Regeling vervallen per 01-01-2007

Verordening op de heffing en de invordering van de nazorgheffing stortplaatsen provincie Overijssel 1999

Geldend van 29-08-2001 t/m 31-12-2006

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van de nazorgheffing stortplaatsen provincie Overijssel 1999

Inhoud

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. storten van afvalstoffen: op of in de bodem brengen van afvalstoffen, al dan niet in verpakking, om deze stoffen daar te laten;

  • b. stortplaats: inrichting waar na 1 september 1996 afvalstoffen worden gestort, danwel het gedeelte van een inrichting, waar afvalstoffen worden gestort, indien in de inrichting niet uitsluitend afvalstoffen worden gestort;

  • c. gesloten stortplaats: stortplaats ten aanzien waarvan de in artikel 8.47, derde lid van de Wet Milieubeheer, bedoelde verklaring is afgegeven;

  • d. ton: gewichtseenheid van 1.000 kg;

  • e. doelvermogen: het voor de altijddurende nazorg benodigde vermogen dat op het moment van aanvang van de nazorg aanwezig moet zijn.

Artikel 2. Aard van de heffing

  • 2

  • Onder de naam ‘nazorgheffing’ wordt bij wijze van een directe provinciale belasting een heffing geheven ter bestrijding van de kosten gemoeid met:

  • a. de in artikel 8.49 van de Wet Milieubeheer bedoelde zorg voor de in de provincie Overijssel gelegen stortplaatsen;

  • b. de door de provincie Overijssel uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar in de provincie Overijssel afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd en het onderzoek naar en systematische controle van de aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreiniging aldaar;

  • c. de dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 6:176 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 3. Belastingplicht

3

De nazorgheffing wordt geheven van degene die een stortplaats drijft.

Artikel 4. Maatstaf van de heffing

4

De nazorgheffing wordt geheven per stortplaats.

Artikel 5. Tarieven

  • 5

  • 1. De nazorgheffing wordt geheven naar de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. Wijzigingen van de tarieventabel worden door Provinciale Staten vastgesteld.

Artikel 6. Belastingtijdvak

6

Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Wijze van heffing

7

De nazorgheffing wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8. Tijdstip van betaling

8

De verschuldigde nazorgheffing moet worden betaald binnen 30 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

Artikel 9. Voorlopige aanslag

  • 9

  • 1. Na aanvang van het belastingtijdvak kan de in artikel 227a, lid 2, sub b van de Provinciewet bedoelde ambtenaar aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag opleggen tot ten hoogste het bedrag, waarop de aanslag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

  • 2. Een voorlopige aanslag kan met inachtneming van het in het eerste lid bepaalde, door een of meer voorlopige aanslagen worden aangevuld.

  • 3. De voorlopige aanslagen worden met de aanslag verrekend.

Artikel 10. Nadere regels

10

Het College van Gedeputeerde Staten is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot de heffing en invordering van de nazorgheffing.

Artikel 11. Kwijtschelding

11

Bij de invordering van de heffing wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12. Inwerkingtreding, ingang van heffing en citeertitel

  • 12

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 april 1999.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening Nazorgheffing Stortplaatsen provincie Overijssel 1999’.

Bijlage I Tarieventabel

Tarieventabel bij de Verordening nazorgheffing stortplaatsen provincie Overijssel 1999 voor de jaren 2000 en volgend

Tarieventabel

locatie

vaste voet

van de heffing (incl. €3630,00 

voor apparaats- kosten ten 

laste van het  nazorgfonds) 

afvalaanbod 

waarboven het aanbod-afhankelijk deel van de heffing van toepassing is 

(in ton/j) 

aanbod-afhankelijk  deel van de heffing 

(per ton)

Boeldershoek

€ 254.934,--  

> 58.500

€ 4,30

Elhorst-Vloedbelt 

€ 227.798,-- 

> 110.500

€ 2,03

Bovenveld  

€ 329.558,--

> 50.050 

€ 6,51 

De opslag voor het monitoringsonderzoek bij plaatsen waar in het verleden afval is gestort, de zogenaamde NAVOS-heffing bedraagt €  0,91 per ton gestort afval (tot en met 2002).

Toelichting op de tarieventabel

In de tarieventabel zijn de volgende essentiële gegevens opgenomen.

  • Locatie: de stortplaats waarvoor een heffing wordt opgelegd.

  • Jaar aanvang nazorg: het jaar waarin vermoedelijk de nazorg voor die locatie aanvangt, zijnde het jaar waarop het doelvermogen c.q. de heffing voor deze locatie wordt berekend.

  • Doelvermogen: het voor de altijddurende nazorg benodigde vermogen dat op het moment van aanvang van de nazorg aanwezig moet zijn.

  • Tarief jaarlijkse aanslag 1999: in deze kolom wordt de hoogte van de jaarlijkse aanslag weergegeven. De jaarlijkse aanslag is bepaald aan de hand van het doelvermogen en het aantal jaren waarin naar verwachting nog afval op de stortplaats gestort zal worden. Tevens is rekening gehouden met rente- en beleggingsopbrengsten en inflatieverliezen.

  • Opslag inventarisatie plaatsen waar in het verleden afval is gestort: deze opslag is in IPO-verband vastgesteld op f 2,-- per ton gestort materiaal. De opslag wordt gebaseerd op de hoeveelheid afval die in het voorgaande jaar is gestort.


Noot
1

[Toelichting: Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in deze verordening voorkomende begrippen is daarvan in dit artikel een omschrijving opgenomen.

De tekst van de leden a tot en met c komt grotendeels overeen met de tekst als opgenomen in artikel 8.47 van de Wet Milieubeheer. Onder doelvermogen – lid e – wordt verstaan het vermogen dat op het moment dat de nazorg aanvangt aanwezig moet zijn om de altijddurende nazorg te kunnen blijven financieren. ]

Noot
2

[Toelichting: Uit dit artikel kunnen het karakter en het doel van de heffing worden afgeleid. De nazorgheffing is een directe provinciale belasting met een retributief karakter. De heffing is bedoeld om daarmee de kosten van nader aangeduide werkzaamheden te kunnen voldoen. De redactie is ontleend aan artikel 15.44 van de Wet Milieubeheer.

In onderdeel a wordt verwezen naar artikel 8.49 van de Wet Milieubeheer. Het tweede lid van dit artikel bepaalt, dat onder de zorgplicht onder meer de volgende maatregelen vallen:

a. maatregelen strekkende tot het instandhouden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem;

b. het regelmatig inspecteren van voorzieningen ter bescherming van de bodem, en

c. het regelmatig onderzoeken van de bodem onder de stortplaats.

Bijvoorbeeld ook saneringsmaatregelen dienen hiertoe gerekend te worden, alsmede de mogelijke claims van derden op grond van artikel 6:176, lid 4 BW. Op grond van artikel 15.49 WM dient na de sluiting van de stortplaats een eventuele succesvolle claim van een derde betaald te worden uit het fonds, tenzij hiervoor een verzekering is afgesloten. ]

Noot
3

[Toelichting: Dit artikel geeft een aanduiding van degenen, die in beginsel in de heffing worden betrokken. De tekst is overgenomen van artikel 15.45 van de Wet Milieubeheer. ]

Noot
4

[Toelichting: De maatstaf van heffing vormt de basis voor de berekening van de aanslagen. Hierin kunnen, in samenhang met het tarief, diverse beginselen tot uitdrukking worden gebracht, zoals bijvoorbeeld het beginsel ‘de vervuiler betaalt’, ‘het draagkrachtbeginsel’ en ‘het profijtbeginsel’. Het toepassen van het ‘draagkrachtbeginsel’ is niet toegestaan, in verband met het feit dat het inkomensbeleid is voorbehouden aan de rijksoverheid. Degene die de stortplaats drijft kan de opgelegde heffing doorberekenen in de storttarieven, maar kan ook putten uit reeds gereserveerde middelen. In beide gevallen betekent dit dat uiteindelijk de aanbieder van afval, ofwel de vervuiler, betaalt.

Het bedrag van de heffing wordt zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de heffing en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsopbrengsten de kosten kunnen worden bestreden die naar verwachting gemoeid zullen zijn met de uitvoering van het in artikel 8.49, derde en vierde lid Wet Milieubeheer bedoelde nazorgplan waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd, of, indien geen nazorgplan geldt, de in artikel 8.49 Wet Milieubeheer bedoelde zorg voor die stortplaats. Het volledige bedrag moet zijn ingevorderd voordat de stortplaats gesloten wordt. Provinciale Staten kunnen bepalen in welke gedeelten de heffing tijdens de exploitatieperiode moet worden betaald. Gedeputeerde Staten zijn vrij in de bepaling van de tijdstippen van betaling van de termijnen van de heffing én de hoogte van de te betalen bedragen per termijn.

Bij de bepaling van het bedrag van de heffing is gebruikgemaakt van het IPO-rekenmodel ‘Berekening van nazorgkosten en nazorgheffing’. Daarnaast is een opslag opgenomen ter dekking van de kosten die gemoeid zullen zijn met de door de provincie uitgevoerde inventarisatie van plaatsen waar in de betrokken provincie afvalstoffen zijn gestort en waar dat storten vóór 1 september 1996 is beëindigd, en het onderzoek naar en systematische controle van aanwezigheid, aard en omvang van eventuele verontreinigingen aldaar.

De hoogte van het doelvermogen bij aanvang van de nazorg wordt bepaald door alle kosten in verband met de uitvoering van de nazorg – inclusief risico’s – om te rekenen naar het jaar van de aanvang van de nazorg. Bij die omrekening wordt rekening gehouden met zowel inflatie als renteontwikkelingen.

Omdat Gedeputeerde Staten nog geen definitieve nazorgplannen van de stortplaatsexploitanten hebben ontvangen, is bij de bepaling van het doelvermogen vooralsnog uitgegaan van de concept-nazorgplannen, de vergunningaanvraag voor het drijven van een stortplaats en IPO-kengetallen.

Voor het op te stellen nazorgplan is een checklist ontwikkeld, mede aan de hand van het ontwikkelde IPO-rekenmodel voor de berekening van het doelvermogen en de heffing. Deze checklist is door Gedeputeerde Staten in april 1998 vastgesteld en aan de beide stortplaatsexploitanten in Overijssel toegestuurd.

Indien na de vaststelling blijkt dat de opbrengst van de heffing hoger danwel lager is dan het bedrag dat nodig is om de kosten te bestrijden die naar verwachting met de nazorg van die stortplaats gemoeid zullen zijn, kan het bedrag van de heffing opnieuw worden vastgesteld. Ook gewijzigde inzichten in de technische mogelijkheden voor wat betreft de nazorg of de exploitatieduur van de stortplaats kunnen aanleiding zijn tot aanpassing van het doelvermogen, en daarmee de heffing. Gewijzigde inzichten ten aanzien van de nazorg dienen tot uiting te komen in de nazorgplannen. Zowel de exploitant als het bevoegd gezag kunnen daar aanleiding toe zien. Bij voorkeur om de vijf jaar, maar in elk geval bij een wijziging/verlening van de vergunning en in het jaar voorafgaand aan het laatste exploitatiejaar zal de provincie de noodzaak tot herijking van het nazorgplan bezien. ]

Noot
5

[Toelichting: Voor wat betreft de te hanteren tarieven is ervoor gekozen om te werken met een tarieventabel. De tarieventabel wordt jaarlijks door Provinciale Staten vastgesteld. Provinciale Staten gaan daarbij uit van een jaarlijkse heffing. Het bedrag van de jaarlijkse aanslag wordt in principe zodanig vastgesteld dat uit de opbrengst van de jaarlijkse aanslagen gedurende de verwachte exploitatieperiode en de daarover verkregen rentebaten en beleggingsopbrengsten over die periode de ‘basis voor het doelvermogen’ wordt gegenereerd. ]

Noot
6

[Toelichting: Gekozen is voor een belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. ]

Noot
7

[Toelichting: In deze verordening is gekozen voor heffing bij wege van aanslag. Bij deze heffingswijze is het aangiftebiljet een hulpmiddel bij het vaststellen van de aanslag. Een aanslag kan ook zonder aangifte, bijvoorbeeld na een controle, ambtshalve worden vastgesteld. Het initiatief tot het vaststellen van de belastingschuld ligt bij de provincie. Indien enig (nieuw) feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld kan de te weinig geheven belasting worden nagevorderd. Onder een nieuw feit wordt verstaan een feit dat de belastingheffer op het tijdstip van vaststelling van de aanslag niet bekend was of redelijkerwijs niet bekend had kunnen zijn. Navordering is wel mogelijk indien de belastingplichtige terzake van dit feit te kwader trouw is. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt na verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. ]

Noot
8

[Toelichting: Ten aanzien van de betalingstermijnen van de bij wege van aanslag geheven belastingen heeft de provincie een ruime bevoegdheid. Met het oog op de groep van belastingplichtigen is in deze verordening gekozen voor betaling in één termijn. ]

Noot
9

[Toelichting: Dit artikel is alleen opgenomen om aan te geven dat de mogelijkheid bestaat om voorlopige aanslagen op te leggen. Een en ander is namelijk ook reeds geregeld in artikel 14 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen juncto artikel 227a Provinciewet. ]

Noot
10

[Toelichting: Met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht zijn een aantal regelgevende bevoegdheden overgegaan van Provinciale Staten naar het College van Gedeputeerde Staten. Het gaat hierbij onder meer over de aangifte, het opleggen van een voorlopige aanslag en de rente. Beleidsregels hieromtrent dienen vastgelegd te worden in een besluit van het College van Gedeputeerde Staten. ]

Noot
11

[Toelichting: Op grond van artikel 232e Provinciewet volgen provincies het kwijtscheldingsbeleid van de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Artikel 232e Provinciewet biedt echter de mogelijkheid om van de ministeriële regeling af te wijken. Het hierover door Provinciale Staten te nemen besluit is vormvrij. ]

Noot
12

[Toelichting: Ingevolge het bepaalde in artikel 136 van de Provinciewet moeten de besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van belastingverordeningen bekend worden gemaakt. Het niet voldoen aan deze bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de verordening. Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit in het provinciaal blad, of in een andere door de provincie algemeen verkrijgbaar gestelde uitgave. De Hoge Raad heeft daarnaast in december 1997 in een drietal arresten aangegeven dat tevens externe bekendheid moet worden gegeven aan het besluit.

Op grond van artikel 139 van de Provinciewet treedt het bekendgemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag na de dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven. De dag van bekendmaking is de dag waarop de uitgave feitelijk beschikbaar is. De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag niet liggen vóór de vaststelling en bekendmaking daarvan.

De datum van inwerkingtreding moet worden onderscheiden van de datum van ingang van de heffing. Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking betekent dat de provincie voor dat tijdstip geen aanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing. De datum van ingang van de heffing kan evenwel niet liggen voor de datum van vaststelling van de verordening. Omdat de verordening op 30 maart 1999 door Provinciale Staten is vastgesteld, kan de heffing niet eerder dan op 1 april 1999 ingaan. Dit houdt verband met het beginsel dat belastingmaatregelen voor de toekomst dienen te gelden.

In het derde lid is een aanduiding, ofwel citeertitel, van de verordening opgenomen. Een citeertitel is efficiënt indien deze kort is en uniek. Met behulp van een citeertitel kan op eenvoudige wijze de verordening worden aangehaald, terwijl geen onduidelijkheid kan bestaan over de vraag welk stuk wordt bedoeld. ]