Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014

Geldend van 11-10-2024 t/m heden

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2014

De raad van de gemeente Katwijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Katwijk van 8 april 2014;

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Alcoholwet, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet, artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende verordening:

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING GEMEENTE KATWIJK 2014

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • -

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • -

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • -

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • -

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • -

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • -

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

  • -

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • -

    zeereep: de direct aan het strand gelegen duinenrij, inclusief de daarbij behorende harde waterkerende constructies en de (ondergrondse) parkeergarage alsmede de hierbij behorende voetpaden die al dan niet direct toegang geven tot het strand.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    de houder dit verzoekt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 kan een evenementenvergunning worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 13 weken voor de beoogde datum van het beoogde evenement is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet meer mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:2 Optochten

(gereserveerd)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen en voorwerpen voor reclamedoeleinden

(vervallen)

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1.50 meter (1.20 meter als er een boom, fietsenrek o.i.d. op de stoep staat) wordt gelaten op voetpaden en van 3.50 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- of leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en overige aan te wijzen categorieën voorwerpen.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. 

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; 

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of 

    • d.

      als er sprake is van een perceel (niet zijnde een bedrijfsperceel) dat al door een andere uitweg wordt ontsloten;

    • e.

      als er sprake is van een bedrijfsperceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 427, aanhef en onder lid 4, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing is.

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje dat gebruikt is op een openbare plaats, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolpunt, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelder ingangen e.d.

(gereserveerd)

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het verbod in het eerste lid onder a is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(gereserveerd)

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(gereserveerd)

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan een bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(vervallen)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 3 Evenementen

Artikel 2:24 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet en artikel 5:22;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid onder f. en voetbalwedstrijden als bedoeld in het tweede lid onder g.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of barbecue;

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

    • g.

      oefenwedstrijden tegen een eerste of Jong elftal van een betaald voetbalorganisatie, uitkomend in de Ere- of Eerste Divisie, of een nader door de burgemeester aan te wijzen club uit een lagere divisie.

  • 3. De organisator van een evenement waarvoor krachtens artikel 2:25, juncto artikel 2:24 tweede lid, aanhef en onder f een vergunning vereist is, is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag.

  • 4. De burgemeester weigert een vergunning als de organisator van een evenement als bedoeld in het derde lid van slecht levensgedrag is.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd, voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3. Het verbod van het eerste lid geldt niet indien:

    • a.

      het aantal bezoekers dat tegelijkertijd aanwezig is niet meer bedraagt dan 500 en

    • b.

      het evenement niet langer dan 3 dagen duurt en

    • c.

      het evenement op maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 24.00 uur en op zondag tussen 13.00 en 23.00 uur plaatsvindt en

    • d.

      maximaal 6 aaneengesloten klokuren muziek ten gehore wordt gebracht op de volgende tijdstippen: maandag tot en met zaterdag tussen 09.00 en 23.00 uur en zondag tussen 13.00 en 22.00 uur en

    • e.

      er gedurende het evenement te allen tijde een minimale vrije doorgang van 3.50 meter op de weg voor voertuigen van de hulpverleningsdiensten gewaarborgd is, evenals een doorrijhoogte van 4.20 meter en

    • f.

      het evenement niet plaatsvindt op de door de burgemeester aangewezen locaties en

    • g.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 15 m2 per object en

    • h.

      er een organisator is en

    • i.

      de organisator tenminste 4 weken voorafgaand aan het evenement hiervan schriftelijk melding, middels het daartoe vastgestelde meldingsformulier, heeft gedaan aan de burgemeester en

    • j.

      er bij de melding een plattegrond is toegevoegd met daarop alle objecten (bijvoorbeeld springkussen, partytent, barbecue etc.).

  • 4. Het bepaalde in lid 3 geldt niet voor:

    • a.

      evenementen die plaatsvinden op Koningsdag, gedurende de feestweek in Katwijk aan Zee, op Bevrijdingsdag, gedurende de paardenmarkt in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Rijnsburg, gedurende de feestweek in Valkenburg, gedurende het najaarsfeest in Katwijk aan den Rijn en op 31 december en

    • b.

      evenementen die plaatsvinden op 4 mei na 18.00 uur, met uitzondering van herdenkingen in het kader van nationale dodenherdenking.

  • 5. De burgemeester kan binnen 5 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 3 onder i, besluiten dat in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu alsnog een vergunning is vereist voor een evenement als bedoeld in het tweede lid.

  • 6. De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding, als bedoeld in lid 3 onder i besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het derde lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 7. Naar aanleiding van de gedane melding kunnen voorschriften en beperkingen worden opgelegd aan de organisator van het evenement. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de melding moet worden gedaan.

  • 8. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 9. Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 10. In afwijking van artikel 1:2, eerste lid wordt de beslistermijn voor een vergunningaanvraag voor het houden van voetbalwedstrijden gesteld op 3 weken.

  • 11. De burgemeester kan nadere regels stellen voor voetbalwedstrijden als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid onder g.

  • 12. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 4 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, strandpaviljoen of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

  • 2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

  • 3. Horecaconvenant: de schriftelijke afspraak tussen de gemeente Katwijk, Koninklijke Horeca Nederland afdeling Bollenstreek, het Openbaar ministerie, de Politie en de bij het convenant aangesloten horecaondernemer welke als doel heeft beperking van de overlast in het centrum van de gemeente Katwijk en een betere handhaving van de openbare orde.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden in door de burgemeester aangewezen gebieden voor (een) daarbij aangewezen categorie (ën) openbare inrichting(en) zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting te exploiteren.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de exploitant en de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum;

    • d.

      een bedrijfskantine of –restaurant of

    • e.

      rouwcentra, begraafplaatsen of crematoria.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28a Opheffing vergunningplicht

(vervallen)

Artikel 2:29 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers te laten verblijven tussen 02.00 uur en 05.00 uur of aldaar bezoekers toe te laten na 01.00 uur;

  • 2. Het is verboden openbare inrichtingen van instellingen die zich richten op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard geopend te hebben tussen 01.00 uur en 05.00 uur of aldaar bezoekers toe te laten na 00.00 uur;

  • 3. Het is verboden terrassen geopend te hebben of daar bezoekers toe te laten tussen 23.00 uur en 09.00 uur;

  • 4. Het is verboden openbare inrichtingen die zich op het strand bevinden (strandpaviljoens) geopend te hebben tussen 0.00 uur en 07.00 uur of daar bezoekers toe te laten na 22.30 uur;

  • 5. Het in het derde lid bepaalde geldt niet voor terrassen bij openbare inrichtingen die zich op het strand bevinden (strandpaviljoens);

  • 6. Het in het vierde lid bepaalde geldt niet voor openbare inrichtingen die zich op het strand bevinden (strandpaviljoens) indien er in de betreffende inrichting een besloten feest wordt gehouden, met dien verstande dat het dan verboden is om openbare inrichtingen aan het strand (strandpaviljoens) geopend te hebben tussen 01:30 uur en 7:00 uur, of aldaar bezoekers toe te laten na 22:30 uur;

  • 7. Het is de houder van een horecabedrijf of van een inrichting en instelling die zich richt op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal culturele of educatieve aard verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven vanaf 31 december, 20.00 uur tot en met 1 januari, 05.00 uur;

  • 8. Het is de houder van een openbare inrichting verboden gedurende 0:30 uur voorafgaande aan de sluitingstijd alcohol te verstrekken of muziekgeluid ten gehore te brengen;

  • 9. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor openbare inrichtingen aangesloten bij het horecaconvenant, in de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag, met dien verstande dat het voor openbare inrichtingen die zijn aangesloten bij het horecaconvenant verboden is om in de nacht van vrijdag op zaterdag en de nacht van zaterdag op zondag bezoekers toe te laten na 02.00 uur;

  • 10. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste, tweede, derde, vierde, zevende, achtste en negende lid bepaalde;

  • 11. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing;

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:30a Nachtelijk bezorgverbod vanuit openbare inrichting

Het is verboden om tussen 01.00 en 05.00 uur vanuit een openbare inrichting eet- en/of drinkwaren te verkopen en/of af te leveren op een voor het publiek geheel of gedeeltelijk toegankelijke plaats.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet

Artikel 2:34 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Alcoholwet;

  • b.

    alcoholhoudende drank: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet;

  • c.

    café: een inrichting, niet zijnde een discotheek of dancing, die tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholhoudende en niet-alcoholhoudende dranken voor consumptie ter plaatse, met als mogelijke nevenactiviteiten het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid;

  • d.

    discotheek/dancing; een inrichting, die tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholhoudende en niet alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen;

  • e.

    horecabedrijf: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet;

  • f.

    horecalokaliteit; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet;

  • g.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet;

  • h.

    paracommerciële rechtspersoon: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet;

  • i.

    sterke drank: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet;

  • j.

    zwak-alcoholhoudende drank: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de wet.

Artikel 2:34a Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Overige paracommerciele rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kunnen, onverminderd artikel 2:29 Algemene Plaatselijke Verordening, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag vanaf 18:00 uur tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen;

    • b.

      zaterdag en zondag vanaf 13:00 uur tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen.

  • 2. Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen, onverminderd artikel 2:29 Algemene Plaatselijke Verordening, alcoholhoudende drank verstrekken vanaf 1 uur voor aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend ter uitvoering van de statutaire doelen van de desbetreffende rechtspersoon.

  • 3. Een paracommercieel rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken tijdens ten hoogste 10 bijeenkomsten per kalender jaar.

  • 4. Een paracommercieel rechtspersoon met meer dan 1000 leden die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, in afwijking van het eerste, tweede en derde lid, uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken tijdens ten hoogste 1 bijeenkomst per honderdtal leden per kalenderjaar.

  • 5. Een paracommercieel rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard doet uiterlijk 10 werkdagen vóór een bijeenkomst als bedoeld in het derde en vierde lid melding hiervan aan de burgemeester.

  • 6. Een paracommercieel rechtspersoon dat zich richt op het organiseren van activiteiten voor jongeren waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt verstrekt geen alcohol tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, indien er sprake is van een subsidierelatie met de gemeente.

  • 7. Het is voor een paracommercieel rechtspersoon verboden bijeenkomsten van persoonlijke aard openlijk aan te prijzen, hiervoor te adverteren of reclame te maken.

Artikel 2:34b Beperkingen verstrekking sterke drank

  • 1. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in inrichtingen:

    • a.

      waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht, niet zijnde een horecalokaliteit;

    • b.

      waarin uitsluitend of in hoofdzaak onderwijs wordt gegeven;

    • c.

      die, of waarvan een onderdeel, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of jeugdinstellingen;

    • d.

      die, of waarvan een onderdeel, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of sportinstellingen;

  • 2. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank voor gebruik ter plaatste te verstrekken in een inrichting als bedoeld in artikel 4 van de wet gedurende de tijd dat deze inrichting wordt gebruikt ten behoeve van activiteiten die geheel of in belangrijke mate gericht zijn op personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak- alcoholhoudende drank.

Artikel 2:34c Beperking verstrekking zwak-alcoholhoudende drank

  • 1. Het is verboden om in een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden verkocht, niet zijnde een horecalokaliteit, na 22:00 uur ’s avonds zwak-alcoholhoudende drank bedrijfsmatig of anders dan om niet voor gebruik elders dan ter plaatste te verstrekken.

  • 2. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet zwak-alcoholhoudende drank te verstrekken in een inrichting als bedoeld in artikel 4 van de wet gedurende de tijd dat deze inrichting wordt gebruikt ten behoeve van activiteiten die geheel of in belangrijke mate gericht zijn op personen die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt.

Artikel 2:34d Leeftijdsgrenzen

  • 1. Het is verboden bezoekers die de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, toe te laten tot een café, discotheek/dancing na 22.00 uur.

  • 2. De vaststelling van de leeftijd geschiedt op de in artikel 20, tweede lid van de Alcoholwet bepaalde wijze

Artikel 2:34e Verbod op 'happy hours' en prijsacties

  • 1. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.

  • 2. Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken aan te bieden voor gebruik elders dan ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van één week of korter lager is dan 70% van de prijs die in het betreffende verkooppunt gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2:34f Ontheffingen

  • 1. De burgemeester kan op aanvraag, permanent, dan wel tijdelijk, ontheffing verlenen van de in de artikelen 2:34a, 2:34b, 2:34c en 2:34d gestelde verboden.

  • 2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de aanvraag om ontheffingen als bedoeld in dit artikel.

Afdeling 6 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

De houder van een inrichting waarin nachtverblijf wordt gehouden is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van de inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken. Dit geldt voor alle personen van het gezelschap dat nachtverblijf houdt.

Afdeling 7 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 8 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden om in de nabijheid van winkels voorwerpen te vervoeren, die kennelijk zijn bedoeld voor het plegen van winkeldiefstallen, zoals speciaal geprepareerde tassen, magnetische of elektronische voorwerpen, die veiligheidslabels of poortjes en dergelijk negatief beïnvloeden.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing als de in lid 1 bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, het maken van sporen te voorkomen of de in lid 2 bedoelde voorwerpen niet zijn gebruikt voor het plegen van winkeldiefstallen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen en dergelijke

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken of buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Artikel 2:46 Rijden over bermen en dergelijke

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet zijn voorzien van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen.

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

    • c.

      tot schijngevechten aan te zetten dan wel te vechten;

    • d.

      iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op een andere wijze overlast aan te doen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerwet 1994.

Artikel 2:47a Verbod gebieden of locaties

  • 1. Het is verboden zich te bevinden in de door de burgemeester aangewezen gebieden of locaties.

  • 2. De burgemeester kan de gebieden of locaties aanwijzen in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast of baldadigheid, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de volksgezondheid of de goede zeden.

  • 3. De burgemeester beperkt de werking van het verbod tot nader door hem aan te duiden perioden of tijden.

  • 4. Een gebied of locatie wordt aangewezen voor een periode van ten hoogste drie maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste drie maanden verlengen.

  • 5. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      bewoners van woningen die zijn gelegen in het gebied of de locatie;

    • b.

      de betrokken toezichthouders, hulpverlenende diensten en personen die in het aangewezen gebied of op de aangewezen locatie noodzakelijke werkzaamheden verrichten;

    • c.

      door de burgemeester te bepalen categorieën van gevallen.

  • 6. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of in daaraan grenzende voor het publiek openstaande gebouwen of op bij die gebouwen behorende erven messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor messen of voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik gereed zijn.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing voor zover het wapens betreft als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van (snor)fiets, bromfiets of scooter op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een (snor)fiets, bromfiets of scooter te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(vervallen)

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(gereserveerd)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(gereserveerd)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(gereserveerd)

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats en in de zeereep als de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • d.

      op de weg als de hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of de houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op de door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, gesteld in het eerste lid aanhef en onder a niet geldt.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die speciaal voor deze taak door een officieel erkende hondenschool zijn opgeleid en als hulphond zijn geregistreerd.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats, waaronder de zeereep, begeeft is verplicht er voor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op

    • a.

      de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een hond laat begeleide of zich in een rolstoel voortbeweegt en middels een medische verklaring kan aantonen dat het opruimen van de uitwerpselen voor hem fysiek niet mogelijk is;

    • b.

      de eigenaar of houder van een hond die speciaal voor deze taak door een officieel erkende hondenschool zijn opgeleid en als hulphond zijn geregistreerd en middels een medische verklaring aan kan aan tonen dat het opruimen van de uitwerpselen voor hem fysiek niet mogelijk is

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1.50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:61 Dieren

(gereserveerd)

Artikel 2:62 Loslopend vee en pluimvee

De rechthebbende op vee en pluimvee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee en pluimvee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht er voor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waarin overdag mensen verblijven.

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid, aanhef en onder a gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening. 

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken in door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast aangewezen gebieden.

Afdeling 9 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan bepalen dat de verplichting als bedoeld in lid 1 tevens of uitsluitend langs elektronische weg kan geschieden.

  • 3. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 4. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(gereserveerd)

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(vervallen)

Afdeling 10 Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

  • 2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten

Afdeling 11 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten e.d.

Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op of aan de openbare weg, dan wel in afvalbakken achter te laten.

Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 en 5:34 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheid risicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van de volgende voor een ieder toegankelijke plaatsen:

    • -

      parkeerterreinen van sportverengingen;

    • -

      openbare parkeergarages;

    • -

      parkeerterrein Noordduinen;

    • -

      begraafplaatsen en het

    • -

      strand.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste 24 uur in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een tijdelijk verbod is opgelegd als bedoeld in dat lid en die binnen zes maanden na een eerder tijdelijk verbod opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste acht weken in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 3. De burgemeester beperkt het krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een tijdelijk verbod.

  • 4. Indien de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Afdeling 16 Voor publiek openstaande gebouwen

Artikel 2:80 Sluiting voor publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter voorkoming of beperking van overlast of nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat besluiten tot de gehele of gedeeltelijke sluiting van een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 2:30, eerste lid, of artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 3. De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf.

  • 4. Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 5. Het is verboden een gesloten gebouw of erf te bezoeken, als bezoeker daarin of daarop te verblijven of een bezoeker daarin of daarop te laten verblijven zonder toestemming van de burgemeester.

  • 6. De burgemeester kan een sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

Artikel 2:81 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      bedrijfsmatige activiteit: activiteit in de uitoefening van een beroep of bedrijf, die niet valt onder de vergunningplicht bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet of de artikelen 2:28 of 3:4;

    • b.

      beheerder: natuurlijk persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteit;

    • c.

      exploitant: natuurlijk persoon of bestuurder van een rechtspersoon of tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de leefbaarheid, de openbare orde en veiligheid of ter voorkoming van een nadelige beïnvloeding daarvan bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen of bij die gebouwen behorende erven of gebieden aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is.

  • 3. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een door hem aangewezen bedrijfsmatige activiteit uit te oefenen in een door hem aangewezen gebouw, op een bij dat gebouw behorend erf of in een door hem aangewezen gebied.

  • 4. De exploitant vraagt de vergunning aan door gebruik te maken van een door de burgemeester vastgesteld formulier, waarbij in elk geval de volgende gegevens worden verstrekt:

    • a.

      voor welke bedrijfsmatige activiteit de vergunning wordt gevraagd;

    • b.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en beheerder;

    • c.

      het adres en telefoonnummer van de locatie waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • d.

      het nummer van inschrijving in het Handelsregister;

    • e.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant en beheerder;

    • f.

      voor zover van toepassing, een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant en beheerder gerechtigd zijn om in Nederland arbeid te verrichten;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over het gebouw of erf te beschikken waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend;

    • h.

      een verklaring omtrent het gedrag van de exploitant en beheerder.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • b.

      als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      als niet voldaan is aan de bij of krachtens het vierde lid gestelde eisen voor de aanvraag;

    • e.

      als er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • f.

      als het uitoefenen van de bedrijfsmatige activiteit in strijd is met het omgevingsplan of de Wet milieubeheer.

  • 6. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijfsmatige activiteit waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als de bedrijfsmatige activiteit aan de vereisten voldoet.

  • 7. Het is verboden het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.

  • 8. De exploitant of de beheerder ziet erop toe dat in of vanuit het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend geen strafbare feiten plaatsvinden.

  • 9. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning intrekken of wijzigen als de omstandigheden sinds de vergunningverlening zijn gewijzigd, doordat:

    • a.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • b.

      de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten die verband houden met de bedrijfsmatige activiteit of toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • c.

      er in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • d.

      er aanwijzingen zijn dat in de uitoefening van de bedrijfsmatige activiteit personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      de exploitant de bedrijfsmatige activiteit heeft beëindigd of gewijzigd; of

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 10. Als de bedrijfsmatige activiteit in strijd met de vergunning en het verbod wordt uitgeoefend of als een van de situaties bedoeld in het negende lid van toepassing is, kan de burgemeester, onverminderd het bepaalde in artikel 2:80, een besluit nemen tot sluiting van het gebouw of erf waar de bedrijfsmatige activiteit wordt uitgeoefend.

  • 11. De burgemeester brengt een afschrift van zijn besluit tot sluiting aan op of nabij de toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of erf.

  • 12. Eenieder is verplicht toe te laten dat het afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

  • 13. Het is eenieder verboden een overeenkomstig het tiende lid gesloten gebouw of erf te betreden of daarin te verblijven.

  • 14. De burgemeester kan de sluiting opheffen als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en voldoende garanties aanwezig zijn dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 15. In afwijking van het derde lid geldt het verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit al een onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteit verricht, voor die bestaande activiteit op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of, als dat eerder is, met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering van een door hem aangevraagde of intrekking van een aan hem verleende vergunning.

  • 16. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert , dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent , dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • a.

      de exploitant;

    • b.

      de beheerder;

    • c.

      de prostitué(e);

    • d.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • e.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

    • f.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      het aantal werkzame prostitué(e)s;

    • e.

      een plattegrond van de inrichting met een schaal van tenminste 1:100 waarop duidelijk de werkruimten zijn aangegeven;

    • f.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant (zelfstandig) gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan verleent maximaal één vergunning.

  • 4. Een vergunning wordt verleend voor de periode van twee jaar.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van het artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland,inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten , dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 01.00 en 05.00.uur.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze op de weg passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste dertien weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1 onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

(Vervallen)

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • -

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • -

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • -

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • -

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

[Dit artikel treedt in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.]

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4.5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuwe kalenderjaar bekend.

  • 5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4.5, uiterlijk beëindigd op de door het college te stellen eindtijden.

Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 1 incidentele festiviteit per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens de incidentele festiviteit de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 7. De toestemming als bedoeld in het eerste lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 9. Het college kan (categorieën) inrichtingen aanwijzen waarop het zevende en achtste lid niet van toepassing zijn.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(gereserveerd)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

(gereserveerd )

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening. 

  • 4. Het verbod geldt niet voor het verspreiden van (reclame) boodschappen of het ten gehore brengen van muziek door middel van een geluidswagen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a Mosquito

  • 1. Onder Mosquito wordt verstaan een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2. In afwijking van artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste zes maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste zes maanden verlengen.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats of in het recreatiegebied van het Valkenburgse Meer, buiten daarvoor bestemde plaatsen zijn natuurlijke behoefte te doen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 cm op 130 cm boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam; in afwijking van vorenstaande geldt, indien het een boom in privaat bezit betreft, een dwarsdoorsnede van minimaal 30 cm.

    • c.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • d.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • e.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a van de Wet natuurbescherming;

    • f.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

    • g.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

    • h.

      haagbeplanting: aaneengesloten beplanting in een specifieke vorm geschoren, niet hoger dan 3,5 m vanaf het maaiveld.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het verbod geldt niet als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 3. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • b.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • f.

      houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die: ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are; ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totaal aantal rijen;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantengezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag;

    • h.

      houtopstand bestaande uit de conifeer cupresocyparis leylandii;

    • i.

      haagbeplanting.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

  • 1. De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Als de Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) aan het bevoegd gezag een afschrift heeft gezonden van de melding als bedoeld in artikel 11.126 van het Besluit activiteiten leefomgeving, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4:12 Weigeringsgronden

Onverminderd het gestelde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

  • a.

    registratie door het bevoegd gezag als waardevolle of monumentale boom;

  • b.

    de houtopstand is onderdeel van de hoofdgroenstructuur.

  • c.

    de natuurwaarde van de houtopstand;

  • d.

    de landschappelijke en beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • f.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • g.

    de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand

Artikel 4:12a Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

Artikel 4:12b Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel of;

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(gereserveerd)

Artikel 4:15 Verboden hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding indien:

    • a.

      het verkeer in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      ernstige hinder ontstaat voor de omgeving;

    • c.

      dit een reclame van aanstootgevende aard betreft of betrekking heeft op een evenement of activiteit van aanstootgevende aard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclama

(vervallen)

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing wordt geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaats

  • 1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen​.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18 vierde lid.

Artikel 4:20 Overnachten op openbare plaatsen 

  • 1. Het is verboden om op een openbare plaats te overnachten.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing wanneer wordt overnacht op het strand of op een kampeerterrein zoals bedoeld in artikel 4:18 of een door het college krachtens artikel 4:19 aangewezen plaats.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

(Vervallen)

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf van wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10

(vervallen)

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

(vervallen)

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1. in deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet of artikel 5:22

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden op het strand te venten.

  • 2. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid ,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 3. Het is verboden te venten op zondagen en maandagen t/m zaterdag tussen 18.oo uur en 08.00 uur.

  • 4. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      Op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      Op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met dwingende redenen van algemeen belang.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakingsbepalingen

  • 1. Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening. 

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht

( gereserveerd)

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

  • 2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

Afdeling 6 Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het college kan in het belang van de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel in het belang van het aanzien van de gemeente nadere regels stellen voor het plaatsen, aanbrengen of hebben van een voorwerp op, in of boven openbaar water, niet zijnde een vaartuig. Het in het eerste lid bepaalde is dan niet van toepassing.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. De verboden zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet of de Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2016.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan van het in lid 1 bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

  • 5. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 6. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 5.25a Bouwen/verbouwen woonschepen

Het is verboden zonder ontheffing van het college:

  • a.

    een woonschip te bouwen;

  • b.

    een woonschip in hoogte, lengte of breedte uit te breiden;

  • c.

    een woonschip in het water te hebben liggen, dat gemeten vanaf de waterlijn, meer dan 3 meter daarboven uitsteekt of aan een woonschip in de lengte of in de breedte een uitbouw te hebben.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(Vervallen).

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(Vervallen).

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de provinciale omgevingsverordening of het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan eenopenbaar water, los te maken.

Artikel 5.31a Verbod magneetvissen

Het is verboden om in de door het college aangewezen openbare wateren, met een magneet te vissen dan wel anderszins met een magneet de waterbodem af te zoeken naar voorwerpen.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

    • c.

      binnen de in het omgevingsplan aangewezen terreinen voor zover die activiteit daarbij is toegelaten.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 8 Vuurverbod

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 5:34a Wensballonnen

Het is verboden wensballonnen, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, op te laten. Onder een wensballon wordt mede verstaan elk voorwerp dat door middel van open vuur opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

Afdeling 9 Asverstrooiing

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      het strand tussen paal 88.250 en paal 86.000 en de zee nabij de kust tussen deze palen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asvertrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 10 Strand

Artikel 5:38 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

strand: het recreatiegebied het Noordzeestrand met inbegrip van het onmiddellijk langs dit strand gelegen gedeelte van de zee, alsmede de Buitenwatering van het Rijnlands Uitwateringskanaal, met de aan weerszijden daarvan gelegen glooiingen (deze laatsten gerekend tot aan de duinvoet), hoofden en andere kustwerken;

zee: het gedeelte van de Noordzee tot de gemeentegrens, gemeten 1 kilometer loodrecht vanaf de laagwaterkustlijn in zeewaartse richting;

strandpaviljoen: een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 van deze verordening die op het strand gevestigd is;

zeilwagen: een voertuig op één of meer wielen en met één of meer zeilen, dat door de wind wordt voortbewogen.

Paragraaf 1 Toezicht op strandpaviljoens

Artikel 5:39 Sluitingsperiode strandpaviljoens

(vervallen)

Paragraaf 2 Handelingen op het strand en in zee

Artikel 5:40 Vrijhouden strand voor redding en hulpverlening

Het is verboden zich op te houden en/of voorwerpen te plaatsen op de als zodanig afgebakende stroken strand ter hoogte van:

  • a.

    de posten van de Katwijkse Reddings Brigade en

  • b.

    andere strand op- en afgangen.

Artikel 5:41 Zwemmen in het Rijnlands Uitwateringskanaal

Het is verboden te zwemmen:

  • a.

    in de Binnenwatering van het Rijnlands Uitwateringskanaal, en

  • b.

    het Pr. Hendrikkanaal

  • d.

    tijdens het spuien in de Buitenwatering van het Rijnlands Uitwateringskanaal.

Artikel 5:42 Gevaar of overlast in zee

Het is verboden in zee met een vaartuig te varen, enige vorm van watersport te bedrijven of zich te gedragen, op zodanige wijze dat daarvan gevaar of overlast te duchten is.

Artikel 5:43 Varen in zee
  • 1. Het is verboden in zee met een vaartuig bestemd voor recreatieve doeleinden te varen bij:

    • a.

      windkracht 6 of meer op de schaal van Beaufort;

    • b.

      onweer;

    • c.

      mistdampen op zee, waardoor het zicht vanuit de kust minder is dan 200 meter, en

    • d.

      die plaatsen en in de onmiddellijke omgeving daarvan, die door middel van een rode vlag of op andere wijze als zijnde gevaarlijk worden aangeduid.

  • 2. Het in lid 1, aanhef en onder a gestelde geldt niet voor (kite)surfplanken.

Artikel 5:44 Zich bevinden in zee
  • 1. Het is verboden zich in zee of in de Buitenwatering van het Rijnlands Uitwateringskanaal te bevinden:

    • a.

      bij aflandige wind met een opblaasbare boot, een luchtbed of luchtkussen, een autoband of een ander voorwerp, bestemd of gebruikt om zich daarmee drijvende te houden;

    • b.

      op die plaatsen en in de onmiddellijke omgeving daarvan, die door middel van een rode vlag of op andere wijze als zijnde gevaarlijk zijn aangeduid, en

    • c.

      gedurende de tijd dat op de politiestrandpost, op de posten van de Katwijkse Reddings Brigade of op andere plaatsen op of aan het strand een rode vlag is gehesen.

Artikel 5:45 Vaartuigen op het strand
  • 1. Het is verboden in de periode van 1 april tot 1 oktober een vaartuig te hebben op het strand of daarmee af te varen dan wel aan te landen. Dit verbod geldt niet voor het strandgedeelte voor de KRB/politiestrandpost ten zuiden van de Uitwatering tussen 18.00 en 11.00 uur.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing op vaartuigen in gebruik bij de politie, de Katwijkse Reddings Brigade, de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij of op het strand gevestigde watersportverenigingen.

  • 4. Het college kan in het belang van de (openbare) veiligheid nadere regels stellen aan het hebben van een vaartuig op het strand of het daarmee varen dan wel landen.

Artikel 5:46 Jetski’s en waterscooters
  • 1. Het is verboden een jetski of waterscooter op het strand te hebben, dan wel om daarmee vanaf het strand af te varen of aan te landen of zich daarmee in zee te begeven.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5:47 Rijden met voertuigen op het strand
  • 1. Het is zonder vergunning van het college verboden te rijden over het strand met voertuigen dan wel deze aldaar te plaatsen of te laten staan.

  • 2. Het college kan een periode(n) aanwijzen waarin dit verbod op delen van het strand dan wel het gehele strand, al dan niet gedurende bepaalde tijden, niet geldt voor fietsen.

  • 3. Het is verboden op het strand een zeilwagen of een vergelijkbaar voertuig te hebben of daarmee op het strand te rijden in de periode van 1 april tot 1 oktober.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebezigd door de politie, de gemeente dan wel personen en/of bedrijven die in opdracht van de gemeente werkzaamheden verrichten, de Katwijkse Reddingsbrigade, de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij en de strandexploitanten in de uitoefening van hun functie of bij hun werkzaamheden.

Artikel 5:48 Rij- of trekdieren op het strand
  • 1. Het is verboden in de periode van 1 april tot 1 oktober zich op het strand te begeven met een rij- of trekdier.

  • 2. Het college kan omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op rij- of trekdieren die door de politie of de gemeente in de uitoefening van hun functie of bij hun werkzaamheden worden gebruikt dan wel indien artikel 5:49 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 5:49 Verhuur rij- of trekdieren

Het is verboden om zonder vergunning van het college op of aan het strand rij- en trekdieren te verhuren of deze bestemd ter verhuring op het strand te laten staan of lopen.

Artikel 5.50 Voorwerpen op het strand
  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college op het strand, strandstoelen, tafels, banken, tenten, cabines, kramen en andere voorwerpen te verhuren, te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor strandstoelen en andere voorwerpen die door de strandbezoekers als handbagage, uitsluitend voor eigen gebruik, worden meegebracht en worden geplaatst op een niet-verpacht strandgedeelte, dan wel op een verpacht c.q. in gebruik gegeven strandgedeelte met toestemming van de strandexploitant.

Artikel 5:51 Honden op het strand
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57 is het de eigenaar, houder of hoeder van een hond verboden deze gedurende de periode van 1 april tot 1 oktober mee te nemen op het strand.

  • 2. Het college kan omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

Artikel 5:52 Vissen vanaf het strand
  • 1. Het is in de periode van 1 april tot 1 oktober verboden vanaf het strand te vissen.

  • 2. Het college kan ten aanzien van het vissen vanaf het strand:

    • a.

      omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt.

    • b.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde en veiligheid en de bescherming van het milieu.

Artikel 5:53 Kampvuren en barbecues op het strand

Onverminderd het bepaalde in artikel 5:34 is het verboden op het strand een kampvuur of een barbecue te houden, dan wel op enige andere wijze een vuurtje te stoken.

Artikel 5:54 Strandvonderij

Het is verboden op het strand aangetroffen, kennelijk uit zee aangespoelde goederen naar een andere plaats te vervoeren dan naar het gemeentehuis​, waar de goederen ter beschikking dienen te worden gesteld van de strandvonderij.

Artikel 5:55 Vliegeren, kitesurfen en windsurfen
  • 1. Het is verboden in de periode van 1 april tot 1 oktober op het strand en in de duinen te vliegeren met vliegers, die door middel van twee of meer lijnen kunnen worden bestuurd.

  • 2. Het is verboden in de periode van 1 april tot 1 oktober op het strand een kite- en/of windsurfplank te hebben of zich hiermee in zee te begeven of hiermee aan te landen.

  • 3. Het college kan een of meerdere gebieden aanwijzen waarvoor de in het eerste lid en tweede lid genoemde verboden niet gelden.

  • 4. De burgemeester kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van het in het eerste lid en tweede lid gestelde verbod

Afdeling 11 Valkenburgse Meer

Artikel 5:56 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    gebied: het recreatiegebied van het Valkenburgse Meer zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart;

  • b.

    openbare terreinen: alle voor het publiek, al dan niet met enige beperking toegankelijke terreinen liggende in het gebied, zoals aangegeven op de onder a genoemde kaart;

  • c.

    openbare wateren: alle voor het publiek, al dan niet met enige beperking toegankelijke wateren, liggende in het gebied, zoals aangegeven op de onder a genoemde kaart;

  • d.

    voertuigen: hetgeen artikel 1, lid 1 onder a van het Wegenverkeersreglement daaronder verstaat;

  • e.

    kampeermiddelen: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • f.

    vaartuigen: alle vaartuigen, waaronder mede begrepen:

    • 1.

      vlotten, pontons, luchtkussen vaartuigen en soortgelijke voorwerpen;

    • 2.

      een vaartuig, dat tijdelijk of blijvend de mogelijkheid en/of geschiktheid om te varen heeft verloren;

    • 3.

      een vaartuig, dat tijdelijk of blijvend zijn oorspronkelijke bestemming als vorenbedoeld heeft verloren;

    • 4.

      een vaartuig, dat in aanbouw is of niet is afgebouwd;

    • 5.

      de overblijfselen van een vaartuig.

Artikel 5:57 Aanleggen van vuren

Het is verboden op de openbare terreinen vuren aan te leggen en/of te onderhouden met uitzondering van koken, bakken, braden en grillen in daarvoor bestemde toestellen.

Artikel 5:58 Graven in gazon en oevers

Het is verboden op de openbare terreinen zonder daartoe bevoegd te zijn:

  • a.

    putten of kuilen te graven in de gazons of de grasmat op een andere manier te verwijderen of te beschadigen;

  • b.

    puin dan wel ander kunstmatig of natuurlijk gesteente te verwijderen van oevers of anderszins beschadigingen aan te brengen aan de oeververdedigingswerken.

Artikel 5:59 Vee, paarden en pony’s op openbare terreinen

  • 1. Het is verboden de openbare terreinen te doen betreden door vee, paarden of pony’s.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Artikel 5:60 Modelsport

  • 1. Het is verboden op de openbare terreinen en openbare wateren de modelsport te beoefenen met mechanisch aangedreven vaar-, voer- of vliegtuigen.

  • 2. Het gestelde in het eerste lid geldt niet voor vaartuigen en voertuigen, die geen stank of geluidsoverlast veroorzaken en geen hinder voor de omgeving opleveren.

Afdeling 12 Voorwerpen bedoeld voor het opsporen van explosieven, wapens en munitie

Artikel 5:61 Verbod metaaldetector

  • 1. Het is verboden in een daartoe door de burgemeester aangewezen gebied een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van explosieven , wapens, munitie en dergelijke, te gebruiken of voor gebruik voorhanden te hebben.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste gestelde verbod. De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in verband met de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      ter bescherming van de woon- of leefomgeving.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor politie, het Explosieven Opruimings Commando (EOC) van het Ministerie van Defensie, voor de door het EOC aangewezen bedrijven en voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien bij of krachtens de Beoordelingsrichtlijn Conventionele Explosieven (BRL-OCE).

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in deze verordening opgenomen artikelen, behoudens het bepaalde in artikel 2:10, vijfde juncto eerste lid, artikel 2:11, artikel 2:12 en artikel 4:11 en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10 en 2:11 als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit en artikel 4:11, tweede lid.

  • 3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid van de Wet veiligheidsrisico’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet veiligheidsrisico’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: de buitengewoon opsporingsambtenaren van de gemeente Katwijk, ambtenaren van de politie en de flora- en faunabeheerder.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treed artikel 4:1 in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3. De Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011 d.d. 29 september 2011, en zoals deze nadien is gewijzigd, wordt ingetrokken op het tijdstip dat deze verordening in werking treedt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 15 mei 2014,
De raad voornoemd,
De griffier, De voorzitter,

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:2 Beslistermijn

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:7 Termijnen

Artikel 1:8 Weigeringsgronden  

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Artikel 2:1a Verblijfsontzegging  

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten (gereserveerd)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen  

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen en voorwerpen voor reclamedoeleinden (vervallen) 

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (gereserveerd)

Artikel 2:8 Dienstverlening (gereserveerd)

Artikel 2:9 Straatartiest (vervallen) 

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

Artikel 2:11 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg  

Afdeling 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen)

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs  

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbeplaing

Artikel 2:25 Evenement

Artikel 2:26 Ordeverstoring  

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting (vervallen)

Artikel 2:28a Opheffing vergunningplicht (vervallen)

Artikel 2:29 Sluitingstijden

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan  

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34 Begripsbepalingen

Artikel 2:34a Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2:34b Beperkingen verstrekking sterke drank

Artikel 2:34c Beperking verstrekking zwak-alcoholhoudende drank

Artikel 2:34d Leeftijdsgrenzen

Artikel 2:34e Verbod op 'happy hours' en prijsacties

Artikel 2:34f Ontheffingen  

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Artikel 2:37 Nachtregister (vervallen)

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister  

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

Artikel 2:40 Kansspelautomaten  

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2:42 Plakken en kladden

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (vervallen)

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (vervallen)

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Artikel 2:57 Loslopende honden

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2:61 Wilde dieren

Artikel 2:62 Loslopend vee en pluimvee

Artikel 2:63 Duiven

Artikel 2:64 Bijen

Artikel 2:65 Bedelarij  

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:69 Vervreemding van door verkoop verkregen goederen

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven  

Afdeling 13 Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Begripsomschrijving

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling  

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Artikel 2:74a Openlijk gebruik

Artikel 2:74b Weggooien van spuiten e.d.  

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2:76 Veiligheid risicogebieden

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen  

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

Artikel 3:3 Nadere regels  

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Artikel 3:6 Sluitingstijden

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke sluiting)

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Artikel 3:10 Sekswinkels

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d. 

Afdeling 3 Beslissingstermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

Artikel 3:13 Weigeringsgronden  

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

Artikel 3:15 Wijziging beheer  

Afdeling 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling  

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (gereserveerd)

Artikel 4:5 Onversterkte muziek (gereserveerd)

Artikel 4:6 Overige geluidhinder  

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen  

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

Artikel 4:12 Weigeringsgronden

Artikel 4:12a Bestrijding iepziekte

Artikel 4:12b Afstand tot de erfgrenslijn  

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen e.d.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (gereserveerd)

Artikel 4:15 Verboden hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclama (gereserveerd) 

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen  

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfiets 

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen (vervallen) 

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

Artikel 5:15 Ventverbod

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting  

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5.21 Aanhoudingsplicht  

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt  

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 5.25a Bouwen/verbouwen woonschepen

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen  

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden  

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken  

Afdeling 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

Artikel 5:37 Hinder of overlast  

Afdeling 10 Strand

Artikel 5.38 Begripsomschrijving 

Paragraaf 1 Toezicht op strandpaviljoens

Artikel 5.39 Sluitingsperiode strandpaviljoens (vervallen) 

Paragraaf 2 Handelingen op het strand en in zee

Artikel 5:40 Vrijhouden strand voor redding en hulpverlening

Artikel 5:41 Zwemmen in het Rijnlands Uitwateringskanaal

Artikel 5:42 Gevaar of overlast in zee

Artikel 5:43 Varen in zee

Artikel 5:44 Zich bevinden in zee

Artikel 5:45 Vaartuigen op het strand

Artikel 5:46 Jetski’s en waterscooters

Artikel 5:47 Rijden met voertuigen op het strand

Artikel 5:48 Rij- of trekdieren op het strand

Artikel 5:49 Verhuur rij- of trekdieren

Artikel 5.50 Voorwerpen op het strand

Artikel 5:51 Honden op het strand

Artikel 5:52 Vissen vanaf het strand

Artikel 5:53 Kampvuren en barbecues op het strand

Artikel 5:54 Strandvonderij

Artikel 5:55 Vliegeren en kitesurfen  

Afdeling 11 Valkenburgse Meer

Artikel 5:56 Begripsomschrijvingen

Artikel 5:57 Aanleggen van vuren

Artikel 5:58 Graven in gazon en oevers

Artikel 5:59 Vee op openbare terreinen

Artikel 5:60 Modelsport  

Afdeling 12 Voorwerpen bedoeld voor het opsporen van explosieven, wapens en munitie

Artikel 5:61 Verbod metaaldetector  

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Artikel 6:2 Toezichthouders

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Artikel 6:4 Inwerkingtreding

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Artikel 6:6 Citeertitel

Toelichting

Toelichting bij de Algemene plaatselijke verordening Katwijk 2014

De verordening is grotendeels gebaseerd op de model-APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Voor een algemene toelichting bij deze verordening verwijzen wij u naar de toelichting bij de modelverordening van de VNG. Wat u in deze toelichting aantreft is het volgende:

  • -

    Onze motivering bij de wijzigingen in de APV voor 2014. Deze zijn geel gearceerd en betreffen:

    • §

      enkele inhoudelijke veranderingen: artikel 2.10, 2.15, 2.59, 5.51, 5.52

    • §

      heel veel tekstuele wijzigingen

    • §

      Lex Silencio Positivo (LSP). Voor elke vergunning of ontheffing is een afweging gemaakt over het wel of niet toepassen van de LSP.

  • -

    de onderdelen, die al in het verleden zijn vastgesteld en in deze nieuwe verordening van kracht blijven, waarbij Katwijk wezenlijk afwijkt van wat de modelverordening bepaalt.

Bij één grote wijziging willen wij in het bijzonder hier stilstaan. Het betreft de toepassing van de Lex Silencio Positivo (LSP). Het toepassen van de LSP houdt in dat wanneer het bestuursorgaan niet op tijd beslist er van rechtswege een vergunning of ontheffing ontstaat. Voor vergunningen en ontheffingen die onder de reikwijdte van de Europese Dienstenrichtlijn en de Dienstenwet vallen is al eerder ( verplicht) in de APV opgenomen of een LSP geldt. Het is niet verplicht voor de overige vergunningen en ontheffingen te bepalen of een LSP wel of niet toegepast wordt, maar de VNG raadt aan dit wel te doen. Dit om duidelijkheid voor de lezer te scheppen. De lezer weet namelijk niet welk artikel wel en welk artikel niet onder de werking van de Europese Dienstenrichtlijn valt. Daarmee is het voor de lezer ook onduidelijk waarom het ene artikel over de LSP spreekt en het andere artikel niet. Daarom hebben wij, in samenspraak met de betreffende vakafdeling, bij elke vergunning en ontheffing een afweging gemaakt om wel of niet de LSP toe te passen.

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

Weg

Het begrip “weg” wordt opnieuw gedefinieerd. De nieuwe definitie van het begrip ”weg” omschrijft de weg als weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994. Dat verschilt aanzienlijk van de oude omschrijving die wel erg ver af was komen te staan van het normale spraakgebruik.

Openbare plaats

De bevoegdheid van gemeenten gaat echter verder dan de weg in de zin van de Wegenverkeerswet. Om de zaken te regelen op die plaatsen die niet tot de weg kunnen worden gerekend, is gekozen voor een nieuwe term: de openbare plaats. Daarmee worden de plaatsen aangeduid die voor deze wijziging onder het al te brede begrip weg vielen.

In plaats van een eigen definitie van openbare plaats te hanteren, wordt nu de begripsbepaling van openbare plaats in de Wet openbare manifestaties (Wom) gebruikt.

Voertuigen, vaartuigen en woonschepen

De definities van voertuigen, vaartuigen, woonschepen zijn op deze plaats vervallen. De definities worden in de afdeling waarin ze gebruikt worden gegeven.

Vee en pluimvee

Vee en pluimvee is een welomschreven begrip uit het dagelijks spraakgebruik dat verder geen definitie nodig heeft in een verordening. De definities van vee en pluimvee zijn vervallen.

Artikel 1:3

Het artikel strookt niet met het stelsel van de Algemene wet bestuursrecht dat bij gemeentelijke verordening een aanvullende grond wordt geïntroduceerd waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten.

Artikel 1:5 APV Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De overbodige toevoeging “of de aard van de vergunning zich daartegen verzet” is geschrapt.

Artikel 1:8

Deze in lid 2 toegevoegde weigeringsgrond is noodzakelijk in verband met het vervallen van artikel 1:3.

Artikel 1:9 en 1:10 APV Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Omwille van de duidelijkheid wordt niet langer in deze twee artikelen geregeld voor welke onder de Europese Dienstenrichtlijn vallende vergunningen wel of geen LSP van toepassing is, maar bij ieder afzonderlijk artikel zelf. Artikelen 1:9 en 1:10 vervallen daarom.

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Blijkens jurisprudentie geeft artikel 2:1 APV niet uitdrukkelijk de bevoegdheid aan de politieambtenaar om het in dit artikel genoemde bevel te geven. Het regelt alleen de plicht van de burger naar een dergelijk bevel te luisteren. Zolang deze bevelsbevoegdheid van de politieambtenaar niet uitdrukkelijk in de APV is geregeld, is het niet opvolgen van een bevel op grond van artikel 2:1 lid 2 APV niet vervolgbaar. Voorgesteld wordt daarom om de APV aan te passen in lijn met de jurisprudentie.

Artikel 2:9 Straatartiest (vervallen)

De risico’s van het schrappen van het vergunningstelsel afgezet tegen het aanzienlijke voordeel van vermindering van administratieve lasten voor dienstverleners en gemeenten - immers er hoeft geen vergunning meer aangevraagd te worden - heeft ons doen kiezen voor het niet meer opnemen van het artikel. Gelet op het beperkte aantal aanvragen per jaar (10), is het risico op wildgroei beperkt.

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of op andere openbare plaatsen in strijd met de publieke functie van die weg of plaats

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers.

Het artikel is aangepast aan de laatste versie van de model-APV van de VNG. Er is een nieuw lid 2 toegevoegd. Bij de deregulering is het oude vergunningsstelsel (objectvergunning) namelijk vervangen door een algemene regel. Die werd echter vaak als wel zeer algemeen beschouwd. Op verzoek van veel gemeenten heeft de VNG daarom een nieuw tweede lid ingevoegd, dat de mogelijkheid biedt om een bepaalde vrije doorgang voor voetgangers en verkeer te garanderen. De genoemde afmetingen zijn afgeleid van de afmetingen die hulpdiensten nodig hebben om voldoende vrije doorgang te hebben. Het oude lid 2 is nu lid 3 geworden. In afwijking van de modelverordening kiezen wij voor een ruime formulering van categorieën voorwerpen in lid 3 waarvoor het college nadere regels kan stellen. Er is een nieuw lid toegevoegd (lid 5), waarmee aangesloten wordt op de omgevingsvergunning. Verder is niet langer meer bepaald dat het verbod in lid 1 niet voor verkiezingsborden en dergelijke geldt. Hierdoor kunnen verkiezingsborden worden geplaatst, maar mogen deze geen belemmering vormen voor de bruikbaarheid van de weg.

Geen Lex Silencio Positivo. Omdat het hier gaat om het voorkomen van schade of hinder is het minder wenselijk dat een aanvrager zonder inhoudelijk besluit van een ontheffing gebruik kan gaan maken.

Artikel 2:11 APV (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Wel Lex Silencio Positivo. Hier gaat het om een omgevingsvergunning zoals geregeld in de WABO. Er geldt daarom per definitie een LSP. U heeft hier dus niet de keuzevrijheid om de LSP niet van toepassing te verklaren. Het is feitelijk overbodig om in dit artikel de LSP nogmaals vast te leggen, maar we hebben dat omwille van de duidelijkheid wel gedaan.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

Een aantal jaren geleden is de vergunning voor de uitweg vervangen door een meldingenstelsel. In de praktijk bleek dat lastig hanteerbaar. Om die reden wordt een eenvoudig vergunningsstelsel ingevoerd.

De rechtspraak van de Raad van State laat er geen twijfel over bestaan dat een grondeigenaar in beginsel in staat moet worden gesteld om vanaf zijn perceel met een voertuig de openbare weg te bereiken. Alleen om zwaarwegende redenen kan de overheid daaraan in de weg staan. Om dat duidelijk te laten uitkomen is het aantal weigeringsgronden beperkt.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Bij de herziening van 2008 heeft de VNG besloten deze bepaling facultatief te maken. De vraag is namelijk of deze bepaling iets toevoegt aan de hieronder genoemde bepalingen in het wetboek van strafrecht en de Wegenverkeerswet. In Katwijk is er voor gekozen om het artikel te handhaven omdat artikel 2:13 een verbod bevat om tijdens vriezend weer een gevaarlijke situatie te laten ontstaan. Als voorbeeld valt te noemen het wassen van de auto op de openbare weg bij vriezend weer, waardoor plaatselijk een zeer gevaarlijke situatie kan ontstaan.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Deze bepaling is misschien niet strikt noodzakelijk omdat er ook privaatrechtelijk, en, wanneer er sprake is van voorwerpen of beplanting op of aan de weg, op grond van de APV kan worden opgetreden. Maar het kan wel praktisch zijn, en in noodgevallen sneller in te zetten dan het privaatrecht. Bovendien is een geval denkbaar waarbij beplanting of voorwerp op privéterrein, op geruime afstand van de weg, toch het uitzicht belemmert en zo hinderlijk is voor het verkeer. Deze bepaling is daarom, na eerder te zijn geschrapt, op veler verzoek weer opgenomen in het model en in deze Katwijkse verordening.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Dit artikel is vervallen, omdat een dergelijke situatie in Katwijk niet aan de orde is.

Artikel 2:24 Begripsomschrijving

Politie Hollands Midden doet een oproep tot het vergunningplichtig maken van bepaalde vechtsportwedstrijden en-gala’s binnen de regio. Dit om criminele of slecht levensgedrag vertonende organisatoren te kunnen weren.

Uit een bestuurlijke rapportage van de dienst Regionale Recherche van de politie Amsterdam-Amstelland bleek al dat er bij vechtsportgala’s sprake is van vervlechting tussen onderwereld en bovenwereld. De praktijk in het land wijst verder uit dat bij sommige grootschalige vechtsportevenementen, zoals freefight- en kickboxgala’s er een verhoogde kans is op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.

In het Besluit Bibob is nu daarom bepaald dat ook evenementen aan een Bibobtoets kunnen worden onderworpen. Het evenement moet dan echter wel vergunningplichtig zijn. Amsterdam heeft daarop haar APV aangepast. Met het nieuwe lid 2 sub e worden vechtsportwedstrijden en –gala’s ook in Katwijk vergunningplichtig. Om te vermijden dat er meer vechtsportwedstrijden onder de vergunningplicht komen te vallen dan wenselijk is, is voorzien in een bevoegdheid die aan de burgemeester wordt toegekend om de categorieën aan te wijzen waarvoor de vergunningplicht geldt. De niet aangewezen categorieën blijven dan automatisch vrijgesteld van de vergunningplicht.

Verder wordt opgenomen dat de organisator niet van slecht levensgedrag mag zijn. De organisator van een evenement is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken tijdens het evenement en voor een ordelijk verloop ervan, zowel in het gebouw als in de directe omgeving daarvan. De eis van het levensgedrag wordt hier gesteld om te kunnen toetsen of de organisator van een dergelijk evenement op grond van zijn levensgedrag kan worden geacht aan deze verantwoordelijkheid te voldoen. De toets is geen Bibobtoets. De Bibobtoets is namelijk uitgebreider (financiële situatie en antecedenten van de aanvrager), arbeidsintensiever (voor zowel aanvrager als behandelaar) en duurt langer. De ‘slecht levensgedragtoets’ is een soort tussenstap tussen direct vergunnen en de Bibobtoets. De burgemeester kan deze toets zelf uitvoeren en weigert de vergunning als deze negatief uitvalt.

Artikel 2:25 Evenement

Gebleken is dat er ruimte bestaat om de bestaande categorie meldingplichtige evenementen uit te breiden. Dit kan met ongeveer de helft van het aantal gevallen. Hiermee komen meerjarenvergunningen te vervallen. De voor dergelijke evenementen geldende voorwaarden worden in de Algemene Plaatselijke Verordening opgenomen.

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

Door de toevoeging van “rookwaren” worden tevens bars waar een waterpijp kan worden gerookt onder het begrip “openbare inrichting” begrepen. Dit is in lijn met de tekst van de Model-APV van de VNG.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting (vervallen)

In het kader van de deregulering en de lastenverlichting voor ondernemers wordt de exploitatievergunning afgeschaft.

Aantallen inrichtingen en locaties van horecaondernemingen kunnen via het bestemmingsplan worden gereguleerd.

Er is al genoeg andere wet- en regelgeving op basis waarvan kan worden opgetreden tegen hinderlijke of criminele horecabedrijven, te denken valt aan de Drank- en Horecawet, Wet milieubeheer, Opiumwet, Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, de Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011 en de afvalstoffenverordening. Bovendien kunnen met het sluiten van een convenant tussen de gemeenten en horecaondernemers afspraken worden gemaakt inzake veilig uitgaan. Dit is in het centrum van Katwijk aan Zee ook gedaan met het horecaconvenant.

Onderzoeken van vermeende criminele activiteiten door de aanvrager bij natte horeca blijft mogelijk op basis van de Wet BIBOB via de Drank- en Horecavergunning. Voor droge horeca vervalt dit, maar zijn de risico’s beperkter door (a) minder inrichtingen en (b) kleinere omvang van de inrichtingen. Voor exploitatie vergunningen bestond er op basis van beleidslijn BIBOB al geen actieve BIBOB toetsing. Via andere vergunningen die eventueel aangevraagd worden door de ondernemer kan er alsnog een BIBOB onderzoek plaatsvinden, mochten er twijfels bestaan over de integriteit van de ondernemer.

Voorschriften die in de vergunning kunnen worden opgenomen om nadelige invloed op het woon- en leefklimaat en/ of de openbare orde en veiligheid te voorkomen zijn bijv.:

  • -

    voorschriften gericht op het matigen van het drankgebruik, zoals het niet schenken van meters bier, het niet verstrekken van gratis consumpties, het niet houden van happy hours, het hanteren van een minimumprijs voor alcoholhoudende dranken, het niet verstrekken van alcoholhoudende dranken aan personen die reeds veel alcoholhoudend drank hebben gebruikt en het bevorderen van het gebruik van alcoholvrije en alcoholarme dranken. Dit soort zaken wordt na de voorgestelde wijziging in de Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011 geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening of is reeds geregeld in de Drank- en Horecawet.

  • -

    Voorschriften gericht op openingstijden, het geleidelijke aankondigen van het sluitingstijdstip, de toegang tot de inrichting. Dit is geregeld in de Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011.

  • -

    Voorschriften met betrekking tot drugs- en wapens. Dit is reeds strafbaar gesteld in de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.

  • -

    Voorschriften met betrekking tot afval. Dit kan worden geregeld via de Wet Milieubeheer en de afvalstoffenverordening.

Daarnaast zijn er nog andere bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011 opgenomen op grond waarvan handhavend kan worden opgetreden indien de openbare orde en veiligheid in het geding is. Zo kan de burgemeester op grond van artikel 2:30 Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011 in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden een inrichting tijdelijk sluiten. Op grond van 2:31 Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011 is het verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren en 2:48 Algemene Plaatselijke Verordening Katwijk 2011 regelt dat het verboden is op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen.

Artikel 2:28a Opheffing vergunningplicht (vervallen)

Op basis van 2:28a kan de burgemeester een ontheffing van de vergunning plicht in artikel 2:28 aanwijzen. Omdat 2:28 komt te vervallen komt ook 2:28a te vervallen. Zie toelichting 2:28 voor meer informatie.

Artikel 2:29 Sluitingstijden

De bepalingen in de huidige model APV zijn heel algemeen gesteld terwijl deze in een eerdere versie gedetailleerder werd aangegeven wat de sluitingstijden zijn. Om deze reden is de eerdere versie van de APV aangehouden. In de oude APV is in hoofdstuk 5 een aparte afdeling opgenomen met betrekking tot de strandpaviljoens. In het kader van de deregulering zijn de strandpaviljoens in een nieuwe artikel 2.29 lid 2, sub d toegevoegd. Het is systematisch juister alle openbare inrichtingen op deze plaats te behandelen.

Het vierde lid bepaald dat het niet is toegestaan na 22.30 uur bezoekers toe te laten in een strandpaviljoen. Ook deze bepaling komt uit de afdeling met betrekking tot strandpaviljoens.

Artikel 2:29 lid 1

In het horecabeleid 2007 is een afvloeiregeling opgenomen. Deze regeling moet een geleidelijke uitstroom van publiek uit een horeca-inrichting realiseren. Aanvullend wordt voorkomen dat er na 1:00 uur nog personen horeca-inrichtingen kunnen betreden, waardoor het na 1:00 uur rustig is op straat. Door de wijziging van dit artikel wordt de afvloeiregeling opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening en krijgt deze een juridische borging.

Artikel 2:29 lid 2

In het horecabeleid 2007 is een afvloeiregeling opgenomen. Deze regeling moet een geleidelijke uitstroom van publiek uit een horeca-inrichting realiseren. Door de wijziging van dit artikel wordt de afvloeiregeling opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening en krijgt deze een juridische borging.

Artikel 2:29 lid 3

Door de wijziging van artikel 2:29 lid 2 verschuiven de overige bepalingen binnen artikel 2:29. Artikel 2:29 lid 3 was voorheen artikel 2:29 lid 2, sub c.

Artikel 2:29 lid 4

Door de wijziging van artikel 2:29 lid 2 verschuiven de overige bepalingen binnen artikel 2:29. Artikel 2:29 lid 4 was voorheen artikel 2:29 lid 2, sub d.

Artikel 2:29 lid 5

Door de wijziging van artikel 2:29 lid 2 verschuiven de overige bepalingen binnen artikel 2:29. Artikel 2:29 lid 5 was voorheen artikel 2:29 lid 4.

Artikel 2:29 lid 6

In het horecabeleid 2007 is een afvloeiregeling opgenomen. Deze regeling moet een geleidelijke uitstroom van publiek uit een horeca-inrichting realiseren. Door de wijziging van dit artikel wordt de afvloeiregeling opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening en krijgt deze een juridische borging.

Artikel 2:29 lid 7

Door de wijziging van artikel 2:29 lid 2 verschuiven de overige bepalingen binnen artikel 2:29. Artikel 2:29 lid 7 geeft de burgemeester de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de verboden in artikel 2:29 lid 1 t/m lid 6. De burgemeester is bevoegd in bijzondere gevallen van deze verboden af te wijken.

Artikel 2:29 lid 8

Door de wijziging van artikel 2:29 lid 2 verschuiven de overige bepalingen binnen artikel 2:29. Artikel 2:29 lid 8 was voorheen artikel 2:29 lid 6.

Artikel 2:29 lid 9

Door de wijziging artikel 2:29 lid 2 verschuiven de overige bepalingen binnen artikel 2:29. Artikel 2:29 lid 9 was voorheen artikel 2:29 lid 7, sub b.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt. De sluitingsbepalingen richten zich tot exploitant. Het tweede lid richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Als die zich met goedvinden van de exploitant in de inrichting bevindt in de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, overtreedt hij artikel 2:30. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).

Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Door de wijziging van de Drank- en Horecawet is het op basis van artikel 4 voor gemeente verplicht om per verordening regels op te stellen voor de verstrekking van alcohol bij paracommerciële rechtspersonen. Aanvullend heeft de gemeente op basis van artikel 25 Drank- en Horecawet de bevoegdheid om per verordening regels op te stellen over de verstrekking van alcohol. In deze nieuwe afdeling in de Algemene Plaatselijke Verordening worden deze nieuwe verordenende bevoegdheden van de gemeente opgenomen.

Artikel 2:34 Begripsbepalingen

In dit artikel wordt de definitie gegeven van begrippen die gehanteerd worden in afdeling 8A.

Artikel 2:34a Regulering paracommerciële rechtspersonen

Artikel 4 van de Drank- en Horecawet stelt de verplichting op voor gemeente om per gemeentelijke verordening regels op te stellen om oneerlijke mededingen van paracommerciële rechtspersonen te voorkomen. De memorie van toelichting beschrijft hierbij dat er op lokaal niveau een maatschappelijke discussie gevoerd dient te worden over de vormgeving van de regels. Hieraan heeft het gemeente bestuur voldaan door voorafgaand aan de formele vaststelling van deze verordening de beleidskeuzes m.b.t. de verordening te delen met het werkveld en deze te publiceren op de gemeentelijke website.

Artikel 2:34a, lid 1, legt een beperking op de tijden waarop paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard, alcohol mogen verstrekken. Met deze beperking wordt voorkomen dat er alcohol wordt geschonken op tijden dat er voornamelijk jeugdleden aanwezig zijn bij de paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard. Aanvullend legt artikel

2:34a, lid 2, de beperking op aan paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard, om niet langer alcohol te schenken dan 1 uur na afloop van de activiteit die wordt uitgeoefend ter uitvoering van de statutaire doelen (verder: hoofdactiviteit). Hiermee wordt voorkomen dat er onnodig lang wordt door geschonken in de kantine van de paracommerciële rechtspersoon, waardoor men zou kunnen concurreren met de commerciële horeca. Een vaste eindschenktijd voor paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard is niet mogelijk. De tijden waarop de verschillende sportverenigingen actief zijn verschillen dusdanig, dat is gekozen voor een termijn na afloop van de hoofdactiviteit.

Artikel 2:34a, lid 2, legt een beperking op de tijden, waarop overige paracommerciële rechtspersonen alcohol mogen verstrekken. Deze beperking is gekoppeld aan de hoofdactiviteit van de paracommerciële rechtspersoon. Hiermee wordt voorkomen dat paracommerciële rechtspersonen te lang doorschenken na het aflopen van de hoofdactiviteit, of te vroeg beginnen met schenken voor de start van de hoofdactiviteit, wat zou leiden tot oneerlijke concurrentie met de commerciële horeca. Vanwege de grote diversiteit aan paracommerciële rechtspersonen en de diversiteit aan tijden waarop deze actief zijn, is het niet mogelijk een vaste tijd schenktijd op te leggen en is gekozen voor een termijn na afloop van de hoofdactiviteit.

Artikel 2:34a, lid 3, legt aan paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard een maximum van 10 bijeenkomsten per kalenderjaar op. Hiermee wordt een balans gecreëerd tussen de concurrentiepositie van de commerciële horeca en de paracommerciële horeca en wordt voorkomen dat de paracommerciële horeca onnodig wordt belemmerd in de exploitatie van de inrichtingen. Deze regeling geeft een mogelijkheid af te wijken van de schenktijden

Artikel 2:34a, lid 4, legt aan paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard met meer dan 1000 leden een maximum van 1 bijeenkomsten per 100 leden per kalenderjaar. Hiermee wordt een balans gecreëerd tussen de concurrentiepositie van de commerciële horeca en de paracommerciële horeca en wordt voorkomen dat de paracommerciële horeca onnodig wordt belemmerd in de exploitatie van de inrichtingen.

Artikel 2:34a, lid 5, legt aan paracommerciële rechtspersonen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard, de verplichting op om minimaal 10 werkdagen voor het plaatsvinden van de bijeenkomst van persoonlijke aard hiervan een melding te doen bij de gemeente.

Artikel 2:34a, lid 6, legt aan paracommerciële rechtspersonen die zicht richten op het organiseren van activiteiten voor jongeren waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, het verbod op om alcohol te schenken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard, indien er een subsidie relatie is met de gemeente en de betreffende rechtspersoon. Hiermee wordt oneerlijke concurrentie voorkomen.

Artikel 2:34a, lid 7, verbiedt het openlijk aanprijzen van bijeenkomsten van persoonlijke aard door paracommerciële rechtspersonen. Het openlijk aanprijzen van bijeenkomsten van persoonlijke aard is een commerciële activiteit en leidt tot oneerlijke concurrentie tussen de commerciële horeca en de paracommerciële rechtspersonen.

Artikel 2:34b Beperkingen verstrekking sterke drank

Krachtens artikel 25a van de wet kan bij gemeentelijke verordening het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank worden verboden. De lokale politiek voert een alcoholmatigingsbeleid, met name gericht op het beperken van het alcoholgebruik onder jongeren. Gelet op de belangen die worden gediend met het matig alcoholgebruik (onder jongeren) is in dit artikel een verbod op het schenken van sterke drank opgenomen.

Artikel 2:34b, lid 1, verbiedt het verstrekken van sterke drank in zaken hoofdzakelijk gerede etenswaren worden verkocht en waar mensen niet primair komen voor alcoholgebruik en/of waar verhoudingsgewijs veel jongeren komen, zoals jeugdruimten, onderwijsruimten, wijkgebouwen, buurthuizen, snackbars en sportinstellingen.

Artikel 2:34b, lid 2, verbiedt het verstrekken van sterke drank bij paracommerciële rechtspersonen, waarbij hoofdzakelijk jongeren onder de 18 jaar aanwezig zijn. Op basis van artikel 20, lid 2 van de Drank- en Horecawet is het verboden om bedrijfsmatig anders dan om niet alcohol sterke drank te schenken aan personen onder de 18 jaar. Wanneer bij paracommerciële rechtspersonen hoofdzakelijk personen onder de 18 jaar aanwezig zijn, is het niet wenselijk dat er sterke drank wordt geschonken, gelet op het risico dat artikel 20, lid 2 van de Drank en Horecawet wordt overtreden. Aanvullend is het in het kader van het alcoholmatigingsbeleid niet wenselijk dat er sterke drank wordt geschonken wanneer er hoofdzakelijk personen van onder de 18 jaar aanwezig zijn bij paracommerciële rechtspersonen.

Artikel 2:34b, lid 3, geeft de burgemeester de mogelijkheid om aan een Drank- en Horecavergunning voorschriften en beperkingen te verbinden in het kader van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid.

Artikel 2:34c Beperking verstrekking zwak-alcoholhoudende drank

Krachtens artikel 25a van de Drank en Horecawet kan bij gemeentelijke verordening het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank worden verboden. De lokale politiek voert een alcoholmatigingsbeleid, met name gericht op het beperken van het alcoholgebruik onder jongeren. Gelet op de belangen die worden gediend met het matig alcoholgebruik (onder jongeren) is in dit artikel een verbod op het schenken van zwak-alcoholhoudende drank opgenomen.

In snackbars/cafetaria’s en andere zaken die vallen onder de omschrijving van artikel 18, lid 2 van de wet, waar geen alcohol mag worden geschonken ter plaatse wegens afwezigheid van een drank- en horecavergunning, mag er wel alcohol worden verkocht voor gebruik elders dan ter plaatse. Regelmatig wordt geconstateerd dat op hangplekken door jongeren veel alcohol wordt genuttigd en vervolgens onder invloed van alcohol overlast veroorzaken. Deze alcohol is ook afkomstig van snackbars. Na 22:00 uur kunnen jongeren geen alcohol meer kopen bij de supermarkten en slijterijen. Het is dan gewenst om de verkoop van alcohol uit de snackbars gelijk te stellen aan de openingstijden van de detailhandel. Artikel 2:34b bepaalt dat de verkoop van alcohol vanuit snackbars na 22:00 uur verboden is.

De in artikel 2:34b, lid 1 genoemde besloten ruimten zijn ontleend aan artikel 18, lid 2, onder c van de Drank- en Horecawet. In artikel 18, lid 2, onder c van de wet wordt genoemd: “een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin hoofdzakelijk gerede eetwaren voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse plegen te worden gekocht, niet zijnde een horecalokaliteit”. In artikel 18 van de wet wordt aangegeven dat in de in artikel 18, lid 2, onder genoemde ruimte, alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse mag worden strekt. Onder de in artikel 18, lid 2, onder c bedoelde “ruimten” vallen onder andere de snackbars/cafetaria’s en de afhaalruimte van een chinees restaurant.

In het tweede lid is het verbod opgenomen voor het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank in paracommerciële rechtspersonen, waarbij hoofdzakelijk jongeren onder de 16 jaar aanwezig zijn. Op basis van artikel 20, lid 1 van de wet is het verboden om bedrijfsmatig anders dan om niet alcohol zwak-alcoholhoudende drank te schenken aan personen onder de 18 jaar. Wanneer bij paracommerciële rechtspersonen hoofdzakelijk personen onder de 18 jaar aanwezig zijn, is het niet wenselijk dat er zwak-alcoholhoudende drank wordt geschonken, gelet op het risico dat artikel 20, lid 1 van de wet wordt overtreden. Aanvullend is het in het kader van het alcoholmatigingsbeleid niet wenselijk dat er zwak-alcoholhoudende drank wordt geschonken wanneer er hoofdzakelijk personen van onder de 18 jaar aanwezig zijn bij paracommerciële rechtspersonen.

Artikel 2:34d Leeftijdgrenzen

Op basis van artikel 20, lid 1, van de Drank- en Horecawet is het verboden om aan personen onder de 16 jaar alcohol te verkopen. Deze leeftijdsgrens wordt per 1 januari 2014 verhoogd naar 18 jaar. Met deze verhoging van de leeftijdsgrens wordt verwacht dat er openbare orde verstoringen zullen ontstaan door een abrupte overgang. Om deze openbare orde problematiek te voorkomen past de gemeente Katwijk een handhavingsstrategie toe, waarbij er in de horeca en de jongerensociëteiten niet handhavend wordt opgetreden tegen personen die zijn geboren in 1996 en 1997. Hierdoor behouden personen die in 2013 het recht hadden in de horeca alcohol te kopen, dit recht. Om de toegangsleeftijd tot de horeca te koppelen aan deze handhavingsstrategie is in artikel 2:34d, lid, opgenomen dat voor de periode van 1 januari 2014 tot 31 december 2015 het verboden is bezoekers, geboren op, of na 1 januari 1998, toe te laten tot een café, discotheek/dancing en terrassen na 22:00 uur.

Op basis van artikel 20, lid 1 van de Drank- en Horecawet is het verboden om aan personen onder de 16 jaar alcohol te verkopen. Deze leeftijdsgrens wordt per 1 januari 2014 verhoogd naar 18 jaar. De aanwezigheid van personen onder de 16 jaar (18 jaar per 1 januari) in de horeca in de avond vergroot de kans op overtreding van artikel 20, lid 1 van de wet. Aanvullend is het wenselijk in het kader van het alcoholmatigingsbeleid dat personen onder de 16 jaar zich niet in de cafés en discotheken begeven in de avond. Het is om deze reden in artikel 2:34d, lid 2, verboden om personen onder de 18 jaar toe te laten tot cafés, discotheken en terrassen na 22:00 uur vanaf 1 januari 2016, wanneer de periode van de handhavingsstrategie is afgelopen.

Artikel 2:34e Verbod op 'happy hours' en prijsacties

Artikel 25e van de Drank- en Horecawet biedt gemeenten de mogelijkheid om per verordening een beperking op te leggen aan prijsacties bij horecalokaliteiten en detailhandel. In het kader van het alcoholmatigingsbeleid gebruikt het gemeentebestuur deze mogelijkheid en wordt er in artikel 2:34d van deze verordening een verbod gelegd op het houden van prijsacties, volgens de regels beschreven in artikel 25d van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34f Ontheffingen

Artikel 2:34f geeft de burgemeester de bevoegdheid om van de in artikelen 2:34a, 2:34b, 2:34c en 2:34d opgenomen verboden een ontheffing te verlenen. Een schriftelijke aanvraag dient daartoe te worden ingediend (artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht). Een dergelijke ontheffing kan incidenteel zijn of een structureel karakter dragen. Indien een aanvraag tot een ontheffing van het verbod minder dan drie weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de ontheffing nodig heeft is ingediend, kan de burgemeester de aanvraag buiten behandeling laten. Omdat het niet wenselijk is dat ontheffingen van rechtswege worden verleend wanneer niet tijdig op de aanvraag wordt beschikt is op basis van lid 2 de lex silencio positivo niet van toepassing.

Artikel 2:39, lid 2, onder b

De verwijzing naar “de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel” als bevoegd bestuursorgaan voor het verlenen van vergunningen voor loterijen en exploitatievergunningen voor kansspelautomaten is achterhaald. Deze bevoegdheid komt sinds de instelling van de kansspelautoriteit op 1 april 2012 en de daarmee samenhangende wijziging van de Wet op de kansspelen toe aan de raad van bestuur van de kansspelautoriteit. De bepaling is dienovereenkomstig aangepast.

Artikel 2:44 APV Vervoer inbrekerswerktuigen

Redactioneel aangepast en in overeenstemming gebracht met de delictsomschrijving in het

Wetboek van strafrecht.

Artikel 2:45 APV Betreden van plantsoenen e.d.

Geen Lex Silencio Positivo. Het gaat hier om een ontheffing voor personen die om wat voor reden dan ook noodzakelijkerwijs in een plantsoen moeten zijn waar dat normaliter verboden is (voor het bevoegd betreden van het plantsoen geldt het verbod sowieso niet). Wij stellen voor hier de LSP niet toe te passen omdat het onwenselijk zou zijn dat personen hun gang zouden kunnen gaan wanneer te laat op hun verzoek is beslist.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Deze bepaling strekt ter bescherming van de bermen, glooiingen en zijkanten van wegen. Bermen, glooiingen en zijkanten maken deel uit van de weg. Deze bepaling ziet derhalve op het verkeer op wegen in de zin van de wegenverkeerswetgeving, maar kan als toelaatbaar worden beschouwd naast deze wetgeving. Op basis van artikel 149 Gemeentewet is de gemeentelijke wetgever immers bevoegd tot het stellen van regels die andere belangen dan verkeersbelangen dienen, tenzij deze regels het stelsel van de wegenverkeerswetgeving doorkruisen. Dat is hier niet het geval. Het verbod heeft slechts betrekking op voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden. Onder bepaalde omstandigheden kan er de noodzaak zijn om uit te wijken. Bijvoorbeeld omdat de weg moeten worden vrijgemaakt voor de hulpdiensten of ter voorkoming van een ongeluk of beperking van schade bij ongelukken. In een dergelijk geval geldt het verbod niet .

De beperking van het verbod tot voertuigen die niet zijn voorzien van rubberbanden, blijkt in de praktijk vragen op te roepen. Die beperking is opgenomen omdat juist die voertuigen schade kunnen aanrichten. Verder wordt hiermee voorkomen dat het domein van de Wegenverkeerswet wordt betreden. Het rijden met en parkeren van voertuigen, inclusief die met rubberbanden in niet van de weg (in de zin van de wegenverkeerswetgeving) deel uitmakende groenstroken, wordt geregeld in artikel 5:11 (aantasting groenvoorzieningen door voertuigen).

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen.

Bij de politie bestaat de behoefte aan deze aanvullingen in de APV. De gemeente Leiden hanteert deze bepalingen al. Lid 1a komt met name voor na controle van een groep of persoon die zich vervelend gedraagt, waarbij de agent wegloopt of fietst en weer wordt nageroepen. Lid 1b is een extra mogelijkheid voor de politie om personen uit het centrum te kunnen weren en aan te pakken in verband met ongewenst gedrag. In dit lid is de beperkte en verwarrende term “weggebruikers” vervangen door het veel ruimere “gebruikers” (van de openbare plaats).

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

Door aanpassing in de Drank- en Horecawet van de leeftijd waarop jongeren in het openbaar alcohol mogen drinken ontstond een overlap met dit artikel. Het APV-artikel is om die reden aangepast.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

De VNG heeft deze bepaling facultatief gemaakt. Wij kiezen ervoor dit artikel te schrappen, omdat we dit artikel nog nooit hebben moeten toepassen. Mocht er zich in de toekomst toch een geval voordoen, dan kan de politie strafrechtelijk optreden.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

Straatverontreiniging kan grote gevaren opleveren voor de volksgezondheid. Ook wordt via hondenuitwerpselen die op straat, in parken en plantsoenen blijven liggen, het voor honden dodelijke canine parvo virus verspreid. Los daarvan staat het probleem al jaren hoog in de ranglijsten van ergernissen.

Er zijn verschillende manieren om de overlast van hondenuitwerpselen aan te pakken.

Handhaving vraagt betrapping op heterdaad, de bedoeling van de bepaling is daardoor deels preventief. Overtreding van het verontreinigingsverbod door hondenuitwerpselen behoort tot de zogenaamde verontreinigingsdelicten, die vatbaar zijn voor sanctie door de politie.

Artikel 2:59 APV Gevaarlijke honden

Qua formulering aangepast aan de model APV. Verder een technische wijziging vanwege naamsverandering ministerie. Daarnaast is het verouderde en niet bijzonder diervriendelijke tatoeëren van honden ter identificatie geschrapt. Verder bestaat de ‘Regeling’ niet meer en is de definitie van de muilkorf daarom nu volledig uitgeschreven in het artikel.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Het oude lid 2 is vervallen. Dit bepaalde namelijk precies hetzelfde als lid 1 en was dus dubbelop.

Geen Lex Silencio Positivo. Het college kan plaatsen aanwijzen waar eisen of beperkingen worden gesteld aan het houden van dieren. Dit artikel wordt vooral toegepast wanneer in en om woningen ongebruikelijk grote aantallen dieren worden gehouden, waardoor geluidhinder en stankoverlast ontstaat. Het is niet eenvoudig aan te geven wanneer en waarom, als er eenmaal eisen en beperkingen zijn gesteld, daar met een ontheffing weer van zou worden afgeweken. Doorgaans zal vrij snel negatief op een aanvraag om deze ontheffing kunnen worden beschikt. Desalniettemin hebben wij hier van het toepassen van de LSP afgezien. Dit vooral omdat in gevallen waarin dit artikel wordt toegepast vaak al enige wrevel bestaat over de in de buurt ondervonden overlast. Een van rechtswege ontstane ontheffing en daardoor weer toenemende hinder zou de sfeer niet ten goede komen.

Artikel 2:63; Duiven

Wel Lex Silencio Positivo. Nu aan de verlening of de weigering een vrij eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om hiervan af te zien.

Artikel 2:64 APV Bijen

Wel Lex Silencio Positivo. Het artikel stelt namelijk al bepaalde eisen aan de bijenhouder, waaraan in het gros van de gevallen wordt voldaan. De enkele keer dat van die eisen ontheffing wordt gevraagd zal daar tijdig op kunnen worden beslist. Ook het belang van de bijenhouderij en de moeilijke situatie waarin zij verkeert zijn een afweging.

Artikel 2:67 APV Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Wel Lex Silencio Positivo. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van één tot alle verplichtingen in dit artikel. Doorgaans zal daarvoor een praktische reden zijn. Bovendien lijdt de ondernemer doorgaans geen grote schade wanneer er per abuis een vrijstelling van rechtswege ontstaat en die wordt teruggedraaid.

Artikel 2:72 en 2:73 APV Consumentenvuurwerk

Een overbodig zinsdeel (”van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd”) is geschrapt. Het nogal ouderwetse woord “bezigen” is vervangen door “gebruiken”.

Artikel 2:72 lid 2:

Geen Lex Silencio Positivo. Voor het verkopen van consumentenvuurwerk is een vergunning nodig. Gezien de veiligheidsaspecten, de grote toeloop die een vuurwerkhandel doorgaans met zich meebrengt en de scherpe concurrentie in deze branche ligt het niet voor de hand om hier een LSP in te voeren.

Artikel 2:77 lid 1

Door een wijziging van de Gemeentewet per 1 juli 2016, in verband met de verruiming van de bevoegdheid van de burgemeester tot de inzet van cameratoezicht, is deze mogelijkheid niet langer beperkt tot het plaatsen van vaste camera’s. Nu behoort ook mobiel cameratoezicht tot de mogelijkheden.

Artikel 2:78; Gebiedsontzeggingen

Overtreding van een gebiedsontzegging die krachtens dit artikel is gegeven, is een overtreding van een ambtelijk bevel (artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht); dus niet een overtreding van de APV zelf. Het is een misdrijf; overtreding wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. Kan van de overtreder geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland worden vastgesteld, dan is strafrechtelijk onder omstandigheden voorlopige hechtenis mogelijk.

Lid 1

De burgemeester is het bevoegde bestuursorgaan dat de gebiedsontzegging kan opleggen. Nu het in het eerste lid gaat om gebiedsontzeggingen van korte duur, kan deze bevoegdheid worden gemandateerd aan opsporingsambtenaren. In de regel zal, alvorens over te gaan tot oplegging van een dergelijke gebiedsontzegging, eerst een waarschuwing worden gegeven.

Lid 2

Het tweede lid ziet op de situatie dat een openbare-ordeverstoorder opnieuw een misstap begaat met betrekking tot strafbare feiten of de openbare orde in een bepaald gebied. In dit geval is het gelegitimeerd om een gebiedsontzegging van meerdere weken op te leggen. Immers zal veelal eerst een waarschuwing hebben plaatsgevonden, vervolgens de oplegging van een kortdurende gebiedsontzegging en pas daarna een gebiedsontzegging in de zin van het tweede lid. Er is aldus een dusdanige voorgeschiedenis dat proportionaliteit en subsidiariteit niet aan een langdurig gebiedsontzegging in de weg staan.

Lid 3

Het is in het licht van proportionaliteit en subsidiariteit geboden om slechts tot oplegging van een langdurige gebiedsontzegging over te gaan, wanneer de gedraging waarop deze oplegging betrekking heeft binnen een bepaalde periode na oplegging van de eerste gebiedsontzegging plaatsvindt. Vindt de gedraging aldus na deze periode plaats, dan wordt een langdurige gebiedsontzegging niet gelegitimeerd geacht.

Lid 4

Dit lid geeft de burgemeester de bevoegdheid om, wanneer hij dat noodzakelijk acht in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, het bevel te beperken. Hierbij zal rekening gehouden worden met (de noodzaak) zich in het aangewezen gebied te bevinden in een middel van openbaar vervoer, het aldaar werkzaam en/of woonachtig zijn, een (ander) aantoonbaar redelijk belang om zich aldaar op te houden, staatkundige en religieuze vrijheid en het familieleven. Ook is ontheffing mogelijk.

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

Geen lex silencio positivo. Deze vergunning beschermt wezenlijke belangen, met name de openbare orde en volksgezondheid. Het is hoogst onwenselijk zijn als deze vergunning van rechtswege wordt verleend voordat er een inhoudelijke toets van de aanvraag heeft plaatsgevonden en is voltooid. Een lex silencio positivo is hier dan ook niet wenselijk om dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde en volksgezondheid. Paragraaf 4.1.3.3. Awb wordt niet van toepassing verklaard.

Artikel 3:5 APV Gedragseisen exploitant en beheerder (seksinrichting)

Tekstuele aanpassing. Een verwijzing naar een bepaling in een andere wet is geactualiseerd.

Tweede lid: Aangepast vanwege de staatkundige verandering van het land. In sub b zijn de BES-eilanden ingevoegd.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

De wetswijziging tot opheffing van het bordeelverbod heeft géén gevolgen voor de straatprostitutie. Het is echter wel een vorm van prostitutie die nadere regulering behoeft. Daarom is dit artikel nader uitgewerkt.

Artikel 3:13 APV Weigeringsgronden

De afbakening tussen deze bepaling en artikel 1:8 was niet duidelijk. Dat is aangepast.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Dit artikel is bij de laatste APV wijziging aangepast. Er is een extra lid toegevoegd waarin het college de mogelijkheid heeft om (categorieën) inrichtingen aan te wijzen waarvoor de leden 7 en 8 van artikel 4:3 van de APV niet van toepassing zijn. Met deze wijziging is de mogelijkheid gecreëerd om ook op het buitenterrein van een inrichting een incidentele festiviteit te houden. Dit is voornamelijk wenselijk voor para-commerciële inrichtingen die bijvoorbeeld vrijwilligersdagen houden.

Artikel 4:6 APV Overige geluidhinder

De formulering van het eerste lid is aangepast. Door een toevalligheid wekte de tekst de indruk dat er naar het reeds lang ingetrokken “Besluit toestellen en geluidsapparaten” werd verwezen.

Geen Lex Silencio Positivo. Dit artikel verbiedt het veroorzaken van geluidhinder. Het artikel vervult de rol van ‘vangnetbepaling’. Wanneer geen andere regeling van toepassing is kan men terugvallen op de APV om handhavend op te treden tegen geluidhinder. Vanwege de overlast en ergernis die geluidsoverlast oplevert ligt het niet voor de hand om hier een LSP toe te passen.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Eerste lid (kapvergunning)

Het eerste lid introduceert het vergunningenstelsel. De omgevingsvergunning heeft in dit artikel voornamelijk ten doel juist een bepaalde boom of groep van bomen uit oogpunt van behoud van natuurwaarde, landschappelijke waarde, stads- en dorpsschoon of leefbaarheid te sparen. Met een herbeplanting is men zelden gebaat. Het is dus zaak een maximale bescherming te scheppen. Deze geeft het vergunningenstelsel in grotere mate dan het meldingssysteem. In deze verordening wordt daarom een vergunningenstelsel gehanteerd, wat inhoudt dat er een algemeen kapverbod geldt, behoudens daartoe verkregen vergunning.

Tweede lid, onderdelen a tot en met d (uitzonderingen krachtens de Boswet)

Het tweede lid geeft een groep uitzonderingen op het in het eerste lid gestelde verbod. De onder a tot en met d vervatte uitzonderingen vloeien voort uit artikel 15, tweede lid, van de Boswet, waarin de categorieën bomen of houtopstanden worden genoemd, ter bewaring waarvan de gemeentelijke wetgever geen regels mag stellen. Hiertoe behoren onder andere wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen.

Het begrip 'vruchtboom' is niet duidelijk. Onder vruchtboom wordt blijkens de memorie van toelichting bij de Boswet ook een notenboom verstaan. Uit de parlementaire discussie over artikel 15, tweede lid, van de Boswet kan worden afgeleid dat is gedacht aan bomen die uit economische motieven worden geteeld, dat wil zeggen bomen zoals die staan in boomgaarden oftewel fruitbomen. De Kroon was echter van mening dat een solitaire vruchtboom ook onder de uitzondering valt. Dit houdt in dat ten behoeve van het kappen van geen enkele vruchtboom een kapvergunning vereist is.

Tweede lid, onderdeel e (uitzondering voor dunning) Geen vergunning is vereist voor het vellen van houtopstand bij wijze van dunning. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 1, eerste lid, onderdeel c van de Boswet.

Bij strafvervolging kunnen er twijfels rijzen over de vraag of de omstandigheid dat de velling geschiedde 'anders dan bij wijze van dunning' bestanddeel is van het strafbare feit, dat dus ten laste gelegd en bewezen moet worden.

Tweede lid, onderdeel f (uitzondering voor bosbouwondernemingen)

Ingevolge artikel 15, derde lid, van de Boswet is de gemeenteraad niet bevoegd regelen te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden die deel uitmaken van bosbouwondernemingen, die als zodanig bij het Bosschap geregistreerd staan en gelegen zijn buiten de bebouwde kom (tenzij het een zelfstandige eenheid betreft van minder dan 10 are of een zelfstandige rijbeplanting van minder dan 20 bomen). Met het oog op het bestaan van verscheidene bebouwde kommen in de gemeente worden - de woorden 'gelegen buiten een bebouwde kom' gebruikt. Wanneer gedeputeerde staten ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet ontheffing van de verplichting tot het vaststellen van bebouwde-komgrenzen hebben verleend, kan de zinsnede 'gelegen buiten een bebouwde kom' vervallen.

Tweede lid, onderdeel g (uitzondering voor o.a. iepziektebestrijding)

Onderdeel g ziet op het geval dat bomen moeten worden geveld ter bestrijding van de iepziekte of in het kader van een instandhoudingsplicht dan wel krachtens (andere) bepalingen van de APV, bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid.

Derde lid (herplantplicht)

Blijkens de jurisprudentie mag een herplantplicht ook na strafrechtelijk optreden nog worden opgelegd. Voorts kan een herplantplicht inhouden dat er meer bomen of zelfs struiken worden geplant dan er eerst waren. Herstel in de vorige toestand kan ook betekenen het laten uitvoeren van zodanige maatregelen dat de vorige toestand zoveel mogelijk wordt benaderd en indien niet anders mogelijk zelfs pas na verloop van tijd.

Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift zou kunnen worden gesteld, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van een herplantplicht kan ontkomen door zonder vergunning te vellen. De in artikel 4:11, derde lid, opgenomen bepaling maakt het mogelijk in zulke gevallen een zelfstandige herplantverplichting te scheppen.

Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, als houtopstand teniet is gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektenwet of een velling in het kader van een instandhoudingsplicht krachtens artikel 4.3.6, derde lid, dan wel op grond van (andere) bepalingen van de APV, bij voorbeeld in verband met de verkeersveiligheid. Gebleken is dat voor het uitvoeren van de herplantplicht soms ook de medewerking van anderen dan de zakelijk gerechtigde noodzakelijk is.

Ook in de Boswet komt een herplantplicht voor. Artikel 3 van de Boswet verplicht de eigenaar van grond, waarop een houtopstand anders dan bij wijze van dunning is geveld of op andere wijze teniet gegaan, tot herbeplanting. Het Besluit herbeplanting artikel 3 Boswet geeft daarvoor nadere regels. De herplantplicht die in artikel 4:11 is neergelegd, verschilt van de herplantplicht van de Boswet. De herplantplicht in deze bepaling geldt niet zonder meer, maar pas wanneer het college daartoe besluit. De herplantplicht van de Boswet bestaat uit kracht van de Boswet zelf. De herplantplicht heeft in deze bepaling bovendien een andere strekking dan in de Boswet: in de wet is zij gericht op het behoud van het bosareaal (vandaar dat herplanten elders mogelijk is), terwijl herbeplanting krachtens de modelbepalingen geschiedt om redenen van behoud van natuur- of landschapswaarde, stads- en dorpsschoon of beeldbepalende waarde en daardoor vaak zoveel mogelijk ter plaatse moet gebeuren. Hieruit volgt dat een herplantplicht slechts opgelegd kan worden, wanneer hieruit een herstel van de verloren waarden kan voortkomen.

Vierde lid

Geen Lex Silencio Positivo. Hier gaat het om een omgevingsvergunning zoals geregeld in de WABO. Er geldt daarom per definitie een LSP. U heeft hier dus niet de keuzevrijheid om de LSP niet van toepassing te verklaren. Het is feitelijk overbodig om in dit artikel de LSP nogmaals vast te leggen, maar we hebben dat omwille van de duidelijkheid wel gedaan.

Artikel 4:11a Aanvraag vergunning

Eerste lid (aanvrager) In dit artikel(-lid) wordt bepaald dat een aanvraag alleen kan worden ingediend door een zakelijk gerechtigde. Een huurder of pachter kan een aanvraag indienen, indien hij daartoe gemachtigd is door de eigenaar. Voor die gemeenten waar zich kroondomeinen bevinden, kan achter 'zakelijk recht' worden ingevoegd 'dan wel krachtens enig duurzaam persoonlijk recht'. De woorden 'of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid' zijn in de bepaling opgenomen in verband met gevallen waarin een overheidsorgaan, bijvoorbeeld een provincie of een waterschap, bij wijze van bestuursdwang bomen wil vellen, die in strijd met een verordening of een waterschapskeur geplant zijn. Deze bestuursdwang zal slechts uitgeoefend kunnen worden, indien het college een kapvergunning verleent. Het college zou echter geen kapvergunning kunnen verlenen, wanneer de vergunning slechts door de zakelijk gerechtigde zou kunnen worden aangevraagd. Eventueel kan ook worden bepaald dat de aanvraag kan worden ingediend door de eigenaar of degene die daartoe uit anderen hoofde bevoegd is. Tweede lid (combinatie melding/aanvraag om kapvergunning) Bepaalde houtopstanden buiten de bebouwde kom kunnen zowel onder de Boswet als onder de kapbepalingen van de (model-)APV vallen. Dit betekent dat in die gevallen een voorgenomen velling moet worden gemeld aan Staatsbosbeheer en dat vergunning moet worden gevraagd aan het gemeentebestuur. Artikel 4.3.3, tweede lid, stelt nu dat de wettelijk voorgeschreven kennisgeving aan Staatsbosbeheer mede wordt beschouwd als een vergunningaanvraag. Deze efficiënte werkwijze is mogelijk geworden, doordat de directeur van Staatsbosbeheer van de bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving een afschrift zendt aan het desbetreffende college van burgemeester en wethouders. Aangezien dit afschrift alle gegevens bevat, die het college voor de beoordeling van de aanvraag nodig heeft, is een belangrijke vereenvoudiging verkregen die voor de belanghebbende boseigenaar vele van de bezwaren van het onderworpen zijn aan tweeërlei gezag wegneemt.

Artikel 4:12 Weigeringsgronden

Eerste lid

Over de afweging van belangen is inmiddels uitgebreide jurisprudentie ontstaan, die in het algemeen positief uitwerkt voor het behoud van bomen. Onder meer blijkt dat bomen niet zonder meer moeten wijken voor economische belangen, zoals het beter bewerkbaar zijn van akkers of het voorkomen van water- en voedselonttrekking of schaduwwerking.

Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook andere kwaliteiten van een houtopstand kunnen aanleiding geven tot het weigeren van een kapvergunning. In de jurisprudentie worden als toetsingscriteria onder andere aangetroffen:

• natuurwaarde

• landschappelijke waarde

• waarde voor stads- en dorpsschoon

• beeldbepalende waarde

• cultuurhistorische waarde

• waarde voor leefbaarheid

Aan de hand van deze criteria kan bijvoorbeeld rekening worden gehouden met:

• de recreatieve waarde van een op zichzelf lelijke klimboom, die bij de jeugd als speelobject waardering ondervindt;

• de belevingswaarde van houtopstand vanuit cultuurhistorisch of planologisch oogpunt of wegens ouderdom of situering;

• de natuurwetenschappelijke betekenis van houtopstand, bijvoorbeeld doordat daarop zeldzame epifytische of terrestrische planten groeien, hetzij hogere planten dan wel mossen of korstmossen, de luchtzuiverende kwaliteiten, de invloed op de bodemhuishouding en het microklimaat en de nestel- of schuilgelegenheid voor bepaalde diersoorten.

Voor de beoordeling van deze eigenschappen kunnen van belang zijn de (stam) omvang van de boom, de plantwijze (alleenstaand of in groepen), de standplaats (tussen de bebouwing of in het buitengebied), de soort (snelgroeiend of langzaam groeiend.

Deze begrippen zijn niet nauwkeurig te omschrijven. De hier gegeven opsomming is bovendien niet uitputtend. Wel zal elke keer weer een afweging moeten worden gemaakt van alle betrokken belangen.

Een kapvergunning zal bijvoorbeeld in het algemeen moeten worden verleend, wanneer:

• het gaat om het vellen van de houtwallen waarvan het gebruikelijk is dat deze bij gedeelten periodiek worden 'afgezet', dat wil zeggen, geveld om een geleidelijke verjonging mogelijk te maken;

• het gaat om het vellen van een waardevolle boom die een ernstig gevaar vormt voor de openbare veiligheid, bij voorbeeld wegens het risico van omwaaien of het belemmeren van het uitzicht voor het verkeer;

• de bezwaren, die de bewoners van woningen ondervinden wegens het belemmeren van licht en lucht, de vochtigheid van de woning, het verstopt raken van goten, enz., zwaarder wegen dan de waarde van de houtopstand;

4:12a Bestrijding iepziekte

Op 1 januari 1991 verviel de door het Ministerie van landbouw, natuurbeheer en visserij gecoördineerde iepziektebestrijding. Het ministerie acht de ziekte beheersbaar, omdat ten gevolge van de aanpak de infectiedruk op een laag niveau is gebracht.

De iepziekte ontstaat doordat een schimmel de houtvaten, de stam en de takken verstopt. Hierdoor wordt de sapstroom tussen de wortels en de boom verstoord en krijgen de bladeren geen voedingsstoffen en water meer. De boom is dan ten dode opgeschreven. Dit proces kan zich binnen enkele weken voltrekken. De schimmel wordt overgebracht door de iepenspintkever. De kevers leggen hun eitjes onder de schors van zieke of dode iepen. De jonge kevers vliegen naar gezonde bomen in de buurt, die zodoende worden aangetast. Soms dragen de wortels zonder tussenkomst van de kever, de schimmel aan elkaar over.

Verspreiding van de iepenspintkever is tegen te gaan door ziek of dood iepenhout in de periode mei t/m augustus binnen één maand te vernietigen. Iepenhout afkomstig van najaars- en voorjaarsstormen moet voor 1 mei zijn vernietigd. Om de ziekte tegen te gaan is het noodzakelijk alle iepen, zowel op particuliere terreinen als op publiekrechtelijk beheerde terreinen tweemaal per groeiseizoen te controleren op de aanwezigheid van de ziekte.

In artikel 4:12a, eerste lid, onder a is de opheffing van het kapverbod geregeld indien sprake is van een aanschrijving die leidt tot het vellen van een boom.

De bij de bestrijding van de iepziekte betrokken organisaties (waaronder de Bomenstichting, het Ministerie van LNV, de Vereniging Stadswerk, de Groenraad en enkele gemeenten) plegen overleg in het IepenBeraad. De VNG is geen deelnemer aan het Iepenberaad maar onderschrijft wel de doelstelling van coördinatie van de bestrijding van de iepziekte. De verantwoordelijkheid voor bestrijding van de iepziekte ligt voornamelijk bij gemeenten. Die verantwoordelijkheid krijgt vorm door een consequente uitvoering en handhaving van dit voorschrift.

4:12b Afstand van de erfgrenslijn

Ingevolge deze bepalingen kunnen buren elkaar verplichten tot het rooien van bomen, heesters en heggen binnen een bepaalde afstand van de perceelgrens (0,5 meter voor bomen, nihil voor heesters en heggen). Dit artikel is toegevoegd omdat in de praktijk veel bomen en heesters op een afstand van minder dan 0,5 m van de erfgrens zijn. Het is duidelijk dat burgemeester en wethouders een kapvergunning voor een boom die zich binnen 0,5 meter van andermans erf bevindt en waarvan de buurman vindt dat die boom moet verdwijnen (waartoe de eigenaar van de boom dus volgens het civielrecht verplicht is), niet kunnen en mogen weigeren, mits de algemene verjaringstermijn van 20 jaar niet is verstreken.

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke handelsreclame

Ter voorkoming van aanstootgevende reclame-uitingen binnen de gemeente Katwijk is sub-lid c in 2006 in de APV opgenomen, naar aanleiding van een incident dat heeft gespeeld rond aanplakbiljetten waarvan de inhoud beschouwd werd als aanstootgevend en betrekking had op een activiteit welke als aanstootgevend dan wel onzedelijk werd aangemerkt. Met behulp van dit sublid kan herhaling worden voorkomen.

Artikel 4:17 APV Begripsbepaling kampeermiddel

Kleine tekstuele wijziging: ‘WABO’ in plaats van ‘Woningwet’.

Artikel 4:18 APV Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Geen Lex Silencio Positivo. Dit artikel verbiedt het kamperen buiten kampeerterreinen. Ontheffing is mogelijk. Omdat wildkamperen in beginsel onwenselijk is, stellen wij voor hier niet voor een LSP te kiezen.

Artikel 5:2, vijfde lid; Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Geen Lex Silencio Positivo. Bij deze ontheffing was nagelaten een keuze te maken voor of tegen een Lex Silencio Positivo. Daarom is een vijfde lid toegevoegd waarin dat alsnog wordt geregeld. Een Lex Silencio is gezien het milieubelang hier niet wenselijk.

Artikel 5:3 APV Te koop aanbieden van voertuigen.

Geen Lex Silencio Positivo. Het college kan wegen aanwijzen waar het verboden is om voertuigen te koop aan te bieden. Dit artikel dient om te kunnen optreden tegen geïmproviseerde kleine automarkten op de openbare weg. Gezien de overlast die daarmee gepaard kan gaan is het niet wenselijk om hier een LSP toe te passen.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

Deze bepaling richt zich tegen het langer dan nodig plaatsen of hebben van caravans, campers, kampeerwagens, aanhangwagens e.d. op de weg. In deze bepaling zijn de woorden 'parkeren' gewijzigd in 'te plaatsen of te hebben' om de handhaving van deze bepaling eenvoudiger te maken. Met het steeds een paar meter verplaatsen van een caravan, aanhangwagentje e.d. op de openbare weg wordt overtreding van deze bepaling niet langer meer voorkomen. Met de zinsnede 'of een ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd' is beoogd aan te geven dat alle soorten (aanhang)wagens en voertuigen, die niet 'dagelijks' worden gebruikt als vervoermiddel onder deze bepaling kunnen vallen. Het excessieve van het hier bedoelde plaatsen of hebben is in de eerste plaats gelegen in het buitensporige gebruik van parkeerruimte dat daarmee gepaard gaat. Daarnaast is dat het ontsieren van het uiterlijk aanzien van de gemeente.

Het plaatsen of hebben gedurende ten hoogste drie (achtereenvolgende) dagen wordt niet verboden, opdat de betrokkene de gelegenheid zal hebben zijn kampeerwagen, caravan of camper voor een te ondernemen reis gereed te maken, respectievelijk na de reis op te ruimen.

Gezien de veelal toenemende parkeerdruk op de openbare weg - vaak juist ook in woonwijken - is ervoor gekozen om de redactie van de bepaling in het eerste lid, in tegenstelling van het model van de VNG, stringenter te redigeren en direct voor de bebouwde kom van toepassing te verklaren.

Dit alles laat echter onverlet dat voor het plaatsen of hebben (het parkeren) van deze voertuigen in het gebied waar betaald parkeren geld gewoon betaald dient te worden.

Lid 5

Geen Lex Silencio Positivo. Het college kan wegen aanwijzen waar caravans e.d. niet langer dan drie dagen achtereen geparkeerd mogen staan. Het motief voor zo’n aanwijzingsbesluit zal meestal zijn dat toch al schaarse parkeerruimte door caravans, campers, vouwwagens e.d. zou worden ingenomen. In die situatie zou het onwenselijk zijn dat een ontheffing zou ontstaan als er een beslistermijn wordt overschreden.

Artikel 5:7 APV Parkeren van reclamevoertuigen

Wel Lex Silencio Positivo. Het is verboden om een voertuig te parkeren met het enkele doel daarmee reclame te maken. Ontheffing is mogelijk. In dit geval stellen wij voor wel een LSP op te nemen. Deze situatie is veel zeldzamer dan die in het vorige artikel (kampeermiddelen e.d.). Ook vergt het toekennen of afwijzen van deze ontheffing geen langdurige of complexe afweging

Artikel 5:11 APV Aantasting groenvoorziening door voertuigen

Geen Lex Silencio Positivo. Het is verboden om met voertuigen te rijden en te parkeren in en door parken, plantsoenen e.d. Ontheffing is mogelijk. Gezien het belang dat hier aan de orde is: het voorkomen van schade aan groenvoorzieningen, lijkt het niet bijzonder wenselijk om hier een LSP toe te passen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets.

Fietsen, bromfietsen, snorfietsen en scooters die buiten de daarvoor bestemde ruimten (fietsenstallingen) zijn geplaatst kunnen worden aangepakt op grond van dit artikel indien hiertoe locaties zijn aangewezen. Daarnaast kan op grond van artikel 5:5 (voertuigwrakken) worden opgetreden. Onder voertuig wordt op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens verstaan : fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens.

Sinds de gevonden voorwerpen niet meer bij de politie, maar bij de gemeente Katwijk gebracht moeten worden, wordt er bij de gemeente ook melding gemaakt van onbeheerde fietsen of ‘weesfietsen’, die langdurig op de weg staan zonder gebruikt te worden. Om deze gevonden of onbeheerde fietsen op een zorgvuldige wijze van de weg te kunnen halen middels handhaving door de gemeentelijke opsporingsambtenaren (GOA’s), wordt voorgesteld om artikel 5:12 te wijzigen. Bij het onbeheerd laten staan van fietsen buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen óf het langer dan twee weken onbeheerd laten staan van fietsen, kan dan handhavend worden opgetreden. Het college moet daarvoor wel eerst plaatsen aanwijzen. Dat gebeurt eind 2012 via een aanwijzingsbesluit.

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen (vervallen)

In het kader van de vermindering van regelgeving en de vereenvoudiging van vergunningen is gekeken of de inzamelingsvergunning gehandhaafd dient te worden of dat er andere mogelijkheden zijn variërend van afschaffen van de vergunning tot een algemene regel.

In Katwijk is er voor gekozen dit artikel te laten vervallen. Hierbij is overwogen dat door het CBF worden de landelijke collectes reeds verspreid gepland per jaar. Dit landelijke rooster kan als uitgangspunt dienen voor de lokale initiatieven om hierop hun collectes af te stemmen).

Artikel 5:16 APV Vrijheid van meningsuiting

Wel een Lex Silencio Positivo. Artikel 5:16 regelt een aantal aspecten van de vrijheid van meningsuiting die met het venten (artikel 5:15) verband houden. Omdat de vrijheid van meningsuiting eengroot goed is en door de Grondwet en diverse internationale verdragen wordt beschermd, kan het uitventen van folders e.d. waarin gevoelens en meningen worden verkondigd, niet worden verboden of van een vergunning vooraf afhankelijk worden gemaakt. Wel kan via de APV het folderen en flyeren op bepaalde tijden en plaatsen verbieden ter voorkoming van ordeverstoring en overlast. Van zo’n verbod is ontheffing mogelijk. Wij stellen voor hier wel een LSP op te nemen. Het toekennen of afwijzen van deze ontheffing vergt geen langdurige of complexe afweging .

Artikel 5:23 APV Snuffelmarkt

Wel Lex Silencio Positivo. Nu aan de verlening of weigering van de vergunning een relatief eenvoudige afweging ten grondslag ligt en de gevolgen van een snuffelmarkt doorgaans beperkt zullen zijn, zijn er geen dwingende redenen van algemeen belang aanwezig om van een LSP af te zien.

Afdeling 7 Strand

Algemeen

De artikelen met betrekking tot de strandpaviljoens zijn voor de overzichtelijkheid verplaatst naar de overige bepalingen inzake openbare inrichtingen. De bepalingen die speciaal voor de strandpaviljoens zijn geschreven zijn in artikel 2.29 opgenomen.

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Ten behoeve van het binnenkort aan u voor te leggen ligplaatsenbeleid voor pleziervaartuigen wordt voorgesteld om de artikelen 5:24 en 5:25 te wijzigen zodat het college meer mogelijkheden heeft voor het vaststellen van nadere regels en beperkingen voor voorwerpen op/in/boven het water én voor het hebben van een ligplaats.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

De ontheffingsmogelijkheid van lid 2 is bedoeld voor het realiseren van permanente ligplaatsen voor de voor Katwijk van belang zijnde historische vaartuigen in het Prins Hendrikkanaal.

Artikel 5:32 APV Crossterreinen

Redactionele aanpassing. Overbodige begripsomschrijving geschrapt. Daardoor tekstuele aanpassing van lid 1 en het laten vervallen van het oude lid 3.

Artikel 5:33 APV Beperking verkeer in natuurgebieden

Geen Lex Silencio Positivo. Het is verboden om in publiek toegankelijke natuurgebieden te rijden. Het college kan deze regel ‘op maat maken’ door zaken te regelen over plaatsen, tijden en soorten voertuigen. Een ontheffing is mogelijk. Gezien de belangen die hier worden beschermd: de rust en recreatie in natuurgebieden, lijkt het niet wenselijk om hier een ontheffing van rechtswege in het leven te roepen.

Artikel 5:34 APV Verbod vuur te stoken

Redactionele aanpassing. De vorige tekst bleek verwarring te wekken over de vraag wat onder het tweede lid was toegestaan.

Artikel 5:34, zesde lid; Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Geen Lex Silencio Positivo. Bij deze ontheffing was nagelaten een keuze te maken voor of tegen een Lex Silencio Positivo. Daarom is een zesde lid toegevoegd waarin dat alsnog wordt geregeld. Een vergunning van rechtswege is hier gezien het milieu- en veiligheidsbelang niet wenselijk.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

De afdeling Publiekszaken is bezig met het creëren van een mogelijkheid tot het strooien van as op de gemeentelijke begraafplaatsen (een strooiveld). Omdat tot nog toe het verstrooien van as op deze plaatsen verboden was, is nu het voorstel om de APV hierop aan te passen. ‘Crematoriumterreinen’ wordt verwijderd, omdat er in Katwijk niet zulke terreinen zijn.

Artikel 5:36 APV Verboden plaatsen (voor asverstrooiïng)

Wel Lex Silencio Positivo. Het is verboden op bepaalde plaatsen de as van een overledene uit te strooien. Ontheffing van het verbod is mogelijk. Dit soort ontheffingen zijn zeldzaam en er zijn doorgaans emoties van nabestaanden in het geding. Het is daarom mogelijk en wenselijk dat er snel en tijdig wordt beslist. Om die reden hebben wij ervoor gekozen hier wel een LSP op te nemen.

Artikel 5:39Sluitingsperiode strandpaviljoens (vervallen)

Dit artikel is vervallen omdat het tijdvak binnen enkele jaren aangepast zal worden omdat in de Nota van Uitgangspunten voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan Zee, Strand en Duinen jaarrondexploitatie van de strandpaviljoens is opgenomen. Dat betekent dat de strandpaviljoens op termijn het hele jaar op het strand mogen staan als zij kunnen voldoen aan op te stellen voorwaarden. Het bestemmingsplan zal in 2011 of 2012 worden vastgesteld door de raad. Na de kustversterking in 2015 kunnen de strandpaviljoens het hele jaar op het strand staan.

Tijdvak vaartuigen en dieren op het strand gelijk getrokken

Verder is er voor gekozen vaartuigen op het strand (5:45), rijden met een zeilwagen op het strand (5:47, tweede lid), rij- of trekdieren op het strand (5:48), honden op het strand (5.51), vissen op het strand (5:52) vliegeren en kite-surfen op het strand (5:55) te verbieden gedurende eenzelfde tijdvak: te weten van 1 april tot 1 oktober (voorheen betrof het verschillende tijdvakken).

Dit met het oog op eenduidige regelgeving en duidelijke regels met betrekking tot toezicht e handhaving.

Eveneens is in het kader van eenduidige regelstelling en duidelijkheid ten behoeve van het toezicht en de handhaving het uitzonderingsbeleid dat al gold voor paarden nu ook van toepassing verklaard op honden en op zeevissen vanaf het strand.

Artikel 5:45 Vaartuigen op het strand

Deze toevoeging maakt het voor het college mogelijk om nadere regels te stellen aan vaartuigen die op het strand mogen zijn of daar mogen afvaren danwel landen. Deze nadere regels staan vermeld in het strandbeleid.

Artikel 5:51 Honden op het strand

In artikel 5:48 (Rij- of trekdieren op het strand) is in het tweede lid bepaald dat het college omstandigheden, plaatsen en tijden kan aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt. Dit artikel is uitgewerkt in beleidsnota’s. Dit lid en het daarbij behorende uitzonderingsbeleid ten aanzien van paarden is in het kader van eenduidigheid van regels ook van toepassing verklaard op het artikel inzake honden op het strand. Aan artikel 5:51 (honden op het strand) wordt derhalve een tweede lid toegevoegd : “2. Het college kan omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt”.

In tegenstelling tot artikel 5:48 (rij- of trekdieren op het strand) noemt artikel 5:51 naast de periode dat honden zich niet op het strand mogen bevinden ook de tijdstippen waarop dit in die periode niet mag. Om deze artikelen gelijk te trekken, stellen wij voor ook bij dit artikel de tijdstippen weg te laten. Deze materie leent zich beter om via aanwijzingsbesluiten geregeld te worden. Binnenkort zullen wij dan ook de tijdstippen (zoals die in de APV genoemd stonden) aanwijzen.

Artikel 5:52 Vissen vanaf het strand

In artikel 5:48 (Rij- of trekdieren op het strand) is in het tweede lid bepaald dat het college omstandigheden, plaatsen en tijden kan aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt. Dit artikel is uitgewerkt in beleidsnota’s. Dit lid en het daarbij behorende uitzonderingsbeleid ten aanzien van paarden is in het kader van eenduidigheid van regels ook van toepassing verklaard op het artikel inzake (zee)vissen vanaf het strand. Aan artikel 5:52 (vissen op het strand) wordt derhalve het tweede lid als volgt gewijzigd : “2. Het college kan omstandigheden, plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod genoemd in het eerste lid niet geldt”. Het voormalige tweede lid waar bij de burgemeester in bijzondere omstandigheden ontheffing kan verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod is hiermee komen te vervallen.

De titel van het artikel is voor de duidelijkheid gewijzigd van vissen op het strand in vissen vanaf het strand.

Verder heeft het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie een ministeriële regeling vastgesteld waarin staandwantvissen verboden is. Gemeenten die dit staandwantvissen uit historisch oogpunt toe willen blijven staan kunnen zich melden bij het ministerie. Dit heeft de gemeente Katwijk gedaan. Het college wil het historisch staandwantvissen toestaan onder bepaalde voorwaarden. Door het artikel 5:52 aan te passen wordt de juridische grondslag hiervoor gelegd.

In tegenstelling tot artikel 5:48 (rij- of trekdieren op het strand) noemt artikel 5:52 naast de periode dat het vissen vanaf het strand niet mag ook de tijdstippen waarop dit in die periode niet is toegestaan. Om deze artikelen gelijk te trekken, stellen wij voor ook bij dit artikel de tijdstippen weg te laten. Deze materie leent zich beter om via aanwijzingsbesluiten geregeld te worden. Binnenkort zullen wij dan ook de tijdstippen (zoals die in de APV genoemd stonden) aanwijzen.

Artikel 5:46 Jetski’s en waterscooters

Deze bepaling is opgenomen ter voorkoming van overlast en gevaarlijke situaties veroorzaakt door en met jetski’s en waterscooters. De reden dat dit artikel is opgenomen is dat indien nodig ook handhavend kan worden opgetreden.

Artikel 5:47 Zeilwagens

Voor zeilwagens bestaat de laatste jaren steeds meer belangstelling, hieruit komt de behoefte voort dit te reguleren.

Artikel 5.61 Verbod metaaldetector

Dit artikel bepaalt dat het verboden is in een daartoe door de burgemeester aangewezen gebied een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van explosieven , wapens, munitie en dergelijke, te gebruiken of voor gebruik voorhanden te hebben. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste gestelde verbod. Aanleiding voor het opnemen van dit artikel is het gebied rondom het voormalige vliegveld Valkenburg.

Artikel 6:2, eerste lid; Toezichthouders

Op grond van artikel 2:74 van de APV is het, onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Overtreding van dit artikel kan bestuursrechtelijk worden gesanctioneerd, bijvoorbeeld door middel van het opleggen van een last onder dwangsom.

De informatie die nodig is om een overtreding van dit verbod vast te kunnen stellen, leent zich naar zijn aard meer voor opsporing voor de politie. Als de politie als toezichthouder is aangewezen, ontstaat er meer ruimte om overtreding van artikel 2:74 van de APV te sanctioneren. Van de 34 gemeenten in de politieregio (eenheid Den Haag) heeft het merendeel de politie als toezichthouder op grond van de APV aangewezen.

Een politieambtenaar die werkt als toezichthouder doet dit in een ondergeschiktheidsrelatie tot de korpsbeheerder van het regionale politiekorps.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 11 november 2014.

De burgemeester, de secretaris.