Regeling vervallen per 01-01-2015

Afwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2013, 1e wijziging’

Geldend van 08-08-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels voor het beoordelen van verzoeken om van een bestemmingsplan af te wijken, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.

Burgemeester en wethouders van Nuenen c.a.,

  • -

    gelet op het bepaalde in de Gemeentewet en in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    gelet op het bepaalde in artikel 2.12, onderdeel 1, onder a, sub 2º en 3º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht en de artikelen 4 en 5 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en

  • -

    gelet op artikel 6.4a Wet ruimtelijke ordening.

 

BESLUITEN:

 

  • 1.

    tot het wijzigen van de beleidsregels voor het verlenen van een afwijking van een bestemmingsplan in het bijzonder met betrekking tot:

  • a.

    artikel 1.3 ‘begrippenlijst’: het begrip ‘bijbehorend bouwwerk’ als volgt te wijzigen;

  • f. bijbehorend bouwwerk:

  • uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd (vervallen: op de grond staand gebouw), of ander bouwwerk met een dak (artikel 1, bijlage II Bor).

  • b.

    artikel 1.3 ‘begrippenlijst’: aan het begrip ‘ondergeschikte bouwdelen’ toe te voegen, lichtschachten;

  • p. ondergeschikte bouwdelen:

  • bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, dakoverstekken, brandtrappen, liftschachten, balkonhekken en luifels;

  • c.

    artikel 1.2 ‘wijze van meten’; aan het onderdeel ‘bebouwingshoogte/ hoogte’ toe te voegen liftschachten;

  • bebouwingshoogte/ hoogte:

  • de hoogte in meters van het hoogste punt van een bouwwerk, gemeten vanaf peil, met dien verstande, dat bij de meting van de bebouwingshoogte van een gebouw schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels, balkonhekken en andere ondergeschikte bouwdelen buiten toepassing blijven;

  • d.

    artikel 1.2 ‘wijze van meten’; het onderdeel ‘ondergeschikt bouwdeel’ toe te voegen

  • f. ondergeschikte bouwdelen

  • bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen zoals bijvoorbeeld plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtschachten, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

  • e.

    artikel 3.2 ‘uitbreiding hoofdgebouw’ sub c

  • een kelder is uitsluitend toegestaan onder een hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een vrijstaand bijgebouw en/ of een overkapping

  • als volgt te wijzigen:

  • een kelder is uitsluitend toegestaan voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het hoofdgebouw en volgens de verbeelding van het bestemmingsplan is gelegen in het bouwvlak hoofdgebouw en/ of bouwvlak bijgebouwen;

 

  • 2.

    de beleidsregels ‘Beleidsregels voor het beoordelen van verzoeken om af te wijken van een bestemmingsplan, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.’, in het kort aan te duiden als ‘Afwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2013 1e wijziging’;

  • 3.

    de beleidsregels op te nemen in de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte bijlage ‘Afwijkingenbeleid Wabo – bebouwde kom, herziening 2013, 1e wijziging’ vastgesteld 29 juli 2014;

  • 4.

    te bepalen dat deze beleidsregel in werking treedt op de dag na de bekendmaking ervan.

 

1 Inleiding

Artikel2.12lid 2 Wabo, artikel 2.12 lid 3 Wabo en artikel 2.12 lid 2 Wabo

Artikel 1.1 Plangebied afwijkingenbeleid

Dit afwijkingenbeleid is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Nuenen c.a. voor zover gelegen binnen de bestemmingsplannen voor de bebouwde kom, met uitzondering van de gronden gelegen in het bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan Nuenen–West’. Onder deze uitzondering vallen ook de uit dit bestemmingsplan voortvloeiende uitwerkingsplannen.

Artikel 1.2 Wettelijke bepalingen

De tekst van artikel 2.7 Besluit omgevingsrecht (Bor) in samenhang met de artikelen 4 en 5 van bijlage II bij het Bor en van artikel 4.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn in de bijlagen bij deze beleidsregels opgenomen.

In voorkomende gevallen is bij deze beleidsregels verwezen naar het van toepassing zijnde wetsartikel.

Artikel 1.3 Begrippenlijst

Bij toepassing van deze beleidsregels geldt de begrippenlijst zoals deze in onderstaande lijst is opgenomen:

  • Begrippenlijst bestemmingsplan versus beleidsregel

  • Indien een omschrijving van een begrip in deze beleidsregels afwijkt van de omschrijving zoals deze is opgenomen in het van toepassing zijnde bestemmingsplan, dan geldt de omschrijving zoals deze is opgenomen in deze beleidsregels.

  • Begrippenlijst Besluit omgevingsrecht versus beleidsregel

  • In artikel 1 bijlage II van het Bor staat beschreven wat onder enige begrippen wordt verstaan. Daar waar een begrip uit Bor één-op-één in deze beleidsregels is opgenomen, is dit door een vermelding van het artikel uit het Bor achter het begrip aangeduid.

a. afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin uit een oogpunt van mantelzorg een gedeelte van het huishouden is gehuisvest;

b. beheerder:

de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf

c. bestaand:

bij bouwwerken: aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van deze beleidsregel, alsmede bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van deze beleidsregel mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende bouw- dan wel omgevingsvergunning;

d. bestaand bouwtype woningen

Als bestaande bouwtypen voor woningen kunnen de volgende categorieën worden onderscheiden:

1. Vrijstaand (ruim)

Het woningtype waarbij de bijbehorende bouwwerken zijn gesitueerd achter de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden minimaal 3.00m. De bijbehorende bouwwerken zijn niet vrijstaand gesitueerd.

afbeelding binnen de regeling

2.Vrijstaand/ maximaal 2 geschakeld

Het woningtype waarbij de afstand van het oorspronkelijke hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden minimaal 3.00m bedraagt.

Bijbehorende bouwwerken, niet zijnde vrijstaand, zijn, voor zover gelegen voor de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Aan de andere zijde geldt voor bijbehorende bouwwerken, aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen een afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van minimaal 3.00m.

afbeelding binnen de regeling

3.Vrijstaand/ geschakeld

Het hoofdgebouw is aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd en aan de andere zijde op een afstand van minimaal 3.00m tot de zijdelingse perceelsgrens, of het hoofdgebouw is aan beide zijden op een afstand van minimaal 3.00m tot de zijdelingse perceelsgrens gesitueerd. Hoofdgebouwen grenzen niet aan elkaar, maar zijn geschakeld door zijdelingse bijbehorende bouwwerken, niet zijnde vrijstaand. Bijbehorende bouwwerken, niet zijnde vrijstaand kunnen in de zijdelingse perceelsgrens zijn gesitueerd.

afbeelding binnen de regeling

4. Halfvrijstaand

Het hoofdgebouw grenst aan een ander hoofdgebouw dan wel aan een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde vrijstaand, met dien verstande dat niet meer dan twee hoofdgebouwen aan elkaar grenzen.

Het hoofdgebouw grenst aan een ander hoofdgebouw en/of aan het bijbehorende bouwwerk (niet vrijstaand) van twee verschillende aan elkaar grenzende hoofdgebouwen, met dien verstande dat niet meer dan twee hoofdgebouwen aan elkaar grenzen.

Aan één zijde is de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3m.

In geval het een enkel hoofdgebouw betreft, al dan niet in een hoeksituatie, geldt voor het hoofdgebouw een afstand tot beide zijdelingse perceelsgrenzen van minimaal 3.00m. Bijbehorende bouwwerken, niet zijnde vrijstaande bouwwerken, zijn op een afstand van minimaal 3.00m van de aan het openbare gebied grenzende zijdelingse perceelsgrens gesitueerd.

afbeelding binnen de regeling

5.Aaneengebouwd

Het hoofdgebouw maakt deel uit van een blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen.

afbeelding binnen de regeling

6.Meergezinswoningen

Het hoofdgebouw bestaat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen en maisonnettes) en kan qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid worden beschouwd.

e. bezoeker:

degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 APV Nuenen;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is

f. bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd, of ander bouwwerk met een dak (artikel 1, bijlage II Bor).

  • De volgende vormen van een bijbehorend bouwwerk kunnen bijvoorbeeld worden onderscheiden:

  • - aanbouw:

  • een uitbreiding van het hoofdgebouw met een afzonderlijke ruimte, welke toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en maatvoering ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

  • - uitbouw:

  • een uitbreiding van het hoofdgebouw door het vergroten van een bestaande ruimte, welke toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht en maatvoering ondergeschikt is aan het hoofdgebouw:

  • - bijgebouw:

  • een vrijstaand of een aan het hoofdgebouw gebouwd gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw (zoals een garage, bergruimte of hobbyruimte);

  • - overkapping:

  • bouwwerk, niet zijnde een gebouw, met een dakvlak en met maximaal één gesloten – al dan niet eigen - wand;

  • Bijbehorende bouwwerken zijn wat betreft de bouw- en goothoogte ondergeschikt aan een hoofdgebouw.

g. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

h. escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend

i. evenement:

een activiteit in de openlucht dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, toeristisch-recreatieve, commerciële, sociale, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden, alsmede (week)markten, kermissen, braderieën en festivals of daarmee te vergelijken evenementen.

j. exploitant:

de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen

k. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden (twee of meer) omsloten ruimte vormt;

l. hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is, exclusief bijbehorende bouwwerken en niet zijnde vrijstaande bijgebouwen (artikel 1, bijlage II Bor);

m. huishouden

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzaam gemeenschappelijk huishouden voeren. Met een huishouden wordt gelijk gesteld:

  • a.

    de huisvesting van maximaal 4 personen in onzelfstandige wooneenheden (kamerverhuur);

  • b.

    tijdelijke huisvesting in de vorm van logies aan maximaal 6 arbeidsmigranten;

  • c.

    de huisvesting van maximaal 8 ouderen, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht;

  • d.

    de huisvesting van maximaal 8 personen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een psychiatrisch ziektebeeld of psychosociale problemen dan wel de huisvesting van maximaal 8 personen die tijdelijke opvang behoeven, al dan niet met inbegrip van begeleiding en toezicht, dit alles gericht op zelfstandige bewoning.

n. mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

o. lichtkoepel / lichtstraat:

een ondergeschikte, transparante dakopbouw bij platte of flauw hellende daken.

De hoogte bedraagt maximaal 0,50m ten opzichte van het dakvlak en de dakopbouw is op minimaal 0,50m van de betreffende dakranden gesitueerd danwel grenzend aan de dakrand die direct verbonden is met het hoofdgebouw;

p. ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen die qua aard en omvang ondergeschikt zijn aan het bijbehorende gebouw, zoals bijvoorbeeld schoorstenen, dakoverstekken, brandtrappen, liftschachten, balkonhekken en luifels;

q. pergola

een open constructie in de tuin, waarlangs planten kunnen groeien en niet is voorzien van een dak. Een pergola kan steunen aan het hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk;

r. prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

s. prostituee:

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

t. seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

u. sekswinkel:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd

v. voorgevelrooilijn:

  • 1.

    voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan of de beheersverordening;

  • 2.

    voorzover in het bestemmingsplan geen voorgevelrooilijn is aangegeven:

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    van een hoofdgebouw gelegen op de hoek van twee straten moeten beide gevels van het hoofdgebouw gelegen aan de straatkant gezien worden als voorgevel: in dat geval zijn er dus twee voorgevelrooilijnen;

  • c.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;

  • 3.

    een hoofdgebouw op een hoekperceel kan meerdere voorgevelrooilijnen hebben.

w. voorgevel

een naar de ontsluitende weg c.q. het ontsluitende voetpad gekeerd gevelvlak.

Een hoofdgebouw kan maar één voorgevel hebben;

x. woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

y. wooneenheid

een (deel) van een gebouw geschikt ten behoeve van wonen, waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat elke eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen, zoals sanitair en kookgelegenheid;

Artikel 1.4 Wijze van meten

Artikel2.12lid 2 Wabo, artikel 2.12 lid 3 Wabo en artikel 2.12 lid 2 Wabo

Bij toepassing van deze beleidsregels, moet de volgende wijze van meten worden toegepast:

a. bebouwde oppervlakte:

de buitenwerks gemeten oppervlakte van het op één bouwperceel staande c.q. op te richten gebouw, gebouwencomplex of ander bouwwerk, gemeten op één meter boven peil.

b. bebouwingshoogte/ hoogte:

de hoogte in meters van het hoogste punt van een bouwwerk, gemeten vanaf peil, met dien verstande, dat bij de meting van de bebouwingshoogte van een gebouw schoorstenen, liftschachten, lichtkoepels, balkonhekken en andere ondergeschikte bouwdelen buiten toepassing blijven;

c. diepte van aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw:

de afstand gemeten vanaf het verste punt van het bouwwerk loodrecht op de gevel waartegen het bouwwerk wordt aangebouwd;

d.afstand van een gebouw tot een zijdelingse perceelsgrens

de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw loodrecht op de zijdelingse perceelsgrens;

e. goothoogte:

de hoogte in meters van de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, gemeten vanaf peil.

Met onderstaande tekeningen is aangegeven wat wordt aangemerkt als goothoogte;

afbeelding binnen de regeling

f. ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen zoals bijvoorbeeld plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtschachten, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

g. peil:

  • 1.

    voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  • 2.

    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

    2 Algemene criteria

2 Algemene criteria

Artikel2.12lid 1, onderdeel a, onder 2º Wabo in samenhang met artikel 2.7 Bor, artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3º Wabo en artikel 2.12 lid 2 Wabo

Artikel 2.1 Algemene criteria

Burgemeester en wethouders kunnen alleen medewerking verlenen aan een verzoek voor het afwijken van een bestemmingsplan onder de voorwaarde dat:

  • a.

    de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met de uitgangspunten van het bestemmingsplan1;

  • b.

    de stedenbouwkundig kwaliteit van de beoogde ontwikkeling aanvaardbaar is;

  • c.

    de brand- en constructieve veiligheid van het bouwwerk en de naastgelegen bouwwerken niet worden aangetast;

  • d.

    de aspecten bezonning van tuinen en lichttoetreding van naburige percelen door het verzoek niet onevenredig wordt aangetast. Indien nodig kan aanvrager worden verzocht een en ander nader te onderbouwen met een onderzoek;

  • e.

    het verzoek geen onevenredige hinder geeft aan de aspecten verkeer en parkeren in de naastgelegen omgeving;

  • f.

    er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering;

  • g.

    een bouwwerk of gebruik welke op grond van een als ontwerp ter inzage gelegd bestemmingsplan is toegelaten. In dergelijke gevallen kan in anticipatie op dit bestemmingplan worden afgeweken van het vigerende bestemmingsplan aangezien de ontwikkeling past in het toekomstig planologisch regime.

1. Zie: ABRvS gemeente Eemnes, 27 maart 2013, nr. 201270635, r.o. 4

3 Uitbreidingen hoofdgebouw, bouw bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken

Artikel2.7Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 lid 1 en artikel 5 Bor.

Artikel 3.1 Algemeen

  • a. Een toestemming voor een afwijking kan alleen worden verleend voor bebouwing mits het bestaande bouwtype van het hoofdgebouw niet wordt gewijzigd.

  • b. Voorzover de bestaande afstanden van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen kleiner zijn dan 3.00m, dan geldt deze kleinere afstandsmaat als minimum.

Artikel 3.2 Uitbreiding hoofdgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het uitbreiden van een hoofdgebouw, zijnde een woning of een wooneenheid, onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    De uitbreiding van de woning of het woongebouw mag niet tot gevolg hebben dat het hoofdgebouw een grotere diepte krijgt dan 15m of de achtergrens van het bouwvlak hoofdgebouw overschrijdt, dit volgens de verbeelding van het bestemmingsplan.

  • b.

    Artikel 3.2 lid a is niet van toepassing op hoofdgebouwen aan Het Puyven en Refelingse Erven. Voor deze hoofdgebouwen geldt als maximale diepte voor een hoofdgebouw de binnenplanse afwijkingingsbevoegdheid van het bestemmingsplan Nuenen Zuid (goedgekeurd 29 maart 2007);

  • c.

    Een kelder is uitsluitend toegestaan voor zover de oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte van het hoofdgebouw en volgens de verbeelding van het bestemmingsplan is gelegen in het bouwvlak hoofdgebouw en/ of bouwvlak bijgebouwen;

  • d.

    De voorgevel van het hoofdgebouw dient in of tot maximaal 3.00m achter de voorgevelrooilijn te worden gesitueerd;

  • e.

    De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing blijven2;

  • f.

    De bebouwingshoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande bebouwingshoogte, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen bij het bepalen van de bestaande bebouwingshoogte buiten beschouwing blijven3;

  • g.

    De dakhelling van het hoofdgebouw dient bij voorkeur aan te sluiten bij de bestaande situatie, danwel minimaal 20° en maximaal 55° te bedragen. Deze eis geldt voor minimaal 60% van de oppervlakte van het hoofdgebouw. Het overige deel van de oppervlakte van het hoofdgebouw mag plat afgedekt te zijn. Dit vereiste geldt niet voor de afdekking ‘kap met platte afdekking’ (zie artikel 1.4 lid e).

2. De beleidsregels onder artikel 3.2 d en e gelden niet:

  • 1.

    als het ter plaatse geldende bestemmingsplan een andere dan de bestaande goot- of bebouwingshoogte bij recht toestaat (zonder vrijstelling, ontheffing, wijziging of herziening) of:

  • 2.

    als het ter plaatse geldende bestemmingsplan via vrijstelling of ontheffing de mogelijkheid biedt voor een andere dan de bestaande goot- of bebouwingshoogte, en deze andere hoogte niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

3. De beleidsregels onder artikel 3.2 d en e gelden niet:

  • 1.

    als het ter plaatse geldende bestemmingsplan een andere dan de bestaande goot- of bebouwingshoogte bij recht toestaat (zonder vrijstelling, ontheffing, wijziging of herziening) of:

  • 2.

    als het ter plaatse geldende bestemmingsplan via vrijstelling of ontheffing de mogelijkheid biedt voor een andere dan de bestaande goot- of bebouwingshoogte, en deze andere hoogte niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

Artikel 3.3 Uitbreiding van of een bijgebouw bij een hoofdgebouw

Artikel2.7Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4, lid 1 Bor.

Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het uitbreiden van een hoofdgebouw, zijnde een woning of een wooneenheid met een bijbehorend bouwwerk onder de voorwaarden dat:

  • a.

    Bijbehorende bouwwerken uitsluitend mogen worden gesitueerd op een afstand van minimaal 3.00m achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde van die voorgevel.

  • b.

    Aan- en uitbouwen (bijvoorbeeld erkers) op een kleinere afstand van de voorgevel of voor de voorgevel mogen worden gebouwd, mits:

    • 1.

      de diepte van de aan- of uitbouw niet meer bedraagt dan 1.50m;

    • 2.

      de breedte niet meer bedraagt dan maximaal 2/3 van de breedte van de gevel waaraan gebouwd wordt;

    • 3.

      de hoogte van de aan- of uitbouw uit maximaal één bouwlaag bestaat;

    • 4.

      de aan- of uitbouw niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

  • c.

    In hoeksituaties de zijdelings gebouwde bijbehorende bouwwerken de voorgevelrooilijn van de zijstraat niet mogen overschrijden met uitzondering van erkers. De bepalingen in artikel 3.3 lid b van dit beleid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • d.

    De bebouwde oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in totaal maximaal 60m2 per bouwperceel mag bedragen.

    • -

      Indien de oppervlakte van de gronden gelegen achter de achtergevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw en het verlengde daarvan, meer bedraagt dan 200m2, dan mag, in afwijking van het voorgaande, de genoemde oppervlakte van 60m2 worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van in totaal 90m2.

    • -

      Indien de oppervlakte achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, meer bedraagt dan 500m2, dan mag, in afwijking van het voorgaande, de genoemde oppervlakte van 90m2 worden vermeerderd met 10% van deze overmaat tot een maximum van in totaal 120m2.

  • De maximale bebouwde oppervlakte geldt voor alle bijbehorende bouwwerken op het perceel. Dit houdt in dat ook de bijbehorende bouwwerken die binnen het ‘bouwvlak hoofdgebouwen’ zijn gesitueerd, bij de bijgebouwenregeling worden meegeteld4.

  • e.

    In aanvulling op het bepaalde onder artikel 3.3, lid d voor de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan geldt dat minimaal 25m² onbebouwd dienen te blijven.

  • f.

    Voor de goot- en bebouwingshoogte van bijbehorende bouwwerken bij het verlenen van een toestemming voor het afwijken van het bestemmingsplan de volgende beleidsregels gelden:

    • 1.

      de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3.20m;

    • 2.

      bij het verlenen van een afwijking mag de bebouwingshoogte van bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 6.50m;

    • 3.

      de goot- of bebouwingshoogte bij een bungalow mag meer bedragen dan is aangegeven onder 1 en 2, als dit vanwege de architectonische samenhang tussen het hoofdgebouw en het bijbehorende bouwwerken wenselijk is en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven. In dat geval mag de goot- of bebouwingshoogte maximaal de hoogte bedragen van de hoogte van het hoofdgebouw (een en ander binnen de marges van artikel 2.7 Bor);

    • 4.

      onderdeel 3 is alleen van toepassing op de bestemmingsplannen die van kracht waren op het moment van in werking treden van onderhavig beleid;

    • 5.

      in de perceelsgrens, en op een afstand tot 1.00m uit de perceelsgrens, mag, naast de goothoogte, ook de bebouwingshoogte van een bijbehorend bouwwerk niet meer bedragen dan 3.00m. Deze bebouwingshoogte mag echter meer bedragen als dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de belangen van de naburige erven. In dat geval mag de goot- en bebouwingshoogte niet meer bedragen dan de goot- en bebouwingshoogte van het hoofdgebouw (een en ander binnen de marges van artikel 2.7 Bor).

  • g.

    Het dak, mag bestaan uit een platdak of uit een kap met een dakhelling van maximaal 55.

4. Met deze beperking van de oppervlakte voor aan-, uit- en bijgebouwen worden de volgende doelen nagestreefd. Een ruim bouwvlak is primair bedoeld voor enige flexibiliteit in de situering van het hoofdgebouw en niet om het vol te bouwen met bijgebouwen. Daarnaast wordt met deze bebouwingsregeling een duidelijk onderscheid tussen de (dominante) hoofdbouwmassa en de (ondergeschikte) bijgebouwen bevorderd, doordat zoveel mogelijk functies in het hoofdgebouw zullen worden opgenomen. Tot slot wordt de hoeveelheid bijgebouwen in zij- en achtertuinen beperkt tot wat bij een woning redelijkerwijs nodig is. Hiermee wordt voorkomen dat tuinen onnodig dichtslibben. Voor grote(re) percelen geldt dat de bebouwde oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen toe mag nemen, naarmate het perceel groter is.

Artikel 3.4 Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Artikel 2.7 Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 lid 3 Bor.

Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het uitbreiden van een hoofdgebouw, zijnde een woning of een wooneenheid met een bouwwerk, geen gebouw zijnde onder de voorwaarden dat:

  • a.

    Een zwembad uitsluitend mag worden gesitueerd achter (het verlengde van) de achtergevel en op een afstand van minimaal 1.00m tot zowel de zijdelingse perceelsgrens als tot de achtergrens;

  • b.

    Overkappingen op een kleinere afstand dan 3.00m van de voorgevel of voor de voorgevel mogen worden gebouwd, mits:

    • 1.

      de diepte van de overkapping niet meer bedraagt dan 1,50m;

    • 2.

      de breedte niet meer bedraagt dan maximaal 2/3 van de breedte van de gevel waaraan gebouwd wordt;

    • 3.

      de hoogte van de overkapping niet hoger dan 0,30m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en het hoofdgebouw;

    • 4.

      de overkapping niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

  • c.

    Overkapping op een kleinere afstand dan 3.00m van de voorgevel of voor de voorgevel mogen bij het bouwtype vrijstaand over de volle breedte van de oorspronkelijke voorgevel worden gebouwd, mits:

    • 1.

      de diepte van de overkapping niet meer bedraagt dan 1,50m;

    • 2.

      het hoofdgebouw met een erker wordt uitgebreid dan wel al met een erker is uitgebreid;

    • 3.

      de diepte van de voortuin dient minimaal 4.50m te bedragen;

    • 4.

      de hoogte van de overkapping niet hoger dan 0,30m boven de bovenkant van de scheidings-constructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en het hoofdgebouw;

    • 5.

      de overkapping niet leidt tot een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving.

  • d.

    Voor pergola’s bij een woning geldt dat deze gebouwd mogen worden mits:

    • 1.

      de hoogte maximaal 3.00m is, en

    • 2.

      het oppervlak niet groter is dan 25m2;

  • e.

    Een erfafscheiding hoogstens 2.00m mag zijn. Hierbij geldt dat erfafscheidingen die vóór de voorgevelrooilijn gebouwd worden niet hoger mogen zijn dan 1.00m. Van deze eis kan worden afgeweken indien er sprake is van een hoeksituatie. In een hoeksituatie kan tot 2.00m een erfafscheiding worden gebouwd die vanaf 1.00m een open constructie heeft, mits de verkeersveiligheid gewaarborgd wordt (bijvoorbeeld een erfafscheiding voorzien van een gaashekwerk).

  • f.

    Per bouwperceel mag maximaal 1 vlaggenmast worden geplaatst, welke een hoogte van maximaal 6.00m mag hebben;

  • g.

    In afwijking van artikel 3.4 lid e mogen bij een bouwperceel van een bedrijf maximaal 5 vlaggenmasten worden geplaatst, welke een hoogte van maximaal 8.00m mag hebben;

  • h.

    Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen:

    • 1.

      een hoogte van maximaal 3.00m hebben en

    • 2.

      niet voor de voorgevelrooilijn zijn gesitueerd;

  • i.

    Voor alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de gronden gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan voor minimaal 25m2 onbebouwd dienen te blijven.

Artikel 3.5 Dakkapel, dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Artikel 2.7 Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 lid 4 Bor.

Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het uitbreiden van een hoofdgebouw, zijnde een woning of een wooneenheid met een dakkapel, dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding, mits:

  • a.

    de uitbreiding stedenbouwkundig aanvaardbaar is;

  • b.

    artikel 3.5 is niet van toepassing indien sprake is van een ondergeschikte dakkapel.

Voor de beoordeling of van een ondergeschikte dakkapel sprake is, geldt de onderstaande uitleg.

Dakkapellen kunnen in een bepaalde omvang invloed hebben op de goothoogte. Zolang dakkapellen een ondergeschikte toevoeging zijn aan het dakvlak, zal de bestaande goothoogte niet worden verhoogd. Dakkapellen kunnen echter van een zo grote omvang zijn – en dus niet meer ondergeschikt – dat feitelijk sprake is van een gootverhoging.

Dakkapellen die binnen onderstaande maatvoeringseisen vallen worden aangemerkt als een ondergeschikte toevoeging aan het dakvlak.

Een dakkapel die buiten deze maatvoeringseisen valt verhoogt de goothoogte.

  • -

    plaatsing en aantal dakkapel

  • -

    maatvoering dakkapel: plat afgedekte of aangekapte dakkapel

  • -

    vormgeving dakkapel

De maatvoeringseisen zijn afgestemd op wat bij de sneltoetscriteria in de welstandsnota nog als dakkapel van ondergeschikte betekenis wordt aangemerkt. In de welstandsnota zijn grootte/ omvang van een dakkapel benoemd.

plaatsing en aantal dakkapel:

  • -

    bij meerdere dakkapellen een tussenruimte van minimaal 1.00m;

  • -

    niet meer dan twee vergunningsplichtige dakkapellen per woning op het betreffende dakvlak per woning;

afbeelding binnen de regeling

maatvoering dakkapel:

plat afgedekte dakkapellen:

  • -

    hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het achterdakvlak of een niet naar openbaar gebied toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak met een maximum van 1,75m gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim (zie afbeelding 1);

  • -

    hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het voordakvlak of een naar openbaar gebied toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak met een maximum van 1.50m gemeten vanaf voet dakkapel tot bovenzijde boeiboord of daktrim (zie afbeelding 1);

  • -

    breedte in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de bovenzijde/dakrand van de dakkapel) (zie afbeelding 2);

aangekapte dakkapellen:

  • -

    afstand tussen de voet van de dakkapel en de gootlijn van de dakkapel maximaal 1.50m, totale hoogte maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het achterdakvlak of een niet naar openbaar gebied toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak (zie afbeelding 3);

  • -

    breedte in totaal maximaal 50% van de breedte van het dakvlak gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel (bij kilkepers gemeten aan de bovenzijde/nok van de dakkapel) (zie afbeelding 4);

vormgeving dakkapel:

-plat afgedekt of bij een dakhelling groter dan 45° desgewenst een aangekapte dakkapel met een minimale dakhelling van 25°;

afbeelding binnen de regeling

4 Gebruiken van gronden of bouwwerken voor evenementen binnen bebouwde kom

Artikel 2.7 Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 lid 8 Bor.

Artikel 4.1 Gebruiken van gronden of bouwwerken voor evenementen binnen bebouwde kom

Burgemeester en wethouders kunnen toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken voor een evenement binnen de bebouwde kom, onder de voorwaarden dat:

  • a.

    op één locatie niet meer dan 3 evenementen per jaar mogen worden gehouden;

  • b.

    het evenement niet meer dan maximaal 15 dagen mag duren, inclusief het opbouwen en afbreken van de voorzieningen voor het evenement;

  • c.

    de brand- en constructieve veiligheid van het bouwwerk en de naastgelegen bouwwerken niet worden aangetast en

  • d.

    de naastgelegen omgeving niet onevenredig wordt aangetast, waarbij in ieder geval de aspecten verkeer, parkeren en geluid zijn afgewogen.

5 Wijziging van het gebruik van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten

Artikel 2.7 Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 lid 9 Bor.

Artikel 5.1 Publiek aantrekkende beroep- of bedrijfsactiviteiten aan huis

Burgemeester en wethouders kunnen onder de navolgende voorwaarden toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het in gebruik nemen van een – deel van een - tot woning bestemd hoofdgebouw en/of een bijbehorend bouwwerk, hierbij ten behoeve van een publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteit:

  • a.

    maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van gerealiseerde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50m² mag worden gebruikt voor publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

  • b.

    degene die de activiteiten in de woning of het bijgebouw zal uitvoeren, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;

  • c.

    het gebruik mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting- en parkeersituatie ter plaatse;

  • d.

    de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in een woonomgeving;

  • e.

    de activiteit mag niet vergunningplichtig volgens de Wet milieubeheer zijn;

  • f.

    er mag geen detailhandel plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit en wel in verband met de activiteit.

Artikel 5.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen onder de navolgende voorwaarden toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het in gebruik nemen van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte voor mantelzorg mits:

  • a.

    dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;

  • b.

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;

  • c.

    de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen toegestane bijgebouwen, met een maximale bebouwde oppervlak van 80m2;

  • d.

    burgemeester en wethouders trekken de toestemming om af te wijken van het bestemmingsplan in, indien de noodzaak vanuit mantelzorg niet meer aanwezig is;

  • e.

    de mantelzorger is verplicht binnen twee maanden na het beëindigen van de mantelzorg, dit te melden bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.3 Gebruiken van gronden of bouwwerken voor seksinrichtingen en escortbedrijven

Burgemeester en wethouders kunnen een toestemming verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan voor het gebruiken van gronden of bouwwerken voor een seksinrichting of om een escortbedrijf te exploiteren, onder de voorwaarden dat:

  • a.

    indien het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd is gelegen in het bestemmingsplan Nuenen Centrum 2012;

  • b.

    het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd de bestemming centrum en de functieaanduiding horeca (bestemmingsplan Nuenen Centrum 2012) heeft;

  • c.

    de afstand van het pand waarin de seksinrichting wordt gevestigd tot kerken, moskeeën en scholen (en andere door kinderen gebruikte gebouwen) ten minste 50 meter bedraagt;

  • d.

    binnen gemeentegrenzen voor maximaal één seksinrichting of escortbedrijf een vergunning wordt verleend.

6 Tijdelijke afwijking tweede woning op perceel gedurende bouwwerkzaamheden

Artikel 2.12 lid 2 Wabo, artikel 2.23 Wabo en 2.24 Wabo.

Artikel 6.1 Tijdelijk afwijking tweede woning op perceel gedurende bouw werkzaamheden

Onder de navolgende voorwaarden kan het college van burgemeester en wethouders medewerking verlenen voor het tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan voor het in gebruik nemen van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte:

  • a.

    de tijdelijke bewoning is uitsluitend toegestaan in een daarvoor geschikt bouwwerk;

  • b.

    om overlast richting de belendende percelen te voorkomen worden naast de voorgaande bepalingen de volgende voorwaarden opgesteld:

    • 1.

      de afstand van de tijdelijke bouwwerken ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 2.00m te bedragen;

    • 2.

      het bouwwerk dient binnen 3 maanden na oplevering van de woning te worden verwijderd.

7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Hardheidsclausule

Artikel2.7Bor in samenhang met bijlage II, artikel 4 en artikel 5 Bor

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzonder individuele gevallen en omstandigheden van de beleidsregels afwijken. Het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid wordt terughoudend en gemotiveerd toegepast om geen afbreuk te doen aan deze beleidsregels (4:84 Awb).

Artikel 7.2 Planschadeverhaalsovereenkomst

Artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2º en onder 3º Wabo

Burgemeester en wethouders sluiten een planschadeverhaalsovereenkomst in de gevallen van:

  • a.

    artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2 Wabo (planologische kruimelgevallen) indien het toepassen van de bevoegdheid tot het afwijken van een bestemmingsplan kan leiden tot een waardevermindering van de omliggende bebouwing, welke het normaal maatschappelijk risico kan overstijgen. De overeenkomst dient door partijen te zijn ondertekend, voordat het besluit tot het verlenen van de medewerking wordt genomen;

  • b.

    artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3 Wabo (omgevingsvergunnningen met uitgebreide procedure). De medewerking voor deze gevallen wordt uitsluitend verleend, indien tussen initiatiefnemer en gemeente een planschadeverhaalsovereenkomst is gesloten. De overeenkomst dient door partijen te zijn ondertekend, voordat aan de raad de verklaring van geen bedenkingen wordt gevraagd en de ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage wordt gelegd.

Artikel 7.3 Overgangsrecht

Bouwwerken die aanwezig zijn op het tijdstip van de ter inzage leggen van dit beleid dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouw- dan wel omgevingsvergunning ingevolge de Woningwet respectievelijk de Wabo, en die afwijken van deze beleidsregels en overeenstemming zijn met het voorliggende ‘Afwijkingenbeleid bebouwde kom, 1ste wijziging 2012 vastgesteld 13 februari 2012, mogen, behoudens onteigening overeenkomstig de wet als zodanig worden gebouwd.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding beleidsregels

De beleidsregels ‘Afwijkingenbeleid bebouwde kom, herziening 2013, 1e wijziging’ treden in werking de dag na de openbare bekendmaking hiervan en zijn van toepassing op aanvragen om omgevingsvergunning waarop de dag na de openbare bekendmaking een besluit wordt genomen.

Aldus op 29 juli 2014 vastgesteld

door burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen c.a.

de secretaris,

de burgemeester,

N.J.H. Scheltens

M.J. Houben MBA

Toelichting Beleidsregels voor het beoordelen van verzoeken om van een bestemmingsplan af te wijken, die zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Nuenen c.a.

Hoofdstuk 1 - Inleiding

Paragraaf 1.1 Inleiding

Een omgevingsvergunning wordt verleend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen of gebruik dan wel het uitvoeren van werk, de zogenoemde ‘aanlegwerkzaamheden’ wordt in beginsel alleen verleend als de aanvraag in overeenstemming is met het bestemmingsplan.

Een aanvraag is echter niet altijd in overeenstemming met een bestemmingsplan. Soms kan dan toch een omgevingsvergunning worden verleend. Er bestaan verschillende gevallen: de binnenplanse afwijking, het planologische kruimelgeval en de buitenplanse afwijking.

Binnenplanse afwijking

Een bestemmingsplan biedt soms de mogelijkheid om af te wijken van de bestemmingsplanregels, de zogenaamde binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Deze afwijkingsregels zijn in een bestemmingsplan vastgelegd.

Planologisch kruimelgeval

Daarnaast kan, indien een binnenplanse afwijking niet voldoende mogelijkheden biedt om medewerking te verlenen, op grond van het ‘Besluit omgevingsrecht’ (Bor) van een bestemmingsplan worden afgeweken. Een dergelijke toestemming wordt ‘planologische kruimelgeval’ genoemd. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid en het planologisch kruimelgeval zijn beide een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders (college). Op aanvragen om omgevingsvergunning met deze mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan dient binnen 14 weken (8 weken met een mogelijke verlenging van maximaal 6 weken) een besluit te zijn genomen. De aanvragen om omgevingsvergunningen volgen de reguliere omgevingsvergunningprocedure.

Buitenplanse afwijking

Daarnaast geldt voor de gevallen die niet onder voorgaande afwijkingen vallen nog een derde mogelijkheid om van het bestemmingsplan af te wijken, een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid. Deze bouwplannen ‘overstijgen’ als het ware de inhoud en de mate van de afwijking van het bestemmingsplan van een planologische kruimelgeval. Voor deze afwijkingsmogelijkheid geldt een zogenaamde uitgebreide omgevingsvergunningprocedure. Ook hierbij is het college het bevoegde orgaan. Een buitenplanse afwijking dient vergezeld te gaan van een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’. Bij de uitgebreide procedure dient binnen 32 weken een beslissing te worden genomen (26 weken, met een mogelijke verlening van maximaal 6 weken).

Een aanvrager kan verzoeken om een afwijking van het bestemmingsplan. Maar ook als daar niet om is gevraagd, moet een aanvraag om omgevingsvergunning, die in strijd is met het bestemmingsplan, worden gezien als een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan overeenkomstig artikel 2.12 Wabo. Zie artikel 2.10, lid 2 Wabo.

In overeenstemming met artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen door het college beleidsregels worden vastgesteld voor de beoordeling van dergelijke verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan.

Aan de hand van deze beleidsregels kan dan een beslissing worden genomen over het medewerken aan of het weigeren van een afwijking van het bestemmingsplan.

De onderhavige beleidsregels voorzien in een afwegingskader voor het al dan niet medewerking verlenen aan planologische kruimelgevallen, tijdelijke afwijkingen van het bestemmingsplan en buitenplanse afwijkingen.

Door het vaststellen van dit beleid stemt het college op voorhand toe om in principe medewerking te verlenen aan een afwijking als deze voldoet aan de opgenomen criteria.

Het beleid is vastgelegd in de vorm van onderstaande beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Paragraaf 1.2 Doel en functie afwijkingenbeleid

De beleidsregels hebben tot doel om bij concrete verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan en een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van het verlenen van medewerking kan worden gevormd. Verder geldt in het algemeen voor besluiten dat ze moeten berusten op een deugdelijke motivering en dat die motivering moet worden opgenomen in het desbetreffende besluit. Is een besluit echter genomen op basis van een beleidsregel, dan is er sprake van een lichtere motiveringsplicht. Voorwaarde is wel dat de beleidsregels deugdelijk zijn gemotiveerd en gepubliceerd.

Tenslotte geven beleidsregels de burgers inzicht in de wijze waarop het bestuursorgaan een verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan beoordeelt. Transparantie van besluitvorming geeft het overheidshandelen meer legitimiteit en draagt bij aan de rechtszekerheid.

Paragraaf 1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat over de voorbereidingsprocedure van een omgevingsvergunning, het algemene toetsingskader voor afwijkingen van bestemmingsplannen, de reikwijdte van de beleidsregels en het afwijken van beleidsregels. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planologische beoordeling en de af te wegen privaatrechtelijke aspecten. De gevallen die voor het afwijken van het bestemmingsplan in aanmerking komen staan in hoofdstuk 4 benoemd. Het vormt het toetsingskader van de beleidsregels. Onder andere is in dit hoofdstuk ook een hardheidsclausule opgenomen.

Hoofdstuk 2 - Algemeen

Paragraaf 2.1 Reguliere of uitgebreide procedure

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo onderscheidt twee procedures: de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

De reguliere procedure wordt standaard gevolgd, tenzij anders is bepaald in artikel 3.10 van de Wabo. Uit dit artikel is op te maken dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3 º van de Wabo, de uitgebreide procedure moet worden gevolgd.

Reguliere voorbereidingsprocedure

Een groot verschil tussen de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure is dat bij de uitgebreide, de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' moet worden gevolgd (afdeling 3.4 Awb).

De binnenplanse afwijkingen en de kruimelgevallen vallen sinds de Wabo onder de reguliere procedure. Deze mogelijkheden tot het afwijken van een bestemmingsplan zijn namelijk niet in artikel 3.10 Wabo opgenomen. Bij deze afwijkingen hoeft dus niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te worden doorlopen. Bij het afwijken van een bestemmingsplan met de reguliere procedure is er geen sprake van een zienswijzenprocedure. Daarnaast moet een reguliere procedure voor een omgevingsvergunning binnen 8 weken (artikel 3.9 lid 1 Wabo) worden doorlopen (exclusief termijn aanvullende stukken en eventuele verdaging). Als de wettelijke termijn wordt overschreden, dan ontstaat er een van rechtswege verleende vergunning.

Uitgebreide voorbereidingsprocedure

De uitgebreide voorbereidingsprocedure kent geen fatale termijn, maar kent wel een beslistermijn van 26 weken (artikel 3:18 Awb). Het voornaamste verschil tussen de reguliere en de uitgebreide procedure is dat bij de uitgebreide procedure de ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’ (afdeling 3.4 Awb) van toepassing is. Artikel 3.10 Wabo vermeldt dat voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ en waar alleen vergunning voor kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3° Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Dit geldt ook voor een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan5. De overige afwijkingsmogelijkheden worden niet genoemd en vallen dus onder de reguliere voorbereidingsprocedure.

5. De Eerste Kamer heeft op 26 maart 2013 ingestemd met het wetsvoorstel inzake het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (nr. 33135). De wetswijziging is op 25 april 2013 gedeeltelijk in werking getreden (Stb. 2013, 145, 24 april 2013). Voor de wetswijzigingen van de Wabo geldt dat het Besluit omgevingsrecht op onderdelen ook wijzigt. De tijdelijk afwijking in artikel 2.12 lid 2 Wabo komt te vervallen. De tijdelijke afwijking voor maximaal 10 jaar wordt opgenomen in artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Naar verwachting treedt de Bor in oktober 2014 in werking.

Paragraaf 2.2 Flexibiliteitsbepalingen afwijken van een bestemmingsplan

De Wabo spreekt van het verlenen van medewerking of het geven van een toestemming ‘om af te wijken’ van een bestemmingsplan.

Voor de leesbaarheid en een goede beeldvorming van de situatie onder de Wabo zijn deze afwijkingen in dit voorstel volgens onderstaande tabel benoemd.

Wabo – ‘term’

Wabo - artikel

Procedure

Omgevingsvergunning met binnenplanse afwijking

2.12 lid 1, onderdeel a, onder 1º

Regulier – 8 weken

Omgevingsvergunning met afwijking planologische kruimelgeval

2.12 lid 1, onderdeel a, onder 2º

Regulier – 8 weken

Omgevingsvergunning met afwijking grote ruimtelijke projecten

2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3º

Uitgebreid – 26 weken

Omgevingsvergunning tijdelijk afwijken bestemmingsplan

2.23 en 2.4

Regulier – 8 weken

Omgevingsvergunning tijdelijk afwijken bestemmingsplan

2.12 lid 2

Uitgebreid – 26 weken

Als gevolg van wetswijzigingen op landelijk niveau is de afgelopen jaren enigszins verwarring ontstaan. Min of meer dezelfde mogelijkheden om af te wijken van een bestemmingsplan zijn in opeenvolgende wetten anders benoemd. Omdat nog veel ‘oude’ bestemmingsplannen gelden, kan men daarom in de voorschriften van bestemmingsplan verschillende termen tegenkomen, zoals ‘vrijstelling’, ‘ontheffing’ of ‘afwijking bij omgevingsvergunning’. Daarmee wordt echter allemaal hetzelfde bedoeld; je mag op grond van die bepaling afwijken van het bestemmingsplan.

Daarnaast biedt de wetgeving ook de mogelijkheid buiten het bestemmingsplan om van het bestemmingsplan af te wijken. Ook daarvoor zijn in de afgelopen jaren verschillende termen gebruikt, zoals ‘vrijstelling’, ‘kruimelgeval’, ‘projectbesluit’, en ‘afwijking bij omgevingsvergunning via een uitgebreide procedure’.

Ook op al deze afwijkingsmogelijkheden is dit beleid van toepassing.

Kortom, dit beleid is van toepassing op de voorschriften van bestemmingsplannen en op wettelijke mogelijkheden om van bestemmingsplannen af te wijken.

Paragraaf 2.3 Reikwijdte beleidsregels

Binnenplanse afwijking

De binnenplanse afwijkingsmogelijkheden zijn tegenwoordig opgenomen in artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 1º van de Wabo. Het gaat om die situaties waarin het college op grond van de bestemmingsplannen de bevoegdheid heeft om medewerking te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan. Deze regels bieden de mogelijkheid een beperkte mate van flexibiliteit in het bestemmingsplan in te bouwen.

Dit kunnen voorwaarden zijn waarbij tot een bepaalde maatvoering van het bestemmingsplan kan worden afgeweken of een bepaalde gebruiksactiviteit is toegestaan. In het algemeen geldt dat in deze voorwaarden ook een belangenafweging is opgenomen dat omwonenden geen onevenredige hinder ondervinden. (bijvoorbeeld: privacy, schaduwwerking).

De bestemmingsplannen van de gemeente Nuenen voldoen, op een enkeling na, aan de actualisatieplicht van de Wro. Dit betekent dat een bestemmingsplan niet ouder mag zijn dan 10 jaar. Sinds 2008 zijn de bestemmingsplannen geactualiseerd, dit traject is in 2013 afgerond.

In deze herziening van het afwijkingenbeleid zijn de toetscriteria van de beleidsregels niet van toepassing op de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden van de bestemmingsplannen in de bebouwde kom.

Medewerking aan een binnenplanse afwijking is slechts mogelijk als wordt voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde voorwaarden voor afwijking.

Planologisch kruimelgeval

De zogenaamde ‘planologische kruimelgevallen’ zijn in de Wabo opgenomen in artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 2º van de Wabo, gecombineerd met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en in samenhang met artikel 4 en artikel 5 van bijlage II van het Bor. De beleidsregels zijn hoofdzakelijk gericht op de planologische kruimelgevallen, zoals opgenomen in de lijst van artikel 4 en artikel 5 van bijlage II van het Bor. In het kort wordt deze lijst ook wel de ‘kruimelgevallenlijst’ genoemd.

Deze wettelijke bepalingen geven een behoorlijke ruimte. Gelet hierop is het wenselijk een gemeentelijk beleid te hebben waarin het toepassingsbereik nader wordt aangegeven, mede ter bescherming van de belangen van naastgelegen percelen.

In artikel 2.1 zijn de algemene toets criteria opgenomen. Deze zijn van toepassing op alle kruimelgevallen. De belangenafweging aan de hand van deze criteria wordt verricht in verhouding tot de inhoud en de mate van afwijking van het bouwplan van het bestemmingsplan.

In de artikelen 3.1 t/m 6.1 van de beleidsregels zijn de toetscriteria voor enige concrete gevallen van bouwplannen/ gebruiksactiviteiten uit de kruimelgevallen lijst van artikel 4, bijlage II van het Bor opgenomen.

Bij een bouwplan dat valt onder een van de artikelen van de concrete gevallen geeft het college in principe op voorhand aan om medewerking te verlenen aan een afwijking, mits deze voldoet aan de opgenomen criteria.

Voor de beoordeling om aan een planologisch kruimelgeval medewerking te verlenen is het afwijkingenbeleid dus onverkort van toepassing (artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 2 º van de Wabo).

Planologische kruimelgeval uitzondering voor Beschermd dorpsgezicht, gemeentelijk of rijksmonument

Bij een bouwplan gelegen in het ‘beschermd dorpsgezicht’6 of dat betrekking heeft op een gebouw dat is aangewezen als gemeentelijk of rijksmonument, is een specifieke afweging en maatwerk gewenst. Dit ter bescherming van het gebied waar het bouwplan in ligt of de bijzondere status dat het bouwwerk heeft. De criteria voor concrete gevallen van bouwplannen/ gebruiksactiviteiten uit kruimelgevallenlijst zijn samengesteld op basis van in het algemeen veel voorkomende bouwwerken en veel voorkomende situaties ( artikelen 3.1 t/m 3.5, 4.1 en 5.1 t/m 5.3). Om een belangenafweging te kunnen uitvoeren waarin het monumentale belang voldoende wordt beschermd zijn deze artikelen daarom ontoereikend.

6. Het Park is op 16 juni 2008 door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als 'beschermd dorpsgezicht' aangewezen De status 'beschermd dorpsgezicht' is overgenomen in het bestemmingsplan ‘Nuenen Centrum 2012’, vastgesteld door de raad op 27 juni 2013.

Bij een planologische kruimelgeval gelegen in het gebied Beschermd dorpsgezicht van Nuenen zoals opgenomen in het bestemmingsplan Nuenen Centrum 2012 of zijnde een gemeentelijke of monumentaal monument vindt de belangenafweging aan de hand van de algemene criteria in artikel 2.1 plaats.

Afwijken van het bestemmingsplan grote ruimtelijke projecten

Het is mogelijk dat een aanvraag om omgevingsvergunning niet past binnen de afwijkingsregels van het bestemmingsplan en geen bouwplan is zoals benoemd in de landelijke lijst van planologische kruimelgevallen waarvoor afwijking buitenplans mogelijk is. In het algemeen zijn dit de grote ruimtelijke projecten.

In artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 3º Wabo is voor deze gevallen een derde mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het bestemmingsplan, te weten de ‘omgevingsvergunning met de uitgebreide procedure’. (De vroegere artikel 19 WRO-vrijstelling of het projectbesluit.)

Een omgevingsvergunning met een uitgebreide procedure bevat een motivering van het besluit in de vorm van een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’. Uit de wettelijke verplichte ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ moet blijken dat het ruimtelijk project ruimtelijk inpasbaar is.

Van het afwijkingenbeleid is bij deze afwijkingsmogelijkheid alleen van toepassing de beoordeling voor het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst.

Tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan

Het is mogelijk tijdelijk een bouwwerk te plaatsen, waarbij het gebruik in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bouwwerk in strijd is met regels van het bestemmingsplan. Het college stelt in de omgevingsvergunning dan een termijn van maximaal 5 jaren, waarna de vergunninghouder de plicht heeft om de oorspronkelijke situatie weer te herstellen.. Een vergunning wordt dan verleend op grond van artikel 2.23 Wabo en 2.24 Wabo. De aanvraag doorloopt de reguliere voorbereidingsprocedure.

Indien de aanvraag een tijdelijk bouwwerk betreft en het gebruik is in strijd met het bestemmingsplan, dient de uitgebreide voorbereidingsprocedure van artikel 2.12 lid 2 Wabo7 te worden gevolgd. De aanvraag om omgevingsvergunning voor het tijdelijke bouwwerk wordt dan tevens gedurende zes weken ter inzage gelegd.

7. Per 25 april 2013 is de gewijzigde Crisis en herstelwet in werking getreden. Hier wijzigt de Wabo op onderdelen. Voor de wetswijzigingen van de Wabo geldt dat het Besluit omgevingsrecht ook op onderdelen ook wijzigt. De tijdelijk afwijking in artikel 2.12 lid 2 Wabo komt te vervallen. De tijdelijke afwijking voor maximaal 10 jaar wordt opgenomen in artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Naar verwachting treedt de Bor in oktober 2014 in werking.

Bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan Nuenen-West’

Voor het ‘Uitbreidingsplan Nuenen-West’ is er expliciet voor gekozen om een afzonderlijk afwijkingenbeleid op te (gaan) stellen. Dat beleid houdt verband met specifieke stedenbouwkundige afwegingen voor dat gebied.

Het voorliggende beleid is niet van toepassing op het plangebied van ‘Uitbreidingsplan Nuenen-West’.

Paragraaf 2.4 Afwijken van beleidsregels (hardheidsclausule)

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Op grond van artikel 4:81, lid 1 Awb kan een bestuursorgaan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een aan het bestuursorgaan toekomende bevoegdheid. Dergelijke beleidsregels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de bevoegdheid die is neergelegd in artikel 2.12 Wabo om in geval van strijd met het bestemmingsplan van dat bestemmingsplan af te wijken.

Het vaststellen van beleidsregels geeft in de eerste plaats een adequate motivering van het beleid van het college in geval van een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan, evenals de reden om een dergelijk verzoek te honoreren of af te wijzen (artikel 4:82 Awb). Daarnaast vergroot het stellen van beleidsregels de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid, doordat deze het college dwingen te handelen in overeenstemming met de beleidsregel (artikel 4:84 Awb). Hierdoor is het voor een ieder op voorhand duidelijk wanneer wel en wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De in deze beleidsregels vastgelegde mogelijkheden tot het afwijken van het bestemmingsplan wordt in het kort ook wel de inherente afwijkingsbevoegdheid genoemd. In Nuenen is dit in onderhavige beleidsregels, zijnde het Afwijkingenbeleid – bebouwde kom vastgelegd.

Hardheidsclausule

Artikel 4:84 Awb biedt naast de verplichting te handelen in overeenstemming met een beleidsregel, tevens de mogelijkheid hiervan af te zien. Deze situatie doet zich voor indien het handelen conform de beleidsregel voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Op grond hiervan is het mogelijk om in bijzondere, individuele gevallen, waarin door de beleidsregels niet is of kon worden voorzien8, af te wijken van de algemeen geldende beleidsregels.

8. Zie: ABRvs nr 201209559, gemeente Dantumadiel , 26 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:58)

De hardheidsclausule mag dus niet in herhaling worden toegepast voor een reeks bouwplannen. De hardheidsclausule mag ook niet worden toegepast als het college van mening is dat een strikte toepassing van deze beleidsregels bij een reeks van gevallen tot een resultaat leidt dat aan het doel van het beleid en de onderliggende regelgeving voorbij schiet. In deze situaties is ook sprake van een voorzienbare situatie.

De beleidsregels moeten dan eerst worden aangepast voordat op grond van de beleidsregels medewerking aan een dergelijk bouwplan kan worden verleend9. Dit vanuit een oogpunt van objectiviteit, transparantie en rechtszekerheid10.

9. Zie: ABRvS nr. 200102678 JB 2002/269, ro 2.3, 2.3.1 en nr. 200102673, JB 2002/245, ro 2.3, 2.3.1

10. Zie: CBB nr. AWB 05/855 en AWB861 19 december 2007, JB 2008/67, ro 5.4

Artikel 4:84 Awb staat er niet aan in de weg dat in de beleidsregels zelf een hardheidsclausule is opgenomen11. De hardheidsclausule en artikel 4:84 Awb zijn van gelijke strekking. In het afwijkingenbeleid is dit in artikel 7.1 hardheidsclausule opgenomen.

11. Zie: ABRvS nr 200803916 Uithoorn 18 februari 2009 ro 2.2.3

Hoofdstuk 3 - Planologische beoordeling

  

Paragraaf 3.1 Planologische beoordeling

3.1.1 Algemene beoordeling

De reikwijdte van de beleidsregels zijn in paragraaf 2.3 beschreven. Binnen de beleidsregels is een aantal gevallen te onderscheiden. Deze gevallen zijn uitgewerkt in de regels van het afwijkingenbeleid. Als zich een dergelijk geval voordoet, wordt deze conform de beleidsregel behandeld. In beginsel is er dus geen extraplanologische afweging meer nodig.

Een aanvraag om omgevingsvergunning kan de volgende stappen doorlopen als blijkt dat deze niet voldoet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan.

  • a.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruik is vergunningsvrij (artikel 2 en 3 bijlage II van het Bor en het bestemmingsplan). Een aanvraag om omgevingsvergunning hoeft niet te worden ingediend. Het afwijkingenbeleid is niet van toepassing.

  • b.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voldoet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan.

  • De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is niet van toepassing.

  • c.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voldoet niet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan, maar het bouwplan voldoet wel aan de afwijkingsregels van het bestemmingsplan.

  • Medewerking wordt verleend aan het verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is niet van toepassing (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid).

  • d.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning voldoet niet aan de directe bouw- en/ of gebruiksregels van het bestemmingsplan en het bouwplan voldoet niet aan de afwijkingsregels van het bestemmingsplan, maar het bouwplan valt wel binnen de benoemde soorten gevallen van artikel 4, bijlage II van het Bor (planologisch kruimelgeval):

    • -

      het is een bouwplan dat is benoemd in en voldoet aan de artikelen 3.1. t/m 5.3 afwijkingenbeleid en voldoet aan artikel 2.1 van het afwijkingenbeleid.

      Medewerking wordt verleend aan het verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is toepassing (planologische kruimelgevallenregeling).

    • -

      het is een bouwplan dat niet is benoemd in de artikelen 3.1. t/m 5.3 afwijkingenbeleid en voldoet aan artikel 2.1 van het afwijkingenbeleid.

    • Medewerking wordt verleend aan het verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning wordt verleend. Het afwijkingenbeleid is toepassing (planologische kruimelgevallenregeling).

    • -

      het is een bouwplan, die het college niet had kunnen voorzien bij het opstellen van de beleidsregel.

    • In bijzonder individuele gevallen en omstandigheden kan het college afwijken van de beleidsregels. Het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid wordt terughoudend en gemotiveerd toegepast om geen afbreuk te doen aan deze beleidsregels (hardheidsclausule, artikel 4:84 Awb). Artikel 2.1 van het afwijkingenbeleid is van overeenkomstige toepassing (planologische kruimelgevallenregeling).

  • e.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning is een bouwplan zoals benoemd in de aanhef onder d, maar voldoet niet aan een van de situaties van de opsomming onder d.

  • De aanvraag en het verzoek om af te mogen wijken van het bestemmingsplan wordt geweigerd12.

  • f.

    Een aanvraag om omgevingsvergunning is een bouwplan zoals benoemd in de aanhef onder d, maar voldoet niet aan een van de situaties van de opsomming onder d.

  • Uit onderzoek blijkt dat bij een reeks van gevallen een strikte toepassing van het afwijkingenbeleid tot een resultaat leidt dat het doel van het afwijkingenbeleid en de onderliggende regelgeving voorbij schiet. In een dergelijke situatie zal het college, na belangenafweging tot het wijzigen van het afwijkingenbeleid.

  • g.

    Een bouwplan valt niet binnen de categorieën van gevallen van artikel 4, bijlage II van het Bor (planologisch kruimelgeval). De voorgaande situaties onder a t/m e zijn dus niet van toepassing. Het betreft een aanvraag om een tijdelijke woning gedurende bouwwerkzaamheden. Het afwijkingenbeleid is van toepassing.

  • h.

    Een bouwplan valt niet binnen de categorieën van gevallen van artikel 4, bijlage II van het Bor (planologisch kruimelgeval). De voorgaande situaties onder a t/m e zijn dus niet van toepassing. Indien een bouwplan ruimtelijk inpasbaar is kan via de volgende procedures medewerking worden verleend:

    • -

      Een bouwplan waar een uitgebreide omgevingsvergunningprocedure voor wordt gevolgd (artikel 2.12, lid 1 onderdeel a, onder 3 º van de Wabo). Een goede ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van de aanvraag om omgevingsvergunning. Het afwijkingenbeleid is van toepassing (in het bijzonder sluiten planschadeverhaalsovereenkomst).

    • -

      Een procedure tot (gedeeltelijke) herziening van een bestemmingsplan (artikel 3.8 van de Wro), waardoor het bouwplan in het bestemmingsplan wordt ingepast en het bouwplan vervolgens met een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunningprocedure verleend kan worden verleend.

Uiteraard blijven de overige toetsingsgronden bij de beoordeling van het bouwplan voor bouwen en/ of gebruik overeenkomstig de Wabo van toepassing (bijvoorbeeld welstand, de bouwverordening en het Bouwbesluit).

Het verlenen van een toestemming om af te wijken van een bestemmingsplan blijft daarnaast een bevoegdheid. Het is geen verplichting van het college of bevoegde gezag om medewerking te verlenen.

12. Zie: ABRvS 201209559 Dantumadiel 26 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013.58)

3.1.2 Belangenafweging

Bij een omgevingsvergunning gaat het om een individuele concrete situatie. Dit in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij de herziening van een bestemmingsplan. Bij een omgevingsvergunning dient daarom nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen moeten voor zover als mogelijk in beeld worden gebracht. De activiteiten bouwen, aanleg van werkzaamheden en gebruik hebben naast publiekrechtelijke ook privaatrechtelijke aspecten. Indien op een bouwplan geen van de in artikel 2.10 Wabo genoemde weigeringsgronden van toepassing is, dan kunnen privaatrechtelijke aspecten niet leiden tot een weigering van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het kader van de belangenafweging in een afwijkingsprocedure moeten privaatrechtelijke aspecten echter in bepaalde gevallen wél worden meegewogen, er mag geen sprake zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering13voor de realisering van het bouwplan.

De belangenafweging is opgenomen in de algemene criteria (2.1) en is van toepassing op alle afwijkingen van de planologische kruimelgevallenlijst.

In deze paragraaf zijn de meest voorkomende belemmeringen uitgelegd, die bij het afwijken van een bestemmingsplan een nadelige invloed kunnen hebben op een naburig erf, de omgeving of voor omwonenden. Dit betekent niet dat alle aspecten van toepassing zijn op ieder verzoek om af te wijken van het bestemmingsplan.

13. Zie: ABRvS gemeente Den Haag, 201104237, 18 januari 2012/ ABRvS gemeente Zwolle, 200906091, 28 januari 2012

- Bezonning van tuinen en lichttoetreding gebouwen van naburige percelen

Bezonning van tuinen (schaduwwerking)

Bij de bepaling van de mate waarin een vermindering van de bezonning op het ene terrein als gevolg van de realisering van een bouwwerk op het andere terrein toelaatbaar blijft, geldt als uitgangspunt dat enige beperking van de bezonning acceptabel is. De beperking mag echter niet zodanig zijn dat daarmee een reële bezonning op het perceel niet meer goed mogelijk is. De afweging betreft overigens het verschil tussen enerzijds de schaduwwerking die de maximale invulling van het bestemmingsplan c.q. bouwverordening en het vergunningvrije bouwen al mogelijk maakt en de extra schaduwwerking van het ‘meerdere’ aan bebouwing, waarvoor de afwijking wordt verzocht.

Daglichttoetreding van gebouwen

Bij de toetsing van een aanvraag - waarvoor een afwijking vereist is - aan het Bouwbesluit, staat het te realiseren bouwplan centraal. De invloed die realisering van het betreffende bouwplan op de lichttoetreding tot naburige percelen zal hebben, blijft in de toets aan het Bouwbesluit buiten beschouwing. Een beperking op de lichttoetreding tot het naburige perceel moet aanvaardbaar worden geacht.

Overleggen zonnestudie

Voor de belangenafweging kan het college aanvrager verzoeken een zonnestudie uit te voeren. In een zonnestudie worden twee aspecten geanalyseerd. Wat is de invloed van het bouwplan op de schaduwwerking van naburige percelen en wat is de invloed van het bouwplan op de inval van daglicht in naastgelegen gebouwen. Een zonnestudie bestaat onder andere uit tekeningen waarop de schaduw na realisatie van het voorgenomen bouwplan zichtbaar is. De data en tijden waarop dit inzichtelijk wordt gemaakt staan vermeld. Naast de tekeningen zijn in een begeleidend schrijven de aspecten schaduwwerking en daglichttoetreding geanalyseerd.

Indien een verzoeker een zonnestudie niet wenst te overleggen kan dit leiden tot het weigeren van de afwijking van het bestemmingsplan en daarmee het weigeren van de aanvraag om omgevingsvergunning. Dit omdat aanvrager onvoldoende gegevens heeft vertrekt op basis waarvan het college een goede belangenafweging kan maken.

- Verkeer en parkeren

Uit de beoordeling van de aanvraag kan blijken dat op het vlak van verkeer aspecten wijzigen. Denk aan de verkeersbewegingen ter plaatse of in de omgeving, of de laad- en losmogelijkheden. Ook is het mogelijk dat de aanvraag om omgevingsvergunning leidt tot wijziging in de parkeerdruk. Dergelijke wijzigingen kunnen invloed hebben op de verkeersveiligheid, de leefbaarheid en het woongenot van de omgeving. In de belangenafweging zullen deze aspecten worden afgewogen.

- Privaatrechtelijke rechten (erfdienstbaarheden e.d.)

Indien bij de behandeling van de aanvraag blijkt dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering aanwezig is voor het bouwplan, dan moet de afwijking van het bestemmingsplan in beginsel worden geweigerd. Het kan echter zijn dat de eigenaar van het heersend erf bereid is af te zien van zijn recht.

Aanvrager wordt in dat geval verzocht een ondertekende verklaring van de buren te overleggen, waarin de buren akkoord gaan met de voorgenomen realisering van het bouwwerk. Indien in een dergelijke situatie de verklaring niet wordt overlegd, wordt geen toestemming gegeven van het bestemmingsplan af te wijken.

Let op: alleen wanneer echt sprake is van een evidente civielrechtelijke belemmering, hoeft daar rekening mee te worden gehouden. Van een evidente civielrechtelijke belemmering is bijvoorbeeld sprake als het bouwplan regelrecht in strijd is met de bepalingen over burenrecht uit het Burgerlijk Wetboek.

  • -

    Beperkt zakelijke rechten: indien sprake is van een dergelijk recht, dan wordt vervolgens nagegaan of het verzoek om af te wijken zal leiden tot een continue inbreuk c.q. ontoelaatbare hinder voor de uitoefening van het beperkte recht.

  • -

    Burenrecht: kortheidshalve wordt verwezen naar hoofdstuk 5 Burgerlijk Wetboek.

  • -

    Eigendom: indien de afwijking leidt tot een inbreuk van het eigendomsrecht, zonder dat daar schriftelijke toestemming voor is verleend door de rechthebbende, dan wordt geen toestemming gegeven om af te wijken van het bestemmingsplan.

3.1.3 Goede ruimtelijke onderbouwing

Bij het voeren van een uitgebreide procedure geldt dat de omgevingsvergunning voor de motivering een goede ruimtelijke onderbouwing moet bevatten (2.12 lid 1, onderdeel a, onder 3º Wabo). Bij de verplichting tot het overleggen van een goede ruimtelijke onderbouwing is de beleidsregel ‘Indieningsvereisten voor een aanvraag om uitgebreide procedure bij het afwijken van een bestemmingsplan’ van toepassing (vastgesteld 21 september 2010). Het onderzoek in de goede ruimtelijke onderbouwing staat in verhouding tot de inhoud/ omvang van het bouwplan en mate van afwijking van het bestemmingsplan.

Paragraaf 3.2 Planschadeverhaalsovereenkomst

Afwijkingen van een bestemmingsplan kunnen invloed hebben op de omgeving. De wetgever heeft bepaald dat de afwijkingen van een bestemmingsplan niet een dusdanig nadelige invloed mogen hebben dat de waarde van naastgelegen onroerend goed in waarde daalt. Een belanghebbende kan dan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in planschade.

De planschade die door het afwijken van het bestemmingsplan kan ontstaan, kan bijvoorbeeld bestaan uit een waardevermindering (vermogensschade) van het onroerend goed of uit een omzetdaling van een bedrijf (inkomensschade). Het kan gaan om planschade als gevolg van een planologische wijziging in de omgeving van het perceel (indirecte planschade) of om planschade als gevolg van een planologische wijziging op het perceel (directe planschade). Deze planologische wijziging moet een verslechtering zijn ten opzichte van het oude regime. Bij de beoordeling van de verschillende planologische regimes wordt in beginsel uitgegaan van de maximale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden die de regimes bieden. Dit is exclusief de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden van het bestemmingsplan. Dus de feitelijke situatie is niet van belang.

Voor een tegemoetkoming in planschade komt in aanmerking dat gedeelte dat niet voor rekening van een verzoeker om planschade behoort te blijven (normaal maatschappelijk risico). De wetgever heeft hiervoor een drempelbedrag in de wet opgenomen. Indien de waardevermindering, in ieder geval minder dan 2% bedraagt dan hoort dit tot het normaal maatschappelijk risico van de planschadeverzoeker.

Sluiten planschadeverhaalsovereenkomst

De gemeente Nuenen heeft als beleid dat eventuele planschadekosten voor rekening van de initiatiefnemer van het plan komen. Ter afwenteling van eventuele optredende planschade wordt tussen de initiatiefnemer en de gemeente een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

Bij planologische kruimelgevallen wordt onderzocht of het toepassen van de afwijking tot een waardevermindering van de omliggende bebouwing in de omgeving kan leiden, welke het normaal maatschappelijk risico kan overstijgen. Is hier sprake van dan wordt alleen medewerking aan de afwijking van het planologisch kruimelgeval verleend indien voordat het besluit wordt genomen een overeenkomst tussen partijen is gesloten. Indien initiatiefnemer het hier niet mee eens is kan hij een planschaderisico-analyse overleggen waaruit het tegendeel blijkt, waarna het college kan besluiten om de afwijking te verlenen. De planschade risico-analyse dient door een deskundige op dit onderdeel van het vakgebied te zijn opgesteld.

Indien het om een afwijking van artikel 2.12 lid 1, onderdeel 1, onder 3º gaat wordt altijd een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Is sprake van een bouwplan ingevolge artikel 6.12 Wet ruimtelijk ordening (Wro) dan is het afwentelen van planschade zelfs wettelijk verplicht. Dit gebeurt door het vaststellen van een exploitatieplan of het sluiten van een zogenaamde anterieure overeenkomst. De afwenteling van eventuele planschade maakt hier onderdeel van uit. Dit ook gelet op de economische uitvoerbaarheid van een aanvraag om omgevingsvergunning. Indien initiatiefnemer hieraan niet tijdig meewerkt, kan een bouwplan dat niet binnen het bestemmingsplan past economisch niet uitvoerbaar zijn, waardoor medewerking niet verleend kan worden.

De regels omtrent het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst is opgenomen in artikel 7.2 ‘planschadeverhaalsovereenkomst’ van dit beleid.

Paragraaf 3.3 Rechtsbeschermingsprocedure

Belanghebbenden hebben de mogelijkheid tot het indienen van bezwaar tegen de al dan niet verleende medewerking aan het afwijken van het bestemmingsplan. Een reclamant kan bij de Voorzieningenrechter verzoeken om een voorlopige voorziening tot het schorsen van het besluit van burgemeester en wethouders.

In een bezwarenprocedure vindt een heroverweging plaats van het oorspronkelijke besluit (het primaire besluit, ook wel het ‘besluit in primo’ genoemd). Bij de heroverweging in het kader van de bezwarenprocedure zal de belangenafweging wederom gebaseerd zijn op deze beleidsregels.

De commissie voor de bezwaarschriften zal een hoorzitting organiseren. Reclamanten, vergunninghouder en de gemeente kunnen daarbij hun standpunten uiteen zetten.

Vervolgens brengt de commissie voor de bezwaarschriften advies uit aan burgemeester en wethouders. Aan de hand van dit advies nemen burgemeester en wethouders een ‘beslissing op bezwaar’.

Tegen de beslissing op bezwaar staat beroep open bij de rechtbank.

Tegen een uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Paragraaf 3.4 Toetsen geldend beleid

Dit afwijkingenbeleid treedt in de plaats van het oude beleid ‘Afwijkingenbeleid Wabo - bebouwde kom, herziening 2013’, van 10 september 2013. Voor de toepassing van deze beleidsregel geldt het uitgangspunt dat aan het actuele beleid wordt getoetst. Het is het beleid dat geldt op het moment dat een besluit wordt genomen. In de rechtspraak heet dit ‘ex nunc’ en staat voor een toets vanuit het heden/ naar de situatie van nu. Op dit uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt indien in de loop van de procedure, met name na het indienen van bijvoorbeeld bezwaar, de regelgeving of het beleid ten nadele van de betrokkene is gewijzigd. Indien hiervan sprake is, kan na een zorgvuldige belangenafweging aan het beleid worden getoetst, zoals dat gold op het moment van het indienen van de aanvraag (‘ex tunc’).

Bijlage 1 - artikel 2.7 Bor – geldend 27 juli 2014

Artikel 2.7 Planologische gebruiksactiviteiten

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.

Bijlage 2 - artikel 4 van bijlage II Bor – geldend 27 juli 2014

Hoofdstuk IV. Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend - Bor

 

Artikel 4

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

    • a.

      binnen de bebouwde kom,

    • b.

      buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1°. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

    • 2°. de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

    • 3°. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Bijlage 3 - artikel 5 van bijlage II Bor– geldend 27 juli 2014

Lid 1 van artikel 5 is van toepassing op artikel 4 van bijlage II van het Bor

Hoofdstuk V. Bijzondere bepalingen - Bor

Artikel 5

  • 1.

    Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk.

  • 2.

    De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt.

  • 3.

    Artikel 2, onderdeel 3, is evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in:

    • a.

      een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen;

    • b.

      een ander gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding.

  • 4.

    Artikel 3, onderdelen 1 en 2, is evenmin van toepassing voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die met toepassing van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2bedraagt.

  • 5.

    Artikel 3, onderdeel 8, is evenmin van toepassing op een activiteit die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2 of 3, onderdelen 1 tot en met 7, maar niet voldoet aan de in die artikelen ten aanzien van die activiteit gestelde eisen.