Gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden

Geldend van 01-01-2014 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbaar lichaam: het openbaar lichaam bedoeld in artikel 3;

  • b.

    deelnemende gemeente: aan de regeling deelnemende gemeente;

  • c.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2

Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt in die artikelen gelezen voor gemeente, raad, college van burgemeester en wethouders, en burgemeester onderscheidenlijk openbaar lichaam, algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

§ 2. Het openbaar lichaam

Artikel 3

  • 1. Er is een openbaar lichaam Regionale dienst openbare gezondheidszorg Hollands Midden, met als uitvoerende eenheden de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Hollands Midden, bureau GHOR Hollands Midden en de Regionale Ambulancevoorziening Hollands Midden.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd te Leiden.

Artikel 4

Het openbaar lichaam heeft ten doel de belangen te behartigen van de aan de regeling deelnemende gemeenten op het terrein van de openbare gezondheidszorg, de volksgezondheid en de ambulancezorg.

Artikel 5

Het openbaar lichaam heeft tot taak:

  • 1.

    Uitvoering te geven aan de in hoofdstuk II van de Wet publieke gezondheid aan de deelnemende gemeenten opgedragen taken.;

  • 2.

    Het in stand houden van een meldkamer ambulancezorg als onderdeel van een gemeenschappelijke meldkamer en het verlenen of doen verlenen van ambulancezorg als bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg en het daartoe verwerven van een vergunning als bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke wet ambulancezorg.;

  • 3.

    De organisatie van de geneeskundige hulpverlening als bedoeld in art 2 van de Wet veiligheidsregio’s en in artikel 2 van de Wet publieke gezondheid.;

  • 4.

    Uitvoering te geven aan hetgeen bepaald is in de paragrafen 1 en 2 van Hoofdstuk 4 van de Wet kinderopvang indien en voor zover daartoe opdracht van een of meer deelnemende gemeenten is verkregen;

  • 5.

    Uitvoering te geven aan andere dan in het eerste tot en met het derde lid genoemde taken op het terrein van de gezondheidszorg indien daartoe opdracht van een of meer deelnemende gemeenten of van derden is verkregen indien en voor zover:

    • a.

      de taken redelijkerwijs aansluiten bij de in het eerste tot en met het derde lid genoemde taken en deze taken niet belemmeren;

    • b.

      de taken worden uitgeoefend tegen minimaal kostendekkende tarieven;

    • c.

      van de afnemers een bijdrage wordt verlangd in alle kosten van het aangaan dan wel beëindigen van de taken;

    • d.

      van afnemers wordt verlangd dat zij zich verbinden de taken af te nemen gedurende een minimumperiode, al dan niet met een nader te bepalen opzegtermijn.

  • 6.

    De taken, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, worden slechts op basis van een daaraan ten grondslag liggende tussen het openbaar lichaam en opdrachtgever gesloten overeenkomst uitgevoerd.

  • 7.

    Indien ten gevolge van wijziging van wettelijke regelingen, de uitvoering van werkzaamheden als bedoeld in lid 1 t/m 4 gaan strekken ter uitvoering van een andere regeling dan ter uitvoering waarvan zij ten tijde van het van kracht worden van deze regeling strekten, dan wel indien in deze werkzaamheden ten gevolge van een dergelijke wijziging veranderingen optreden, blijven zij, voor zover hun strekking en omvang door hun wijziging niet wezenlijk veranderen, behoren tot de taken die in de genoemde artikelleden aan het Openbaar Lichaam zijn opgedragen.

Artikel 6

Waar in wettelijke regelingen, op grond waarvan de taken aan het openbaar lichaam zijn overgedragen, bevoegdheden van regeling en bestuur zijn toegekend aan de gemeente, de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester, of plichten zijn opgelegd, komen die bevoegdheden toe en rusten die plichten op onderscheidenlijk het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter, tenzij de wettelijke regelingen anders bepalen een en ander behoudens hetgeen bepaald is in artikel 30, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

§ 3. Het bestuur

Artikel 7

Het openbaar lichaam heeft de volgende bestuursorganen:

  • a.

    het algemeen bestuur,

  • b.

    het dagelijks bestuur,

  • c.

    de voorzitter.

§ 4. Het algemeen bestuur

Artikel 8

  • 1. De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen door de raden van de gemeenten. De raden van de gemeenten wijzen elk één lid aan. Het aan te wijzen lid maakt deel uit van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. De raden van gemeenten wijzen voor ieder lid een plaatsvervangend lid aan. Het aan te wijzen plaatsvervangend lid maakt deel uit van het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur legt, met inachtneming van artikel 16, zesde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, verantwoording af over het door hem gevoerde beleid aan de raad van de gemeente die hem heeft aangewezen.

  • 4. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats binnen twee maanden na de gemeenteraadsverkiezingen of in de eerste raadsvergadering na het tussentijds ontstaan van een vacature.Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt wanneer:

    • a.

      het lid geen deel meer uitmaakt van het college van burgemeester en wethouders in de gemeente waardoor hij is aangewezen;

    • b.

      het lid aan de raad die hem heeft aangewezen te kennen geeft geen lid meer te willen zijn van het algemeen bestuur;

    • c.

      de raad die het lid heeft aangewezen, de aanwijzing intrekt in geval het lid niet meer het vertrouwen heeft van die raad;

    • d.

      de zittingsperiode van de raad waardoor het lid is aangewezen, eindigt.

  • 6. Na het tussentijds ontstaan van een vacature in het algemeen bestuur wijst de desbetreffende raad in zijn eerstvolgende vergadering een nieuw lid van het algemeen bestuur aan.

  • 7. Van een aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur en van het eindigen van het lidmaatschap in de gevallen genoemd in het vijfde lid geeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die het lid heeft aangewezen, binnen een week na de aanwijzing of beëindiging kennis aan de voorzitter van het openbaar lichaam.

  • 8. Het derde tot en met het zevende lid is van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden van het algemeen bestuur.

Artikel 9

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert ten minste twee maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dat nodig oordeelt, dan wel ten minste één vijfde van het aantal leden, onder opgaaf van redenen, schriftelijk daarom verzoekt.

  • 2. Op het houden van de vergaderingen van het algemeen bestuur is artikel 22 van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing.

  • 3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. Ten aanzien van het houden van een vergadering achter gesloten deuren zijn de artikelen 23 tot en met 25 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

Het algemeen bestuur geeft aan de raden van de deelnemende gemeenten ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het bestuursbeleid van het openbaar lichaam nodig is of die door één of meer leden van die raden wordt verlangd.

Artikel 11

In het reglement van orde dat het algemeen bestuur krachtens artikel 22 van de Wet gemeenschappelijke regelingen verplicht is op te stellen, worden onder meer regels opgenomen over:

  • a.

    de wijze waarop het algemeen bestuur de informatie geeft aan de raden van de deelnemende gemeenten die voor een juiste beoordeling van het bestuursbeleid van het openbaar lichaam nodig is of die door één of meer leden van die raden wordt verlangd;

  • b.

    het horen van belanghebbenden ten aanzien van door het algemeen bestuur te nemen besluiten;

  • c.

    de wijze van het afleggen van verantwoording en het verstrekken van informatie als bedoeld in artikel 8, derde lid, respectievelijk artikel 10.

Artikel 12

Het aantal stemmen dat door een lid in de vergadering van het algemeen bestuur wordt uitgebracht is afhankelijk van het aantal inwoners van de gemeente waaruit het lid afkomstig is, gerekend naar het laatstelijk door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfer per 1 januari. Het aantal uit te brengen stemmen per lid bedraagt voor de gemeenten met een inwoneraantal:

  • -

    beneden 20.000 : 1 stem;

  • -

    van 20.000 tot 40.000 : 2 stemmen;

  • -

    van 40.000 tot 60.000 : 3 stemmen;

  • -

    van 60.000 tot 80.000 : 4 stemmen;

  • -

    van 80.000 tot 100.000 : 5 stemmen;

  • -

    van 100.000 en meer : 6 stemmen.

§ 5. Bevoegdheden en taken van het algemeen bestuur

Artikel 13

  • 1. Het algemeen bestuur heeft met betrekking tot de aan het openbaar lichaam opgedragen taken alle bevoegdheden en verricht alle taken voor zover deze niet bij of krachtens wettelijke regelingen aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter zijn opgedragen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan taken en bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur. Niet kunnen worden overgedragen:

    • a.

      Het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • b.

      Het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      Het vaststellen en wijzigen van jaarplannen en werkplannen;

    • d.

      Het vaststellen en wijzigen van verordeningen;

    • e.

      Besluiten over het toetreden tot, uittreden uit of wijzigen van de regeling;

    • f.

      Het treffen, wijzigen, verlengen of opheffen van een gemeenschappelijke regeling tussen het openbaar lichaam en een ander openbaar lichaam, alsmede het toetreden tot en het uittreden uit een dergelijke regeling;

    • g.

      Het oprichten en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen en coöperatieve en andere verenigingen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van deelname daaraan;

§ 6. Het dagelijks bestuur

Artikel 14

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit ten minste vijf en maximaal acht leden, waaronder begrepen de voorzitter. De leden worden aangewezen door en uit de leden van het algemeen bestuur. Bij de aanwijzing wordt rekening gehouden met de geografische spreiding van de gemeenten waaruit de leden afkomstig zijn.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, voor het door hen gevoerde beleid verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur.

  • 3. Een lid van het dagelijks bestuur dat niet meer het vertrouwen bezit van het algemeen bestuur, dient zijn ontslag in. De artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De leden van het dagelijks bestuur geven tezamen dan wel afzonderlijk, met inachtneming van artikel 16, zesde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 5. De aanwijzing van de leden van het dagelijks bestuur heeft plaats uiterlijk een maand na het tijdstip van aantreden van het algemeen bestuur.

  • 6. In een vacature in het dagelijks bestuur wordt voorzien in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur.

  • 7. Wie ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

Artikel 15

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig acht of wanneer twee leden daarom schriftelijk, onder opgaaf van redenen, verzoeken.

  • 2. Op het houden van de vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 52 tot en met 60 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

  • 1. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2. De artikelen 28, eerste tot en met derde lid, 29, en 30 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 7. Bevoegdheden en taken van het dagelijks bestuur

Artikel 17

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur oefent toezicht uit op al hetgeen het openbaar lichaam aangaat.

  • 3. Het dagelijks bestuur beheert de inkomsten en uitgaven van het openbaar lichaam.

  • 4. Het dagelijks bestuur oefent de bevoegdheden uit die door het algemeen bestuur en krachtens de regeling aan hem zijn opgedragen.

  • 5. Het dagelijks bestuur besluit over:

    • a.

      het voeren van rechtsgedingen door het openbaar lichaam daaronder begrepen het al dan niet instellen van hoger beroep tegen uitspraken van de rechter,

    • b.

      het berusten in een tegen het openbaar lichaam ingestelde rechtsvordering.

§ 8. De voorzitter

Artikel 18

  • 1. De voorzitter wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

  • 2. De voorzitter van het algemeen bestuur is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter is voor het door hem gevoerde beleid verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur.

  • 4. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Artikel 273 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van door het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur genomen besluiten.

  • 5. De voorzitter geeft, met inachtneming van artikel 16, zesde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 6. De voorzitter tekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 7. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan het vertegenwoordigen van het openbaar lichaam opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

  • 8. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente die partij is in een geding waarbij het openbaar lichaam is betrokken, oefent een door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid uit haar midden de in het zevende lid genoemde bevoegdheid uit.

§ 9. Commissies

Artikel 19

Het algemeen bestuur kan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen commissies instellen.

§ 10. Organisatie en medewerkers

Artikel 20

Het dagelijks bestuur regelt de inrichting van de organisatie van het openbaar lichaam.

Artikel 21

  • 1. De secretaris wordt, op voordracht van het dagelijks bestuur, door het algemeen bestuur benoemd, geschorst of ontslagen.

  • 2. De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 3. De secretaris is verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur.

  • 4. De secretaris woont de vergaderingen bij van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. In deze vergaderingen heeft hij een adviserende stem.

  • 5. Het dagelijks bestuur regelt de vervanging van de secretaris bij zijn verhindering of ontstentenis.

  • 6. Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast.

Artikel 22

  • 1. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en de commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2. Hij zorgt voor aantekening van het verhandelde in de vergaderingen van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de commissies.

  • 3. Alle stukken, die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan, worden door hem mede ondertekend.

Artikel 23

  • 1. De secretaris is tevens algemeen directeur van de organisatie van het openbaar lichaam.

  • 2. De algemeen directeur heeft de algemene leiding over de organisatie en is verantwoording schuldig aan het algemeen bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur van de RDOG HM benoemt in overeenstemming met het bestuur van de veiligheidsregio HM een directeur publieke gezondheid. Deze geeft leiding aan de GGD en conform art 32 WVR ook leiding aan de GHOR en is belast met de operationele leiding van geneeskundige hulpverlening.

  • 4. De directeur publieke gezondheid draagt over het programma Geneeskundige Hulpverlening verantwoording af aan het bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden.

  • 5. Het bestuur van de RDOG Hollands Midden maakt afspraken met het bestuur van de Veiligheidsregio HM over de procedure bij benoeming, functioneren, beoordelen en ontslag van de directeur publieke gezondheid

  • 6. De functies directeur publieke gezondheid, algemeen directeur en secretaris kunnen ook in combinatie door één persoon worden uitgevoerd

  • 7. De overige leden van de directie worden benoemd, geschorst en ontslagen door het dagelijks bestuur.

  • 8. Het algemeen bestuur stelt voor de algemeen directeur een instructie vast.

  • 9. Het dagelijks bestuur regelt de taken en bevoegdheden van de directieleden.

§ 11. Rechtspositie

Artikel 24

Het algemeen bestuur regelt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet 1929 de rechtspositie van de medewerkers van de organisatie die ambtenaar zijn, alsmede van de medewerkers van de organisatie die werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

§ 12. Financiën

Artikel 25

  • 1. Het algemeen bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede de regels voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vast. Op deze regels is artikel 212 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt bij verordening regels vast voor de controle op het financiële beheer en op de inrichting van de financiële organisatie. Op deze regels is artikel 213 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk zes weken voorafgaand aan het tijdstip waarop de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, de ontwerpbegroting voor het komende kalenderjaar, vergezeld van toelichting, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor eenieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen zes weken na toezending bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren, waarin deze zienswijzen zijn vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast voor 1 juli van het jaar, voorafgaande aan dat, waarvoor de begroting moet dienen.

  • 5. Terstond na de vaststelling zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 6. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval voor 15 juli aan gedeputeerde staten.

  • 7. Het bepaalde in dit artikel is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting met dien verstande dat het algemeen bestuur bij verordening kan bepalen ten aanzien van welke categorieën begrotingswijzingen van het bepaalde in dit artikel mag worden afgeweken.

  • 8. Het bestuur vraagt advies aan het bestuur van de Veiligheidsregio Hollands Midden over de programmabegroting en programmarekening Geneeskundige Hulpverlening, over de bestemming van het resultaat van dit programma en over het deelprogramma infectieziektebestrijding.

  • 9. Het bestuur wijkt slechts af van het advies van het bestuur van de Veiligheidsregio over de programmabegroting en rekening Geneeskundige Hulpverlening en het deelprogramma infectieziektebestrijding na overleg tussen beide besturen.

Artikel 27

  • 1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 2. Als verdeelsleutel voor de bijdrage in de kosten van de taken genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid, wordt gehanteerd het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar, voorafgaande aan dat waarvoor de bijdrage verschuldigd is, dan wel indien bedoelde bevolkingscijfers op genoemd tijdstip niet openbaar gemaakt zijn, de laatste door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers.

  • 3. De kosten voortvloeiend uit de taken genoemd in artikel 5 lid 3 worden gedragen door de deelnemende gemeenten, verdeeld naar rato van het aantal inwoner conform lid 2 van dit artikel.

  • 4. Voor de kosten die voortvloeien uit taken genoemd in artikel 5, vierde en vijfde lid, is uitsluitend een bijdrage verschuldigd door de gemeenten die daartoe opdracht hebben gegeven. Voor de berekening van de hoogte van die bijdrage wordt de in het tweede lid genoemde verdeelsleutel gehanteerd of is bepalend de mate waarin door een deelnemende gemeente gebruik is gemaakt van de betreffende dienst.

  • 5. Bij de berekening van de gemeentelijke bijdragen wordt rekening gehouden met bijdragen van het Rijk en van andere organisaties.

  • 6. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks voor 15 januari en 1 juli telkens de helft van de verschuldigde bijdrage.

  • 7. De deelnemende gemeenten dragen er zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen.

  • 8. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert de in de dit artikel bedoelde bijdragen in zijn begroting op te nemen, doet het algemeen bestuur aan gedeputeerde staten het verzoek om over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

  • 9. Indien zich een substantiële verandering in de doeluitkering rampenbestrijding voordoet waardoor de financiering van óf de veiligheidsregio óf de uitvoering van taken van de geneeskundige hulpverlening in het geding komen, treedt het bestuur in overleg met het bestuur van de veiligheidsregio Hollands Midden om tot een afgestemd voorstel voor een oplossing te komen aan de deelnemende gemeenten.

Artikel 28

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt de rekening over het afgelopen jaar, onder toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening en van hetgeen het dagelijks bestuur te zijner verantwoording dienstig acht, met alle bijbehorende bescheiden jaarlijks voor 1 juni ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt de rekening vast voor 1 juli, volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 3. De rekening wordt binnen twee weken, doch in ieder geval voor 15 juli, met alle bijbehorende stukken aan gedeputeerde staten aangeboden.

  • 4. Vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 5. In de rekening wordt het door elke van de deelnemende gemeenten over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 6. De kosten worden, rekening houdende met andere inkomsten en uitgaven, over de deelnemende gemeenten verdeeld naar rato van het aantal inwoners per 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 7. Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 27, eerste lid, bepaalde en het werkelijk verschuldigde, vindt plaats terstond nadat de rekening overeenkomstig het derde lid aan gedeputeerde staten is aangeboden.

§ 13. Het archief

Artikel 29

  • 1. Het algemeen bestuur stelt overeenkomstig de Archiefwet 1995 regels vast betreffende de wijze waarop zorg wordt gedragen voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam.

  • 2. Het dagelijks bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden.

  • 3. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden.

§ 14. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 30

  • 1. Een gemeente die tot de regeling wenst toe te treden of uit te treden, richt het verzoek ter zake aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt het verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen drie maanden aan de besturen van de deelnemende gemeenten, onder overlegging van zijn advies omtrent de toetreding of de uittreding en de eventueel aan de toetreding of de uittreding te verbinden voorwaarden.

  • 3. De toetreding of de uittreding vindt plaats indien de besturen van de meerderheid van de deelnemende gemeenten daarmee hebben ingestemd.

  • 4. Aan de toetreding of de uittreding kunnen bij de in het derde lid bedoelde besluiten de in het tweede lid bedoelde voorwaarden worden verbonden.

  • 5. De toetreding of de uittreding gaat in op 1 januari van het jaar, volgende op het jaar waarin is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 26, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 31

  • 1. De regeling kan worden gewijzigd of het openbaar lichaam kan worden opgeheven bij daartoe strekkend besluit van de besturen van tweederde van het aantal deelnemende gemeenten.

  • 2. Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling of opheffing van het openbaar lichaam wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het daartoe strekkend voorstel van het algemeen bestuur toekomen aan de besturen van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De bij de wet voorgeschreven toezending van de wijziging of opheffing bedoeld in het eerste lid aan gedeputeerde staten geschiedt door het algemeen bestuur respectievelijk door de gemeente Leiden.

Artikel 32

  • 1. In geval van opheffing van het openbaar lichaam besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regelen. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

  • 2. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de raden van de gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 3. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de beëindiging heeft voor de medewerkers als bedoeld in artikel 24.

  • 4. Het liquidatieplan geeft regels voor de wijze waarop de deelnemende gemeenten, voor zover het saldo ontoereikend is, zorgdragen voor de nakoming van de verplichtingen van het openbaar lichaam.

  • 5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 6. Zonodig blijven de organen van het openbaar lichaam ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

§ 15. Overgangsbepalingen

Artikel 33

  • 1. In afwijking van artikel 26, vierde lid, stelt het algemeen bestuur de begroting voor het jaar 2006 vast in de maand januari 2006.

  • 2. Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde begroting blijft artikel 26, eerste tot en met derde lid, buiten toepassing.

  • 3. In afwijking van artikel 26, zesde lid, zendt het algemeen bestuur de in het eerste lid bedoelde begroting binnen twee weken na vaststelling aan gedeputeerde staten.

Artikel 34

  • 1. In afwijking van artikel 8, vierde lid, vindt de eerste aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur plaats in dezelfde vergadering van de raden van de gemeenten waarin tot het aangaan de regeling wordt besloten.

  • 2. De wethouder zorg van de gemeente Leiden roept in de maand januari 2006 de leden van het algemeen bestuur in vergadering bijeen.

§ 16. Slotbepalingen

Artikel 35

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 36

De regeling gaat in op 1 januari 2014.

Artikel 37

De regeling wordt aangehaald als ‘Gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Openbare Gezondheidszorg Hollands Midden.

Artikel 38

Het algemeen bestuur draagt zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voorgeschreven toezending van de regeling aan Gedeputeerde Staten.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van Nieuwkoop van
donderdag 24 april 2014, nr 2014-036c
E.R. van Holthe, Griffier
F. Buijserd, Voorzitter