Beleidsregels boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid WIL

Geldend van 19-06-2014 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Beleidsregels boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid WIL

In dit document is vastgelegd welke regels gelden voor het matigen van boete ten gevolge van verminderde verwijtbaarheid. In situaties dat het schenden van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, de zogenoemde 'nulfraude', heeft WIL tevens de bevoegdheid om te volstaan met een waarschuwing.

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom (WIL),

gelet op

  • 1.

    artikel 18a Wet werk en bijstand

  • 2.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, art.20a

  • 3.

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, art.20a

besluit vast te stellen de volgende

Beleidsregels boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid WIL.

Artikel 1 Begrippen

  • a.

    belanghebbende: degene die een rechtstreeks en concreet belang heeft bij een besluit;

  • b.

    benadelingsbedrag: het bedrag als bedoeld in artikel 18a, lid 2 WWB en artikel 20a IOAW/Z;

  • c.

    boete: de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a WWB en artikel 20a IOAW/Z ;

  • d.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;

  • e.

    inlichtingenverplichting: de inlichtingverplichting als genoemd in art. 17, eerste lid WWB, artikel 13, eerste lid IOAW/Z of de verplichtingen bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • f.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelf- standigen;

  • h.

    WWB: Wet werk en bijstand;

  • i.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

Voor zover niet anders bepaald, worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW en IOAZ.

Artikel 2 Schriftelijke waarschuwing en boete bij nulfraude

  • 1. Het dagelijks bestuur ziet af van het opleggen van een bestuurlijke boete indien het niet of niet behoorlijknakomen van de inlichtingenverplichting door de belanghebbende niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2. Het dagelijks bestuur ziet eveneens af van een bestuurlijke boete gedurende het zogenoemde Poort- en schouwproces, tenzij er sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen of het opzettelijk verzwijgen van relevante inlichtingen. Afhankelijk van de situatie kan in deze fase ook worden afgezien van een schriftelijke waarschuwing.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid legt het dagelijks bestuur, conform het Boetebesluit socialezekerheidswetten, een boete van € 150,00 op in het geval de belanghebbende binnen een periode van twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop eerder aan hem een waarschuwing is gegeven, opnieuw de inlichtingenverplichting heeft geschonden zonder dat dit tot een benadelingsbedrag heeft geleid.

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

Het dagelijks bestuur verlaagt het boetebedrag met 50% indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a van het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.

Artikel 4 Omstandigheden van persoon en gezin

Onverminderd artikel 3 houdt het dagelijks bestuur bij het opleggen van de boete rekening met de bijzondere individuele omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. Ook in deze situaties kan het dagelijks bestuur het boetebedrag met 50% verlagen.

Bij cumulatie van verminderde verwijtbaarheid en bijzonder individuele omstandigheden wordt het boetebedrag niet extra verlaagd.

Artikel 5 Zienswijze

  • 1. Bij een boete wordt schriftelijk door het dagelijks bestuur het voornemen kenbaar gemaakt dat een boete wordt opgelegd. Belanghebbende wordt door WIL verzocht om binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking waarin dit voornemen kenbaar wordt gemaakt, schriftelijk zijn zienswijze te geven.

  • 2. Indien het dagelijks bestuur de belanghebbenden een schriftelijke waarschuwing oplegt ten aanzien van de schending van de inlichtingenplicht, wordt belanghebbende in beginsel niet verzocht zijn zienswijze hierop te geven.

Artikel 6 Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist de directeur.

Artikel 7 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en hebben terugwerkende kracht tot 1 januari 2014.

  • 2.

    Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels komen alle eventueel eerder vastgestelde beleidsregels van de deelnemende gemeente(n) te vervallen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom van 23 mei 2014.

de voorzitter, de directeur,

C.van Dalen R. Esser

Toelichting Beleidsregel boete bij nulfraude en verminderde verwijtbaarheid

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de ‘Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving’ ( de Fraudewet) in werking getreden. Voor de WWB, IOAW en IOAZ introduceert deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Als er sprake is van een verwijtbare schending van de inlichtingenplicht moet er een boete worden opgelegd. De bestuurlijke boete is 100% van het benadelingsbedrag bij een eerste overtreding. Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom (WIL), is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen.

In het geval van nulfraude, dat wil zeggen situaties waarbij het schenden van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, heeft WIL de bevoegdheid om een boete op teleggen of te volstaan met een waarschuwing. Deze beleidsregel voorziet daarin.

Ook is in deze beleidsregel regelgeving opgenomen voor de situaties dat er sprake is vanverminderde verwijtbaarheid van de belanghebbende met betrekking tot het schenden van deinlichtingenverplichting. In het geval de gedraging de belanghebbende in het geheel niet aan terekenen is, kan geen boete worden opgelegd. Is er sprake van een gedeeltelijke verwijtbaarheid, dan dient WIL de boete te matigen, dat wil zeggen lager vast stellen.

Artikel 1 Begrippen

Begrippen die in de WWB, IOAW en IOAZ voorkomen hebben in deze beleidsregel dezelfde betekenis als in deze wetten. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in deze wetten zelf staan is een definitie gegeven in deze beleidsregel.

Artikel 2 Schriftelijke waarschuwing en boete bij ‘nulfraude’

Er is sprake van uitkeringsfraude wanneer een verwijtbare overtreding van de inlichtingenverplichting resulteert in een onverschuldigde betaling van uitkering (het benadelingsbedrag). De bestuurlijke boete bij uitkeringsfraude is in beginsel gelijk aan het ten onrechte genoten voordeel maar ten minste € 150,00 ook wanneer het ten onrechte genoten bedrag lager is (art. 2, lid 1 Boetebesluit socialezekerheidswetten). In geval van verminderde verwijtbaarheid volgt verlaging van de boete.

Eerste lid; het bestuur heeft, overeenkomstig artikel 18a lid 4 Wwb, de bevoegdheid om bij een eerste overtreding van de inlichtingenverplichting zonder benadelingsbedrag af te zien van een bestuurlijke boete en te volstaan met een waarschuwing. In dit artikel wordt geregeld dat het bestuur bij een eerste overtreding van de inlichtingenfraude waarbij er sprake is van nulfraude volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing. (Nb: dit is ook van toepassing op de Bijzondere Bijstand).

Tweede lid; De in de het eerste lid genoemde richtlijn is tevens van toepassing tijdens het zogenoemde Poort en Schouw(werk)proces. Dat is de fase van onderzoek naar en het verzamelen van gegevens bij de aanmelding van een nieuwe cliënt en het verstrekken van informatie over de dienstverlening door WIL en de geldende regels en afspraken. Om praktische redenen kan in deze fase van het werkproces, afhankelijk van de situatie, echter worden afgezien van een schriftelijke waarschuwing.

Derde lid; Indien binnen twee jaar vanaf datum beschikking van de eerdere waarschuwing opnieuw sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting zonder benadelingsbedrag, is WIL wettelijk gehouden tot het opleggen van een boete. De hoogte van de boete bedraagt in die gevallen het minimale bedrag van € 150,00 (art. 2, lid 3 Boetebesluit socialezekerheidswetten).

Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid

Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete als gevolg van het schenden van deinlichtingenverplichting wordt rekening gehouden met de mate waarin de gedraging aan debelanghebbende kan worden verweten.

Wanneer er in het individuele geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid, kan dit leiden tot een lagere boete. In het kader van uniformiteit en rechtsgelijkheid wordt in dit artikel geregeld dat de boete in deze gevallen dan met 50% wordt gematigd.

In dit artikel wordt verwezen naar art. 2a Boetebesluit socialezekerheidswetten waar eenaantal criteria worden benoemd die in ieder geval leiden tot verminderde verwijtbaarheid;

  • ·

    de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

  • ·

    de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen, of;

  • ·

    de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

Met nadruk wordt hier vermeld dat het geen limitatieve opsomming betreft en dat in concrete gevallen steeds een afweging moet worden gemaakt, op basis van de individuele situatie van een

belanghebbende, in hoeverre het schenden van de inlichtingenplicht hem is aan te rekenen.

Artikel 4 Omstandigheden van persoon en gezin

Bij het opleggen van de boete houdt WIL ook rekening met de eventuele individuele bijzondere omstandigheden die van belang kunnen zijn in verband met de gevolgen van de boeteoplegging voor de persoon of het gezin. Deze omstandigheden kunnen leiden tot een matiging van de boete. Het rekening houden met de mate waarin de gedraging aan belanghebbende kan worden aangerekend en de omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert, sluiten aan bij de gangbare praktijk van het opleggen van een bestuurlijke maatregel in de sociale zekerheid. In dit kader wordt verwezen naar de ‘afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ van WIL 2013’. In het kader van uniformiteit en rechtsgelijkheid wordt in dit artikel geregeld dat de boete ook in deze gevallen dan met 50% wordt gematigd.

Bij cumulatie van verminderde verwijtbaarheid (genoemd in artikel 3) en de in dit artikel genoemde bijzonder individuele omstandigheden, wordt het boetebedrag niet lager vastgesteld de genoemde verlaging van 50% van het boetebedrag.

Artikel 5 Zienswijze

De procedure tot het opleggen van een bestuurlijke boete is vastgelegd in de AWB.

Eerste lid; Uit praktische overwegingen wordt in beginsel bij de lichte procedure, waarbij een schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd, afgezien van het bieden van de mogelijkheid aan belanghebbende tot het geven van zijn zienswijze.

Tweede lid; Het bieden van de mogelijkheid tot het geven van zijn zienswijze stelt de belanghebbende in staat om voorafgaand aan het opleggen van de boete eventuele argumenten voor de weging van de mate van verwijtbaarheid, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de boeteoplegging, aan te dragen. De belanghebbende krijgt hierbij schriftelijk een voornemen tot het opleggen van een boete en de uitnodiging om vóór een door WIL te bepalen datum, zijnde binnen 30 dagen na dagtekening van de beschikking van het voornemen tot het opleggen van een boete, schriftelijk te reageren. Bij de brief tot het voornemen wordt de onderliggende boeterapportage gevoegd. De belanghebbende is niet verplicht zijn zienswijze te geven.

Artikel 6 en 7 Hardheidsclausule en Inwerkingtreding

Deze artikelen hebben geen nadere toelichting nodig.