Nuloptiebeleid t.a.v. coffeeshops

Geldend van 07-03-1998 t/m heden

Intitulé

Nuloptiebeleid t.a.v. coffeeshops

Coffeeshopbeleid Politie Afdeling De Kempen

Artikel 1 Inleiding

Het drugsbeleid ten aanzien van softdrugs van de Regering is gericht op ontmoediging, schadebeper­king en beheersbaarheid. Dit beleid bestaat uit een evenwichtige benadering van het softdrugspro­bleem, vanuit de vraag- en aanbodkant, de gezondheidszorg en de invalshoek van de openbare orde. Het aantal coffeeshops is de afgelopen jaren, met name in de grotere steden in ons land enorm toegenomen. Dit is (mede) een gevolg van het strafrechtelijk gedoogbeleid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van softdrugs. Vanwege de negatieve uitstralingseffec­ten die de vestiging van coffeeshops met zich meebrachten zijn de grotere steden het aantal coffees­hops drastisch aan het verminderen. Het Kabinet steunt deze saneringsoperatie.

Eén van de effecten van dit handelen is dat in toenemende mate kleine(re) gemeenten buiten het stedelijk gebied met (aanvragen tot) vestigingen van coffeeshops worden geconfronteerd. Ook is een toename van de vraag naar softdrugs te constateren: het aantal softdrugsgebruikers groeit.

Indien gemeenten de vestiging van coffeeshops effectief willen reguleren dan dient hiertoe beleid vastgesteld te zijn door het lokale driehoeksover­leg. Dit beleid is tevens nodig om effectief te kunnen handhaven (zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk).

Met de term coffeeshop wordt in deze notitie gedoeld op alcoholvrije inrichtingen (zogenaamde droge horeca) waar handel in en gebruik van softdrugs als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet plaatsvindt. Het gaat om een categorie van inrichtingen waarin softdrugshandel en softdrugsgebruik door het Openbaar Ministerie onder specifieke voorwaarden in principe wordt gedoogd. Alleen voor deze inrichtingen kunnen gemeenten een vestigingsbe­leid vaststellen. Overige inrichtingen vallen binnen de reikwijdte van de strafrechtelijke handhaving (Opiumwet).

Met het lokale coffeeshopbeleid voor de Politie Afdeling de Kempen wordt invulling gegeven aan de beleidsuitgangspunten ten aanzien van coffeeshops zoals die door het Regionaal College van de Politie Brabant Zuid-Oost zijn vastge­steld en wordt het lokale beleid (voor de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden) bepaald.

Uitgangspunt van dit beleid is het voorkomen dat de veiligheid, de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de gezondheid van de inwoners in de gemeenten nadelig wordt beïnvloed als direct of indirect gevolg van de vestiging van een coffeeshop.

Het coffeeshopbeleid staat niet op zichzelf, doch maakt deel uit van een breder, in ontwikkeling zijnd integraal drugsbeleid. Door deelname aan het project "Preventie Riskant Gebruik van Genotmiddelen" wil de gemeente onder meer beleid ontwikkelen ten aanzien van genotmiddelen op lokaal en regio­naal niveau. Ook in het kader van het Integraal Veiligheidsbeleid zal de nadruk komen te liggen op de jeugd, mede in relatie tot druggebruik. Het op te zetten integraal drugsbe­leid vormt het kader voor de aanpak van de drugs­problema­tiek in de brede zin en omvat de elementen preventie, repres­sie en hulpver­lening.

Artikel 2 Ontwikkelingen ten aanzien van coffeeshops

Het strafrechtelijk gedoogbeleid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van softdrugs had oorspronkelijk tot doel om de markten van softdrugs en harddrugs te scheiden. Volgens het Kabinet hebben de bonafide coffeeshops bewezen een bijdrage te leveren aan de afscherming van softdrugsgebruikers tegen de wereld van harddrugs. Echter, veranderende externe factoren hebben geleid tot onvoorziene, negatieve neveneffecten van dit gedoogbeleid.

Op de eerste plaats is de verkoop van geringe hoeveelheden softdrugs die aanvankelijk slechts werd toegelaten in jongerencentra in grote delen van het land allengs mede in handen gekomen van commerciële uitbaters. De kleinhandel in softdrugs heeft daardoor in de jaren tachtig en negentig in veel gemeenten een grote vlucht genomen.

De veelheid aan coffeeshops in sommige gemeenten werkt overlast (verkeer, geluid, vandalisme en sociale onveiligheid) en tevens de handel in hard­drugs in de hand (de opbrengst van de handel in softdrugs is vaak te klein voor een rendabele exploitatie).

Naast een vergroting van het aanbod op de softdrugsmarkt is tevens een stijging in de vraag naar softdrugs waar te nemen: het gebruik van soft­drugs neemt toe.

De wildgroei van coffeeshops in de jaren tachtig en negentig in combinatie met een gebrek aan controle en voorlichting zijn mede debet aan de ontstane houding onder met name de jeugd ten aanzien van softdrugs. Er is een beeld ontstaan dat het gebruik van en de handel in softdrugs legaal zijn, dat het gebruiken van softdrugs volkomen onschadelijk is en dat gebruiken "nor­maal" is. Het bestaan van dit beeld wordt bevestigd door de resultaten van een recent gehouden GGD-onderzoek onder jongeren in Zuid-Oost Brabant.

Een andere veranderende externe factor betreft de opkomst van de zogenaamde synthetische drugs, waaronder XTC. Het betreft hier veelal harddrugs die goedkoop en makkelijk verhandelbaar zijn. Het aantal gebruikers van deze synthetische drugs is de laatste jaren fors gestegen. De komst van de synthetische drugs heeft, aangezien deze niet in coffeeshops verhandeld mogen worden, de groei van straathandel en handel vanuit woonhuizen in de hand gewerkt. De straatdealers en huisdealers beperken zich veelal echter niet tot de handel in synthetische drugs, maar voorzien ook in andere soft- en harddrugs.

Deze "ongecontroleerde" dealers zijn daarmee voor de afnemers vaak interes­santer dan de "gecontroleerde" coffeeshop waar alleen softdrugs verkrijg­baar (mogen) zijn. De veronderstelling dat met de vestiging van een coffeeshop de straathandel en de handel vanuit woonhuizen zou afnemen is dan ook niet juist. Het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops als instrument om de scheiding van de softdrugsmarkt en de harddrugsmarkt te bewerkstelligen of te handhaven, werkt niet. Scheiding van markten lijkt met de (op)komst van de synthetische drugs een utopie geworden.

Vóór de grote toename van het aantal coffeeshops in met name de (grotere) steden, werd drugsoverlast voornamelijk veroorzaakt door harddrugsverslaaf­den (verwervingscriminaliteit). Toename van het druggebruik en de handel in drugs (ook softdrugs) hebben tot gevolg dat de drugsoverlast vandaag de dag niet alleen verband houdt met harddrugs, doch ook gelieerd is met de handel in en het gebruik van softdrugs.

Zowel de vestiging van een coffeeshop als het gebruik van (soft) drugs op straat in de woonomgeving wordt door omwonenden veelal beschouwd als een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit blijkt onder meer uit meldin­gen bij de politie en klachten bij de gemeente. Hierbij speelt de maat­schappe­lijke acceptatie ten aanzien van drugs(handel) een rol: in een plattelands­gemeente zal men deze aantasting eerder ervaren dan in de (grotere) stad.

Een van de factoren die bijdragen aan overlast in de nabijheid van coffee­shops is de aanzuigende werking die een coffeeshop uitoefent op klanten van buiten de gemeente. Deze aanzuigende werking reikt zelfs verder dan de landsgrenzen, waardoor de Nederlandse coffees­hops onderwerp van een internationale discussie zijn. Er kan niet aan voorbij worden gegaan dat het voor buitenlanders interessant is om in Nederland (soft)drugs te kopen, zeker na het wegvallen van grenscontroles. Het merendeel van de coffeeshops heeft dan ook klanten uit omliggende landen. Dit beeld wordt bevestigd door de resultaten van gerichte politieacties. Nationaal is de discussie gevoerd om de verkoop van softdrugs aan buiten­lan­ders te verbieden. Een dergelijk verbod zou echter in strijd zijn met de Grondwet en kan om die reden niet worden ingesteld.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat de algemene problematiek rondom softdrugs steeds groter wordt. Enkele jaren geleden beperkte de (versla­vings) problemen zich tot de handel in en het gebruik van harddrugs. De laatste tijd worden de schadelijke gevolgen (en niet alleen ten aanzien van de gezondheid) van softdrugsgebruik en -handel ook steeds duidelijker. De toename van het (soft)druggebruik door jeugdigen (aantal gebruikers, frequentie) zoals die uit diverse onderzoeken blijkt, is alarme­rend te noemen. Het is de vraag of het strafrechtelijk gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops als effectief instrument tegen de toenemende drugsproblematiek kan worden beschouwd.

De hierboven weergegeven informatie biedt voldoende aanknopingspunten voor de noodzaak tot het opstellen van een lokaal coffeeshopbeleid. Dit lokale beleid is nader uitgewerkt in de hoofdstukken 3 en 4 van deze notitie.

Artikel 3 Nuloptie-beleid

De Kabinetsdrugsnota 'Het Nederlandse Drugsbeleid' van maart 1996 geeft gemeenten een handvat om een nulbeleid te voeren met betrekking tot coffeeshops. Letterlijk staat er: "het gemeentebestuur kan besluiten om binnen haar grenzen in het geheel geen coffeeshop toe te staan".

De gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden wensen gebruik te maken van deze mogelijkheid om een zogenaamd nuloptie-beleid ten aanzien van coffeeshops te voeren. Dit betekent dat er in de gemeenten binnen de politie Afdeling de Kempen geen horeca-exploitatievergunningen aan coffee­shop(houder)s worden verleend en dat tegen illegale coffeeshops zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk zal worden opgetreden.

Aan het nuloptie-beleid van de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden ligt de volgende motivering ten grondslag.

Artikel 3.1 Samenhangend regionaal beleid

Gezien de actuele problematiek met betrekking tot coffeeshops hebben de burgemeesters, de fungerend hoofdofficier van Justitie en de korpschef van de politie, in de vergadering van het Regionaal College van de politie­re­gio Brabant Zuid-Oost van 18 juni 1997 de navolgende beleidsuitgangspunten vastgesteld:

  • -

    voor de regio Brabant Zuid-Oost wordt een restrictief beleid met betrekking tot coffeeshops voorgestaan;

  • -

    inwonertallen zijn hierbij niet maatgevend;

  • -

    de vestiging van coffeeshops wordt beperkt tot de gemeenten Eindhoven en Helmond;

  • -

    de overige gemeenten in de regio hanteren de nuloptie.

Afwijken van dit vastgestelde beleid zou voor de gemeenten in de politie Afdeling de Kempen betekenen dat bij eventuele vestiging van een coffeeshop in één van de gemeenten in de afdeling een onevenredige toeloop op deze coffeeshop zou ontstaan. Het afzetgebied dat dan gecreëerd wordt is groter dan de betreffende gemeente. Redelijkerwijs kan verondersteld worden dat als gevolg van deze aanzuigende werking op de andere regiogemeenten een onacceptabele druk op het woon- en leefklimaat in de gemeente gelegd wordt. Overigens zou afwijking van het regionale beleid dit samenhangende beleid frustreren met alle negatieven gevolgen van dien.

Artikel 3.2 (On)mogelijkheden ten aanzien van de controle op coffeeshops

In gemeenten die niet kiezen voor de nuloptie maar een zogenaamd maximum­stelsel ten aanzien van coffeeshops hanteren, of helemaal geen beleid terzake hebben geformuleerd, zullen de coffeeshops strikt op de gedoogcri­teria van het Openbaar Ministerie moeten worden gecontroleerd (indien voor een maximumstelsel is gekozen en het aantal coffeeshops overstijgt het aantal dat is vastgelegd in het beleid, acht het Openbaar Ministerie de gedoogcriteria niet van toepassing op de boventallige coffeeshops en zal zij derhalve strafrechtelijk handhaven).

Het gaat hierbij om de zogenaamde AHOJ-G criteria:

  • A:

    niet afficheren

  • H:

    geen verkoop van harddrugs

  • O:

    geen overlast veroorzaken

  • J:

    geen verkoop van softdrugs aan en geen toegang in coffeeshops van jongeren beneden de leeftijd van 18 jaar

  • G:

    geen verkoop van grotere hoeveelheden dan 5 gram per keer per dag in een coffeeshop en de handelsvoorraad mag maximaal 500 gram bedragen

De uitkomsten van het GGD-onderzoek "Jeugd en riskant gedrag" dat recent onder 16‑ tot 25‑jarigen in Zuidoost-Brabant is gehouden, illustreren de onmogelijkheid van deze handhaving. Een citaat uit het onderzoeksrapport: "Het kopen van softdrugs in een koffieshop is wettelijk pas toegestaan vanaf 18 jaar. Toch geeft meer dan de helft van de 16/17-jarige gebruikers aan, hasj/marihuana bij koffieshops te halen".

Het toestaan van een coffeeshop betekent dat extra politiecapaciteit vrijgemaakt moet worden voor controle van de AHOJ-G criteria. Aangezien het regionale beleid voorziet in coffeeshops in Eindhoven en Helmond, is het uit effectiviteits- en efficiency-oogpunt beter de schaarse politiecapaci­teit van de Afdeling de Kempen in te zetten ten behoeve van de opsporing van straatdealers en huisdealers en het optreden tegen overlast.

De vestiging van een coffeeshop betekent immers niet dat de straat­handel, de handel vanuit woonhuizen en/of de drugsover­last afnemen.

Artikel 3.3 Geografische ligging

De gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden zijn grensgemeen­ten met goede verbindingen met België. Deze geografische ligging heeft voordelen voor de vestiging van een coffeeshop.

De politie heeft in het verleden bij illegale verkooppunten in de Afdeling de Kempen meermaals voertuigen met buitenlandse kentekens gesignaleerd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat, indien een coffeeshop in Bergeijk, Bladel, Eersel of Reusel-De Mierden gevestigd zou worden, deze zeker (veel) klanten uit het buitenland zou trekken. Dat daarmee voor de nodige overlast gevreesd kan worden behoeft geen nader betoog. De overlast van "drugstoe­risme" is bekend uit andere grens­gemeen­ten.

Artikel 3.4 Bescherming van de jeugd

Naast het voorkomen van overlast en aantasting van het woon- en leefklimaat beoogt het nul-optiebeleid ook een drempel op te werpen zodat jongeren niet direct de gelegenheid wordt geboden om met softdrugs in aanraking te komen. Uit de onder 3.2. genoemde constatering uit het GGD-onderzoek inzake de verkoop van softdrugs aan minderjarigen, blijkt dat met het huidige peil van handhaving van de AHOJ-G criteria geen afdoende bescherming van de jeugd tegen softdrugs geboden wordt. Zelfs als een coffeeshop voor 100% aan de AHOJ-G criteria zou voldoen, is dit geen garantie dat de drugs uit deze coffeeshops niet bij minderjarigen terecht komen. Uitgaande van een vraag door minderjarigen betekent ieder extra handelspunt een risico op toename van de straathandel. De onwenselijke situatie kan ontstaan dat in de nabijheid van de coffeeshop de drugs aan minderjarigen worden doorverkocht.

Deze straathandel betekent altijd een aantasting van het woon- en leefkli­maat. Naast de controle van de coffeeshop zelf, zal het toezicht op doorverkoop in de omgeving van de coffeeshop extra politie-inzet vergen. Zoals reeds eerder is aangegeven is de politiecapaciteit schaars en is het niet gewenst extra capaciteit in te zetten als gevolg van de vestiging van een coffeeshop.

Verondersteld wordt dat de meerderjarige inwoners van Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden, die behoefte hebben aan softdrugs, mobiel genoeg zijn om deze drugs bij de coffeeshops in Eindhoven of Helmond te halen.

Artikel 3.5 Maatschappelijk draagvlak

De politie Afdeling de Kempen heeft in samenwerking met de GGD, het CAD en de gemeenten meerdere malen voorlichtingsbijeenkomsten over drugs gehouden in de Kempengemeenten. Uit de reacties van het publiek tijdens deze bijeenkomsten en uit meldingen die de politie van burgers krijgt en te maken hebben met drugs, blijkt dat er geen maatschappelijk draagvlak is voor een coffeeshop in een van de Kempengemeenten.

Artikel 3.6 Duidelijkheid

Gebleken is dat het tot nu gevoerde (landelijke) drugsbeleid voor burgers niet meer duidelijk is. Het is een taak van de lokale overheid om hierover duidelijkheid te scheppen. Daar waar mogelijk kan aanvullend een helder en eenduidig gemeentelijk beleid ten aanzien van drugs worden gevoerd en uitgedragen. Het gedogen van een coffeeshop, past niet in die visie. Het toestaan van de exploitatie van een coffeeshop houdt immers in dat het systematisch handelen in strijd met wettelijke voorschriften wordt ge­doogd. Voor de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden zijn er voldoende argumenten om de vestiging van coffeeshops niet toe te staan.

Een oplossing van de drugsproblematiek is dan ook niet gelegen in het gedogen van een coffeeshop, maar moet worden gezocht in een gezamenlijke aanpak en een breed pakket van maatregelen op het gebied van preventie, repressie en hulpverlening.

Artikel 4 Uitvoering van het nuloptie-beleid

Om het nuloptie-beleid ten aanzien van coffeeshops in de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden te effectueren zijn de navolgende activiteiten nodig.

Artikel 4.1 Aanpassen van het instrumentarium

Voor de uitvoering van het nuloptie-beleid is het noodzakelijk dat in de Algemene Plaatselijke Verordening een artikel met betrekking tot de exploitatie van horecabedrijven is opgenomen. Het betreft artikel 2.3.1.2. (uit de model APV van de VNG) waarin het verstrekken van een exploitatie­vergun­ning voor horecabedrijven is geregeld. Een exploitatievergunning kan door de burge­meester worden geweigerd, wanneer de openbare orde of de woon- en leefsitu­atie in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaat­bare wijze nadelig zal worden beïnvloed. Dit APV-artikel vormt de juridische basis voor het lokale nuloptie-beleid.

Naast het bovengenoemde APV-artikel is het, om effectief te kunnen handha­ven, een voorwaarde dat in de APV een artikel is opgenomen op grond waarvan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijk­heid, gezondheid of in bijzondere omstandigheden tijdelijk afwijkende sluitingsuren of algehele sluiting van horecabedrijven kan bevelen (artikel 2.3.1.5 uit de Model APV van de VNG).

Artikel 4.2 Toepassen nuloptie-beleid

Ten aanzien van de vestiging van coffeeshops in een gemeente kan een drietal situaties worden onderscheiden:

  • a.

    een ondernemer vraagt een exploitatievergunning aan voor een coffeeshop;

  • b.

    een coffeeshop wordt zonder exploitatievergunning geëxploiteerd;

  • c.

    een bestaand horecabedrijf met een exploitatievergunning gaat op een bepaald moment soft-drugs verkopen.

Artikel 4.2.a Aanvragen exploitatievergunning voor een coffeeshop

Indien bij de gemeente een aanvraag voor een exploitatievergunning (op grond van artikel 2.3.1.2. APV) wordt ingediend ten behoeve van de vesti­ging van een coffeeshop, zal de burgemeester op grond van het nuloptie-beleid de vergunning weigeren.

Artikel 4.2.b Exploitatie van een coffeeshop zonder exploitatievergunning

Indien sprake is van een horecabedrijf van waaruit wordt gehandeld in (soft)drugs en de inrichting niet over een exploitatievergunning op grond van artikel 2.3.1.2. van de APV beschikt, kan bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden opgetreden:

Bestuursrechtelijk

Een horeca-inrichting kan op basis van de algemene bestuursdwangbevoegdheid worden gesloten als de inrichting niet over een exploitatievergunning beschikt.

Indien een verbodsbepaling uit een gemeentelijke verordening wordt overtre­den, is de burgemees­ter bevoegd om ingevolge artikel 125 van de Gemeentewet door toepassing van bestuursdwang naleving van het verbod af te dwingen. Bij de vestiging van een "illegale coffeeshop" zal de burge­meester van deze bevoegdheid gebruik maken en tot sluiting van de betref­fende inrichting over gaan.

Naast artikel 125 van de Gemeentewet kan een inrichting ook tijdelijk worden gesloten op grond van artikel 2.3.1.5. van de APV. In dit artikel wordt aan de burgemeester de bevoegdheid toegekend om in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid een horecabedrijf tijdelijk te sluiten. Gezien het "tijdelijke karakter" van deze sluitings­bevoegdheid op grond van de APV (aan deze tijdelijkheid moet invulling worden gegeven door de sluitingstermijn/sluitingsperiode te vermelden), prevaleert over het algemeen (tijdelijke) sluiting op grond van artikel 125 van de Gemeen­tewet.

Strafrechtelijk

Op basis van het nulbeleid acht het Openbaar Ministerie het "gedo­gen" op basis van de AHOJ-criteria niet van toepassing en zal op grond van de Opiumwet worden overgegaan tot vervolging van de strafbare feiten.

Tevens wordt strafrechtelijk opgetreden op grond van de APV vanwege het overtreden van de betreffende APV-bepaling.

Artikel 4.2.c Handel in drugs vanuit een horeca-inrichting met exploitatievergunning

Indien geconstateerd wordt dat binnen de gemeente een "coffeeshop" ge­ëxploiteerd wordt door een horecabedrijf dat reeds in het bezit is van een exploitatievergunning, zal op basis van dit nuloptie-beleid zowel be­stuursrechtelijk als strafrechtelijk worden opgetreden:

Bestuursrechtelijk

Indien is geconstateerd dat vanuit een horeca-inrichting drugs worden verhandeld, dient de burgemeester een afweging te maken of hij zal overgaan tot tijdelijke sluiting van de inrichting op grond van artikel 2.3.1.5. van de APV (het minder zware middel) dan wel zal overgaan tot het intrekken van de exploitatievergunning.

Aangezien de handel in (soft)drugs één van de weigeringsgronden is voor een exploitatievergunning ex artikel 2.3.1.2. van de APV (zie onder 4.2.a), vormt dit motief tevens een intrekkingsgrond ten aanzien van reeds verleen­de exploitatievergunningen. Bij de bovengenoemde afweging spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol (niet iedere overtreding rechtvaardigt het relatief zware middel van intrekking van de vergunning. Soms kan met tijdelijke sluiting worden volstaan. Hoe lang gesloten wordt is afhankelijk van de periode die nodig is om de loop van de kopers van drugs naar de desbetreffende inrichting te doorbreken). Als de burgemeester de exploitatievergunning heeft ingetrokken kan hij, indien dit nodig is, gebruik maken van zijn bevoegdheden op grond van artikel 125 van de Gemeentewet zoals hierboven beschreven onder 4.2.b.

Strafrechtelijk

Op basis van dit nul beleid acht het Openbaar Ministerie het "gedo­gen" op basis van de AHOJ-G- criteria niet van toepassing en zal op grond van de Opiumwet worden overgegaan tot vervolging van strafbare feiten.

Tevens wordt strafrechtelijk opgetreden op grond van de APV vanwege het overtreden van de betreffende APV-bepaling.

Artikel 5 Toekomstige regelgeving: Wet Damocles

Eind april 1997 is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel "Damocles" inge­diend. Het wetsontwerp introduceert een bestuursrechtelijke handhavingsbe­paling in de Opiumwet. Tot heden kan alleen via het strafrecht tegen overtreders van de Opiumwet worden opgetreden.

Het voorgestelde artikel 13b van de Opiumwet geeft de burgemeester de bevoegdheid om bestuursdwang uit te oefenen tegen coffeeshops, cafés en andere voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven, indien hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn.

Onder bestuursdwang wordt verstaan (na inwerkingtreding 3e Tranche Awb) het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Op grond van artikel 5:28 van de Awb behoort tot de bestuursdwangbevoegd­heid het verzegelen van gebouwen, terreinen en hetgeen zich daarin of daarop bevindt. Ook andere maatregelen, zoals het in beslag nemen van de handelsvoorraad, zijn mogelijk.

Na inwerkingtreding van de Wet Damocles kan dit coffeeshopbeleid dat is gebaseerd op de APV horeca-exploitatievergunning stand houden. Dit preven­tieve instrument stelt de gemeenten in staat de vestiging van coffeeshops preventief te reguleren. Als gehandeld wordt in strijd met dit beleid, zal in de toekomst door de burgemeester handhavend worden opgetreden op basis van artikel 13b van de Opiumwet en dus niet meer op basis van de algemene bestuursdwangbevoegdheid in de Gemeente­wet.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in zijn openbare vergadering van 26 februari 1998.
De raad voornoemd,
de secretaris, de voorzitter,