Beleidsregels voor evenementen in Oosterhout

Geldend van 01-10-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor evenementen in Oosterhout

BESLUIT

Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de Gemeente Oosterhout, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft;

Besluiten

vast te stellen:

Beleidsregels voor evenementen in Oosterhout

Aldus besloten in de vergadering van 19 augustus 2014.

Het college van Oosterhout,

de secretaris, de burgemeester,

mr. P.J. de Ridder mr drs S.W.Th. Huisman

en de burgemeester van Oosterhout,

mr drs S.W.Th. Huisman

Inleiding

Op 25 april 2012 heeft de gemeenteraad van Oosterhout de nota Evenementenbeleid 2012, evenementen maken de stad! vastgesteld. In 2014 heeft de gemeenteraad de laatste wijziging op de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout (APV) vastgesteld. De APV bevat regels op het gebied van openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en bescherming van het milieu. Deze verordening vormt hierdoor een aanvulling op de hogere wet- en/of regelgeving vanuit de Provincie en het Rijk. Een aantal artikelen in de APV is van toepassing op het organiseren van evenementen. Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de Gemeente Oosterhout, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, hebben de mogelijkheid om ter verduidelijking of ter uitvoering van beleid of APV:

  • nadere regels te stellen in algemene zin;

  • nadere regels te stellen per soort evenement of per onderwerp.

Die nadere uitwerking is opgenomen in deze ‘Beleidsregels voor Evenementen in Oosterhout’. Per beleidsterrein of per onderwerp wordt ingegaan op mogelijke voorwaarden die aan een vergunning, ontheffing of melding voor een evenement verbonden worden op het gebied van Openbare orde en veiligheid, verkeer, brand- en constructieve veiligheid, milieu en volksgezondheid.

Algemene deel van de beleidsregels

Het eerste hoofdstuk bevat een nadere uitwerking van een aantal aspecten dat voor alle evenementen relevant (kan) zijn. Het zijn regels die het college hanteert ten aanzien van meldingen, categorisering van evenementen in A-, B- en C-categorie, afstemming op de evenementenkalender, jaarlijks terugkerende evenementen en evenementenlocaties.

Procedures

In het tweede hoofdstuk worden de procedures voor aanvraag en behandeling van evenementenvergunningen beschreven. Afstemming met de lokale en regionale evenementenkalender en indieningtermijnen zijn voorwaardelijk om tot een planning en afhandeling te komen. De organisator betaalt leges voor de behandeling van een vergunningaanvraag.

Markten en circussen

In dit hoofdstuk worden specifieke regels en voorwaarden beschreven die slechts voor markten en circussen gelden. Bestaande wet- en regelgeving is samengevat en de verschillende verschijningsvormen; braderie, jaarmarkt, snuffelmarkt en themamarkt, zijn gedefinieerd.

Vergunningvoorwaarden

In het vierde hoofdstuk van deze beleidsregels zijn voorwaarden in algemene zin en per onderwerp opgenomen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen openbare orde en veiligheid, verkeer, brandveiligheid en constructieve veiligheid, milieu en volksgezondheid.

Toezicht, handhaving, borgsom en klachtenafhandeling

In hoofdstuk vijf is de manier van toezicht en handhaving voor evenementen opgenomen. In het laatste hoofdstuk wordt beschreven hoe omgegaan wordt met schade die door het evenement aan de openbare ruimte is toegebracht en hoe met klachten van omwonenden, die overlast ondervinden van het evenement, omgegaan wordt.

Overige vergunningen of ontheffingen bij evenementen

In de bijlage is een overzicht van regelmatig voorkomende overige vergunningen, ontheffingen of meldingen opgenomen die nodig kunnen zijn bij het organiseren van evenementen, zoals voor het afsteken van vuurwerk en het houden van loterijen.

Bijstelling beleidsregels

De beleidsregels zijn onderdeel van een verbetertraject van de processen rondom evenementenvergunningen. Ze worden zo nodig jaarlijks geactualiseerd bij nieuw beleid, nieuwe wet- en regelgeving en relevante praktijkervaringen. Begin 2016 worden de beleidsregels in ieder geval geëvalueerd en eventueel aangepast.

1. Algemene bepalingen

1.1. Algemeen

De nota Evenementenbeleid 2012, evenementen maken de stad! en de Algemene Plaatselijke Verordening Oosterhout zijn de grondslagen waarop dit document ‘Beleidsregels voor evenementen gemeente Oosterhout’, hierna te noemen ‘beleidsregels’ is gebaseerd. De begripsomschrijvingen uit de APV zijn overeenkomstig van toepassing.

1.2. Reikwijdte

De burgemeester is bevoegd (APV, art. 2:25) om een vergunning te verlenen om een evenement te organiseren. Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, kunnen ter uitvoering van de nota Evenementenbeleid en de APV algemene beleidsregels vaststellen.

1.3. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

1.4. Begripsomschrijving

In deze beleidsregels worden onder evenement elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak verstaan, met uitzondering van bioscoop- en theatervoorstellingen, weekmarkten, kansspelen, dansgelegenheden en betogingen (APV art. 2:24). Een organisator wordt degene genoemd die een evenement organiseert en daarvan melding doet of daarvoor een vergunning heeft aangevraagd of ontvangen.

1.5. Categorisering

Ieder evenement wordt ingedeeld in één van de categorieën; meldingen, A-, B- of C-categorie, afhankelijk van omvang en risicoschatting.

  • a.

    Voor kleine evenementen kan volgens de APV (art. 2:25, lid 3 en 4) volstaan worden met een melding.

  • b.

    De overige evenementen worden op basis van de risicoscan van het NIFV [1] onderscheiden en ingedeeld in A-, B- of C-categorie. A-evenementen zijn niet risicovol, B-evenement zijn enigszins risicovol en C-evenementen zijn risicovol.

  • c.

    De categorie is bepalend voor aanvraagprocedure, afhandeling van de vergunningaanvraag en beleidsregels die van toepassing zijn.

  • d.

    De burgemeester kan nadere regels stellen voor het verlenen van een vergunning.

1.5.1. Melding

Voor een evenement hoeft geen vergunning aangevraagd te worden, maar slechts een melding gedaan te worden indien:

  • a.

    het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 250 personen tegelijkertijd;

  • b.

    het evenement tussen 07:00 en 24:00 uur plaats vindt;

  • c.

    alleen achtergrondmuziek ten gehore wordt gebracht;

  • d.

    het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

  • e.

    slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 18 m2 per object;

De melding moet minimaal 2 weken voorafgaand aan het evenement zijn ingediend.

1.5.2. A-, B- of C-categorie

  • A:

    Onder deze categorie vallen relatief eenvoudige evenementen, met een laag risico. Voorbeelden van evenementen die in deze klasse vallen zijn straat-, buurt- en verenigingsfeesten. Bij deze evenementen zijn de risico’s van dien aard dat er geen aanvullende maatregelen getroffen hoeven te worden, de standaard maatregelen voldoen. Deze evenementen worden kleinschalig genoemd.

  • B:

    Er is sprake van een evenement met een gemiddeld risico.

  • Bij dergelijke evenementen zijn vaak verenigingen of een hele gemeente betrokken, zonder dat er publiek van buiten de gemeente wordt verwacht. De organisator stelt een veiligheidsplan op. Op onderdelen waar in het risicoanalysemodel het hoogst mogelijke aantal risicopunten wordt gescoord, dient beoordeeld te worden of er aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Meestal zijn deze maatregelen monodisciplinair, zoals alleen brandveiligheidmaatregelen of preventieve geneeskundige maatregelen.

  • C:

    Er is sprake van een evenement met een sterk verhoogd risico.

  • Bij dergelijke evenementen wordt niet alleen publiek uit de eigen gemeente verwacht, maar ook van buiten de gemeente. Naast een veiligheidsplan spreken operationele diensten gezamenlijk aanvullende maatregelen af. Daarnaast moeten hulpverleningsdiensten gezamenlijk aanvullende maatregelen afspreken bij een C klasse evenement en moet er een draaiboek voor het evenement door zowel de gemeente als de hulpverleningsdiensten worden opgesteld.

De burgemeester kan in afwijking van de bovenstaande definiëring en in afwijking van de risicoscan van het NIFV bepalen in welke categorie een evenement ingedeeld wordt.

1.6. Jaarlijks herhalende vergunningaanvragen

  • a.

    Als een evenement, nagenoeg in dezelfde vorm, jaarlijks terugkeert, kan er bij het indienen van de vergunningaanvraag vanaf september 2015 verwezen worden naar de inhoud van een eerdere aanvraag, onder voorwaarden dat:

    • 1.

      dit evenement minimaal drie achtereenvolgende jaren heeft plaatsgevonden;

    • 2.

      dit evenement heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden in de evenementenvergunning;

    • 3.

      er de afgelopen drie jaren geen calamiteiten hebben plaatsgevonden rond dit evenement;

    • 4.

      omvang, inrichting van het evenemententerrein, bezoekersaantallen en het soort programmering constant zijn gebleven;

    • 5.

      de veiligheidsrisico's gelijk zijn gebleven.

  • b.

    Als één of meerdere van bovengenoemde punten niet van toepassing zijn, dan geldt de reguliere aanvraagprocedure voor een evenementenvergunning.

  • c.

    De burgemeester kan in afwijking van bovengenoemde voorwaarden besluiten tot het laten indienen van een volledige vergunningaanvraag. Vergunningverlening is geen automatisme.

1.7. Evenementenlocaties

Evenementen kunnen in straten, op pleinen of parkeerplaatsen georganiseerd worden, afhankelijk van omvang, omstandigheden en soort activiteiten. In bijlage 1 is een overzichtstekening van grote locaties opgenomen. Organisatoren dienen er rekening mee te houden dat:

  • a.

    zoveel mogelijk spreiding van evenementen over de diverse locaties wordt bewerkstelligd om te grote belasting van een bepaalde groep bewoners te voorkomen;

  • b.

    bij gebruik van eenzelfde locatie voor twee of meer opeenvolgende grootschalige muziekevenementen er minstens één weekend zonder activiteiten moet zijn tussen de opeenvolgende evenementen, voor de rust van direct omwonenden;

  • c.

    A-evenementen, Parkfeest, Koningsdagfestiviteiten en kermis mogen plaatsvinden in het Slotpark;

  • d.

    organisatoren van muziekevenementen in de C-categorie dienen gebruik te maken van locaties buiten het centrum van Oosterhout. Voor het Parkfeest wordt hier een uitzondering op gemaakt;

  • e.

    aan het gebruik van gemeentelijke terreinen kunnen voorwaarden worden verbonden ter bescherming van deze terreinen;

  • f.

    de burgemeester kan afwijken van de hierboven gestelde regels.

1.8. Weigeringsgronden

Een vergunning kan volgens artikel 1:8 APV worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

1.9. Plichten vergunninghouder

Volgens artikel 1.4, tweede lid van de APV is degene aan wie een vergunning is verleend, verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • a.

    Bij het niet naleven van de gestelde voorwaarden kan handhavend opgetreden worden tijdens het evenement.

  • b.

    Het niet naleven van de gestelde voorwaarden kan een weigering van een vergunning, bij een volgende aanvraag voor hetzelfde evenement, tot gevolg hebben.

  • c.

    De vergunninghouder is verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu op en rond het evenemententerrein tijdens het evenement en tijdens de opbouw en afbouw van het evenement.

2. Procedures

2.1. Algemeen

Volgens artikel 2:25, lid 1 van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • a.

    Het melden van evenementen en het aanvragen van evenementenvergunningen dient op een door de gemeente voorgeschreven wijze te gebeuren.

  • b.

    De wijze van melden of aanvragen geschiedt digitaal, zoals aangegeven op de website van de gemeente Oosterhout, www.oosterhout.nl.

2.2. Termijnen

Voor de vier categorieën evenementen (zie 1.4) gelden verschillende indieningtermijnen:

  • a.

    melding: een kleinschalig evenement dient twee weken voorafgaand aan het evenement gemeld te zijn;

  • b.

    A-categorie: voor een kleinschalig evenement dient acht weken voorafgaand aan het evenement een vergunningaanvraag ingediend te zijn;

  • c.

    B-categorie: voor een enigszins risicovol evenement dient twaalf weken voorafgaand aan het evenement een vergunningaanvraag ingediend te zijn;

  • d.

    C-categorie: voor een risicovol evenement dient twaalf weken voorafgaand aan het evenement een vergunningaanvraag ingediend te zijn;

  • e.

    als de aanvraag niet binnen de gestelde termijn is ingediend, kan de burgemeester besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2.3. Niet in behandeling

Indien de vereiste informatie of documenten in de vergunningaanvraag ontbreken kan de aanvraag niet worden beoordeeld.

  • a.

    De vergunningaanvrager krijgt in dat geval de gelegenheid om ontbrekende gegevens binnen een nader te bepalen, redelijke termijn aan te leveren.

  • b.

    Als de ontbrekende gegevens niet of niet binnen de gestelde termijn worden aangeleverd, kan de vergunningaanvraag buiten behandeling worden gesteld.

2.4. Afstemming lokale en regionale evenementenkalender

Het Uitpunt in Oosterhout stelt de evenementenkalender van Oosterhout op en bevordert een evenwichtige spreiding van evenementen over het jaar. Binnen de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant vindt afstemming plaats over de inzet van hulpdiensten bij grote evenementen.

  • a.

    Het evenement moet voor de vergunningaanvraag aangemeld zijn bij en afgestemd zijn met het Uitpunt, www.uitinoosterhout.nl.

  • b.

    C-categorie: een risicovol evenement moet op 31 december, voorafgaand aan het jaar van uitvoering, aangemeld zijn bij de gemeente en vermeld staan op de evenementenkalender van Uitpunt Oosterhout, www.uitinoosterhout.nl

2.5. Leges

Jaarlijks stelt de gemeenteraad de legesverordening vast. Hierin zijn ook de leges voor evenementenvergunningen opgenomen. De organisator betaalt leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een evenementenvergunning.

3. Markten en circussen

3.1. Markten

Het instellen, afschaffen of veranderen van jaarmarkten of gewone marktdagen is volgens de Gemeentewet, artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h toegewezen aan het college. Er is een Marktverordening en een Marktregeling voor weekmarkten in Oosterhout vastgesteld. Regels voor jaarmarkten worden in dit hoofdstuk opgenomen.

In de APV en de Gemeentewet wordt onderscheid gemaakt tussen snuffelmarkten, jaarmarkten, braderieën en evenementen. In de praktijk verloopt het vergunning proces voor deze markten (anders dan weekmarkt) echter op dezelfde manier als voor evenementen. Bovendien worden er regelmatig activiteiten ter vermaak toegevoegd aan een markt. Voor het organiseren van een snuffelmarkt, jaarmarkt, braderie en themamarkt gelden daarom de algemene beleidsregels voor evenementen. Daarnaast zijn onderstaande regels van kracht.

3.1.1. Snuffelmarkt

  • a.

    Een snuffelmarkt is een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats (art. 5:22 van de APV 2013).

  • b.

    Jaarlijks zal aan maximaal vier professionele organisatiebureaus vergunning worden verleend voor het houden van een snuffelmarkt en wel in elk half jaar twee op binnen – of buitenlocaties. De termijn tussen de respectieve snuffelmarkten beslaat minimaal vier weken.

3.1.2. Jaarmarkt

  • a.

    Een jaarmarkt is een jaarlijks terugkerende activiteit in de zin van artikel 160 Gemeentewet die één keer per jaar op één vaste dag op de jaarkalender (bijvoorbeeld Hemelvaart) wordt georganiseerd, met kramen, attracties en/of culturele activiteiten.

  • b.

    Een jaarmarkt mag maximaal 1 maal per jaar in Oosterhout Stad en 1 maal in de kerkdorpen worden gehouden.

3.1.3. Braderie

  • a.

    Een braderie is een activiteit in de openlucht, waar vermaak centraal staat en waarbij de activiteiten hoofdzakelijk bestaan uit het kopen en/of verkopen van goederen en/of diensten (handel) met als doel het maken van winst.

  • b.

    Braderieën mogen uitsluitend door de winkeliersvereniging van een winkelcentrum worden georganiseerd.

  • c.

    De in de straathandel aangeboden artikelen mogen uitsluitend behoren tot het assortiment dat de betreffende winkelier in zijn winkel pleegt te verkopen.

  • d.

    De winkeliersvereniging kan commerciële handelaren standplaatsen toewijzen.

3.1.4. Themamarkt

Een vergunning kan uitsluitend worden verleend voor het organiseren van een themamarkt indien de branches van deze markt voldoende onderscheidend of voldoende van ondergeschikte betekenis zijn ten opzichte van de op de Oosterhoutse markten gevoerde branches.

3.1.5. Frequentie, duur en openingstijden braderie en themamarkt

  • a.

    Braderieën mogen met een frequentie van ten hoogste drie maal per jaar door de winkeliersvereniging van een winkelcentrum worden georganiseerd.

  • b.

    Braderieën of themamarkten mogen per keer niet langer dan twee aaneengesloten dagen met inbegrip van de daaraan voorafgaande koopavond duren.

  • c.

    Braderieën of themamarkten mogen alleen worden gehouden tijdens de voor het betreffende winkelcentrum geldende winkelopeningstijden.

3.1.6. Aanvullende voorwaarden braderie en themamarkt

  • a.

    De organisator dient, naast de elders gestelde voorwaarden, in de vergunningaanvraag voor een braderie of een themamarkt aan te geven:

    • 1.

      het aantal standplaatsen dat wordt ingenomen door de winkeliers, en het aantal standplaatsen dat wordt ingenomen door andere commerciële standplaatshouders zoals bedoeld in artikel 3.1.3;

    • 2.

      een tekening met daarop aangegeven de opstelling van het aantal standplaatsen (genummerd) en de opstelling waar activiteiten plaatsvinden;

  • b.

    Alle in de vergunningaanvraag vermelde deelnemers aan de braderie of themamarkt dienen zelf aanwezig te zijn op de braderie. Op verzoek van de politie, Economische Controledienst, Keuringsdienst van Waren, Toezicht & Handhaving Gemeente Oosterhout en brandweer dienen zich te kunnen legitimeren d.m.v. een geldig rijbewijs of paspoort/identiteitskaart.

3.2. Circussen

Met een circus wordt een reizend gezelschap bedoeld dat verschillende voorstellingen van optredens van artiesten en dieren in een grote tent geeft.

Om circussen te ondersteunen biedt de gemeente de gelegenheid aan circusorganisaties zich voor 30 november aan te melden voor circusvoorstellingen in de openbare ruimte in het daarop volgend jaar.

Uiterlijk 31 december wijst de gemeente de circusorganisaties aan die in Oosterhout voorstellingen mogen geven, onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    er mogen maximaal twee buitencircussen plaatsvinden per jaar, in de periode van 1 maart tot 1 november;

  • b.

    bij meer dan twee inschrijvingen wordt eerst voorrang gegeven aan circussen zonder exotische dieren en daarna aan het circus dat het langst geleden in Oosterhout plaatsvond;

  • c.

    alle circussen met dieren dienen de Richtlijn Welzijn Circusdieren van de Nederlandse Vereniging van Circusondernemingen (NVCO)te hanteren of nadrukkelijk te verwijzen naar het naleven van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren.

  • d.

    er wordt een evenementenvergunning aangevraagd en verleend conform de in deze beleidsregels beschreven algemene regels, procedures en voorwaarden.

Voorheen vastgestelde gemeentelijke beleidsregels voor circussen en markten vervallen bij vaststelling van deze beleidsregels.

4. Voorwaarden

4.1. Algemeen

4.1.1. Eindtijd

De eindtijd voor alle evenementen is uiterlijk 24.00 uur op vrijdag, zaterdag en dagen waar een nationale feestdag op volgt. Op alle overige dagen is de eindtijd uiterlijk 23.00 uur.

4.1.2. Toegankelijkheid

  • a.

    Aanrijdroutes, nooduitgangen en toiletten moeten ook toegankelijk zijn voor mensen met een handicap.

  • b.

    De organisator dient voorafgaand aan het evenement contact op te nemen met mogelijk aanwezige bezoekers of artiesten met een handicap om passende voorzieningen te kunnen treffen (zie de Oosterhoutse website www.gehandicaptenplatform.nl en de landelijk website www.allestoegankelijk.nl). In de brochure Leidraad voor toegankelijke evenementen en muziekfestivals staan praktische aanwijzingen.

4.1.3. Afval

  • a.

    De organisator levert het evenemententerrein en toegangswegen na afloop weer op zoals het in gebruik is gegeven door de gemeente.

  • b.

    Het evenemententerrein en de directe omgeving (in een straal van 50 meter) daarvan is na afloop van het evenement ontdaan van afval.

  • c.

    Voor afvalverzameling tijdens evenementen gelden de volgende voorschriften:

    • 1.

      bij horecapunten worden afvalbakken geplaatst;

    • 2.

      afvalbakken zijn van onbrandbaar materiaal;

    • 3.

      afvalbakken worden regelmatig geleegd en de directe omgeving wordt schoon gehouden;

    • 4.

      al het afval dient na afloop van het evenement door de organisator zelf te worden afgevoerd.

4.1.4. Belangen omwonenden, dieren en organisaties

De organisator gaat zorgvuldig om met de belangen van omwonenden, dieren en nabij gelegen beorganisaties en doet er alles aan om overlast te voorkomen en te beperken.

  • a.

    Het beperken van de toegankelijkheid van woningen van omwonenden en parkeerplaatsen voor omwonenden en hun eventuele gasten dient zo veel mogelijk voorkomen te worden.

  • b.

    De organisator informeert omwonenden en nabij gelegen organisaties uiterlijk tien dagen voorafgaand aan het evenement, door middel van een (bewoners)brief.

  • c.

    In een bewonersbrief staat in ieder geval informatie over de aard en duur van het evenement, de (verkeers)maatregelen, de manier waarop de overlast beperkt wordt en de contactgegevens van de organisator voor, tijdens en na het evenement.

  • d.

    Verkeersmaatregelen zoals het afzetten van wegen, het instellen van een parkeerverbod of het veranderen van de toegestane rijrichting, moeten specifiek in de bewonersbrief worden genoemd.

  • e.

    Als het evenement ook gevolgen heeft voor bewoners of organisaties verder bij de locatie van het evenement vandaan, dan dienen de betrokkenen via website en lokale media geïnformeerd te worden.

4.1.5. Kabels en leidingen onder de grond

De organisator dient bij de vergunningaanvraag voor een evenement aan te geven als er (mechanisch) graafwerkzaamheden worden uitgevoerd of palen/ankers meer dan 30 cm de grond in worden gedrukt.

  • a.

    De gemeente kan vergunningvoorwaarden stellen of toestemming weigeren als er schade aan, of gevaar door, de aanwezige kabels en leidingen dreigt te ontstaan ten gevolge van bovengenoemde werkzaamheden of activiteiten.

  • b.

    De gemeente zal, afhankelijk van de aanvraag, een situatiekaart verstrekken met daarop de globale tracés van de bij de gemeente bekende aanwezige kabels en leidingen.

  • c.

    De organisator moet een KLIC-melding [2] doen om, tegen betaling, de kabel- en leidinggegevens te ontvangen, met de daarbij horende voorwaarden en instructie (Wet Infrastructuur Ondergrondse Netten).

  • d.

    Bij storingen of schade aan de aanwezige kabels en leidingen moet de organisator direct toegang verlenen aan de aanwezige kabel/leidingbeheerders. Bij onvoldoende medewerking kunnen de kosten die door eventuele vertraging zijn ontstaan, worden doorberekend aan de vergunninghouder.

4.2. Openbare orde en veiligheid

Het bewaken van de openbare orde en veiligheid op en rond het evenemententerrein is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de organisator. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    de politie is in beginsel terughoudend in haar optreden tijdens evenementen;

  • b.

    bij dreigende incidenten dient gemeente of relevante hulpdienst terstond geïnformeerd te worden;

  • c.

    bij (dreigende) ernstige incidenten kan de burgemeester ingrijpen of kan het regionaal crisisplan in werking worden gesteld;

  • d.

    aanwijzingen van de hulpdiensten moeten altijd opgevolgd worden.

4.2.1. Evenementenlocatie

  • a.

    Aan de vergunningaanvraag wordt een plattegrond van het evenemententerrein en bijbehorende omgeving toegevoegd. Hier zijn verkeersstromen, afsluitingen en omleidingen, parkeergelegenheid voor auto’s en fietsen en publieksstromen op aangegeven.

  • b.

    Een plattegrond moet aan de volgende items voldoen:

    • 1.

      tekening op schaal, met legenda;

    • 2.

      tijdelijke bouwwerken en objecten zoals podia, tenten, kassa’s en EHBO-unit staan op tekening, met afmetingen;

    • 3.

      de ingangen, uitgangen en nooduitgangen zijn genummerd, met de klok mee.

  • c.

    Een evenemententerrein moet altijd beschikken over (voldoende) ontvluchtingsmogelijkheden.

  • d.

    Het maximum aantal bezoekers dat toegelaten mag worden op de evenementenlocatie wordt onder andere bepaald door een maximaal toegestane dichtheid van gemiddeld 1,5 bezoeker per m2 vrije loopruimte op het evenemententerrein.

  • e.

    De bereikbaarheid en toegankelijkheid tot het evenemententerrein voor de hulpdiensten dient gegarandeerd te worden door een aan- en afvoerroute van minimaal 3,5 meter breed en 4,20 meter hoog aan te houden.

  • f.

    Een opgeroepen ambulance dient bij de ingang van het evenemententerrein, aan de openbare weg, te worden opgevangen en verder begeleid naar de plaats van het incident.

  • g.

    Het evenemententerrein dient goed begaanbaar te blijven voor ambulances.

  • h.

    Nadere aanwijzingen van gemeente, politie of brandweer dienen direct te worden opgevolgd.

Voorwaarden ten behoeve van brandveiligheid en bouwveiligheid (certificaten, (ontwerp)tekeningen etc.) zijn opgenomen in hoofdstuk 4.4.

4.2.2 Veiligheidsplan

De organisator is eindverantwoordelijk voor een goed verloop en goede afloop van het evenement. Dit betekent dat de risico’s op het gebied van openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en bescherming van milieu ingeschat moeten worden. In een veiligheidsplan wordt vastgelegd hoe calamiteiten voorkomen kunnen worden en hoe gehandeld wordt bij een (dreigende) calamiteit.

  • a.

    Bij B- en C-categorie evenementen dient een veiligheidsplan toegevoegd te worden aan de vergunningaanvraag. Uit dit plan moet blijken dat de organisatie voldoende maatregelen heeft genomen om risico’s op het gebied van openbare orde en veiligheid, milieu en volksgezondheid te voorkomen.

  • b.

    Het veiligheidsplan bevat een risico-inschatting (laag, gemiddeld, hoog), scenario’s voor de genoemde risico’s, bijbehorende organisatiestructuur, inzet van het aantal toezichthouders, parkeerwachters, beveiligers en EHBO’ers.

  • c.

    Het veiligheidsplan bevat een evacuatieplan.

  • d.

    De evenementenorganisator is verantwoordelijk voor monitoring van het weer en de nodige bijbehorende maatregelen die de veiligheid op het evenemententerrein moeten waarborgen. Maatregelen daartoe zijn in het veiligheidsplan opgenomen.

4.2.3 Professionele beveiliging

  • a.

    Een algemene norm voor het inzetten van een gecertificeerd beveiligingsbedrijf is één beveiliger op 250 bezoekers bij risico’s door bijvoorbeeld alcoholgebruik, drugsgebruik, rivaliserend groepsgedrag, intensieve interactie met omgeving of overcrowding.

  • b.

    Deze norm kan op basis van advisering door de politie naar boven of naar beneden worden bijgesteld. De gemeente kan een verhouding aangeven in beveiligers die vast of flexibel opgesteld staan.

  • c.

    De in te zetten beveiligers moeten een geldig identificatiebewijs hebben.

  • d.

    Het beveiligingsbedrijf dient zeven dagen te voren naam, geboortedatum en het nummer van het identificatiebewijs van de betreffende beveiligers ter controle naar team.dongemond.evenementen@mw-brabant.politie.nl te sturen.

  • e.

    Afhankelijk van het risicoprofiel kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden zoals monitoring van social media of cameratoezicht.

4.2.4 Alcohol en drugs

De gemeente controleert regelmatig in Oosterhout en kan besluiten om op basis van deze informatie in het volgende jaar geen ontheffing als bedoeld in art. 35 Drank- en Horecawet (uitoefening van het horecabedrijf bij een gelegenheid van zeer tijdelijke aard) te verlenen.

Naast de voorschriften die verbonden zijn aan een ontheffing van de Drank- en Horecawet gelden de onderstaande regels met betrekking tot gebruik van alcohol en van drugs:

  • a.

    drank moet in plastic bekers aangeboden worden;

  • b.

    ter plaatse van de verstrekking zijn alleen zwak-alcoholische en alcoholvrije dranken aanwezig;

  • c.

    bij bezoekers van een evenement die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt moet de organisator gebruik maken van een leeftijdsherkenningssysteem, zoals bijvoorbeeld polsbandjes;

  • d.

    personen onder de 16 jaar mogen geen alcoholhoudende dranken verkopen;

  • e.

    aan personen die de aan hen verstrekte drank doorgeven aan personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, wordt geen alcoholhoudende drank meer verstrekt;

  • f.

    personen die kennelijk onder invloed van alcoholhoudende drank of drugs verkeren worden geweerd of geweigerd;

  • g.

    alle bezoekers worden op de hoogte gesteld van tijdens het evenement geldende regels, via huisregels bij de ingang, op de website etc;

  • h.

    de organisator is verantwoordelijk voor het voorkomen van misbruik van alcohol en drugs. Hij is op de hoogte van de mogelijkheden daartoe, zoals alcoholcheck met blaastest, controleteams en verkoop van aantrekkelijke alternatieven;

  • i.

    drugsgebruik is niet toegestaan. De organisator is verantwoordelijk voor het voorkomen van bezit en gebruik van drugs tijdens het evenement;

  • j.

    de burgemeester is te allen tijde bevoegd per evenement aanvullende voorwaarden aan de evenementenvergunning of ontheffing (art. 35 Drank en Horecawet) te verbinden.

4.3. Verkeer

4.3.1 Algemeen

  • a.

    De organisator dient de verkeersveiligheid te waarborgen door het maken van een verkeersplan waarin de volgende zaken worden aangegeven: afsluitingen, omleidingsroute, parkeergelegenheid voor bezoekers en organisatie en indien nodig alternatieve parkeergelegenheid voor bewoners. Zie ook de voorwaarden onder 4.2.1.

  • b.

    Een omleiding- en verwijzingsplan dient door de organisator zelf te worden uitgevoerd, in overleg met de gemeente, conform de in de vergunning gestelde voorwaarden.

  • c.

    Omwonenden dienen tijdig van de afsluiting en de omleiding op de hoogte te worden gebracht, zie ook 4.1.4.

  • d.

    Verkeersroutes en parkeergelegenheid worden bij B en C-evenementen via diverse media bekend gemaakt.

  • e.

    Omleiding- en verkeermaatregelen op provinciale en rijkswegen moeten voorgelegd worden aan de desbetreffende wegbeheerder en/of Waterstaat. Een akkoord van deze wegbeheerder(s) is een voorwaarde voor gemeentelijke vergunningverlening.

4.3.2 Afsluiten van wegen en parkeerplaatsen, plaatsen van hekken en borden

Straten en wegen

  • a.

    Straten en wegen mogen door de organisator van een A-evenement afgesloten worden zolang het niet gaat om doorgaande wegen, hoofdfietsroutes en busroutes of om wegen die achterliggende buurten of wijken ontsluiten en zolang er geen werkzaamheden gepland staan in de straat of directe omgeving. Op onze website worden deze straten op de gemeenteplattegrond aangegeven op een hoofdwegenstructuurkaart .

  • b.

    Voor B- en C-evenementen kan hiervan afgeweken worden, in overleg met de gemeente.

  • c.

    De organisator is verantwoordelijk voor de juiste plaatsing van de afsluiting en het toezicht op de naleving van de geldende regels. Een doorgang van voertuigen van hulpverleningsinstanties (ambulance, politie en brandweer) mag op geen enkele wijze worden belemmerd.

  • d.

    Direct na afloop van het evenement dient de weg weer te worden opengesteld voor alle verkeer.

Parkeerplaatsen

  • e.

    In plaats van straten worden soms ook parkeerterreinen afgezet. Hiertegen bestaat in principe geen bezwaar wanneer aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan.

  • f.

    Openbare, betaalde parkeerplaatsen in het centrum en parkeerplaats Slotjesveld mogen alleen (gedeeltelijk) worden afgesloten wanneer er geen alternatieve locatie bestaat. Mogelijk alternatieve locaties zijn opgenomen in de bijlage. Voor carnaval, koningsdag, de kermis en de sinterklaasintocht wordt hier een uitzondering op gemaakt.

  • g.

    De organisatie dient te voorzien in en toezicht te houden op voldoende parkeergelegenheid voor auto’s en voor fietsen. Dit wordt in de vergunningaanvraag gemeld.

  • h.

    Parkeren van auto’s in het grondwaterbeschermingsgebied is slechts toegestaan op vloeistofdichte verharde grond, volgens de Provinciale Milieuverordening (Pmv).

4.3.3 Verkeersregelaars

  • a.

    Soms moet er verkeersregelend opgetreden worden tijdens evenementen. De organisator moet zorgen voor de inzet van voldoende, gecertificeerde verkeersregelaars.

  • b.

    De gemeente geeft per evenement aan hoeveel verkeersregelaars er minimaal ingezet dienen te worden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen beroepsverkeersregelaars en evenementenregelaars.

  • i.

    Evenementenregelaars mogen slechts ingezet worden op straten die niet tot de hoofdwegenstructuur behoren. Op onze website (of bijlage kaart hoofdwegenstructuur Oosterhout) worden deze straten op de gemeenteplattegrond aangegeven.

  • c.

    Voor het sturen van verkeer en/of het verlenen van selectieve toegang moeten beroepsregelaars worden ingezet.

  • d.

    Voor het tegenhouden van verkeer (bij afzettingen) kunnen evenementenregelaars of beroepsregelaars ingezet worden, zie voor de instructie van verkeersregelaars http://www.verkeersregelaarsexamen.nl/. De organisator dient rekening te houden met twaalf weken doorlooptijd tussen aanvraag van een code voor de e-learningmodule en het verkrijgen van de aanstellingspas voor verkeersregelaars.

  • e.

    De organisator dient zich te laten adviseren door de Werkgroep Vrijwillige Verkeersregelaars Oosterhout over de inzet en werkwijze van de evenementenverkeersregelaars.

4.3.4 Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer dient zoveel mogelijk volgens de normale dienstregeling doorgang te vinden. Alleen bij grootschalige evenementen is eventuele wijziging in de dienstregeling/busroute bespreekbaar. De gemeente overlegt dit met busmaatschappijen.

4.4. Brandveiligheid en constructieve veiligheid

De algemene brandweervoorschriften voor evenementen op de website van de Brandweer Midden- en West-Brabant [3] zijn van toepassing voor evenementen. Onder 4.4.1 – 4.4.4 zijn een aantal vaak voor evenementen voorkomende zaken samengevat. In overige voorkomende gevallen zal het evenement moeten plaatsvinden overeenkomstig de regionale brandweervoorschriften (zie bijlage) en de richtlijnen “Brandveiligheidvoorschriften voor evenementen”.

4.3.5 Tenten

  • a.

    Tenten waarin meer dan honderd personen gelijktijdig verblijven moeten voorzien zijn van nooddeuren die met één handeling te openen zijn, zonder gebruik te maken van een sleutel.

  • b.

    Indien tijdens een evenement in een tent of tijdelijk bouwwerk overnacht wordt, anders dan recreatieve overnachting, dan moet voorzien worden in een vorm van gecertificeerde bewaking, conform de richtlijnen van de regionale brandweer.

  • c.

    Het is niet toegestaan open vuur toe te passen in tenten.

  • d.

    Verwarmen van de tent is alleen toegestaan door middel van warme luchtinstallaties.

  • e.

    De kwaliteit van alle bouwwerken wordt gewaarborgd door (geldige) constructieve en brandveiligheidscertificaten die de organisator op verzoek tijdens (de inspectie van) het evenement kan overhandigen.

4.3.6 Vluchtmogelijkheden en uitgangen

De organisator dient ervoor te zorgen dat er op het evenemententerrein zodanige vluchtmogelijkheden gerealiseerd zijn, dat aanwezige personen snel en veilig kunnen vluchten. Een richtlijn hiervoor is dat voor iedere honderd personen 0,90 m aan vrije (nood)uitgang breedte vereist is en er nood- en transparantverlichting aanwezig is.

4.3.7 Bestrijden van brand

Buiten worden brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen minimaal 2 meter rondom vrijgehouden voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt. De brandkranen zijn op de gemeentelijke plattegronden aangegeven. Binnen moeten brandslangen en brandblussers altijd zichtbaar zijn en vrijgehouden worden.

4.3.8 Bakken en braden

  • a.

    Bij bakken en braden vanuit verkoopwagens of kramen en dergelijke dient voldaan te worden aan de brandweervoorschriften, zie de algemene brandweervoorschriften voor locatie, apparatuur, afstanden, maximaal aantal gasflessen.

  • b.

    Locaties waar gebakken of gebraden wordt dienen op de plattegrond van het bouwwerk en/of de plattegrond van het evenement duidelijk aangeven te worden, zie ook 4.2.1.

  • c.

    Bij gebruik van gasflessen mag de nominale inhoud van de gevulde en lege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 115 liter (ongeveer drie gasflessen).

4.3.9 Bouwconstructies

  • a.

    Er dient een plattegrond te worden aangeleverd waarop duidelijk is aangegeven welke bouwwerken er op het evenemententerrein aanwezig zijn, zie ook 4.2.1;

  • b.

    Bij B- en C-categorie-evenementen moeten van alle bouwwerken keuringsrapporten/kwaliteitverklaringen, brandveiligheidcertificaten, typeaanduidingen en namen van leveranciers worden overlegd;

  • c.

    Van bouwwerken, die voor de gelegenheid zijn ontworpen (zoals stellingbouw voor podia of licht- en cameramasten), dienen tekeningen te worden overlegd met daarop:

    • 1.

      afmetingen, opbouw (aanzichttekeningen) en materiaalgebruik van het ontwerp;

    • 2.

      gegevens met betrekking tot wind-, sneeuw en regenbelasting (bijvoorbeeld contragewicht);

    • 3.

      alle objecten in/op/onder aan het bouwwerk (schermen, doeken, beplating etc.).

4.5. Milieu

4.5.1 Geluidnorm

  • a.

    Aan de evenementenvergunning voor aan plaats gebonden evenementen worden geluidnormen verbonden. Uitzondering hierop zijn straatfeesten, carnaval en Koningsdag.

  • b.

    Alle normen worden in dB (A) en dB (C) gesteld. dB (C) begrenstmet name het laagfrequente basgeluid. Daarvoor geldt: dB (C) = dB(A)+15.

  • c.

    Het langtijdgemiddelde geluidsniveau vanwege het evenement, in een aaneengesloten periode van tien minuten mag op de gevel van een woning, die op 200 m of meer is gelegen van een geluidbron van het evenement, maximaal 75 dB(A) en 90 dB(C) bedragen.

  • d.

    In het geval meerdere evenementen geheel of gedeeltelijk gelijktijdig plaatsvinden geldt de in b. genoemde maximale norm ook voor de gecumuleerde geluidbelasting van de evenementen.

  • e.

    Het meten van de geluidnorm zal plaatsvinden conform de ministeriële regeling Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 met uitzondering van het hanteren van de muziekstrafcorrectie en de meetduur.

  • f.

    De geluidnorm kan door de burgemeester lager worden vastgesteld in het belang van leefbaarheid, openbare orde, milieu of volksgezondheid of in één van de in artikel 4.5.2 genoemde gevallen.

4.5.2 Gevallen waarin de geluidsnorm kan worden verlaagd

De gevallen als bedoeld in artikel 4.5.1 onder f zijn:

  • a.

    het evenement duurt langer dan zes aangesloten uren;

  • b.

    het evenement vindt plaats op meerdere opeenvolgende dagen of vindt plaats voor of na een ander evenement;

  • c.

    meerdere evenementen vinden geheel of gedeeltelijk gelijktijdig plaats.

4.5.3 Begin- en eindtijd

  • a.

    In hoofdstuk 4 zijn eisen gesteld aan de eindtijd. Daarom wordt in een vergunning geen cooldownperiode voor geluid opgenomen.

  • b.

    Volgens de Zondagswet is het verboden om op zondag geluid te produceren dat verder draagt dan 200 meter (art. 3) en ook is het verboden openbare vermakelijkheden (evenementen) te houden (art.4). De burgemeester kan ontheffing verlenen voor het houden van een evenement vóór 13:00 uur en ook kan hij een ontheffing verlenen voor het maken van geluid na 13:00 uur. Deze ontheffingen worden meegenomen in de evenementenvergunning.

  • c.

    Met het ten gehore brengen van muziek dient de organisator rekening te houden met eventuele religieuze diensten in een nabij gelegen (kerk)gebouw. De organisator dient hier tevoren contact over op te nemen met de contactpersoon van de betreffende geloofsgemeenschap.

4.5.4 Milieu-inrichtingen

Voor evenementen die plaats vinden binnen een milieu-inrichting mogen geen milieuvoorschriften worden verbonden aan een evenementenvergunning voor zover de milieuregels van het Activiteitenbesluit of een omgevingsvergunning van toepassing zijn.

  • a.

    De geluidnormen van het Activiteitenbesluit gelden niet indien van de vergunninghouder een kennisgeving is ontvangen die voldoet aan hoofdstuk 4 van de APV (12-dagenregeling) of indien het bevoegd gezag (college) op verzoek van de vergunninghouder andere geluidnormen heeft gesteld;

  • b.

    Voor het vaststellen van een andere geluidnorm bij onder a. bedoelde situaties, zijn de art. 4.5.1 – 4.5.3 van toepassing.

4.6. Volksgezondheid

4.6.1 Gezondheidsrisico

  • a.

    Evenementen met een verhoogd gezondheidsrisico hebben minimaal één van de volgende kenmerken:

    • 1.

      er worden meer dan 2.000 bezoekers en/of deelnemers gelijktijdig verwacht;

    • 2.

      het evenement is beperkt bereikbaar;

    • 3.

      deelnemers aan het evenement leveren zware fysieke inspanning;

    • 4.

      bezoekers of deelnemers zijn kwetsbaar (kinderen/jongeren, ouderen, mindervaliden);

    • 5.

      er zijn dieren aanwezig;

    • 6.

      het evenement vindt plaats op of in natuurwater.

  • b.

    Bij evenementen met geen of weinig gezondheidsrisico’s gelden de voorwaarden onder 4.6.2 t/m 4.6.4. Bij evenementen met een verhoogd gezondheidsrisico gelden aanvullende voorwaarden, waarvan de meest voorkomende genoemd staan onder 4.6.5.

4.6.2 EHBO-trommel

De aanwezigheid van een EHBO-trommel is bij alle evenementen verplicht.

Voor de inhoud van diverse typen verbandtrommels zie de folders ‘Verbandset’ op de website van het Oranje Kruis: http://www.hetoranjekruis.nl/over-het-oranje-kruis/verbandmiddelen/.

4.6.3 Inzet EHBO’ers

Voor het vaststellen van het aantal in te zetten hulpverleners geldt het volgende:

  • a.

    Bij minder dan 1.000 gelijktijdig aanwezige bezoekers/deelnemers dient de organisator zelfstandig de inschatting te maken of het evenement de aanwezigheid van EHBO gewenst maakt. Hierbij geldt verantwoord gastheerschap.

  • b.

    Bij 1.000 tot 2.000 gelijktijdig aanwezige bezoekers en/of deelnemers is de aanwezigheid van minimaal twee gediplomeerde EHBO’ers vereist.

  • c.

    Bij meer dan 2.000 gelijktijdig aanwezige bezoekers hangt het aantal in te zetten EHBO’ers af van de gezondheidsrisico’s die bezoekers lopen tijdens het evenement. De gemeente kan aanvullende voorwaarden stellen.

  • d.

    De EHBO’ers dienen te allen tijde herkenbaar en bereikbaar te zijn en dus op de hoogte gesteld te kunnen worden wanneer er vraag naar hulpverlening is (portofoons en/of gsm).

4.6.4 Toiletvoorzieningen

Voor evenementen die plaatsvinden met horecagelegenheden er omheen, is het advies om afspraken te maken met deze horeca over het gebruik van toiletgelegenheden.

  • a.

    Men dient te voorzien in gemiddeld één toilet per 150 gelijktijdig aanwezige bezoekers, met een minimum van twee toiletten, op een maximale loopafstand van ca. 150 meter, tenzij de duur van het evenement en de aanwezigheid van bestaande toiletvoorzieningen dit niet noodzakelijk maken. Dit naar inschatting van de organisator in het kader van goed gastheerschap.

  • b.

    Herentoiletten mogen deels vervangen worden door urinoirs. De toiletvoorziening dient gescheiden te zijn voor mannen en vrouwen. Voor mindervalide bezoekers dient een speciale toiletfaciliteit aanwezig te zijn.

  • c.

    De toiletten dienen regelmatig geïnspecteerd en schoongemaakt te worden. Dit dient te blijken uit een ter plekke aanwezig schoonmaakschema wat de frequentie en wijze van schoonmaken bevat.

  • d.

    In de onmiddellijke nabijheid van een toilet dient een handwasvoorziening met stromend water aanwezig te zijn.

  • e.

    Hygiëne toiletvoorzieningen:

    • 1.

      toiletten zijn voorzien van een werkend closet met waterspoeling;

    • 2.

      voldoende toiletpapier en wegwerphanddoeken zijn aanwezig;

    • 3.

      schoonmaakprotocol is aanwezig en schoonmaakrooster moet worden gehanteerd.

4.6.5 Aanvullende voorwaarden

Omdat elk evenement anders is en de te nemen maatregelen afhankelijk zijn van de activiteiten die plaatsvinden, kunnen voor risicovolle evenementen (zie 4.6.1) aanvullende voorwaarden gesteld worden zoals:

  • a.

    EHBO-post met de volgende kenmerken:

    • 1.

      de EHBO-post dient duidelijk herkenbaar te zijn voor het publiek;

    • 2.

      de ligging van de post is op een centrale plaats en van buitenaf goed bereikbaar voor een ambulance;

    • 3.

      in de nabije omgeving van de EHBO-post staan toiletten;

    • 4.

      de EHBO-post beschikt over schoon water en hulpmiddelen zoals EHBO-trommels (zie 4.6.2), tafel, stoelen, dekens, plastic bekers, handdoeken, emmer(s), brancard, verlichting, communicatiemiddelen en registratiemateriaal direct voorhanden te zijn

  • b.

    inzet van professionals zoals bijvoorbeeld een Advanced Life Support-verpleegkundige;

  • c.

    stand-by ambulance;

  • d.

    medisch plan afzonderlijk of als onderdeel van het veiligheidsplan;

  • e.

    maatregelen om onderkoeling of juist oververhitting en uitdroging te voorkomen, afhankelijk van weersomstandigheden of verwacht alcohol- of drugsmisbruik;

  • f.

    aanwezigheid AED-apparatuur;

  • g.

    aanvullende voorwaarden op het gebied van hygiëne, conform de ‘Hygiënerichtlijn voor publieksevenementen’ van het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid.

5 Toezicht en handhaving

Volgens artikel 2:25, lid 1 van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

Wanneer een vergunning wordt verleend, dan kunnen hierbij een groot aantal voorwaarden worden gesteld in het belang van de openbare orde en veiligheid, de brandveiligheid, volksgezondheid en milieu. Volgens artikel 1.4, tweede lid van de APV is degene aan wie een vergunning is verleend, verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen. Er wordt handhavend opgetreden indien een evenement zonder vergunning georganiseerd wordt, indien door de organisator niet voldaan wordt aan wet- en regelgeving en/of de voorschriften die aan een verleende vergunning zijn verbonden en/of indien bezoekers wet- en regelgeving overtreden.

5.1 Inspectie

De gemeente houdt onder andere toezicht op de navolging van de evenementenvergunning door het inspecteren van de evenementenlocatie.

  • a.

    De organisatie ontvangt een rapport na afloop van een inspectie.

  • b.

    Uiterlijk twee uur voor aanvang van het evenement dient de organisator voldaan te hebben aan alle gestelde voorwaarden, zoals aangegeven in de vergunning of opgemerkt in het inspectierapport.

  • c.

    Bij het niet nakomen van vergunningsvoorwaarden kan ervoor gekozen worden om bepaalde elementen (tijdelijk) uit te sluiten van gebruik of om het evenement (tijdelijk) stop te zetten.

  • d.

    De vergunning kan ook onmiddellijk worden ingetrokken, overigens zonder dat daaruit enig recht op schadevergoeding zal ontstaan.

5.2 Preventieve dwangsom

Indien wordt vastgesteld dat tijdens een evenement als bedoeld in artikel 2:24 APV een voorwaarde (zoals bijvoorbeeld de maximale geluidsnorm) wordt overtreden, dient deze overtreding in beginsel ongedaan gemaakt te worden, tenzij dit niet mogelijk is of risico’s met zich meebrengt op het gebied van openbare orde en veiligheid, milieu of volksgezondheid. In een dergelijk geval kan een preventieve dwangsom per volgende overtreding worden opgelegd. De hoogte van de dwangsom wordt afgestemd op het (economisch) belang dat de vergunninghouder heeft (zoals kosten artiest in relatie tot inkomsten) en moet in verhouding staan tot de overtreding (redelijk en proportioneel).

Ingeval van de bovengenoemde overtreding ontvangt de overtreder tevens de mededeling dat bij een volgende overtreding tijdens het evenement, de preventieve dwangsom zal worden verbeurd. Daarnaast kan iedere overtreding tot gevolg hebben dat de vergunning voor de festiviteit voor het daaropvolgende jaar wordt geweigerd.

6 Borgsom en klachtenafhandeling

6.1 Schade en borgsom

  • a.

    Eventuele schade aan de openbare ruimte, veroorzaakt door de evenementenorganisator, wordt door de gemeente Oosterhout verhaald op de organisator.

  • b.

    De burgemeester kan in de vergunning bepalen dat een waarborgsom moet worden voldaan voordat het evenement wordt gehouden. Dit ter verzekering van de nakoming van de voorschriften. De hoogte van de waarborgsom varieert per evenement.

Na afloop van het evenement wordt bekeken of de ruimte schoon is opgeleverd. Eventuele extra kosten voor reiniging van de locatie worden in rekening gebracht. Als het terrein schoon en heel is opgeleverd wordt de waarborgsom teruggestort. Als er kosten zijn gemaakt worden deze verrekend met de waarborgsom. De organisator wordt hier, zo mogelijk vooraf, over geïnformeerd.

6.2 Klachten

De meeste klachten tijdens een evenement gaan over geluidsoverlast. Daarnaast komen ook klachten over (zwerf)afval, autoverkeer, beschadiging van bodem en groen en wildplassen voor. Via een bewonersbrief of (een) andere publicatie(s) (zie 4.1.4) moet de organisator aangeven via welke kanalen mensen hun klachten aan de organisator kenbaar kunnen maken. Daarnaast kunnen klachten worden gemeld bij de gemeente Oosterhout (stadhuis@oosterhout.nl of via telefoonnummer: 14-0162 tijdens kantooruren) en de politie (tel: 0900-8844). Bij de publicatie van de vergunning wordt aangegeven of de gemeente tijdens het evenement direct bereikbaar is.

Alle milieuklachten over stank, geluid, bodem- verontreiniging, luchtverontreiniging of lichthinder tijdens het evenement kunnen worden gemeld bij de milieuklachtenlijn van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, zie website milieuklachtenlijn OMWB, telefoon 013 – 20 60 500.

Deze klachten worden geregistreerd. Een medewerker van de OMWB onderzoekt vervolgens of bij de klacht een oorzaak en een veroorzaker gevonden kunnen worden. Als de oorzaak gevonden is, kan de OMWB samen met de organisator van het betreffende evenement maatregelen treffen om de overlast te stoppen. Klachten worden in behandeling genomen in volgorde van de (geschatte) ernst. Het kan daardoor voorkomen dat bij meerdere meldingen tegelijk niet alle klachten direct onderzocht kunnen worden. Bij het behandelen van milieuklachten en het verlenen van milieukundige bijstand bij incidenten en calamiteiten werkt het klachtenteam zo nodig samen met brandweer, politie, gemeente, GHOR (geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen), Rijkswaterstaat en het waterschap.

Klachten na afloop van het evenement kunnen gemeld worden bij de gemeente via telefoonnummer 14-0162 tijdens kantooruren of via mailadres stadhuis@oosterhout.nl .

Bijlage 1 Overige ontheffingen, vrijstellingen of vergunningen

Het kan nodig zijn om een ontheffing, vrijstelling, verklaring van geen bezwaar of een andere vergunning aan te vragen voor activiteiten die u tijdens uw evenement wilt organiseren. Deze zijn grotendeels in de APV opgenomen. Een aanvraag voor onderstaande ontheffingen, vrijstelling of voor een loterijvergunning kan samen met de evenementenvergunning aangevraagd en verleend worden of afzonderlijk. De meest voorkomende aan evenementen gekoppelde activiteiten zijn opgenomen in deze bijlage. Vragen over deze ontheffingen, vrijstelling of vergunning zijn meegenomen in het aanvraagformulier voor een evenementenvergunning.

Drank- en Horecawet

Als er tijdens het evenement tegen betaling alcoholische dranken verstrekt worden, moet op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet een ontheffing aangevraagd worden door degene die de drank verkoopt. Deze ontheffing maakt het mogelijk om tijdens evenementen gedurende een periode van maximaal twaalf aaneengesloten dagen zwak alcoholische dranken te schenken. Horecaondernemers die beschikken over een drank- en horecavergunning maar tijdens een evenement alcohol willen schenken op een locatie die niet in hun vergunning staat vermeld dienen eveneens genoemde ontheffing aan te vragen (denk hierbij aan een voor de gelegenheid vergroot terras). De aanvrager moet beschikken over een ‘Verklaring Sociale Hygiëne’ en tijdens het evenement op het terrein aanwezig zijn.

Winkeltijdenwet

De Winkeltijdenwet bepaalt dat een winkel niet geopend mag zijn op zondag met uitzondering van de door het college aangewezen koopzondagen, bepaalde feestdagen en op werkdagen vóór 06:00 uur en na 22:00 uur. Het bedrijfsmatig verkopen van goederen op een andere manier dan vanuit een winkel valt hier ook onder. Het verkopen van goederen kan onderdeel uitmaken van een evenement. Voor dit verbod kan een vrijstelling worden verleend.

Loterij

Op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen kan aan een organisatie vergunning worden verleend voor het organiseren van een loterij, waarvan de opbrengst ten goede komt aan een doel van algemeen belang. Afhankelijk van het prijzenpakket (meer dan € 4.500) dient vergunning te worden verleend door het Ministerie van Justitie. Is het prijzenbedrag lager dan de hiervoor genoemde grens, dan mag door burgemeester en wethouders van een gemeente toestemming worden verleend voor de betreffende (lokale) loterij. Op grond van artikel 3 van de Wet op de kansspelen kan de Minister van Justitie vergunning verlenen voor een loterij met een tijdelijk karakter, eventueel voor een bepaald aantal jaren, dan wel voor permanente duur.

Zondagswet

Volgens de Zondagswet is het verboden om op zondag geluid te produceren dat verder draagt dan 200 meter (art. 3) en ook is het verboden openbare vermakelijkheden (evenementen) te houden (art.4). De burgemeester is bevoegd ontheffing te verlenen voor het houden van een evenement vóór 13:00 uur en ook kan hij een ontheffing verlenen voor het maken van geluid na 13:00 uur.

Bijlage 2 Hoofdlocaties voor evenementen

zie link hoofdlocaties voor evenementen

Bijlage 3 Hoofdwegenstructuurkaart

zie link hoofdwegenstructuurkaart Oosterhout

Bijlage 4 Algemene brandweervoorschriften

Artikel 1

Algemene voorschriften

1.1

Gedurende het gehele evenement moet een voor de naleving van de vergunningvoorschriften verantwoordelijk persoon aanwezig zijn die goed in de Nederlandse taal kan communiceren. Deze persoon moet tijdens het evenement op ieder moment telefonisch bereikbaar zijn. De organisator dient hiervoor minimaal 2 telefoonnummers op te geven.

1.2

Onverminderd bijgevoegde voorschriften dienen voorts alle maatregelen getroffen te worden om ontstaan en uitbreiding van brand, het ontstaan van ongevallen of onveilige situaties zo goed als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen.

1.3

De aanwijzingen van functionarissen van brandweer, politie en andere overheidsdiensten inzake de veiligheid moeten stipt en direct worden opgevolgd.

1.4

Afwijkingen van bijgevoegde voorschriften kunnen uitsluitend door het college van burgemeester en wethouders worden verleend.

1.5

Onverminderd bijgevoegde voorschriften blijven alle voorwaarden bij de gebruiksvergunning van het gebouw waar het evenement gehouden wordt van toepassing.

 

 

Artikel 2

Terrein en omgeving

2.1

Op het evenemententerrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en plaatsen waar goederen en afvallen worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gelegen dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.

2.2

De opstelling van alle tijdelijke bouwwerken en voertuigen op het terrein dient zodanig te zijn, dat deze door de hulpverlenende diensten onbelemmerd bereikt kunnen worden.

2.3

De afstand van een tijdelijk bouwwerk tot ieder ander tijdelijk bouwwerk dient dusdanig te zijn dat redelijkerwijs bij brand, overslag kan worden voorkomen. Bij tenten dient deze afstand minimaal 5 m te bedragen.

2.4

Indien de totale oppervlakte van een tijdelijk bouwwerk/tent eventueel in combinatie met een ander bouwwerk meer bedraagt dan 2000 m² moet de afstand tussen een tent en een ander bouwsel minimaal 10 m bedragen, echter bij een hoge vuurbelasting in de tent (meer dan 55 kg/m²) en ten opzichte van brandgevaarlijke of monumentale bebouwing moet de afstand 15 m zijn.

2.5

Automobielen, trekkers, aanhangwagens, aggregaten, containers e.d. mogen op het terrein van de inrichting uitsluitend zijn opgesteld op een door de commandant van de brandweer goedgekeurde tekening.

2.6

Het is verboden voorwerpen of stoffen in het bouwwerk of op het terrein op te slaan of neer te zetten indien daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen nood- en uitgangen bemoeilijkt wordt.

2.7

Het opslaan van brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen mogen slechts op die plaats(en) worden bewaard zoals deze op de door de brandweer gewaarmerkte tekening(en) is aangegeven.

 

 

 

Artikel 3

Bereikbaarheid

3.1

Indien de toegang van een (tijdelijk) bouwwerk of terrein meer dan 40 m is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor ambulances, brandweerauto’s en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het terrein of bouwwerk dat niet vereisen.

3.2

Grote terreinen moeten voorzien zijn van een of meerdere geschikte rijpaden, zodat (tijdelijke) bouwwerken bereikbaar zijn.

3.3

Nabij ieder bouwwerk moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto’s aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto’s en de bluswatervoorziening kan worden gelegd, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van de inrichting dat niet vereisen.

3.4

Indien het terrein (tijdelijk) is afgesloten dient duidelijk de (brandweer)ingang te zijn aangegeven en het toegangshek gemakkelijk door de brandweer te openen dan wel door een (eventuele) bewaking geopend te worden.

 

 

 

Artikel 4

Doorgang en afsluiten openbare weg

4.1

In overleg met de hulpverlenende diensten (brandweer, politie, ambulance) moet een doorgaande route vrijgehouden worden met een vrije breedte van ten minste 3,50 m, over een breedte van minimaal 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte van 4,20 m. Dit geldt ook voor de in artikel 3 genoemde verbindingswegen en rijpaden. Bij toepassing van luifels e.d. geldt de vrije breedte tussen de uitgeklapte luifels.

4.2

Het uitstallen van goederen, al dan niet verrijdbaar, en het aanbrengen van borden, vlaggen e.d. aan de luifels binnen de hiervoor genoemde 3,50 m is verboden.

4.3

Hekwerken die deze route blokkeren moeten snel en gemakkelijk verwijderd kunnen worden.

4.4

Er moeten voldoende maatregelen genomen worden om parkeren voor de hekken te voorkomen.

4.5

Voorafgaand aan en gedurende het evenement moet de gehele route gecontroleerd worden op naleving van deze voorschriften.

4.6

Een straat mag over een afstand van maximaal 40 meter geblokkeerd worden, met uitzondering van een doodlopende straat.

4.7

Een doodlopende straat mag geblokkeerd worden over een afstand van maximaal 40 meter vanaf de voordeur van het verstgelegen huis in het doodlopende stuk.

4.8

Straten die van twee zijden voor brandweervoertuigen en ambulances bereikbaar zijn mogen, met inachtneming van de overige voorschriften, op elk willekeurig deel van de straat geblokkeerd zijn over een afstand van maximaal 40 meter.

4.9

Het afsluiten van een openbare weg of weggedeelte voor het verkeer mag slechts op een zodanige wijze plaatsvinden dat de afzetting eenvoudig te verwijderen is, zodat de doorgang voor voertuigen van de hulpdiensten mogelijk blijft, bijvoorbeeld door middel van dranghekken.

4.10

De vergunninghouder geeft middels een duidelijke situatietekening bij de vergunningaanvraag aan welk gedeelte van de straat geblokkeerd wordt.

 

 

 

Artikel 5

Vrijhouden van bluswaterwinplaatsen en vluchtwegen

5.1

Brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten voldoende worden vrijgehouden voor blusvoertuigen en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

5.2

Rond brandkranen, geboorde putten en andere waterwinplaatsen (met uitzondering van open water) moet een werkruimte met een straal van minimaal 2 meter beschikbaar zijn.

5.3

De tuien van de tent moeten zodanig zijn aangebracht dat de vluchtwegen en uitgangen hierdoor op geen enkele wijze worden belemmerd.

5.4

De vergunninghouder moet zich tevoren op de hoogte stellen van de ligging van de brandkranen en geboorde putten.

5.5

Brandkranen en geboorde putten (en eventueel waterwinplaatsen aan open water) moeten te allen tijde bereikbaar blijven voor brandweervoertuigen, ook in een ten behoeve van het evenement afgesloten weggedeelte.

 

 

 

Artikel 6

Tenten

6.1

De constructiematerialen van een tent inclusief tentdoek, vaste zijpanelen e.d. moeten: Voor het beperken van ontwikkeling van brand, bepaald overeenkomstig NEN 6065, ten minste behoren tot klasse 4 van de in die norm bedoelde bijdrage tot brandvoortplanting. Voor het beperken van het ontstaan van rook, bepaald overeenkomstig NEN 6066 geen grotere rookdichtheid hebben dan 10m-1. Indien minimaal voldaan wordt aan de klasse B1 van de duitse DIN 4102-1 of klasse M2 van de franse NF P92-503,mag verondersteld worden dat het tentdoek ook aan bovengenoemde eisen voldoet.

6.2

De constructie van de tent dient voldoende stabiliteit te bezitten.

6.3

De ligging van de tent moet met inbegrip van eventuele scheerlijnen enz. zodanig zijn, dat voldoende ruimte beschikbaar is (minimaal 3,50 m bij aanwezigheid van scheerlijnen) voor een snelle en veilige ontvluchting vanuit de tent naar de openbare weg.

6.4

Houten vloeren, vloerdelen en/of podia dienen zodanig te zijn aangebracht dat er geen open naden tussen de vloerdelen ontstaan.

6.5

De tent moet een door of vanwege de commandant van de brandweer goedgekeurd opstellingsplan bezitten.

 

 

 

Artikel 7

Uitgangen en vluchtroutes

7.1

Een deur(opening) in de vluchtroute wordt bij aanwezigheid van personen in het bouwwerk of tent uitsluitend zodanig gesloten, dat de deur(opening) van binnen uit ogenblikkelijk over de minimaal vereiste breedte kan worden geopend zonder dat hiertoe gebruik moet worden gemaakt van een sleutel of een ander los voorwerp. De deur moet daarbij in de vluchtrichting draaien.

7.2

Een deur die in een vluchtroute ligt van een ruimte waarin meer dan 100 personen zullen verblijven en een deur in een doorgang of uitgang bestemd voor ontvluchting van meer dan 100 personen wordt niet anders gesloten dan door middel van: een sluiting, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen de deur, in de vluchtrichting gezien; een sluiting waarvan de bedieningsinrichting bestaat uit een op de deur, in de vluchtrichting gezien, op minimaal 1 m boven de vloer, over de volle breedte van de deur aangebrachte stang, waarbij de deur opengaat door een lichte druk tegen deze stang (panieksluiting conform de NEN-EN 1125).

7.3

Het minimum aantal (nood)uitgangen per tent moet twee bedragen.

7.4

De vrije breedte van een (nood)uitgang moet minimaal 0,90 m bedragen.

7.5

De vrije hoogte van een (nood)uitgang moet minimaal 2 m bedragen.

7.6

De vrije hoogte van een gangpad waarvan meer dan 50 personen gebruik moeten kunnen maken, moet over de benodigde uitgangsbreedte ten minste 2 m bedragen.

7.7

Voor iedere 100 personen is 0,90 m aan vrije (nood)uitgang breedte vereist.

7.8

De (nood)uitgangen moeten zover mogelijk van elkaar gelegen zijn, met dien verstande dat de loopafstand tot enige uitgang niet groter dan 30 m mag zijn.

7.9

De paden naar de (nood)uitgangen moeten over een breedte van ten minste 2 m worden vrijgehouden van obstakels. Dit geldt ook voor de buitenzijde van de tent.

7.10

Kabels en snoeren moeten in geval deze over de vloer lopen met goede plakstrips worden afgeplakt, en wel zodanig dat struikelen en/of vallen wordt voorkomen.

7.11

Een hoogteverschil van meer dan 0,21 m tussen de vloer en de tent en het aansluitende terrein ter plaatse van de uitgangen, moet worden overbrugd door een trap of hellingbaan; de breedte moet tenminste gelijk zijn aan de breedte van de uitgang, vermeerderd met 0,50 m. De trap of hellingbaan moet steeds voldoende stroef zijn.

 

 

 

Artikel 8

Vluchtroute-aanduiding, nood- en transparantverlichting

8.1

De vluchtrouteaanduiding dient altijd goed zichtbaar te zijn.

8.2

Indien een tijdelijke inrichting in de avonduren wordt gebruikt, of ruimtes in het kader van het evenement verduisterd moeten worden, dient in het publiekstoegankelijke gedeelte nood- en transparantverlichting aanwezig te zijn. De installatie moet voldoen aan de NEN-EN 1838 en de NEN 6088 (pictogrammen).

8.3

Nood- en transparantverlichting moet zodanig zijn aangebracht dat deze voor een ieder te allen tijde zichtbaar is.

8.4

Defecte lampen van de noodverlichting moeten direct worden vervangen.

8.5

Transparantverlichting moet gedurende de aanwezigheid van personen permanent branden.

8.6

De noodverlichtingsinstallatie moet ten hoogste 12 maanden tevoren door een ter zake kundige onderhouden en gecontroleerd zijn op een goede werking.

 

 

 

Artikel 9

Elektrische installaties

9.1

Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de eigenschappen van die installatie of dat toestel gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

9.2

Het is verboden een verlichtingsinstallatie of een verlichtingstoestel op zodanige wijze te gebruiken, dat het gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht, gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

9.3

Naast de bovengenoemde voorschriften moet de elektrische installatie nabij verwarming- en/of gasinstallaties: op plaatsen waar gevaar voor ontploffing kan heersen voldoen aan de norm NEN-EN 50021 (elektrisch materieel voor plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen) en NEN-EN- IEC 60079-14 (veiligheidsbepalingen voor hoog- en laagspanningsinstallaties in ruimten met gasontploffingsgevaar). zijn voorzien van een groepszekering en een aardlekschakelaar met een nominale aanspreekstroom van ten hoogste 30 mA. de verplaatsbare leiding (verlengsnoer) van de wagen naar het aansluitpunt moet ten minste 3-aderig zijn, met een nominale kerndoorsnede van 2,5 mm², beschermd door een neopreen ommanteling. De lengte van deze leiding mag ten hoogste 20 m1 bedragen en geen beschadigingen of gebreken vertonen.

9.4

Kabels welke op de grond liggen dienen beschermd te zijn en wel zodanig dat niet over de kabels gestruikeld kan worden, dan wel op enige wijze niet beschadigd kunnen worden.

9.5

Kabels die bovengronds via palen e.d. naar de tijdelijke inrichting voeren dienen bij het kruisen van een toegangspad tot de tent of vluchtweg op een minimale hoogte van 2,50 m boven het pad te worden aangebracht. Indien de kabels over een toegangs- of verbindingsweg of rijpad (als bedoeld in artikel 3) hangen, dan moet de hoogte minimaal 4,20 m bedragen.

 

 

 

Artikel 10

Bereiden van voedsel

10.1

Het bereiden van voedsel dient op een zodanige wijze plaats te vinden dat hierdoor geen brandgevaar ontstaat en bij een brand de uitbreiding beperkt blijft.

10.2

Het is verboden een kooktoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de eigenschappen van die installatie of dat toestel zelf gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

10.3

Het is verboden een kooktoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

10.4

Het is verboden een kooktoestel dat bedoeld is te functioneren met een rookgasafvoer te gebruiken zonder een doeltreffende voorziening voor de afvoer van rook.

10.5

Het draagvlak onder de bak- en braadtoestellen moet onbrandbaar zijn (NEN 6065 klasse 2), dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidend materiaal. De wanden in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 m buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.

10.6

De filters van de luchtreinigingsinstallatie dienen zo vaak gereinigd of vervangen te worden als dit voor een goede werking noodzakelijk is.

 

 

Artikel 11

Bakwagens, bakkramen

11.1

Voor de opstelling van bakwagens gelden de volgende opstellingseisen: Frituren in oliën en vetten in bakwagens voor geheel blinde gevels is toegestaan. Frituren in oliën en vetten in bakwagens voor gevels met ramen is slechts toegestaan bij een minimale afstand van 5,00 m uit de gevel, zowel naar links als naar rechts. Kook- en bakactiviteiten in kramen is voor geheel blinde gevels toegestaan. Kook- en bakactiviteiten uitgezonderd het frituren in oliën en vetten, in kramen is voor gevels met ramen slechts toegestaan bij een minimale afstand van 2,00 m uit de gevel, zowel naar links als naar rechts.

11.2

In de mobiele bakwagen/kraam mogen niet meer dan 2 butaan- of propaanflessen aanwezig zijn, elk met een waterinhoud van maximaal 26 liter.

11.3

Een frituurtoestel is thermisch zodanig beveiligd dat de temperatuur van het bakmedium niet boven 200°C kan oplopen. Nabij een frituurtoestel is voor iedere frituurbak een passend metalen deksel aanwezig waarmee de bakken in geval van brand worden afgedekt.

11.4

De bakinstallatie moet zodanig zijn geconstrueerd dat door overkoken, over de rand of door kieren om de rand, olie of vet niet in de verbrandingsruimte kan komen.

11.5

Een eventueel opgesteld gaskomfoor moet zijn opgesteld op een plaat van onbrandbaar en slecht warmte geleidend materiaal. Deze plaat dient schoon en vrij van vet en/of olie te zijn.

11.6

Het draagvlak onder de baktoestellen moet ten minste 0,10 m buiten de toestellen onbrandbaar zijn, dan wel zijn bekleed met een onbrandbaar en de warmte slecht geleidende materiaal. De wanden, in de nabijheid waarvan toestellen zijn geplaatst, moeten 0,30 m buiten het toestel op dezelfde wijze zijn bekleed.

11.7

In de onmiddellijke nabijheid van een bak-, braad- of frituurtoestel moeten goed passende deksels of een blusdeken aanwezig zijn om het toestel in geval van brand te kunnen afdekken.

Artikel 12

Verwarmings-, kook- en stookinstallaties op gas of vloeibare brandstoffen

12.1

Een flessengasinstallatie moet voldoen aan de eisen in NEN 3324 en NEN 2920.

12.2

Een kooktoestel, dat gebruik maakt van niet op de centrale distributienetten aangesloten installaties voor het stoken met vloeibaar gas, moet voldoen aan de eisen in NEN 1078:1999.

12.3

Bij inpandig gebruik van gasflessen mag de nominale inhoud van de gevulde en lege flessen gezamenlijk niet meer bedragen dan 110 liter, tenzij bij of krachtens enig wettelijk voorschrift anders is bepaald.

12.4

Een gasfles moet zijn voorzien van een door Lloyd’s Register – Stoomwezen erkend geldig keurmerk en mag slechts 10 jaar oud zijn.

12.5

De afsluit/reduceerventiel van een gasfles moet van een door Lloyd’s Register - Stoomwezen goedgekeurd type zijn en mag slechts 3 jaar oud zijn.

12.6

Tussen gasfles en verbruikstoestel moet een buigzame verbinding voldoen aan de richtlijnen, vermeld in de NPR 3378 en: zijn bevestigd door middel van slangklemmen op slangpilaren; vrij en ongespannen zijn aangelegd; zodanig zijn aangebracht dat blootstelling aan ontoelaatbare temperatuursinvloeden en/of mechanische beschadiging wordt voorkomen; de gasslang mag maximaal 2 jaar (oranje of bruine slang) of 10 jaar (zwarte slang) oud zijn en moet zo kort mogelijk zijn. De maximale slanglengte voor een tijdelijke opstelling bedraagt 10 m.

12.7

Tussen de opslag voor gasflessen en een besloten ruimte wordt een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 60 minuten gerealiseerd, bepaald overeenkomstig NEN 6069:2005.

12.8

Afsluiters in vaste gasleidingen zijn goed bereikbaar en aangebracht: direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; aan het einde van elke aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel; in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas.

12.9

Flessen en tanks mogen slechts tot 80% worden gevuld. Een lege fles moet altijd met gesloten afsluiter worden bewaard.

12.10

Afsluiters moeten worden beschermd. Indien de bescherming bestaat uit een afneembare kop, moet deze bij niet aangesloten flessen zijn afgeschroefd.

12.11

De ruimte waarin de gasfles(sen) staan: moeten op de buitenlucht zijn geventileerd door middel van ten minste twee, zover mogelijk uit elkaar liggende, niet-afsluitbare ventilatieopeningen nabij, of in de vloer. De netto doorlaat van de ventilatieopeningen dient 1/40 van het vloeroppervlak te zijn met een minimum van 100 cm² per opening; moet gasdicht zijn gescheiden van de gebruiksruimte; mag slechts van buitenaf door middel van een deur of luik bereikbaar zijn, en moet afsluitbaar zijn.

12.12

Het leidingnet moet zijn uitgevoerd als een vaste metalen leiding. Aan het einde van elk aftakpunt van de vaste leiding naar een gebruikstoestel moet zich een afsluiter bevinden.

12.13

Het gebruik van een slang is alleen toegestaan voor een aansluiting van een verbruikstoestel op het leidingnet, als koppelslang tussen tank/fles en het leidingnet en als koppelslang tussen tank/fles en manifold.

12.14

Het leidingnet en de toebehoren moeten iedere 2 jaar en zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding (zoals bijvoorbeeld bij wijzigingen en reparaties) worden gekeurd en beproefd. Van de beproeving moet een door of vanwege de installateur getekende verklaring bij de gebruiker aanwezig zijn, welke mede door de vergunninghouder is ondertekend. De keuring en beproeving moeten omvatten: controle op de vereiste beveiligingen van het leidingsysteem en controle op de goede werking van deze beveiligingen; controle op de toepassing van goedgekeurd toebehoren; beproeving met lucht of inert gas.

12.15

Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie verstookt of verbrand.

12.16

Verwarming- en stookinstallaties zijn zo afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Binnen een inrichting worden geen andere brandstoffen dan aardgas, propaangas, butaangas of gasolie verstookt of verbrand, met uitzondering van hout in een open haard, dat uitsluitend is bedoeld voor bij- of sfeerverwarming.

12.17

Verwarmings- en stookinstallaties die buiten een stookruimte zijn opgesteld dienen vrij te worden gehouden van brandbare goederen. Brandbare goederen in de onmiddellijke omgeving mogen geen hogere temperatuur krijgen dan 90 °C.

12.18

Het is verboden een verwarmingsinstallatie of verwarmingstoestel te gebruiken, indien dat gebruik door de wijze waarop die installatie of dat toestel is opgesteld of aangebracht gevaar oplevert voor het ontstaan van brand.

12.19

Het is verboden een verwarmingstoestel dat bedoeld is te functioneren met een rookgasafvoer te gebruiken zonder doeltreffende voorziening voor de afvoer van rook.

12.20

Een opening ten behoeve van de toevoer van verbrandingslucht mag niet worden afgesloten.

12.21

Bij het toepassen van direct gestookte verwarmingsinstallaties moet er steeds voldoende toevoer van verse lucht zijn.

12.22

Binnen een afstand van 0,30 m van de afvoerleiding voor de bakdampen en de afvoerleiding voor verbrandingsgassen, mogen geen brandbare stoffen aanwezig zijn, tenzij deze bekleed zijn met een onbrandbaar en slecht warmtegeleidende materiaal.

12.23

De verbrandingsgassen van de bak- en braadtoestellen moeten door middel van afvoerleidingen van onbrandbaar en hittebestendig materiaal worden afgevoerd. De wand- of dakdoorvoeringen moeten zijn uitgevoerd met een dubbelwandige nisbus.

12.24

Een afvoer van bakdampen en verbrandingsgassen in 1 leiding is toegestaan, mits de verbrandingsgassen gemeten op de plaats van samenkomst geen hogere temperatuur hebben dan 200 °C.

 

 

 

Artikel 13

Overnachten

13.1

Indien tijdens een evenement in een tent of tijdelijk bouwwerk overnacht wordt, anders dan recreatieve overnachting, dan moet voorzien worden in een vorm van bewaking. (Toelichting: Dit is onder meer het geval als er in het tijdelijk bouwwerk of de tent geslapen wordt als bewaking voor de daarin aanwezige goederen.)

13.2

Indien tijdens een evenement overnacht wordt in een niet daartoe bestemd permanent gebouw (sporthal, bijeenkomstgebouw), moet voldaan worden aan de voorschriften uit het regionaal beleidsdocument “Overnachten in niet daartoe bestemde gebouwen”.

 

 

 

Artikel 14

Ontruiming

14.1

Indien een (tijdelijk) bouwwerk of tent bestaat uit meerdere ruimten, waardoor het geheel niet meer beroepbaar is, moet een ontruimingsinstallatie met luid alarm aanwezig zijn.

14.2

De ontruimingsalarminstallatie moet te allen tijde voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn. Het beheer, de controle en het onderhoud van de ontruimingsalarminstallatie wordt geregeld in NEN 2654-2:2004.

14.3

De gebruiker van de inrichting, stelt een ontruimingsplan op ten behoeve van de in de inrichting aanwezige personen. Het ontruimingsplan wordt opgesteld volgens de relevante delen van de NTA 8112.

14.4

Er moet doorlopend worden toegezien, indien van toepassing, dat: vluchtwegen, of aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn; vluchtwegen goed bereikbaar zijn; blusmiddelen goed bereikbaar zijn; het sluiten van rook- en brandwerende deuren niet wordt belemmerd en dat deze voortdurend gesloten zijn; elektrische snoeren, stekkers en toestellen in goede staat verkeren; geen brandgevaarlijke situaties ontstaan door onveilig gebruik van vuur, gas en/of elektriciteit; geen brandgevaarlijke situaties ontstaan als gevolg van de toegepaste (kerst)versieringen; meldpunten ten behoeve van de ontruimingsalarminstallatie goed bereikbaar zijn.

14.5

Het personeel dient geïnstrueerd te zijn hoe te handelen bij brand.

 

 

 

Artikel 15

Blusmiddelen

15.1

In de inrichting moeten voldoende kleine blusmiddelen aanwezig zijn. Uitgangspunt hierbij is per 200 m² gebruiksoppervlakte, 1 handbrandblusser met een blusequivalent van 6 kg bluspoeder.

15.2

Een blusmiddel moet voor iedereen duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren.

15.3

Een slanghaspel moet voldoen aan de norm NEN-EN 671-1 en moet onderhouden worden overeenkomstig de norm NEN-EN 671-3.

15.4

Een klein blusmiddel moet zijn verzegeld en voorzien van een geldig Rijkskeurmerk met rangnummer en moet overeenkomstig de norm NEN 2559 worden onderhouden en gekeurd. Een blustoestel moet zijn voorzien van een label of sticker waarop de laatste controledatum is aangegeven.

15.5

Een klein blusmiddel mag worden vervangen door een ander draagbaar blustoestel met een andere blusstof indien de bluscapaciteit en het toepassingsgebied ten minste gelijkwaardig zijn.

 

 

 

Artikel 16

Roken en open vuur

16.1

Het is verboden te roken of vuur te hebben: in een ruimte bestemd voor de opslag van een of meer stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit 2003; bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken; bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

16.2

Niemand mag roken of vuur bij zich hebben op plaatsen waar een zodanig verbod, ter voldoening aan wat bij of krachtens wettelijk voorschrift is gesteld, op een voor een ieder kenbare wijze is aangegeven.

16.3

Het rookverbod c.q. open vuur verbod wordt op opvallende plaatsen duidelijk zichtbaar aangegeven door middel van het opschrift “VERBODEN TE ROKEN” of “VERBODEN VOOR OPEN VUUR”, dan wel door middel van een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011:2004.

16.4

Kaarsen moeten op stabiele en degelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet.

16.5

Sfeervuren, bijvoorbeeld vuurkorven, zijn uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden: Uitsluitend in een vuurkorf met een inhoud van maximaal 50 liter Het branden van open vuur mag uitsluitend plaatsvinden door een volwassen persoon en op de door de brandweer geaccepteerde plaats. Er mogen alleen stoffen worden verbrand die geen zware rookontwikkeling produceren. Het verbranden van afvalstoffen is niet toegestaan. De verantwoordelijke volwassen persoon dient ervoor zorg te dragen dat het vuur goed blijft branden zodat er zo min mogelijk rookontwikkeling ontstaat. De verbranding mag slechts plaatsvinden op minimaal 15 m van enig bouwwerk. De afstand tot een gebouw met een rieten dak, voor ontbranding vatbare gewassen (riet, graanproducten) of de opslag van hooi, stro, riet, et cetera moet minimaal 50 meter bedragen. Sfeervuren mogen alleen worden gestookt bij windstilte of kalme wind en dan zodanig dat omwonenden en het verkeer op de aangrenzende wegen geen hinder ondervinden van rook, as en/of vliegvuur. Tijdens het branden moeten steeds schoppen c.q. blusmiddelen aanwezig zijn om het vuur onmiddellijk te kunnen doven. Na het beëindigen van het branden, moeten de overgebleven nog smeulende resten met water worden geblust of met zand worden afgedekt.

16.6

Voor het toepassen van grotere sfeervuren wordt verwezen naar de Algemene Plaatselijke Verordening en het gemeentelijk beleid ten aanzien van vreugdevuren.

 

 

 

Artikel 17

Bekleding, stoffering en versiering

17.1

Stoffering en versiering worden vrijgehouden van spots en andere warm wordende apparatuur. De temperatuur ter plaatse van de versiering is niet hoger dan 90 °C.

17.2

Tussen het vloeroppervlak van een ruimte en de aangebrachte versiering blijft een vrije ruimte over van minimaal 2,50 m.

17.3

De versiering als bedoeld in het vorige lid is in geval van brand niet gemakkelijk ontvlambaar, in geval van brand vindt geen druppelvorming plaats.

17.4

Met brandbaar gas gevulde ballonnen zijn binnen een bouwwerk niet aanwezig.

17.5

De toe te passen materialen en aankledingsproducten hebben in vluchtroutes een navlamduur van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden.

17.6

De toegepaste bekleding, stoffering en versiering voldoen ten minste aan de eisen ten aanzien van de brand- en rookklassen zoals gesteld in afdeling 2.12 en 2.15 van het Bouwbesluit 2003 die op die locatie gelden voor constructieonderdelen.

17.7

Vloer- en trapbedekkingen in vluchtwegen en in ruimten waarin meer dan 50 personen gelijktijdig kunnen verblijven, moeten zodanig zijn aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen en mogen in geen enkel opzicht gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen kunnen veroorzaken.

17.8

De toegepaste bekledingsmaterialen moeten voldoen aan: NEN 1775:1991, klasse T1, ten behoeve van vloeren en trappen; NEN 6065:1991, klasse 2, ten aanzien van stoffering en versiering; NEN 6066:1991, optische rookdichtheid < 2,2 m-1, maar niet voor vloeren en trappen.

 

 

 

Artikel 18

Opstelling van inventaris

18.1

Bij in rijen opgestelde zitplaatsen moet tussen de rijen een vrije ruimte aanwezig zijn van ten minste 0,40 m, gemeten tussen de loodlijnen door de elkaar dichtst naderende gedeelten van de rijen. Indien in een rij tussen zitplaatsen tafeltjes zijn geplaatst, moet de genoemde vrije ruimte ter plaatse van de tafeltjes doorlopen.

18.2

In rijen opgestelde zitplaatsen, waarbij sprake is van: meer dan 4 stoelen in een rij, en meer dan 4 rijen, en een ruimte waarin meer dan 100 stoelen aanwezig zullen zijn, zijn zo gekoppeld dan wel aan de vloer bevestigd dat deze ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen.

18.3

Een rij zitplaatsen, die slechts aan 1 einde op een gangpad of uitgang uitkomt, mag niet meer dan 8 zitplaatsen bevatten.

18.4

Een rij zitplaatsen die aan beide einden op een gangpad of een uitgang uitkomt, mag ten hoogste bevatten: 16 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen kleiner is dan 0,45 m1. 32 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 m1. 50 zitplaatsen, indien de vrije ruimte tussen de rijen groter is dan 0,45 m1, en er bovendien aan beide einden van de rijen per 4 rijen een uitgang met een breedte van ten minste 1,10 m1 aanwezig is.

18.5

De inrichting van een ruimte, met inbegrip van door personen bezette stoelen, neemt tot een hoogte van 2,5 m1 slechts zodanige oppervlakten in beslag, gemeten in loodrechte projectie op de vloer, dat ten minste: 0,25 m² vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor geen zitplaats aanwezig is. 0,30 m² vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor een zitplaats aanwezig is die zodanig is aangebracht dat deze ten gevolge van gedrang niet kan verschuiven of omvallen. 0,50 m² vloeroppervlakte beschikbaar blijft voor iedere persoon waarvoor een zitplaats aanwezig is die niet zodanig is aangebracht dat deze ten gevolge van gedrang niet kan verschuiven of omvallen.

18.6

Inrichtingen in een ruimte waarin personen verblijven zijn, indien de vrije vloeroppervlakte minder dan 0,5 m² per persoon bedraagt, zodanig aangebracht dat zij ten gevolge van gedrang niet kunnen verschuiven of omvallen.

18.7

Een tribune heeft een bouwconstructie die bestand is tegen de daarop werkende krachten. Te controleren door de constructeur van de gemeente.

18.8

Er moet een door of vanwege de commandant van de brandweer goedgekeurd opstellingsplan aanwezig zijn.

 

 

 

Artikel 19

Afval

19.1

Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde goed af te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal.

19.2

Asbakken moeten regelmatig, maar ten minste dagelijks, worden geleegd in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal.

19.3

De inhoud van deze asverzamelaars mag slechts in onbrandbare vaten, die van een deksel zijn voorzien, worden gedeponeerd.

19.4

De aanwezige asbakken moeten vlamdovend en van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd.

19.5

Voor iedere voorstelling moet de ruimte onder de tribunes van papier en ander afval zijn ontdaan.

 

 

 

Artikel 20

(Brand)wacht- en bewakingsdiensten

20.1

In verband met de brandveiligheid kan de commandant van de brandweer bepalen dat tijdens bijzondere festiviteiten een wachtdienst wordt ingesteld. Deze bewaking dient te geschieden door gediplomeerde en ter zake geïnstrueerde brandwachten, waaronder minimaal één gediplomeerd hoofdbrandwacht.

Bijlage 2

Bijlage 3

Voetnoten

[1]

Handreiking Evenementenveiligheid Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid NIFV, 2012 www.infopuntveiligheid.nl

[2]

https://www.kadaster.nl/web/artikel/productartikel/Graafmelding-KLIC.htm

[3]

http://www.brandweermwb.nl/Bedrijven/Evenementen.aspx