Algemene plaatselijke verordening Dordrecht

Geldend van 13-11-2024 t/m heden

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Dordrecht

De RAAD van de gemeente Dordrecht;

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 9 november 2010, Nr. SBC/2010/471548;

gelet op artikel 149 Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de: Algemene plaatselijke verordening Dordrecht

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

Tenzij anders aangegeven wordt in deze verordening verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • d.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • e.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • f.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen

  • g.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht;

  • h.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.

  • i.

    openbare plaats: plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • j.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • k.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

Artikel 1:2 Beslissingstermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 [Gereserveerd]

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Intrekking, wijziging of schorsing van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, gewijzigd of geschorst, indien:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking, wijziging of schorsing noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een termijn een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde

    • b.

      de openbare veiligheid

    • c.

      de volksgezondheid

    • d.

      de bescherming van het milieu

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3.

    Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen, kan de in het vorige lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste tien weken.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, zich onnodig op te dringen, te vechten, of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval, waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2

[Gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen, vergaderingen en samenkomsten tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging, een vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing als bedoeld in de Wet openbare manifestaties te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging, de vergadering of samenkomst wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging, de vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging, de vergadering of samenkomst tot belijden van godsdienst of levensbeschouwing houdt zal treffen om een regelmatig verloop daarvan te bevorderen.

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving, alsmede de eventueel door de burgemeester gestelde voorschriften zijn vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid, genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

 

Artikel 2:4

[Gereserveerd]

Artikel 2:5

[Gereserveerd]

Afdeling 3 Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken, producten of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden geschreven of gedrukte stukken, producten dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid bedoelde geschreven of gedrukte stukken, producten of afbeeldingen.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op openbare plaatsen

Artikel 2:7

[Gereserveerd]

Artikel 2:8

[Gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf,tekenaar, filmoperator of gids op te treden op of aan door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3. Awb is van toepassing op de ontheffing als genoemd in lid 3.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10

[Gereserveerd]

Artikel 2:10 A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op, onder, in, boven of aan een openbare plaats of openbaar water in strijd met de publieke functie van de openbare plaats of openbaar water

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college een openbare plaats of openbaar water anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 Awb is niet van toepassing op de vergunning als genoemd in lid 1 om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde, openbare veiligheid, verkeersvrijheid.

Artikel 2:10 B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 A geldt niet:

    • a.

      voor zover gehandeld wordt met een andere vergunning  dan een vergunning als bedoeld in het vorige lid of een ontheffing van het college of van de burgemeester, dan wel voor zover daarvan – overeenkomstig enig wettelijk voorschrift - melding of kennisgeving is gedaan en wordt gehandeld overeenkomstig de naar aanleiding van de melding gestelde voorschriften;

    • b.

      voor het uitsteken van vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, mits zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

      • c.

        voor zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

        • I.

          geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt en

        • II.

          geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt;

        • III.

          geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • d.

      voor voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de openbare plaats gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de openbare plaats verwijderd zijn en de openbare plaats daarvan gereinigd is;

    • e.

      voor voertuigen;

    • f.

      voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet worden geopenbaard;

    • g.

      voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, Telecommunicatiewet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening of Leidingenverordening Dordrecht.

    • h.

      voor uitstallingen, mits voldaan wordt aan de voor uitstallingen geldende nadere regels.

  • 2.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 3.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken;

  • 4.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c van het vorige artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:10 C

[Gereserveerd]

Artikel 2:10 D Vrij te stellen categorieën

Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 A niet geldt.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 3

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of het bepaalde bij of krachtens de Leidingenverordening Dordrecht.

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of veranderingen te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 2:12A Nadere regels

Het college is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in de artikelen 2:10 A, 2:10 B, 2:10 D, 2:11 en 2:12.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13

[Gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

  • 3.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4.

    Het is verboden een winkelwagentje onbeheerd achter te laten anders dan op een daartoe door het betreffende bedrijf aangewezen plaats.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene, die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17

[Gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in parken, bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden te roken in parken, bossen en natuurgebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

  • 2.

    Het is verboden in parken, bossen en natuurgebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3.

    Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20

[Gereserveerd]

Artikel 2:21 Aanbrenging, verwijdering e.d. van voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een bord of andere voorziening ten behoeve van het openbaar verkeer, de openbare verlichting of de openbare brandbestrijding aan te brengen, te verwijderen, te wijzigen, te beschadigen, de werking ervan te beletten of te belemmeren.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:21 A Gedoogplicht vloedschotten, aanduidingen en dergelijke

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college aanwijsplaten voor brandkranen, vloedschotten en voorzieningen en aansluitingen voor het plaatsen van vloedschotten, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, huisnummers en wijkaanduidingen of andere voorwerpen ten behoeve van o.a. het openbaar verkeer, de openbare verlichting, de gas-, water of elektriciteitsleiding of enig ander openbaar belang worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college geeft te voren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het treffen van voorzieningen als in dat lid bedoeld.

Artikel 2:21 B Verwijdering vloedschotten en aanduidingen

  • 1.

    Het is verboden vloedschotten, en enige aanduiding of voorziening als bedoeld in artikel 2:21 A eerste lid, te verwijderen , wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met in achtneming van het door het college vastgestelde huisnummer de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te leggen.Het college kan ter zake nadere regels bepalen.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23

[Gereserveerd]

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze paragraaf wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid, niet zijnde een begrafenis of een crematie;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op een openbare plaats;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op een openbare plaats.

Artikel 2:25 Evenement

    • 1.

      Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

    • 2.

      Voor het organiseren van een evenement is geen vergunning vereist, indien

      • a.

        het aantal aanwezigen op enig moment niet meer bedraagt dan 250 personen;

      • b.

        er geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 09.00 uur en na 23.00 uur;

      • c.

        het evenement geen belemmering vormt voor een goede doorstroming van het verkeer en/of de hulpdiensten en geen parkeeroverlast veroorzaakt;

      • d.

        er, met uitzondering van één grote partytent en/of kinderspeeltoestel (zoals een springkussen), slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object;

      • e.

        er een organisator is die geldt als aanspreekpunt voor toezichthouders en personeel van hulpdiensten;

      • f.

        de organisator uiterlijk 10 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;

      • g.

        er geen ander evenement in de nabijheid plaatsvindt;

      • h.

        het evenement niet geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een zondag voor 13.00 uur;

      • i.

        de organisator tijdens het evenement een ontvangstbevestiging van het feit dat hij een melding heeft gedaan kan tonen.

    • 3.

      De burgemeester kan binnen 7 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

    • 4.

      Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op evenementen in het Dordtse gedeelte van de Biesbosch, aangeduid als rechtsgebied in artikel 1 van de Biesboschverordening Dordrecht.

    • 5.

      Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

    • 6.

      Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde.

Artikel 2:25 A Betaald-voetbalwedstrijden

  • 1.

    Een organisator van een betaald-voetbalwedstrijd is verplicht tenminste vier weken voor de vastgestelde speeldag van een voetbalwedstrijd, daarvan schriftelijke kennisgeving te doen aan de burgemeester.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving, alsmede de eventueel door de burgemeester gestelde voorschriften zijn vermeld.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de betaald-voetbalorganisatie FC Dordrecht of haar rechtsopvolger verboden om zonder vergunning een voetbalwedstrijd te organiseren waarbij het eerste elftal van die betaaldvoetbalorganisatie als thuisspelende ploeg is betrokken, tenzij er sprake is van wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie.

  • 4.

    De betaald-voetbalorganisatie FC Dordrecht of haar rechtsopvolger is verplicht ten minste vier weken voor de aanvang van het voetbalseizoen een vergunning bij de burgemeester aan te vragen.

  • 5.

    De burgemeester verleent de vergunning als genoemd in lid 3, voor één voetbalseizoen, dat loopt van 1 juli van enig jaar tot 30 juni van het daarop volgende jaar.

  • 6.

    In aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1:6 en 1:8 kan de burgemeester de vergunning weigeren, wijzigen of intrekken indien hij van oordeel is dat een of meer afspraken, zoals overeengekomen in het tussen FC Dordrecht, Gemeente Dordrecht, Politie Zuid-Holland-Zuid en Openbaar Ministerie arrondissement Dordrecht gesloten “Convenant Betaald Voetbal”, niet worden of kunnen worden nagekomen.

  • 7.

    De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden of de wedstrijd beëindigen:

    a.    uit vrees voor het ontstaan van ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid;

    b.    indien de aan de vergunning verbonden of naar aanleiding van de kennisgeving opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

    c.    indien geen of niet tijdig schriftelijke kennisgeving is gedaan als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

  • 3.

    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2:24, tweede lid, onder a, wordt voor de toepassing van dit artikel onder evenement mede verstaan een begrafenis of crematie.

Artikel 2:26 A Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen omtrent evenementen.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, niet zijnde een seksinrichting als bedoeld in artikel 3:1, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was of anders dan om niet dranken, rookwaren of spijzen voor gebruik ter plaatse worden verstrekt. Onder een inrichting wordt in ieder geval verstaan: een restaurant, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, kantine of clubhuis. Onder inrichting wordt tevens verstaan een hierbij behorend terras en andere aanhorigheden, tenzij deze expliciet zijn uitgezonderd.

  • 2.

    terras: een buiten de besloten ruimte liggend deel van de inrichting waar bedrijfsmatig of anders dan om niet dranken of spijzen voor gebruik ter plaatse kunnen worden verstrekt.

  • 3.

    barvrijwilliger: de natuurlijke persoon, als bedoeld in artikel 1 eerste lid van de Alcoholwet.

  • 4.

    exploitant: de natuurlijke perso(o)n(en) of rechtspersoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt gedreven.

  • 5.

    leidinggevende:

    1°. de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een inrichting;

    2°. de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft in een inrichting.

  • 6.

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 1 eerste lid Alcoholwet.

  • 7.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning inrichting

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor een inrichting, waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet is verleend en een inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de exploitatie van deze inrichting ondergeschikt is aan de winkelactiviteit.

  • 3.

    Voorts geldt het eerste lid niet voor bedrijfskantines en inrichtingen in zorginstellingen, musea, scholen, ziekenhuizen, sportverenigings-, muziekverenigings- en kerkgebouwen, voor zover aan de exploitatie van die inrichtingen geen zelfstandige betekenis toekomt en deze gericht is op de bezoekers/gebruikers van de instelling, sport-, muziekvereniging of kerk waar de inrichting onderdeel van uitmaakt.

  • 4.

    Indien het verbod, als genoemd in lid 1, op grond van lid 2 of 3 van dit artikel, niet voor een exploitant geldt, is de burgemeester bevoegd om maatwerkvoorschriften te stellen bij het exploiteren van zijn inrichting. Deze strekken slechts tot bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu.

  • 5.

    De in de leden 2 en 3 genoemde vrijstelling van de vergunningplicht geldt niet voor de terrassen van:

    • a.

      de in lid 2 bedoelde inrichtingen;

    • b.

      de in lid 3 bedoelde bedrijfskantines en inrichtingen.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3. Awb is niet van toepassing op de vergunning als genoemd in lid 1 om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde.

Artikel 2:28 A Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning

  • 1.

    De burgemeester vermeldt in een vergunning:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • c.

      de plaats waar de inrichting zich bevindt;

    • d.

      de situering en de oppervlakte van de inrichting;

    • e.

      de voorschriften of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.

  • 2.

    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.

  • 3.

    De vergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:28 B, eerste lid, en de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 2:28 B, derde lid, of een afschrift daarvan, zijn in de inrichting aanwezig.

Artikel 2:28 B Wijziging aanhangsel exploitatievergunning

  • 1.

    Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;

  • 2.

    Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 3.

    De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 2:31 A gestelde eisen.

Artikel 2:28 C Nadere regels en voorschriften

  • 1.

    De burgemeester kan:

    • a.

      bepalen dat het exploiteren van bepaalde categorieën van inrichtingen, al dan niet beperkt tot een bepaald gebied, geheel of gedeeltelijk van de vergunningplicht is vrijgesteld;

    • b.

      voor een bepaalde categorie inrichtingen of een bepaald gebied grenzen stellen aan de te hanteren sluitingstijden.

  • 2.

    Het college kan:

    • a.

      nadere regels stellen aan de onder lid 1 sub a genoemde vrijstelling;

    • b.

      nadere regels ter zake van de in deze paragraaf bedoelde vergunning vaststellen.

Artikel 2:28 D Weigeringsgronden

  • 1.

    In aanvulling op het bepaalde van artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning indien

    • a.

      de vestiging of exploitatie van de inrichting in strijd is met het omgevingsplan;

    • b.

      niet voldaan is aan de ingevolge deze afdeling voor de exploitant en leidinggevenden geldende eisen.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3.

    Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met

    • a.

      het karakter van de straat en de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie en

    • d.

      de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant en/of leidinggevenden in deze of in andere inrichtingen,

    • e.

      alsmede hun antecedenten

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op exploitatievergunningen die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.

Artikel 2:28 E Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant de exploitatie van de inrichting heeft beëindigd.

  • 2.

    Uiterlijk binnen een week na de beëindiging van de exploitatie door de exploitant geeft deze daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 2:28 F Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, wijzigen of schorsen indien:

  • a.

    de exploitant en/of leidinggevenden de bepalingen in deze afdeling overtreden;

  • b.

    aannemelijk is dat de exploitant en/of leidinggevenden betrokken zijn, of hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • c.

    de exploitant en/of leidinggevenden toestaan of gedogen dat in de inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • d.

    de exploitant en/of leidinggevenden zich schuldig maken aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook;

  • e.

    zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het (ongewijzigd) geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  • f.

    een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 2:28 B, eerste lid om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28 B, vierde lid.

Artikel 2:28 G Vrijstelling inrichtingen

  • 1.

    De burgemeester verleent op verzoek vrijstelling van het bepaalde in artikel 2:28 A, tweede lid, artikel 2:28 B en artikel 2:31 A, tweede lid, van de APV aan de exploitant van een inrichting, indien zich in de 36 maanden voorafgaand aan de dag waarop het verzoek om vrijstelling is ontvangen, geen incidenten gepaard gaande met geweld, geluidsoverlast, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting.

  • 2.

    De vrijstelling kan ingetrokken worden wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de exploitant verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing tijdens de nacht van 31 december op 1 januari en gedurende carnaval vanaf de nacht van vrijdag op zaterdag tot en met de nacht van maandag op dinsdag.

  • 3.

    In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde, gelden voor een inrichting als bedoeld in artikel 2:28, tweede lid, dezelfde sluitingstijden als voor de winkel waarin de inrichting zich bevindt.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid bepaalde:

    • a.

      voor de exploitatie van een individuele inrichting gelegen in het gebied dat wordt begrensd door de Oude Maas, de Kalkhaven, de Spuihaven, de Riedijkshaven en de Beneden Merwede en waarvoor de exploitant beschikt over een door de politie goedgekeurd veiligheidsplan;

    • b.

      voor de exploitatie van een multi-uitgaanscentrum of mega-discotheek buiten het gebied aangeduid onder a en waarvoor de exploitant beschikt over een door de politie goedgekeurd veiligheidsplan;

    • c.

      voor de exploitatie van een individuele inrichting die onderdeel uitmaakt van multi-uitgaanscentrum of mega-discotheek buiten het gebied aangeduid onder a en waarvoor de exploitant van de individuele inrichting beschikt over een door de politie goedgekeurd veiligheidsplan;

    • d.

      tot uiterlijk 03.00 uur voor de exploitatie van een individuele inrichting gelegen buiten het gebied dat wordt begrensd door de Oude Maas, de Kalkhaven, de Spuihaven, de Riedijkshaven en de Beneden Merwede – zelf niet zijnde een inrichting als bedoeld onder b en c ‑ en waarvoor de exploitant beschikt over een door de politie goedgekeurd veiligheidsplan;

    • e.

      voor een individuele inrichting ten behoeve van een incidentele festiviteit, met een maximum van vijf ontheffingen per jaar,

    met dien verstande dat een dergelijke ontheffing geen betrekking heeft op een terras en andere aanhorigheden.

  • 5.

    Een ontheffing als bedoeld in het vorige lid vervalt van rechtswege zodra de op de inrichting betrekking hebbende exploitatievergunning, als bedoeld in artikel 2:28 lid 1

    • a.

      door de burgemeester wordt ingetrokken of

    • b.

      van rechtswege vervalt, als bedoeld in artikel 2:28 E lid 1.

  • 6.

    De burgemeester verleent geen ontheffing voor een exploitatie van een inrichting als bedoeld in het vierde lid sub a, b, c en d indien er sprake is van de exploitatie van club- en/of buurthuis, kantine van een sportvereniging of een andere eet- of drinkgelegenheid, welke onderdeel vormt van een paracommerciële rechtspersoon.

  • 7.

    Het bepaalde in artikel 2:28 D, leden 1, 2 en 3 en het bepaalde in artikel 2:28 F is van overeenkomstige toepassing op een ontheffing.

  • 8.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen en/of daartoe horende terrassen andere dan de krachtens lid 1 en 2 geldende sluitingstijden vaststellen.

  • 9.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

  • 10.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de ontheffing om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde.

Artikel 2:30 Tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer inrichtingen tijdelijke sluiting bevelen. Deze bevoegdheid komt hem in elk geval toe indien:

    a. sprake is van een van de in artikel 2:28 F genoemde situaties waarin intrekking of wijziging van de vergunning mogelijk is;

    b. een door de burgemeester gesteld maatwerkvoorschrift, als bedoeld in artikel 2:28 lid 4, niet in acht is genomen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten inrichting

  • 1.

    Het is bezoekers verboden zich in een inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

  • 2.

    Het is de exploitant en leidinggevenden verboden bezoekers tot de inrichting toe te laten of daarin te laten verblijven gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.

Artikel 2:31 A Eisen aan exploitant en leidinggevenden

  • 1.

    De exploitant en leidinggevenden voldoen aan de volgende eisen:

    a.    zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;

    b.    zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    c.    zij staan niet onder curatele en zijn evenmin uit het ouderlijk gezag of de voogdij ontzet.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting niet aanwezig is:

    • -

      een op de vergunning vermelde leidinggevende, of - indien de inrichting wordt geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon - een barvrijwilliger;

    • -

      een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 2:28 A, eerste lid, is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.

  • 3.

    Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op exploitatievergunningen die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

De exploitant van een inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2:34

[Gereserveerd]

Artikel 2:34 A Terrassen

  • 1.

    Indien een aanvraag om een exploitatievergunning mede of uitsluitend betrekking heeft op een bij de inrichting behorend terras, kan de burgemeester aan de ingebruikname van het terras voorschriften verbinden, onder andere ten aanzien van:

    • a.

      de inrichting, situering en het gebruik van het terras;

    • b.

      gedragsregels die op het terras in acht moeten worden genomen;

    • c.

      de aanwezigheid en inrichting van tappunten op het terras;

    • d.

      de brandveiligheid.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:28 D kan de burgemeester de ingebruikname van het terras weigeren:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg;

    • c.

      als dat gebruik afbreuk doet aan een publieke functie van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • 3.

    Alle voorzieningen ten behoeve van het terras moeten semi-permanent zijn. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, zijn de exploitant en de leidinggevenden verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, op eigen kosten te verwijderen.

  • 4.

    Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid is toegestaan.

  • 5.

    Buiten de openingstijden van het terras zoals bepaald in artikel 2:29 lid 1 en bedoeld in lid 6, dient al het meubilair van het terras verwijderd te zijn, dan wel op zodanige wijze onderling met elkaar verbonden dat het niet te verplaatsen is.

  • 6.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35

[Gereserveerd]

Artikel 2:36

[Gereserveerd]

Artikel 2:37

[Gereserveerd]

Artikel 2:38

[Gereserveerd]

Afdeling 10 Speelautomatenhallen en kansspelautomaten

Artikel 2:39

[Gereserveerd]

Artikel 2:39 A Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: de Wet op de kansspelen;

  • b.

    speelautomatenhal: een inrichting als bedoeld in artikel 30c lid 1 onder b van de Wet;

  • c.

    exploitant: de natuurlijke pers(o)on(en) of rechtspersoon voor wiens rekening en risico een speelautomatenhal wordt gedreven (beheerder als genoemd in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000);

  • d.

    aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet;

  • e.

    exploitatievergunning: vergunning als bedoeld in artikel 2:39D, eerste lid van deze verordening;

  • f.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon;

    • -

      die algemene leiding geeft aan een speelautomatenhal;

    • -

      die onmiddellijk leiding geeft in een speelautomatenhal (beheerder als genoemd in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000);

  • g.

    speelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • h.

    behendigheidsautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de Wet;

  • i.

    kansspelautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet

  • j.

    meerspeler: speelautomaat met één spelgenerator, waarop meerdere mensen tegelijk kunnen spelen;

  • k.

    spelersplaatsen: het aantal plaatsen dat per kansspelautomaat of voor de hal als geheel voor spelers beschikbaar is. Dat aantal varieert, afhankelijk van het soort automaat;

  • l.

    gekoppeld jackpotsysteem: een voorziening als omschreven in artikel 1 onder d van het Speelautomatenbesluit 2000;

  • m.

    hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d,van de Wet.

Paragraaf 2 Bepalingen over de aanwezigheidsvergunning

Artikel 2:39 B Aanwezigheidsvergunning, als bedoeld in artikel 30b van de Wet
  • 1.

    De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam van de exploitant worden gesteld.

  • 2.

    In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van de speelautomatenhal vermeld.

  • 3.

    De aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de plaatsing van speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van de Wet en die voorzien zijn van een merkteken als bedoeld in artikel 30r van de Wet.

  • 4.

    De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt vijftien jaar.

Artikel 2:39 C Aanvraag aanwezigheidsvergunning

Voor het verkrijgen van een aanwezigheidsvergunning, als bedoeld in artikel 30b van de Wet, wordt een aanvraag ingediend bij de burgemeester door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.

Paragraaf 3 De exploitatievergunning voor een speelautomatenhal

Artikel 2:39 D Vergunningplicht voor exploitatie speelautomatenhallen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    De burgemeester kan vergunning verlenen voor maximaal vier speelautomatenhallen.

  • 3.

    De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt vijftien jaar.

Artikel 2:39 E Aanvraag exploitatievergunning

  • 1.

    Voor het verkrijgen van een exploitatievergunning wordt een aanvraag ingediend bij de burgemeester door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    In het geval dat een exploitatievergunning beschikbaar komt, kondigt de burgemeester door middel van een openbare bekendmaking de mogelijkheid aan om binnen een bepaald tijdvak een aanvraag in te dienen.

  • 3.

    De aanvragen dienen te zijn voorzien van alle gegevens en bescheiden die vereist zijn voor de beoordeling daarvan.

  • 4.

    Gedurende de looptijd van de vergunning kan de exploitant éénmalig een verzoek doen om de speelautomatenhal op een andere locatie te mogen exploiteren en hierop de vergunning te wijzigen. Op dit verzoek zijn alle artikelen uit deze verordening van toepassing, behoudens het tweede lid van dit artikel.

Artikel 2:39 F Beslistermijn op aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid van deze verordening beslist de burgemeester binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met de in artikel 2:39 E, derde lid bedoelde bescheiden heeft ontvangen.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, tweede lid van deze verordening kan de burgemeester de beslissing eenmaal voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 2:39 G Weigeringsgronden exploitatievergunning speelautomatenhal

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 van deze verordening, wordt een exploitatievergunning geweigerd, indien:

  • a.

    het maximum aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is bereikt;

  • b.

    de exploitant en/of leidinggevende(n), dan wel degene(n) die de rechtspersoon krachtens de statuten vertegenwoordig(t)(en), niet minstens de leeftijd van eenentwintig jaar heeft bereikt;

  • c.

    de exploitant en/of leidinggevende(n) van de speelautomatenhal niet voldoet/voldoen aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;

  • d.

    de exploitant en/of leidinggevende(n) niet voldoet aan hetgeen is gesteld bij of krachtens Titel VA van de Wet;

  • e.

    naar het oordeel van de burgemeester door de aanwezigheid van de speelautomatenhal de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat of winkelbuurt onevenredig nadelig wordt beïnvloed;

  • f.

    de feitelijke situatie afwijkt van hetgeen in de aanvraag is vermeld;

  • g.

    de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal [red. correctie -kennelijke verschrijving: met de 20e wijziging APV was 'speelautomatenhal' abusievelijk door 'speelautomaat' vervangen] strijd oplevert met het omgevingsplan zonder dat concreet zicht bestaat op de vereiste planologische toestemming voor het ter plaatse vestigen van een speelautomatenhal.

Artikel 2:39 H Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 van deze verordening kan een exploitatievergunning worden ingetrokken, gewijzigd of geschorst, indien:

    • a.

      de exploitant of leidinggevende niet voldoet aan hetgeen is gesteld bij of krachtens Titel VA van de Wet;

    • b.

      naar het oordeel van de burgemeester door de aanwezigheid en/of het functioneren van de speelautomatenhal de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat of winkelbuurt onevenredig nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      indien de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende omgevingsplan of naar het oordeel van de burgemeester voldoende aannemelijk is dat die strijdigheid niet zal worden opgeheven, behoudens de in Titel VA van de Wet genoemde gronden;

    • d.

      meer dan zes maanden achtereen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning geen speelautomatenhal in het pand is geëxploiteerd.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 2:28 F van deze verordening is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Lid 1 onder c van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de aanwezigheidsvergunning.

Artikel 2:39 I Verval- en beëindigingsgronden exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1.

    De exploitatievergunning vervalt, indien:

    • a.

      de vergunninghouder de hoedanigheid van exploitant heeft verloren;

    • b.

      de exploitant de exploitatie van de vergunde speelautomatenhal heeft beëindigd.

  • 2.

    Voor het beëindigen van de speelautomatenhal als bedoeld in het vorige lid onder b geeft de exploitant uiterlijk binnen een week na de beëindiging van de exploitatie daarvan schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 3.

    Indien een exploitant komt te overlijden, dan wel, indien de exploitant een rechtspersoon is, wordt ontbonden, komt de vergunning uiterlijk twaalf weken na het overlijden te vervallen.

  • 4.

    Zolang op een tijdig ingediende aanvraag niet is beslist, is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

Artikel 2:39 J Aanhangsel exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1.

    De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de exploitatievergunning de leidinggevende(n).

  • 2.

    De exploitatievergunning en het daarvan onderdeel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de melding en de ontvangstbevestiging, bedoeld in het vierde en vijfde lid, zijn in de speelautomatenhal aanwezig.

  • 3.

    Een exploitant meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven.

  • 4.

    De melding, als bedoeld in het derde lid van dit artikel, geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 5.

    De burgemeester bevestigt onverwijld de ontvangst van de aanvraag.

  • 6.

    De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in het eerste lid, niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 2:39G en artikel 3:5 van deze verordening gestelde eisen.

Artikel 2:39 K Inrichtingseisen speelautomatenhal

Een speelautomatenhal waar zowel kansspelautomaten als behendigheidsautomaten worden opgesteld, moet zodanig zijn ingedeeld dat de kansspelautomaten in een afgescheiden ruimte zijn geplaatst. Het gedeelte van de hal waar behendigheidsautomaten zijn opgesteld, moet zodanig zijn gesitueerd dat bezoekers van de hal dat gedeelte kunnen binnengaan en verlaten, 2:zonder het gedeelte waar de kansspelautomaten zijn opgesteld te moeten betreden.

Artikel 2:39 L Productdifferentiatie bij een speelautomatenhal

  • 1.

    Het maximaal aantal spelersplaatsen is 200 waarbij rekening gehouden dient te worden met de zgn. ideale mix.

  • 2.

    Per 100 m2 vloeroppervlakte van de speelautomatenhal mag één gekoppeld jackpotsysteem worden geplaatst. De prijs die door dit systeem wordt toegekend mag niet meer bedragen dan € 2.500,--.

  • 3.

    Indien toepassing van tweede lid van dit artikel wordt gevraagd, dient daarbij door de exploitant van de speelautomatenhal te worden aangegeven op welke wijze door of namens hem toezicht op het gebruik van deze speelautomaten wordt gehouden.

Artikel 2:39 M Toezicht in de speelautomatenhal

Het is verboden een speelautomatenhal voor het publiek geopend te hebben zonder dat:

  • a.

    een op het aanhangsel, als bedoeld in artikel 2:39 J van deze verordening, vermelde leidinggevende aanwezig is;

  • b.

    de toegangscontrole op de leeftijd van de bezoekers afdoende is geregeld.

Artikel 2:40

[Gereserveerd]

Paragraaf 4 Maximum aantal kansspelautomaten

Artikel 2:40 A Maximum aantal kansspelautomaten

  • 1.

    Per speelautomatenhal kan een aanwezigheidsvergunning, als bedoeld in artikel 30b lid 1 van de Wet worden verleend voor maximaal 100 kansspelautomaten.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3.

    De vergunning, als bedoeld in artikel 30b lid 1 van de Wet, wordt verleend voor de duur van vijftien jaar.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning of lokaal, dan wel een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid bedoelde verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:41 A Sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1.

    De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist, de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2:27 en artikel 3:1, of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2.

    De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaand gebouw of het bij dat gebouw beherende erf.

  • 3.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft zolang de sluiting van kracht is.

  • 4.

    Het is de rechthebbende op en de beheerder van het gebouw of waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is verboden een gebouw of erf waarvoor een bevel als bedoeld in het eerste lid geldt, als bezoeker te betreden of daarin als bezoeker te verblijven.

  • 6.

    Een sluiting voor onbepaalde tijd kan op aanvraag van een belanghebbende door de burgemeester worden opgeheven, wanneer naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:41 B Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 3.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      indien niet voldaan is aan de bij of krachtens lid vijf en zes gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • f.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • g.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan of de Omgevingswet.

  • 5.

    De vergunning wordt aangevraagd door de exploitant. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder;

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder;

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 6.

    Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of

    • c.

      de voorwaarden uit de vergunning of de plichten voortvloeiend uit dit artikel niet worden nageleefd; of

    • d.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

    • e.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd danwel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of

    • j.

      de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan, de Omgevingswet of een gebiedsplan.

  • 8.

    Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in het zevende lid, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.

  • 9.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het achtste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 10.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 11.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.

  • 12.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 13.

    De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 14.

    In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 15.

    Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    a.    een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    b.    met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen of doen aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 8.

    Het college stelt met het oog op de vrijheid van meningsuiting het minimum aantal aanplakobjecten als bedoeld in het vierde lid vast. Indien een dergelijk besluit ontbreekt dan wel indien er in enige wijk minder aanplakobjecten aanwezig zijn dan voor deze wijk is vastgesteld, is het verbod in het tweede lid, onder a, niet van toepassing in die wijk ten aanzien van uitingen die geen handelsreclame betreffen.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water te vervoeren of voorhanden te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats enig voorwerp of middel te vervoeren of voorhanden te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw, winkel of erf te verschaffen, op onrechtmatige wijze sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats een voorwerp, dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken, te vervoeren of voorhanden te hebben.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in het betreffende lid bedoelde voorwerpen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de daar bedoelde handelingen.

Artikel 2:45

[Gereserveerd]

Artikel 2:46

[Gereserveerd]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers ervan of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Hinderlijk drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken

  • 2.

    Het is voor personen boven de achttien jaar verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3.

    Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat deel uit maakt van een inrichting, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een inrichting als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    a.    zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    b.    zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel danwaarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

    a.    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

    b.    daardoor die ingang versperd wordt.

  • 2.

    Het is verboden op het trottoir een fiets, brommobiel, snor- of bromfiets zodanig te plaatsen of te laten staan dat er onvoldoende ruimte overblijft voor invalidenwagens, kinderwagens, en dergelijke.

  • 3.

    Het is verboden op of nabij een aangebrachte geleidelijn voor blinden een fiets, brommobiel, snor- of bromfiets te plaatsen of te laten staan.

  • 4.

    Het is verboden op een openbare plaats in door het college aangewezen gebieden buiten de daarvoor aangewezen stallingsruimte, een fiets, brommobiel, snor- of bromfiets te plaatsen of te laten staan.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets e.d. op markt en kermisterrein e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt, die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

  • 2.

    Het is verboden gedurende de tijden dat de winkels geopend zijn zich met een fiets, bromfiets, rolschaatsen of skateboard of daarmee vergelijkbaar speeltuig te bevinden op pleinen van winkelcentra, mits dit verbod kenbaar is gemaakt.

Artikel 2:53

[Gereserveerd]

Artikel 2:54

[Gereserveerd]

Artikel 2:55

[Gereserveerd]

Artikel 2:56

[Gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende of aangelijnde honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      buiten de bebouwde kom,

      • -

        op en ten zuiden van de Zuidbuitenpoldersekade tot 50 meter ten zuiden van het Noorderdiep, behoudens het gebied ten zuiden van de Oosthavenweg;

      • -

        op het fiets- en wandelpad van het Dagrecreatieterrein tussen de Zuidendijk en de Zeedijk; en

      • -

        op het parkeerterrein, dat wordt begrensd door waterpartijen en een hek, van het Dagrecreatieterrein tussen de Zuidendijk en de Zeedijk;

      • -

        op de Van Elzelingenweg, vanaf de Zeedijk tot 50 meter ten zuiden van het Noorderdiep

        zonder dat die hond is aangelijnd.

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      op een openbare plaats zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a, b en c zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, of

    • b.

      deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond:

    • a.

      op een openbare plaats; of

    • b.

      op een andere door het college aangewezen plaats,

      begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddelijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid sub a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het gebod genoemd in het eerste lid geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, of

    • b.

      deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2.

    In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof , of van stevig leer, of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf en geringe opening van de bek van de hond toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een deugdelijke lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59A Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn eigen terrein, niet zijnde een gebouw, zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leebaar waarschuwingsbord is aangebracht,

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60

[Gereserveerd]

Artikel 2:60 A Verbod voeren van dieren op openbare plaats of openbaar water

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats of openbaar water dieren te voeren.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet:

    • a.

      voor personen die dieren voeren in opdracht van de beheerder van de openbare plaats of het openbaar water;

    • b.

      voor een persoon die zijn gezelschapsdier(en) voert;

    • c.

      ten aanzien van door het college aan te wijzen categorieën van gevallen;

    • d.

      in door het college aan te wijzen gebieden.

Artikel 2:61

[Gereserveerd]

Artikel 2:62

[Gereserveerd]

Artikel 2:63

{Gereserveerd]

Artikel 2:64 Bijen

  • 1.

    Het is verboden bijen te houden:

    a.    binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    b.    binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4.

    Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod blijft buiten toepassing voor zover het Provinciaal wegenreglement Zuid-Holland van toepassing is.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • b.

    indien hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, de burgemeester daarvan onverwijld in kennis te stellen;

  • c.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • d.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • e.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69

[Gereserveerd]

Artikel 2:70

[Gereserveerd]

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, indien daardoor de openbare orde of de openbare veiligheid in gevaar komt.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet , of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74 A Hinderlijk gebruik van lachgas en drugs

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats op een hinderlijke wijze lachgas of middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied, lachgas of middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten.

Artikel 2:74 B Verzameling van personen in verband met drugs

  • 1.

    Het is verboden deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen op openbare plaatsen die zijn gelegen binnen een door de burgemeester, ter bescherming van de openbare orde in verband met openlijk gebruik van of handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, aangewezen gebied.

  • 2.

    Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, verblijfsontzegging, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan, overeenkomstig het bepaalde in artikel 154a van de Gemeentewet, besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:26, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73, 2:74, 2:74 A, 2:74 B of 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:75 A Wijkverbod

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en veiligheid, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich te bevinden in het in dat verbod aangewezen gebied gedurende ten hoogste 48 uur (wijkverbod).

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan degene aan wie eerder een wijkverbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een wijkverbod opleggen om zich gedurende een in het wijkverbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes weken te bevinden in het in het wijkverbod aangewezen gebied.

  • 3.

    Een wijkverbod krachtens het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien strafbare feiten of andere openbare orde verstorende handelingen zijn geconstateerd binnen zes maanden na het opleggen van een eerder wijkverbod op grond van het eerste of tweede lid.

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde wijkverboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 2:76 Bevoegdheid aanwijzen veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan, overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • a.

      parkeergarages en parkeerterreinen;

    • b.

      bedrijfsterreinen;

    • c.

      winkelcentra.

Afdeling 16 Binnentreden woningen in verband met noodverordening burgemeester

Artikel 2:77 A Binnentreden woningen in verband met noodverordening burgemeester

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 2:78

[Gereserveerd]

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij enstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

  • 3.

    De last kan een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op het erf als bedoeld in artikel 151d, derde lid, van de Gemeentewet.

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:6 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • b.

    beheerder:

    • 1.

      de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

    • 2.

      de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een onderneming waarin het seksbedrijf wordt geëxploiteerd;

  • c.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, niet zijnde de exploitant, de beheerder, de prostituee(s), de toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening of andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • d.

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • f.

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele dienst;

  • g.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • h.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • i.

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • j.

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijke plaats

  • k.

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • l.

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • m.

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin de seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

Artikel 3:2 A Bevoegd Bestuursorgaan

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

  • 2.

    Het college mandateert zijn bevoegdheid als het gaat om het nemen van besluiten voor escortbedrijven als bedoeld in dit hoofdstuk aan de burgemeester.

Artikel 3:2 B Nadere regels

Met het oog op de in dit hoofdstuk genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

AFDELING 2 VERGUNNING SEKSBEDRIJF

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5.

    Een vergunning kan mede voor één seksinrichting worden verleend.

  • 6.

    De vergunning voor een seksbedrijf wordt verleend voor de duur van vijf jaar, tenzij in de vergunning anders staat vermeld. De vergunning wordt op naam van de exploitant gesteld en is niet overdraagbaar.

  • 7.

    De vergunning kan worden verlengd.

[Artikel 3:4 gereserveerd]

Artikel 3:5 Beperking aantal vergunningen

  • 1.

    Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan verleent in totaal tien vergunningen zoals bedoeld in artikel 3:3 lid 1.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een maximum stellen aan het totaal aantal werkruimtes waarvoor vergunning kan worden verleend. Hierbij kan worden bepaald dat een maximum slechts geldt voor seksbedrijven van een daarbij aangewezen aard of in daarbij aangewezen delen van de gemeente.

Artikel 3:6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Als er een beheerder is aangesteld is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

    • c.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld en/of er voldoende concrete aanwijzingen zijn voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of er in enig ander opzicht sprake is van slecht levensgedrag;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt en, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt en, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • i.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • i.

        bepalingen, gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

      • ii.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • iii.

        artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

      • iv.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • v.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      • vi.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • j.

      een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt.

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met het omgevingsplan, of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

    • b.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven;

Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      voor zover van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant dient de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig te hebben in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en er tevens voor te zorgen dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

  • 3.

    Het is verboden te handelen in strijd met het tweede lid.

Artikel 3:9

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:13, aanhef en onder a, 3:14 tweede lid, 3:15 en 3:17, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder i;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het omgevingsplan.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning;

    • j.

      de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefomgeving nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting.

Artikel 3:9A Sluiten van een seksinrichting

  • 1.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan een seksinrichting tijdelijk of voor onbepaalde tijd voor publiek of algeheel gesloten verklaren, indien het seksbedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning dan wel een van de in artikel 3:9, tweede lid onder f, h en j genoemde situaties zich voor doet.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van het bevel op of nabij de toegang of toegangen van de seksinrichting. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift is aangebracht.

  • 3.

    Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 4.

    Het is de exploitant of beheerder van een seksinrichting verboden daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven zolang de sluiting van kracht is.

  • 5.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten seksinrichting te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.

  • 6.

    Een sluiting kan op aanvraag van een belanghebbende door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar het oordeel van het bevoegde bestuursorgaan voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de situatie die tot de sluiting heeft geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

Artikel 3:11 Verlenging Vergunning

Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6 tot en met 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.

Afdeling 3 UITOEFENEN SEKSBEDRIJF

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen, aanwezigheid en toegang

  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 03.00 uur en 11.00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en het woon- of leefklimaat voor één of meer seksinrichtingen of categorieën van seksinrichtingen de in het eerste lid genoemde sluitingstijden, al dan niet tijdelijk, beperken dan wel andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 4.

    Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen 03.30 uur en 10.30 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 5.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:13 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:14

  • 1.

    Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

  • 2.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 3.

    Het is een prostituee verboden:

    • a.

      te handelen in strijd met het eerste lid;

    • b.

      werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:15 Bedrijfsplan

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee niet verplicht kan worden om zonder condoom te werken;

    • j.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • k

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • l.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • m.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • n.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • o.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie; 

    • p.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt;

    • q.

      er voldoende toezicht plaatsvindt op het prostitutiebedrijf.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • 5.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • 6.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

[Artikel 3:16 gereserveerd ]

Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • i.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • ii.

        de verhuuradministratie;

      • iii.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:15, tweede lid, onder l;

      • iv.

        de werkroosters van de beheerders;

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de GGD Zuid-Holland Zuid en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren, voorlichtingsmateriaal te verspreiden of een hygiëne-controle uit te voeren;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

  • 3.

    Het is verboden te handelen in strijd met het eerste en tweede lid.

Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie

Artikel 3:18 Raam en straatprostitutie
  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

    • b.

      passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

  • 3.

    Het is verboden door woorden, houding, gebaren of andere feitelijke gedragingen op of aan de weg, op of in publiek toegankelijke plaatsen, in deuropeningen, dan wel binnenshuis zichtbaar voor publiek, iemand tot prostitutie uit te nodigen of uit te lokken, dan wel op deze uitnodiging of uitlokking in te gaan.

  • 4.

    Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan door een toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 

[Artikel 3:19 en 3:20 gereserveerd ]

AFDELING 4 OVERIGE BEPALINGEN

[Artikel 3:21 gereserveerd ]

Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet; [red.opmerking: dit lid treedt in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet]

  • b.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer; [red.opmerking: dit lid treedt in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet]

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college neemt het besluit tot aanwijzing of intrekking van een collectieve festiviteit ten minste vier weken voordat de festiviteit waarop het besluit betrekking heeft, plaatsvindt.Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening met 20 dB worden verhoogd, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier beschikbaar voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer dit formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Indien de houder van de inrichting ruimere geluidvoorschriften nodig acht voor een incidentele festiviteit kan hij het college verzoeken de normen uit het eerste lid te verhogen. Het college kan hieraan medewerking verlenen waarbij om advies aan de Milieudienst Zuid-Holland Zuid advies wordt gevraagd. Het verzoek dient ten minste 6 weken voor de datum van de festiviteit te worden gedaan.

Artikel 4:4

[Gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit Geluidhinder, zoals die wet en dat Besluit geluidhinder direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet luidden; [red.opmerking: dit lid treedt in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet]

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

 

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. [red.opmerking: dit lid treedt in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet]

  • 3.

    Voor de duur van 4 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het bespelen van een carillon, gedurende de dagperiode vanaf 08.00 uur tot 19.00 uur en avondperiode vanaf 19.00 uur tot 21.00 uur, uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. [red.opmerking: dit lid treedt in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet]

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      het luiden van kerkklokken:

    • b.

      het gebruik van kerkklokken ten behoeve van de tijdsaanduiding via een automatisch (carillon)spel gedurende de dag (07.00–19.00 uur) en avondperiode (19.00–23.00 uur

      • -

        ter oproeping van gebed,

      • -

        op Koningsdag,

      • -

        op 4 mei,

      • -

        op 5 mei,

      • -

        in de avondperiode (19.00–23.00 uur) op donderdagen in de maanden juli, augustus en september,

      • -

        in de nachtperiode (23.00–07.00 uur) van 31 december op 1 januari ter uitluiding van het oude jaar en het inluiden van het nieuwe jaar, voor maximaal 10 minuten;

  • 5.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing, maar het Besluit [red.opmerking: dit lid treedt in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet]

  • 6.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder  

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4:9 A Verbod oplaten ballonnen

  • 1.

    Het is verboden om ballonnen, van welk materiaal dan ook, op te laten in de open lucht.

  • 2.

    Het college kan op aanvraag een tijdelijke vrijstelling verlenen van het verbod.

  • 3.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is op de vrijstelling van toepassing.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op ballonnen die noodzakelijk zijn voor meteorologische of wetenschappelijke waarnemingen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    a.    houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    b.    hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

    c.    boom: een houtachtig overblijvend gewas, dat op 1,30 m boven het maaiveld een doorsnee heeft van 20 cm of meer

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 (Omgevings)vergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de Bomenlijst.

  • 2.

    De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

    a.    de natuurwaarde van de houtopstand;

    b.    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    c.    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    d.    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    e.    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    f.    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 4.

    De houder van de vergunning is verplicht is om binnen één jaar na datum van de vergunning deze te gebruiken. Indien in deze vergunning een herplantplicht is voorgeschreven, moet ook binnen die termijn de herplant hebben plaatsgevonden.

  • 5.

    De vergunning, als genoemd in het eerste lid, vervalt van rechtswege indien ‑ daags na afloop van de termijn als genoemd in het vorige lid ‑ er geen van gebruik is gemaakt.

  • 6.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12

[Gereserveerd]

Artikel 4.12 A Bestrijding iepziekte

  • 1.

    Indien iepen naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever, kan het college de eigenaar/zakelijk gerechtigde van de desbetreffende boom of degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, verplichten binnen een door hen te stellen termijn die iepen te kappen, ontbasten en de schors te vernietigen danwel de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de ziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gekapte iepen of delen daarvan zonder ontheffing van het college voorhanden te hebben of te vervoeren, tenzij dit hout geheel ontbast is of de doorsnee kleiner is dan 4 cm.

Artikel 4.12 B Afstand tot erfgrens

  • 1.

    De afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, wordt voor een boom vastgelegd op 0,5 meter gerekend vanaf het midden van de voet van de stam.

  • 2.

    De afstand tot heggen en heesters blijft conform artikel 5:42 BW van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4.12 C Een boomstructuurplan

De gemeenteraad stelt een boomstructuurplan vast. In dit plan legt de raad vast welke boomstructuren in het openbaar gebied van de gemeente dienen te zijn.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan; kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • c.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouw­producten, afbraakmaterialen en oude metalen

  • 2.

    Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof:op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3.

    Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:14 Verbod hinderlijke, gevaarlijke of ontsierende handelsreclame zonder omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande omgevingsvergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken, te voeren of te wijzigen met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een openbare plaats.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 1:8 kan het college een omgevingsvergunning bedoeld in het eerste lid weigeren:

    • a.

      indien de handelsreclame hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de criteria voor reclame, zoals neergelegd in de Welstandsnota van de gemeente;

    • b.

      indien de handelsreclame hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan het reclamebeleid van de gemeente zoals neergelegd in de Reclamenota;

    • c.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • d.

      indien de handelsreclame op of aan de onroerende zaak geen directe functionele relatie heeft met de handelsactiviteit die in of vanuit de betreffende onroerende zaak wordt uitgeoefend. Dat houdt in dat alleen de naam van het bedrijf en/of het daar geproduceerde en/of verkochte hoofdproduct mag worden getoond en niet de naam van toeleveranciers of onderdelen van dat hoofdproduct.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hogere regelgeving.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de volgende gevallen:

    • a.

      Onverlichte opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf een openbare plaats.

    • b.

      Overlichte opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m2 en waarvan de langste zijde korter dan 1 meter is, die betrekking hebben op een openbare verkoping of een aanbieding ten verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben en voor zover zij geplaatst zijn in, op, bij, aan de onroerende zaak en zich niet op een openbare plaats bevinden.

    • c.

      Onverlichte opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd, zo mede op naamborden, met dien verstande dat de opschriften, aankondigingen of naamborden tezamen niet groter dan 1,0 m2 zijn en geen grotere afmeting hebben dan 1,50 meter en niet op een openbare plaats zijn aangebracht op, aan of bij de onroerende zaak.

    • d.

      Onverlichte opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden op de bouwplaats, kleiner dan 6,0 m2 en waarvan de langste zijde korter is dan 3,0 m, bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben en zich niet op een openbare plaats bevinden.

    • e.

      Reclame in het openbaar gebied, welke de gemeente via een overeenkomst of concessie vergunt.

    • f.

      Het college kan een vrijstelling verlenen voor nader te duiden categorieën verlichte reclame.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt eveneens niet voor:

    • a.

      opschriften en aankondigingen van tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

      • I.

        van het aanbrengen ervan tevoren een schriftelijke kennisgeving is gedaan aan het college;

      • II.

        het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

      • III

        deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken in, op bij of aan de onroerende aanwezig zijn;

      • IV

        deze opschriften en aankondigingen onverlicht zijn en de afmetingen niet groter zijn dan 0,5 m2 zijn met een afmeting in één richting van maximaal 1,00 meter.

  • 6.

    Het college is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in dit artikel en kan delen van de stad vrijstellen van deze regels.

Artikel 4:15

[Gereserveerd]

Artikel 4:16

[Gereserveerd]

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    a.    de bescherming van natuur en landschap;

    b.    de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3. Awb is niet van toepassing op de ontheffing als genoemd in lid 3 om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de bescherming  van het milieu en het stedelijk milieu.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals, kruiwagens, kinderwagens, en rolstoelen.parkeren:

  • b.

    parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    a.    het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    b.    het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te slopen, te herstellen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats langer dan zeven dagen achtereen een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan van het eerste lid bedoelde verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereen volgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig, dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op een openbare plaats te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op drie achtereenvolgende dagen, binnen de bebouwde kom,  op de weg te plaatsen en te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijke doel daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een weg binnen de bebouwde kom.

  • 2.

    Het college kan een weg aanwijzen waar het verbod als genoemd in lid 1 niet geldt.

  • 3.

    Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien in artikel 5:6.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10

[Gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    a.    op de weg;

    b.    op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    c.    op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen, brommobielen, snor- of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen, brommobielen, snor- of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 1 A Commercieel aanbieden deelvoertuigen

Artikel 5:12 A Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Deelvoertuig: een publiek toegankelijk voertuig, niet zijnde een auto, dat voor een korte duur (tijd) en tegen betaling in een netwerk wordt aangeboden door een commerciële aanbieder.

  • b.

    Deelvoertuigstation: de haltevoorziening of het dockingstation voor de deelvoertuigen inclusief aanverwante infrastructuur, de plaatsen voor de deelvoertuigen en exclusief het bord dat het deelvoertuigstation aanduidt.

  • c.

    Voertuig: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1900 en de Wegenwet of indien deze regelgeving geen uitsluitsel geeft, hetgeen daaronder verstaan wordt in het dagelijks gebruik.

  • d.

    Voertuigcategorie: een indeling naar zelfde soort deelvoertuigen.

  • e.

    Voertuigenplafond: het maximum aantal deelvoertuigen van een bepaalde voertuigcategorie waarvoor vergunning(en) wordt verleend.

  • f.

    Vergunningenplafond: het maximum aantal vergunningen dat wordt verleend voor een voertuigcategorie.

Artikel 5:12 BVergunningplicht deelvoertuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college deelvoertuigen op een openbare plaats ter gebruik aan derden aan te bieden tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden.

  • 2.

    Een vergunning, als bedoeld in het eerste lid, wordt voor maximaal 2 jaar verleend.

  • 3.

    Het college wijst voertuigcategorieën aan waarvoor een vergunning als bedoeld in het eerste lid verleend kan worden.

  • 4.

    Het college kan bij het gebruik van de bevoegdheid, als bedoeld in het vorige lid, voor een voertuigcategorie een vergunningenplafond en/of een voertuigenplafond vaststellen.

  • 5.

    Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor de concessiehouder die in Dordrecht op grond van de Wet Personenvervoer 2000 openbaar vervoer met een bus aanbiedt.

Artikel 5:12 C Deelvoertuigstations

Het college kan plekken voor het plaatsen van deelvoertuigstations aanwijzen.

Artikel 5:12 D Weigerings- en intrekkingsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, wordt een vergunning geweigerd, indien:

    • a

      het door het college vastgesteld vergunningenplafond of voertuigenplafond door het verlenen van een vergunning wordt overschreden;

    • b

      de aanvrager onderdeel uitmaakt van hetzelfde concern waarvan een onderneming die reeds voor dezelfde voertuigcategorie een vergunning heeft, onderdeel uitmaakt.

  • 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en 1:8 wordt de vergunning in ieder geval geweigerd cq. ingetrokken, indien de aanvrager c.q. de vergunninghouder niet voldoet aan het bepaalde in de nadere regels, als bedoeld in artikel 5:12 B lid 5.

Artikel 5:12 E Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van het bepaalde in deze afdeling.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod zonder vergunning

  • 1.

    Het is verboden te venten zonder vergunning van het college.

  • 2.

    Paragraaf 4.1.3.3. Awb is van toepassing op de vergunning als genoemd in lid 1.

Artikel 5:16 Venten met gedrukte of geschreven stukken

  • 1.

    Het verbod als genoemd in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, aanprijzen, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een voertuig of een tafel, waarbij de aanbieder in afwachting van klanten op die plaats ‑ al dan niet tijdelijk ‑ stilstaat.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    De aanvrager voegt in ieder geval de volgende zaken bij zijn aanvraag.

    • a.

      een geldig uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel

    • b.

      een geldige WA-verzekering voor ambulante handel

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      gelet op de grootte of uiterlijk van de verkoopinrichting;

    • b.

      wegens strijd met het omgevingsplan.

    • c.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • d.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:18 B Ontruiming standplaats

  • 1.

    De vergunninghouder dient de standplaats volledig te hebben ontruimd binnen een uur nadat de verkoop dient te zijn beëindigd.

  • 2.

    Voor standplaatsen voor de verkoop van oliebollen en kerstbomen, alsmede voor standplaatsen waarop zogenoemde ‘kiosken’ zijn geplaatst, kan het college, onder nader te stellen voorwaarden, van deze eis ontheffing verlenen.

Artikel 5:18 C Standplaatsen en maximum stelsel

  • 1.

    Er zijn de volgende standplaatsen in Dordrecht:

    • a.

      Algemene standplaatsen

Algemene standplaatsen

Aantal algemene standplaatsen

Blaauwweg (eerste parkeerplaats vanaf Galileïlaan)

2

Dalmeyerplein

3

Damplein

3

J.P. Heijeplein

3

Nassauplein

3

Nolensweg (trottoir)

2

Eemsteynplein

1

Oldenbarneveltplein, Van

1

Rivierenplein

1

Stadspolder Winkelcentrum Pearl Buck-erf

3

Vogelplein

2

Totaal

24

 

  • b.

    Verkoopinrichting standplaatsen:

Verkoopinrichting standplaatsen

Aantal verkoopinrichting standplaatsen

Dubbeldamseweg (NS-terrein)

1 (snacks/frituur)

Groenekruislaan 79a

1 (snacks/frituur)

J. Marisstraat

1 (snacks/frituur)

Leeuwstraat 4a

1 (snacks/frituur)

Slangenburg 7a

1 (bloemen/planten)

Vogelplein

1 (snacks/frituur)

Volkerakplein

1 (snacks/frituur)

Totaal

7

 

  • c.

    Avondvierdaagse standplaatsen:

Avondvierdaagse standplaatsen

Aantal avondvierdaagse standplaatsen

Halmaheiraplein

3

Totaal

3

 

  • d.

    IJsverkoop/haring standplaatsen voor de volgende perioden:

    • -

      ijsverkoop: 1 maart tot en met 31 oktober;

    • -

      haring: juni tot 3 weken na vlaggetjesdag.

IJsverkoop/haring standplaatsen

Aantal ijsverkoop/haring standplaatsen

Achterom/hoek Bagijnhof

1

Kop van 't land (Provincialeweg/Zeedijk)

1

Wantijpark (ingang Baden Powellaan)

1

Totaal

3

 

  • e.

    Oliebollenstandplaatsen voor de periode van 15 oktober tot en met 31 januari van het daarop volgende jaar:

Oliebollen standplaatsen

Aantal oliebollen standplaatsen

Winkelcentrum Crabbehof

1

(parkeervak)

Winkelcentrum Sterrenburg P.A. de Kokplein

1

(ingang parkeerdak Chinees restaurant)

Heijeplein

1

(op het pleintje tussen de parkeervakken)

Winkelcentrum Bieshof

1 (tegenover Chinees restaurant op het trottoir)

Merwedestraat

1

(op het parkeerterrein bij Jumbo/Aldi)

Spuiboulevard

1

(ter hoogte van Rabobank)

Totaal

6

 

  • f.

    Kerstboomstandplaatsen voor de periode van 6 tot en met 24 december:

Kerstboom standplaatsen

Aantal kerstboom standplaatsen

Slangenburg

1

Van Eesterenplein (parkeerterrein)

1

Totaal

2

 

  • g.

    Sampling standplaatsen:

Sampling standplaatsen

Aantal sampling standplaatsen

Voorstraat 317/319

1

kruispunt Sisarijs- of Sarisgang/Vriesestraat (m.u.v. marktdagen)

1

Achterom (m.u.v. marktdagen);

1

kruispunt Vriesestraat/Lenghestraat

1

Totaal

4

 

  • 2.

    Vergunningen voor algemene standplaatsen, als bedoeld in het eerste lid onder a, kunnen worden verstrekt voor een ochtenddeel (08.00–13.00 uur), een middagdeel (13.00–18.00 uur) of voor een hele dag.

  • 3.

    Per week worden er voor de algemene standplaatsen, als genoemd in het eerste lid onder a, maximaal 10 dagdelen per branche vergund.

  • 4.

    Een aanvrager van een sampling standplaatsvergunning kan:

    • -

      maximaal één vergunning per dag

    • -

      en niet meer dan tien vergunningen per kalenderjaar

  • aanvragen.

Artikel 5:18 D Tijdstippen inname standplaats en afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1.

    De vergunninghouder kan de strandplaats innemen van maandag tot en met zaterdag met uitzondering van de officiële feestdagen.

  • 2.

    De vergunninghouder van een standplaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn standplaats in te nemen, deelt dit aan het college mee op de wijze zoals in de vergunning is opgenomen. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 3.

    De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de desbetreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

Artikel 5:18 E Vrijstelling en vervanging

  • 1.

    In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college ‑ op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste standplaats ‑ deze tijdelijk vrijstellen van zijn verplichtingen.

  • 2.

    Het college kan ‑ op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste standplaats ‑ deze toestemming verlenen zich op zijn standplaats tijdelijk te laten vervangen door een met name genoemde persoon.

Artikel 5:18 F Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze afdeling.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:21

[Gereserveerd]

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester kan de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan weigeren.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen omtrent het organiseren van snuffelmarkten.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de vergunning als genoemd in het eerste lid.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen in, op of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Havenverordening Dordrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:25

[Gereserveerd]

Artikel 5:26

[Gereserveerd]

Artikel 5:27

[Gereserveerd]

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken 

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z , en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van dezen terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 , een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand en deze vuren op eigen terrein zonder openbaar karakter branden of

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden,

    a.    verlichting door middel van kaarsen en fakkels en dergelijke of

  • voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.  

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    a.    verharde delen van de weg;

    b.    gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 ROKEN

Artikel 5:37 A Rookverbod op een openbare plaatst bij een speeltuin of schoolterrein

  • 1.

    Het is verboden te roken op een openbare plaats die op minder dan 10 meter afstand is gelegen van:

    • a.

      het terrein van een speeltuin of van een school.

    • b.

      een door het college aangewezen overheidsgebouw.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op gevallen waarin de Tabaks- en rookwarenwet voorziet.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2.

    Van het bepaalde in het eerste lid wordt uitgezonderd de overtreding van het bepaalde in de artikelen 2:10 A eerste lid, 2:11, eerste lid onder a, 2:12 en 4:9 A eerste lid, 4:11 en 5:37 A.

  • 3.

    Overtreding van het bepaalde in de artikelen 4:9 A eerste lid en 5:37 A wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de gemeentelijke buitengewoon opsporings­ambtenaar en de ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Betreden van woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    De algemene plaatselijke verordening Dordrecht laatstelijk vastgesteld op 26 mei 2009 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

Artikel 6:5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 5:18 A, gelden besluiten, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het vorige lid  worden aanvragen om een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11 tweede lid onder a, 2:12 en 4:11 eerste lid, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Algemene plaatselijke verordening Dordrecht”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 21 december 2010.
 
 De griffier,                                                                     De voorzitter,