingediend.

  • 2. De aanvrager dient gebruik te maken van het door het college vastgestelde aanvraag- formulier.

  • 3. Een subsidieaanvraag wordt bij het college ingediend vóór 1 juni van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar ten behoeve waarvan subsidie wordt aangevraagd of het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de activiteiten zullen plaatsvinden.

  • 4. Het college kan in uitzonderlijke gevallen bepalen dat later ingediende aanvragen toch in behandeling worden genomen, indien hiertoe een verzoek wordt ingediend.

artikel 7 de te verstrekken gegevens

  • 1.

    De in artikel 4 bedoelde aanvraag bevat in ieder geval:

  • a.

    de in artikel 4:2 van de Awb genoemde gegevens, te weten:

    • -

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • -

      de naam, het adres, het e-mailadres en telefoonnummer van de contactpersoon;

    • -

      de dagtekening;

    • -

      de hoogte van de gevraagde subsidie;

  • b.

    het bank/girorekeningnummer en ten naamstelling

  • c.

    een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd of een activiteitenplan;

  • d.

    een overzicht van de aan de activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven of een begroting;

  • e.

    een recent uittreksel van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat de contactpersoon handelingsbevoegd is;

  • f.

    de statuten en/of het huishoudelijk reglement, indien die in het voorgaande jaar gewijzigd zijn;

  • g.

    een financieel en inhoudelijk jaarverslag van het voorgaande jaar.

  • 2.

    Indien een aanvrager voor de eerste maal een jaarlijkse subsidie aanvraagt, voegt hij een exemplaar van bij van:

  • a.

    de oprichtings- of stichtingsakte;

  • b.

    de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd en/of;

  • c.

    het huishoudelijk reglement; en

  • d.

    een beschrijving van de organisatiestructuur, een omschrijving van de werkwijze en het programma van werkzaamheden van de instelling;

  • e.

    de inschrijving bij de Kamer van Koophandel.

  • f.

    het financieel en inhoudelijk jaarverslag, alsmede de balans van het voorgaande jaar.

  • 3.

    Het college kan binnen een door hem te bepalen termijn overlegging van andere stukken of anderszins nadere informatie verlangen, indien hij dit voor de beoordeling van de subsidieaanvraag noodzakelijk acht.

Artikel 8 aanvraag tot subsidieverlening incidentele subsidies

Een instelling kan een aanvraag indienen bij het college voor de verstrekking van een

subsidie ten behoeve van een incidentele activiteit of gebeurtenis.

Ten opzichte van structurele subsidieaanvragen zijn de volgende afwijkende voorwaarden van kracht:

  • 1.

    De instelling dient uiterlijk twee weken vóór aanvang van de activiteit(en) een

    schriftelijke aanvraag in.

  • 2.

    Bij de aanvraag tot subsidieverlening worden in ieder geval de in het eerste lid van

    artikel 7 lid 1 a t/m d genoemde bescheiden ingediend.

B. Besluitvorming subsidieverlening

Artikel 9 Niet behandelen aanvraag

  • 1. Indien de subsidieaanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de subsidieaanvraag of wanneer de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de subsidieaanvraag, kunnen burgemeester en wethouders besluiten de subsidieaanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door burgemeester en wethouders gestelde termijn de ontbrekende gegevens te overleggen.

  • 2. Een besluit aangaande het niet behandelen van een subsidieaanvraag, wordt aan de subsidieaanvrager bekend gemaakt binnen vier weken, nadat de subsidieaanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn is verstreken.

Artikel 10 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:

    • a.

      als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

    • b.

      als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:

    • a.

      a. de subsidieaanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende financiële middelen kan beschikken, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, om de kosten van de activiteiten te dekken;

    • b.

      de subsidieaanvrager over een dusdanige reserve beschikt dat subsidiëring redelijkerwijs achterwege kan blijven, hierbij wordt uitgegaan van een reserve die groter is dan 25% van de gehele begroting van de subsidieaanvrager en/of groter is dan de gevraagde subsidie;

    • c.

      de reserves van de subsidieaanvrager zonder toestemming van de gemeente zijn verbruikt voor een ander doel dan waarvoor de reserve is bestemd;

    • d.

      de subsidieverstrekking betrekking heeft op activiteiten die naar het oordeel van het college niet de belangen van de gemeente en haar inwoners dienen;

    • e.

      de activiteit niet voor iedere inwoner toegankelijk is en/of de activiteit geen neutraal karakter heeft;

    • f.

      de activiteit niet in een kennelijke behoefte voorziet;

    • g.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het vastgestelde beleid van de gemeente, en/of;

    • h.

      de aanvrager doelstellingen beoogt of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet of de openbare orde (wet bibop art.3);

    • i.

      er onvoldoende gelden beschikbaar zijn.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4. Burgemeester en wethouders vorderen een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 11 Uitvoeringsovereenkomst

  • 1. Ter uitvoering van de beschikking tot subsidieverlening kan een uitvoerings- of prestatieovereenkomst worden gesloten.

  • 2. In deze overeenkomst kan worden bepaald dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 12 Verplichtingen

  • 1. Het college kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a.

      aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      het vóór de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent de subsidie;

    • d.

      de te verzekeren risico’s;

    • e.

      het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

    • f.

      het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

    • g.

      het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

    • h.

      het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële verantwoordirover.

  • 2. Het college kan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 3. Het college kan niet-doelgebonden verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 van de Awb aan de subsidieverstrekking verbinden.

  • 4. Indien de aanvrager een meerjarige subsidie is verleend, dient de aanvrager jaarlijks vóór 1 juli een verslag in te dienen over het voorgaande jaar, betreffende de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 13 Reserves en voorzieningen

Voorzieningen maken geen deel uit van het eigen vermogen. Het is aan instellingen toegestaan voorzieningen te treffen, met inachtneming van het gestelde in artikel 10 lid 2 van deze verordening.

Reserves maken deel uit van het eigen vermogen. Het is aan instellingen toegestaan reserves te vormen, met inachtneming van het gestelde in artikel 10 lid 2 van deze verordening.

De volgende restricties worden opgelegd aan instellingen die voor hun inkomsten voor 50% of meer afhankelijk zijn van de subsidie van de gemeente:

  • 1.

    Voorziening:

    Het college dient in te stemmen met het doel van de voorziening.

  • 2.

    Bestemmingsreserves:

    • a.

      De maximale toename per jaar wordt bepaald op 5% van de verleende subsidie in het voorgaande jaar, met inachtneming van het gestelde in artikel 10 lid 2 van deze verordening.

    • b.

      De totale hoogte wordt bepaald op 10% van de begroting van de instelling, met inachtneming van het gestelde in artikel 10 lid 2 van deze verordening.

    • c.

      Het college dient in te stemmen met het doel van de reserve.

  • 3.

    Egalisatiereserves:

    • a.

      Instellingen die naast de gemeentelijke subsidie een inkomen genereren uit activiteiten en personele verplichtingen hebben, mogen een egalisatiereserve opbouwen en benutten om fluctuaties in de bedrijfsvoering op te vangen.

    • b.

      De maximale toename per jaar wordt bepaald op 5% van de verleende subsidie in het voorgaande jaar, met inachtneming van het gestelde in artikel 10 lid 2 van deze verordening.

    • c.

      De totale hoogte wordt bepaald op 10% van de begroting van de instelling, met inachtneming van het gestelde in artikel 10 lid 2 van deze verord

    ening.

  • 4.

    Algemene reserves:

    Alle overige reserves worden beschouwd als algemene reserves en zullen bij de beoordeling van een subsidie volledig meetellen als draagkracht.

artikel 14 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist uiterlijk zes weken na vaststelling van de begroting.

  • 2. Het college beslist over aanvragen voor incidentele subsidies binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.

artikel 15 Verlening subsidie

  • 1. Bij het besluit tot verlenen van de subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaats vindt.

    • a.

      Subsidies tot € 5.000,-- kunnen gelijktijdig met de subsidieverlening worden vastgesteld;

    • b.

      b. Subsidies hoger dan € 5.000,-- dienen na afloop van het subsidiejaar te worden vastgesteld.

  • 2. Het college is bevoegd om verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden met betrekking tot het beheer en gebruik van de subsidie.

  • 3. Indien de subsidie € 50.000,-- of meer bedraagt kan het college besluiten tot bevoorschotting in termijnen.

  • 4. Indien een meerjarige subsidie wordt verleend, wordt de begin – en einddatum van de verlening in de beschikking tot subsidieverlening vermeld.

Artikel 16 Betaling en bevoorschotting

  • 1. Indien een beschikking wordt afgegeven tot verlening van subsidie, als bedoeld in artikel 15 lid 1 sub a, wordt 100% uitbetaald.

  • 2. Indien een beschikking wordt afgegeven tot verlening van subsidie, als bedoeld artikel 15 lid 1 sub b, wordt 100% bevoorschot.

  • 3. Indien besloten wordt tot bevoorschotting in termijnen, als bedoeld in artikel 15 lid 4, wordt in het besluit tot subsidieverlening de hoogte, de termijnen en de vervaldata van de voorschotten bepaald.

  • 4. De betaling / het voorschot, als bedoeld in lid 1 en lid 2, wordt uiterlijk tien weken na de postdatum van de beschikking uitbetaald.

Artikel 17 Meldingsplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of geheel niet zullen worden verricht of dat niet of geheel niet aan de aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 18 Overige verplichtingen van de subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

    • a.

      besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

    • b.

      relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

    • c.

      ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

    • d.

      wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de persoon van de bestuurder(s) en het doel van de rechtspersoon.

  • 3. De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor handelingen als vermeld in artikel 4:71 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 19 Vermogensvorming door oneigenlijk gebruik subsidie

Voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding van de vermogenswaarden verschuldigd, met inachtneming van in artikel 4:41 van de Awb. De vergoeding is slechts verschuldigd indien:

  • a.

    de subsidie-ontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

  • b.

    de subsidie-ontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

  • c.

    de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

  • d.

    de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of

  • e.

    de rechtspersoon die de subsidie ontving wordt ontbonden.

De wijze waarop de hoogte van de vergoeding wordt bepaald, wordt vermeld in de beschikking tot subsidievaststelling.

Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.

Hoofdstuk 4 VERANTWOORDING EN VASTSTELLING VAN DE SUBSIDIEies

Artikel 20 Intrekking en wijziging van de beschikking tot subsidievaststelling

Het college kan op grond van artikel 4:49 van de Awb de subsidievaststelling intrekken of ten nadele van de ontvanger wijzigen:

  • 1.

    op grond van feiten of omstandigheden waarvan het bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

  • 2.

    indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of;

  • 3.

    indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 4.

    de aanvrager doelstellingen heeft beoogd of activiteiten heeft ontplooid die in strijd zijn met de wet of de openbare orde (wet bibop art.3)

Artikel 21 Verantwoording subsidies tot 5.000 euro

  • 1. Indien de subsidieverlening niet meer bedraagt dan € 5.000,-- wordt de subsidie:

    • a.

      direct vastgesteld of;

    • b.

      ambtshalve vastgesteld binnen 13 weken, nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan het college de aanvrager verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 22 Verantwoording subsidies vanaf 5.000 tot 50.000 euro

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan 5.000 euro, maar minder dan 50.000 euro, dient de subsidieontvanger schriftelijk een aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, waarvoor de subsidierleend. ver

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat, naast naam, adres en dagtekening:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

  • 3. Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden overlegd.

Artikel 23 Verantwoording subsidies vanaf 50.000 euro

  • 1. Indien de subsidieverlening meer bedraagt dan 50.000 euro, dient de subsidieontvanger een schriftelijke aanvraag tot vaststelling in bij het college:

    • a.

      bij een eenmalige subsidie, uiterlijk 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten;

    • b.

      bij een jaarlijks verstrekte subsidie, uiterlijk vóór 1 juni in het jaar na afloop van het kalenderjaar, waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling bevat, naast naam, adres en dagtekening:

    • a.

      een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

    • c.

      een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop;

    • d.

      een accountantsverklaring.

Artikel 24 Vaststelling subsidie

  • 1. Het college stelt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.

  • 2. Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3. Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste lid genoemd tijdstip is ontvangen, gaat het college zes weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

  • 4. Indien het college niet binnen de op grond van deze verordening gestelde termijnen gebruik gemaakt heeft van haar bevoegdheid tot het op aanvraag of ambtshalve vaststellen van een verleende subsidie, wordt deze subsidie geacht van rechtswege overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening te zijn vastgesteld.

Artikel 25 Termijn verrekening

Het subsidiebedrag wordt binnen zes weken na de beschikking tot subsidievaststelling betaald of teruggevorderd onder verrekening van de reeds betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

artikel 26 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2, 3, 7, 8 lid 2, 9 en 10 voor zover de toepassing, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger, leidt tot onbillijkheid van overwegende aard. Het van toepassing verklaren van dit artikel wordt gemotiveerd in het besluit.

Artikel 28 Citeertitel

Deze verordening wordt aangeduid als de ‘Algemene subsidieverordening Bloemendaal 2015’

Artikel 29 inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Per deze datum vervalt de Algemene subsidieverordening Bloemendaal 2009.

Artikel 30 Overgangsbepalingen

Subsidieaanvragen die zijn ingediend voor de publicatiedatum van deze verordening worden behandeld volgens de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Bloemendaal 2009.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Bloemendaal,
gehouden op 25 september 2014.

Bijlage 1 Artikelsgewijze toelichting bij de Algemene Subsidieverordening Bloemendaal 2015(ASV)

Artikel 1: Er zijn definities betreffende vermogensvorming toegevoegd.

Artikel 2, 3, 4,en 5: behoeven geen toelichting

Artikel 6: De uiterste termijn van indienen is vervroegd naar 1 juni i.p.v. 1 juli. Dit is meer in overeenstemming met de termijn die de andere regiogemeenten hanteren.

Verder wordt het gebruik van een (digitaal) aanvraagformulier dringend aanbevolen. Dat sluit aan bij de wens om in de (nabije) toekomst verder te digitaliseren.

Artikel 8: De termijn van indienen is verkort tot 2 weken i.p.v. 6 weken in de huidige verordening. Hiermee wordt voorkomen dat veel aanvragen afgewezen moeten worden wegens de tijdigheid (het niet tijdig indienen) van de aanvraag.

Artikel 7: Er is duidelijk opgenomen welke gegevens nodig zijn om de rechtmatigheid van de aanvraag vast te stellen.

Artikel 8: Indien een incidentele aanvraag wordt ingediend, dus voor een eenmalige actitiviteit, geldt een andere indieningstermijnen van 2 weken voor de aanvang van de activiteit. Dit was 6 weken.

Ook worden er minder zware eisen gesteld aan de aan te leveren documenten.

Artikel 9: In feite betekent dit dat , als een aanvraag niet compleet is, de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen. De aanvrager krijgt de gelegenheid om de aanvraag alsnog compleet te maken binnen de gestelde termijn. Uiteraard moeten dan wel contactgegevens bekend zijn bij de gemeente.

Artikel 10 lid 1 en 4: Er is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.

Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om hier uitvoering aan te geven.

Lid 3 betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringsgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken(derde lid).

Artikel 11 en 12: behoeven geen toelichting

Artikel 13: dit artikel is geheel vernieuwd. Het bepaalt of en wanneer een aanvrager een reserve mag vormen en hoe hoog deze reserve mag zijn. De percentages zijn afgestemd op wat “in den lande” gebruikelijk is.

Het totaal van alle reserves mag niet meer zijn dan 25% (zie artikel 10 lid 2 sub b, weigeringsgronden).

In concreto betekent dit artikel dat de bestemde reserves (lid 2) in totaal 10% van de begroting mogen zijn, de egalisatiereserves (lid 3) eveneens 10%, samen maximaal 20%.

Deze reserves tellen niet mee voor de berekening van de draagkracht.

Onbestemde reserves kunnen het resterende deel van 25% zijn, maar tellen wel mee voor de berekening van de draagkracht.

Artikel 14: behoeft geen toelichting.

Artikel 15: Dit artikel beoogt de een vermindering van de administratieve overlast voor aanvrager en voor het college.

Artikel 16, 17 en 18: behoeven geen toelichting.

Artikel 19: Dit artikel omschrijft de situaties waarin de aanvrager geldelijk voordeel heeft, zonder dat een tegenprestatie geleverd is of wordt.

Voorbeelden:

lid 1, sub a: de subsidie is gevraagd voor een koffiezetter voor een vereniging, maar het apparaat wordt niet op de vereniging gebruikt.

lid 1 sub b: de koffiezetter is gestolen en de verzekering betaalt, maar er wordt geen nieuw apparaat van de verzekeringspenningen gekocht.

Artikel 20: behoeft geen toelichting

Artikel 21 , 22 en 23: Deze artikelen vereenvoudigen het proces van vaststelling en moeten leiden tot vermindering van administratieve lasten.

Artikel 24 t/m 30: behoeven geen toelichting.