Regeling vervallen per 01-01-2006

Ontgrondingenverordening Overijssel 1997

Geldend van 01-09-2000 t/m 31-12-2005

Intitulé

Ontgrondingenverordening Overijssel 1997

Hoofdstuk I. Vrijstellingen

Artikel 1

  • 1

  • 1. Krachtens artikel 7, tweede lid Ontgrondingenwet is geen vergunning vereist voor ontgrondingen voor werken of werkzaamheden die zijn en omvatten:

    • a.

      het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van rijkswaterstaatswerken en werken door of op last van de provincie Overijssel;

    • b.

      het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van waterschapswerken, met inbegrip van de tot deze werken behorende waterpartijen mits per werk niet meer dan 10.000 m3 vaste stoffen uit een of meer waterpartijen wordt ontgraven, en mits grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven. Onder waterschapswerken als hier bedoeld vallen niet het opruimen van waterkeringen als bedoeld onder d, alsmede aanleg, onderhoud, verbreding of verdieping van watergangen voorzover enige maat als genoemd onder c wordt overschreden;

    • c.

      het aanleggen, onderhouden, verbreden of verdiepen van watergangen, voorzover deze een bovenbreedte krijgen van niet meer dan 15 m of 50 m (indien sprake is van een natuurvriendelijke oever volgens landelijke richtlijnen), een bodembreedte van niet meer dan 5 m en een diepte van niet meer dan 2,50 m beneden het polder- of boezempeil, of bij gebreke daarvan 3 m beneden de gemiddelde hoogteligging van het aangrenzende terrein;

    • d.

      het aanleggen, verhogen, verzwaren of onderhouden van waterkeringen;

    • e.

      het aanleggen, onderhouden, wijzigen of opruimen van  bouwterreinen, (spoor)wegen, haventerreinen, vliegvelden, parkeerterreinen, industrieterreinen, sport- en speelterreinen, parken, plantsoenen en werken van tijdelijke aard, alsmede van soortgelijke bij besluit van Gedeputeerde Staten aan te duiden werken, dit alles met inbegrip van de tot deze werken behorende waterpartijen mits per werk niet meer dan 10.000 m3 vaste stoffen uit een of meer waterpartijen wordt ontgraven, en mits grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven;

    • f.

      de normale uitoefening van het landbouw-, tuinbouw- of bosbouwbedrijf, alsmede het planten of rooien van bomen, struiken of andere gewassen;

    • g.

      het uitvoeren van werkgebonden ontgrondingen:

    • -

      gericht op beheer en ontwikkeling van bestaande natuur; of

    • -

      gericht op het ontwikkelen van nieuwe natuur, mits per werk minder dan 10.000 m3 vaste stoffen wordt ontgraven en grondlagen dieper dan 3 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven; en mits in beide gevallen uitgevoerd door of in opdracht van Staatsbosbeheer, of op grond van een specifieke daartoe verleende subsidie door het Rijk.

    • h.

      het maken, onderhouden, wijzigen of opruimen van bouwwerken, kelders en graven, het doen van grondboringen en sonderingen, en het leggen, plaatsen, onderhouden, wijzigen of opruimen van buizen, kabels, palen en soortgelijke werken; 

    • i.

      het maken, onderhouden, wijzigen of opruimen van waterputten, reservoirs, bassins, vijvers en soortgelijke werken, mits die zijn gelegen bij woningen of op agrarische bedrijfserven en de inhoud ervan niet meer bedraagt dan 500 m3 vaste stoffen;

    • j.

      het doen van archeologische opgravingen door een rijksdienst, een instelling voor wetenschappelijk onderwijs of een gemeente, die daarvoor een vergunning heeft ingevolge de Monumentenwet;

    • k.

      het aanleggen of wijzigen van gronddepotplaatsen met inbegrip van het ontgraven van de humeuze bovenlaag, alsmede het opruimen ervan binnen 5 jaar na vulling ervan, en het aanleggen of wijzigen van depots en dergelijke met betrekking tot bodem- en onderwaterbodemsanering als bedoeld in artikel 4, onder c van de Ontgrondingenwet.

    • m.

      het aanleggen of wijzigen van particuliere buitenmaneges, mits niet groter dan 25 m bij 60 m en niet gelegen in landelijk gebied III of IV van het geldendestreekplan, en mits daarbij uitsluitend sprake is van omwisseling van deklaag en onderliggend zand waarbij grondlagen dieper dan 1 m beneden het oorspronkelijk niveau ongemoeid blijven.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is wel vergunning vereist, indien bovengenoemde ontgrondingen primair geschieden ter verkrijging van bodemmateriaal.

Hoofdstuk II. Meldingen

Artikel 2

  • 1. Krachtens artikel 7, derde lid, Ontgrondingenwet wordt de aanleg en wijziging van waterpartijen, watergangen en werkgebonden ontgrondingen, die op grond van artikel 1, eerste lid, onder a, b, c, e en g van deze verordening zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht, gemeld aan Gedeputeerde Staten, voorzover het betreft een hoeveelheid vaste stoffen van 5.000 m3 of meer.

  • 2. Meldingsplichtig als bedoeld in het eerste lid zijn: de opdrachtgever tot bedoelde ontgronding of de betrokken zakelijk of persoonlijk gerechtigde als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Ontgrondingenwet. 

Artikel 3

  • 1. De melding wordt in enkelvoud gedaan door gebruik te maken van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld meldingsformulier.

  • 2. De melding wordt uiterlijk twee weken, voorafgaand aan de aanvang van de voorgenomen ontgronding, ingediend bij Gedeputeerde Staten.

  • 3. Bij niet naleving van de in het eerste en tweede lid voorgeschreven melding aangaande een geheel of gedeeltelijk uitgevoerde ontgronding, kunnen Gedeputeerde Staten de dwangsomprocedure als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht toepassen met betrekking tot de in artikel 2, tweede lid van deze verordening bedoelde meldingsplichtigen.

Hoofdstuk III. Vergunningen

Artikel 4

Een aanvraag tot verlening van een vergunning, of een verzoek tot wijziging daarvan, wordt met behulp van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier of verzoekformulier met de daarin aangegeven bijlagen ingediend.

Artikel 5

  • In aanvulling op de hierna aangeduide artikelen van afdeling 3.5 en 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht geldt het volgende:

  • a. indien dit door of namens Gedeputeerde Staten nodig wordt geacht, vindt reeds vooroverleg plaats op basis van een al dan niet volledige (ontwerp)aanvraag, voor het in artikel 4 bedoelde formulier wordt gebruikt. Zo nodig wordt hiervan een verslag gemaakt, dat aan de aanvraag wordt toegevoegd;

  • b. wat betreft de toepassing van artikel 3:18, eerste lid van deze wet geldt, dat Gedeputeerde Staten in voorkomende gevallen een aanvullingstermijn van vier weken stellen, welke termijn afhankelijk van de aard van de verlangde gegevens desgevraagd met ten hoogste acht weken kan worden verlengd;

  • c. het onder b gestelde geldt niet, indien Gedeputeerde Staten gelijktijdig toepassing geven aan artikel 3:29 van deze wet: dan wordt – in samenhang met de volgens dit artikel te stellen termijnen – een redelijke aanvullingstermijn gesteld;

  • d. in geval van toepassing van artikel 3:18, tweede lid van deze wet, besluiten Gedeputeerde Staten hiertoe binnen vier weken na aanvulling of na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn;

  • e. ingeval van toepassing van artikel 3:25, eerste lid van deze wet geldt, dat ten minste een werkdag voor de vastgestelde datum om de gedachtenwisseling wordt verzocht.

Artikel 6

  • In aanvulling op het bepaalde in artikel 10, derde lid van de Ontgrondingenwet aangaande de raadpleging van de gemeenteraad inzake aanvragen tot vergunning geldt het volgende:

  • a. wat betreft ontgrondingen met waterpartijen van een beoogde omvang van 100.000 m3 vaste stoffen of meer: bedoelde raadpleging vindt plaats gelijktijdig met de wettelijk voorgeschreven toezending van de ontvangstbevestiging van de aanvraag;

  • b. wat betreft ontgrondingen met waterpartijen van een beoogde omvang van minder dan 100.000 m3 vaste stoffen: bedoelde raadpleging vindt plaats gelijktijdig met de toezending van de ontwerpbeschikking op de aanvraag;

  • c. wat betreft ontgrondingen zonder waterpartijen als residu: daar hier veelal bij voorbaat sprake is van overeenstemming met de geldende bestemming van het bestemmingsplan, wordt door Gedeputeerde Staten volstaan met een schriftelijke kennisgeving daarvan gelijktijdig met de toezending van de ontvangstbevestiging van de aanvraag. Indien de betrokken gemeente, binnen twee weken na verzending daarvan, bezwaar maakt tegen deze kennisgeving, zullen Gedeputeerde Staten alsnog de betrokken gemeenteraad raadplegen overeenkomstig het onder b gestelde.

Artikel 7

2

Gedeputeerde Staten kunnen zo nodig een aanvraag buiten behandeling laten, indien de aanvrager niet de eigenaar is van één of meer van de te ontgronden onroerende zaken waarvoor hij vergunning aanvraagt, en niet een verklaring van toestemming tot ontgronding van de eigenaar heeft overgelegd.

Artikel 8

  • 3

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen bestuursorganen aanwijzen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het geven van een beschikking op grond van artikel 8, tweede lid van de Ontgrondingenwet, of die op een andere wijze worden betrokken bij de voorbereiding van zodanige beschikking.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen adviseurs aanwijzen, niet zijnde bestuursorganen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het geven van een beschikking op grond van artikel 8, tweede lid van de Ontgrondingenwet.

Artikel 9

Bij de voorbereiding van het geven van een beschikking tot wijziging of intrekking van een vergunning ten aanzien waarvan paragraaf 3.5.6. Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het bepaalde in artikel 3:30, tweede lid Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing, indien het een verzoek tot wijziging of intrekking betreft, dat is ingediend door de vergunninghouder.

Vaststellingwinplaats in streekplan

Artikel 10

  • In aanvulling op het bepaalde in artikel 7c en volgende van de Ontgrondingenwet, gaan Provinciale Staten over tot vaststelling van een winplaats in het streekplan, indien aan de navolgende criteria is voldaan:

  • a. het betreft een winplaats of uitbreiding ervan, die van essentiële betekenis is voor de provinciale bouwgrondstoffenvoorziening;

  • b. het betrokken gemeentebestuur is desgevraagd niet bereid planologische medewerking te verlenen als bedoeld in artikel 7d van de Ontgrondingenwet.

  • Verlening en wijziging van vergunningen van eenvoudige aard

Artikel 11

  • 1. Artikel 10, eerste tot en met derde lid van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing met betrekking tot verlening of weigering van een vergunning aangaande ontgrondingen, waarbij andere belangen dan die van de aanvrager niet of nauwelijks zijn betrokken en die betreffen:

    • a.

      ontgrondingen, niet vrijgesteld in artikel 1, eerste lid, onder b en e, als waterpartij, alsmede onder g, voorzover minder dan 30.000 m3 vaste stoffen wordt ontgraven, en mits:

    • -

      wat betreft b: opgenomen in een door de provincie goedgekeurd besluit volgens artikel 35, vierde lid van de Verordening Waterhuishouding Overijsssel;

    • -

      wat betreft e: ter uitvoering van een door de provincie goedgekeurd bestemmingsplan of van een besluit volgens artikel 19, eerste lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening;

    • -

      wat betreft g, 2e aandachtsstreepje: indien uitgevoerd door of in opdracht van Staatsbosbeheer of op grond van een specifieke daartoe verleende subsidie door het Rijk.

    • b.

      cultuurtechnische ontgrondingen ter verbetering van de bewerkbaarheid en de bodemstructuur van gronden voor landbouwkundig gebruik en ter opheffing van belemmeringen in de oppervlakteafvoer van water, alsmede ontgrondingen ten behoeve van agrarische bedrijfsvoorzieningen, niet vrijgesteld in artikel 1, eerste lid, onder f, voorzover niet meer dan 5.000 m3 vaste stoffen worden ontgraven;

    • c.

      particuliere waterpartijen in en buiten erfsituaties en niet vrijgesteld in artikel 1, eerste lid, onder i, voorzover niet meer dan 5.000 m3 vaste stoffen worden ontgraven.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval van wijziging van een vergunning, ambtshalve of op verzoek, aangaande:

    • a.

      verlenging van de in de vergunningsvoorschriften gestelde geldigheidstermijn van de vergunning en de daarmee samenhangende termijnen;

    • b.

      wijziging van de tenaamstelling van de vergunning;

    • c.

      wijziging van de in de vergunningsvoorschriften vastgelegde zekerheidsstelling;

    • d.

      alle overige eenvoudige wijzigingen van de vergunningsvoorschriften.

  • 3. Het eerste lid is eveneens van overeenkomstige toepassing in geval van intrekking van de vergunning op verzoek van de vergunninghouder.

  • 4. Bij het nemen van een beschikking als bedoeld in bovengenoemde leden volstaan Gedeputeerde Staten met toezending van de beschikking binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag of het verzoek daartoe.

Hoofdstuk IV. Schadevergoedingen

Artikel 12

Dit hoofdstuk is van toepassing op de voorbereiding van beschikkingen van Gedeputeerde Staten ingevolge de artikelen 26, 28 en waar relevant 29a van de Ontgrondingenwet.

Aanvraagprocedure

Artikel 13

  • De aanvraag om schadevergoeding bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a. een aanduiding van de beschikking waardoor de aanvrager schade lijdt of zal lijden en die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd;

  • b. de aard en de omvang van de schade;

  • c. de wijze waarop de schade naar het oordeel van de aanvrager dient te worden vergoed.

Artikel 14

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen in voorkomende gevallen een of meer deskundigen aanwijzen, die adviseren inzake de voorbereiding van de in dit hoofdstuk bedoelde beschikkingen.

  • 2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt de aanvrager van de beschikking in de gelegenheid gesteld aan deze deskundigen zijn aanvraag toe te lichten en wordt de betrokken vergunninghouder gehoord. Indien Gedeputeerde Staten voornemens zijn uit eigen beweging een dergelijke beschikking te nemen, wordt degene tot wie de beschikking is gericht, alsmede de betrokken vergunninghouder, in de gelegenheid gesteld zijn opvatting omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.

  • 3. De deskundigen brengen advies uit inzake: 

    • a.

      de vraag of de schade is veroorzaakt door het bepaalde in een in dit hoofdstuk bedoelde beschikking; 

    • b.

      de omvang van de schade; 

    • c.

      de vraag of de schade redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven;

    • d.

      de vraag in hoeverre vergoeding niet of niet voldoende op een andere wijze is verzekerd;

    • e.

      de vraag of er aanleiding is aan benadeelde een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe te kennen.

  • 4. De deskundigen brengen hun advies uit aan Gedeputeerde Staten binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek om advies. Op hun verzoek kunnen Gedeputeerde Staten deze termijn met ten hoogste twaalf weken verlengen.

  • 5. Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van het advies aan de aanvrager en de betrokken vergunninghouder, die binnen twee weken na verzending schriftelijke bedenkingen kunnen indienen of kunnen verzoeken mondelinge bedenkingen voor een lid van Gedeputeerde Staten in te brengen. Van een dergelijke gedachtenwisseling wordt verslag opgemaakt, dat aan de aanvrager en de betrokken vergunninghouder wordt toegezonden en waarop zij binnen vier weken na verzending schriftelijk kunnen reageren.

  • 6. Gedeputeerde Staten beslissen binnen twaalf weken na verzending van het advies aan de aanvrager en de betrokken vergunninghouder, respectievelijk binnen twaalf weken nadat zij schriftelijk of mondeling bedenkingen hebben ingediend of op het verslag van de hoorzitting hebben gereageerd.

  • Verhaal op vergunninghouder

Artikel 15

  • 1. Bij inwilliging van een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 14 van deze verordening is de betrokken vergunninghouder verplicht om, binnen vier weken na onherroepelijkheid van de toegekende schadevergoeding, deze aan de provincie te vergoeden.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verplichting laat het recht van de vergunninghouder onverlet om als belanghebbende beroep in te stellen tegen de in artikel 14 van deze verordening bedoelde beschikking van Gedeputeerde Staten, dit overeenkomstig artikel 29, tweede lid van de Ontgrondingenwet.

  • 3. Met het oog op de eventuele toepassing van bovenstaande leden, kunnen Gedeputeerde Staten bij vergunningverlening, of bij wijziging van een vergunning op verzoek of ambtshalve, een zekerheidsstelling terzake voorschrijven als bedoeld in artikel 3, derde lid, onder f van de Ontgrondingenwet.

Hoodfdstuk V. Beleidsregel handhaving

Artikel 16

Gedeputeerde Staten kunnen aangaande hun bevoegdheden met betrekking tot de handhaving als bedoeld in artikel 22 van de Ontgrondingenwet, alsmede de opsporing als bedoeld in artikel 25 van de Ontgrondingenwet juncto artikel 23a van de Wet Economische Delicten, een beleidsregel vaststellen.

Hoofdstuk VI. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de kalendermaand na publicatie door Gedeputeerde Staten in het provinciaal blad.

Artikel 18

De gewijzigde Ontgrondingenverordening Overijssel 1985, vastgesteld in 1994, alsmede de beleidsregels van Gedeputeerde Staten van 28 maart 1989 (provinciaal blad 1989, nummer 46) en van 14 maart 1995 (provinciaal blad 1995, nummer 48), worden ingetrokken.

Artikel 19

  • 1. Op aanvragen of verzoeken inzake een vergunning, ingekomen voor de inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van de gewijzigde Ontgrondingenverordening Overijssel 1985 en bedoelde beleidsregels van toepassing.

  • 2. Op beschikkingen tot ambtshalve wijziging of intrekking van een vergunning, die worden bekendgemaakt binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze verordening, blijven de bepalingen van de gewijzigde Ontgrondingenverordening Overijssel 1985 en bedoelde beleidsregels van toepassing.

Artikel 20

Deze verordening kan worden aangehaald als: Ontgrondingenverordening Overijssel 1997.


Noot
1

[Toelichting: Het eerste lid is reeds overwegend in het statenvoorstel zelf toegelicht. Wat betreft het gestelde sub f kan voor de goede orde worden opgemerkt, dat aangaande het begrip "normale uitoefening van de landbouw" kan worden gedacht aan:

1. periodiek terugkerende cultuurmaatregelen met geringe invloed op de maaiveldsligging als: ploegen, scheuren van grasland, frezen, eggen, rollen, spitten, inzaaien, aanaarden (onder andere aardappels) en rooien van producten;

2. het inkuilen van producten (gras, maïs, aardappels) door afdekking met bodemspecie uit de naaste omgeving van de kuilhoop;

3. het dichtploegen van slootjes en greppels binnen het agrarisch gebruiksperceel, het breken van storende lagen voor beworteling en ontwatering en werkzaamheden tot landbouwkundige profielverbetering (diepploegen, mengwoelen, bewerken met zandvijzel) een en ander met nabewerking mits en voorzover veroorzaakt door deze bewerking zelf.

Het tweede lid beoogt uitsluitend duidelijk te maken, dat een ontgronding, niet uit te voeren ten behoeve en ter plaatse van een werk of werkzaamheid, nooit onder de vrijstellingsbepalingen van het eerste lid kan vallen. ]

Noot
2

[Toelichting: Dit artikel is bedoeld om het Gedeputeerde Staten, gezien de jurisprudentie terzake van de ABRS, mogelijk te maken zo nodig een dergelijke aanvraag buiten behandeling te laten, namelijk in het geval van gebleken civielrechtelijke onuitvoerbaarheid van de aangevraagde ontgronding (grondeigenaren wensen niet mee te werken en onteigening door provincie op grond van artikel 72c van de Onteigeningswet of door de gemeente is niet mogelijk). Bij ontbreken van dit artikel zouden Gedeputeerde Staten gedwongen zijn toch de volledige vergunningsprocedure volgens de OW te doorlopen.]

Noot
3

[Toelichting: Gedeputeerde Staten zullen hiertoe overgaan in het kader van de publicatie van de vastgestelde verordening in het provinciaal blad conform artikel 17 van de voorgestelde verordening. Hierbij zal de huidige situatie op dit punt worden gehandhaafd.

Besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel op grond van de artikelen 3, 4, 8 en 17 van de Ontgrondingenverordening Overijssel 1997 (uitvoeringsbesluit)

Besluit van Gedeputeerde Staten van Overijssel van 12 januari 1998, kenmerk MWA 98/34.

Overeenkomstig artikel 8 van de ontgrondingenverordening hebben Gedeputeerde Staten besloten de volgende bestuursorganen en niet-bestuursorganen als bedoeld in artikel 3:5 juncto artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht aan te wijzen, die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen voorzover betrokken bij het terrein van de aanvraag of het verzoek om ontgronding:

a. in alle gevallen:

 – het college van Burgemeester en Wethouders van de betrokken gemeente;

 – het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap;

 – het betrokken nutsbedrijf inzake de distributie van elektriciteit, gas of water;

 – de betrokken grondeigenaar of anderszins zakelijk of persoonlijk gerechtigde als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Ontgrondingenwet, voorzover geen aanvrager, verzoeker of vergunninghouder zijnde;

 – de betrokken vergunninghouder, voorzover geen aanvrager of verzoeker zijnde;

b. alleen in die gevallen, waarin dit door Gedeputeerde Staten nodig wordt geacht met het oog op de in artikel 10, zevende lid van de Ontgrondingenwet voorgeschreven belangenafweging:

 – andere bestuursorganen, voorzover in of met betrekking tot de provincie Overijssel werkzaam;

 – andere niet-bestuursorganen, voorzover in de provincie Overijssel werkzaam;

Overeenkomstig de artikelen 3 en 4 van onderhavige verordening hebben Gedeputeerde Staten besloten formulieren inzake melding, aanvraag en verzoek vast te stellen conform de bij dit besluit behorende modellen (op deze plaats niet opgenomen). ]