Regeling vervallen per 01-01-2020

Algemene plaatselijke verordening Helmond 2008

Geldend van 21-06-2014 t/m 20-06-2014

Intitulé

ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING HELMOND 2008

De raad van de gemeente Helmond;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 september 2011;

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

besluit:

  • 1.

    In te stemmen met de Verordening tot vierde wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008 overeenkomstig de geconsolideerde tekst die als bijlage is bijgevoegd;

  • 2.

    In te stemmen met de intrekking van Overlastverordening horeca- en aanverwante bedrijven 2006;

  • 3.

    De wijzigingsverordening als bedoeld onder 1 na bekendmaking in werking te laten treden op 1 december 2011 onder gelijktijdige bekendmaking van het intrekkingbesluit als bedoeld onder 2.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk

    zijn.

  • c.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen zoals weergegeven op de bij deze

    verordening behorende kaart (zie bijlagen).

  • d.

    rechthebbende: degene die over een zaak enige zeggenschap heeft krachtens een

    zakelijk of persoonlijk recht.

  • e.

    voertuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het

    Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • f.

    vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede

    woonschepen, glijboten en ponten.

  • g.

    woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot

    woning bestemd.

  • h.

    bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de Bouwverordening Helmond 2010.

  • i.

    gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Woningwet.

  • j.

    weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994.

  • k.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk

    beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • l.

    college: het college van burgemeester en wethouders.

  • m.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een

    omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of

    ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

Artikel 1.2 Beslistermijnen

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing

    binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het gestelde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover elders in deze verordening anders is

    bepaald.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen

    omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als

    bedoeld in artikel 2.1.5.2, 2.1.5.3, 4.4.2 of een ontheffing als bedoeld in artikel 4.3.3.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie

    weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft,

    kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag te weigeren.

  • 2. Voor bepaalde vergunningen of ontheffingen kan, voor zover in deze verordening is bepaald, van de in het eerste lid genoemde termijn worden afgeweken tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen

    voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen

    strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband

    waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is

    verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden

    na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het

    belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of onheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet

    zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin

    gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke

    termijn of

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Inhoudelijke weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1.9 Verlening vergunning en ontheffing van rechtswege (Lex silencio positivo)

  • 1. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de artikelen als vermeld in

    bijlage 5 van deze verordening.

  • 2. Voorschriften die standaard deel uitmaken van een vergunning of ontheffing op basis van

    een artikel als vermeld in bijlage 5 van deze verordening, maken ook deel uit van een

    vergunning of ontheffing van rechtswege.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening: 2.1.1.1, 2.1.5.3, 2.1.6.4, 2.2.1.2a, 2.2.2.5, 2.2.2.10, 2.3.3.6, 2.4.1, 2.4.20,

    2.6.2, 3.2.1, 4.3.7, 4.4.2, 4.5.2., 5.1.2, 5.1.2a, 5.1.5, 5.1.7, 5.2.1 en 5.4.2.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op openbare plaatsen

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholingen en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op

    te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden

    ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende

    gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel

    zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend

    bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem

    aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege

    het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming

    van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en

    godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet

    openbare manifestaties.

Artikel 2.1.1.2 Verbod veroorzaken gevaar, hinder en overlast op openbare plaatsen

Het is verboden een beplanting, stof of voorwerp te plaatsen of te hebben waardoor de veiligheid, de bruikbaarheid of het normaal en doelmatig gebruik van de openbare plaats in gevaar komt, dan wel hinder of overlast ontstaat voor omwonenden.

Artikel 2.1.1.2a Gebiedsontzeggingen
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of openbare veiligheid aan

    degene die zich gedraagt in strijd met de wettelijke bepalingen, als in de bijlage bij deze

    verordening genoemd, een verbod opleggen zich te bevinden in een door de burgemeester

    aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en

    inrichtingen;

  • 2. Het verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het besluit tot het opleggen

    van een gebiedsontzegging genoemde periode van ten hoogste twee weken.

  • 3. Voor zover de carnavalsdagen, nieuwjaarsdag, eerste en tweede paasdag, hemelvaartsdag,

    eerste en tweede pinksterdag en eerste kerstdag en tweede kerstdag, niet samenvallen

    met het in het tweede lid genoemde tijdvak, kan de burgemeester het verbod om zich in

    een aangewezen gebied en daarin gelegen voor publiek toegankelijke

    gebouwen en inrichtingen te bevinden tevens opleggen voor deze dagen;

  • 4. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of openbare veiligheid aan

    diegene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien

    van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij

    zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde wettelijke bepalingen, een

    verbod opleggen zich te bevinden in een aangewezen gebied en in de

    daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen op de door de

    burgemeester aangewezen tijdstippen voor een tijdvak van ten hoogste twaalf weken.

  • 5. De burgemeester kan bepalen dat aan de gebiedsontzegging nadere voorschriften worden

    verbonden.

Paragraaf 2 Betogingen

Artikel 2.1.2.1 Gereserveerd.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden,

    Waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare

    manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voor dat de betoging

    wordt gehouden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving

    is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur,

    een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk

    op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn van 48 uur

    verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven en gedrukte stukken of

afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te

    verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of

    aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van

    gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Straatartiest e.d.
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar,

    filmoperateur of gids op te treden op de door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de

    openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.1.5.1 a Voorwerpen op of aan de weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te

    gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de

      bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een

      belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet

      voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de

      nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 3. Voor zover het een acitiviteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k

    van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht besluit, in afwijking van het bepaalde in

    het eerste lid, het bevoegd gezag.

Artikel 2.1.5.1 b Uitzonderingen en afbakeningsbepaling
  • 1. Het verbod in het eerste lid van artikel 2.1.5.1 a geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1.1;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.3;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • d.

      uitstallingen bij winkelpanden voor zover:

      1º de uitstallingen worden aangebracht op het trottoir of een voetgangersgedeelte;

      2º de uitstallingen niet verder dan 1 meter uit de gevel worden geplaatst;

      3º (nood)uitgangen niet worden belemmerd;

      4º er minimaal 1.5 meter trottoir- of voetgangersgedeelte overblijft om de vrije doorgang van

      verkeer te waarborgen;

      5º de gebruikte ruimte niet meer bedraagt dan:

      • -

        30% van de totale gevelbreedte waarbij een minimum van 2 meter ruimte geoorloofd is of

      • -

        70% van de totale gevelbreedte indien het hoofdproduct bloemen, planten, groente of

        fruit betreft;

        6º de uitstallingen niet hoger zijn dan 2.2 meter respectievelijk 1.5 meter indien het bloemen,

        planten, groente of fruit betreft;

        7º de uitstalingen niet buiten de vastgestelde openingstijden van het pand worden

        geplaatst;

        8º er niet meer dan één reclameobject wordt geplaatst en dat object niet groter is dan 1.5 meter

        hoog en 0.8 meter breed;

    • e.

      plantenbakken bij winkelpanden voor zover:

      1º er niet meer dan twee worden geplaatst;

      2º deze niet groter zijn dan 0.6 x 0.6 x 0.6 meter;

      3º de algemene voorschriften als vermeld onder 1º tot en met 3º van de eerste lid onder d in acht

      worden genomen;

    • f.

      hoogwerkers, steigers, stortbakken en containers in verband met particuliere (bouw)

      werkzaamheden die tijdelijk op de weg worden geplaatst voor zover:

      1º deze niet op wijkontsluitingswegen en fietspaden worden geplaatst;

      2º degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgdraagt dat de

      in de aanhef genoemde zaken zich daar niet langer bevinden dan zeven

      achtereenvolgende dagen;

      3º deze niet binnen een afstand van 5 meter vanaf een kruising worden geplaatst;

      4º bij plaatsing op trottoir- of voetgangersgedeelte er minimaal 1.5 meter wordt

      vrijgehouden;

      5º de ruimte die in beslag wordt genomen niet meer bedraagt dan de gevelbreedte van

      de (eigen) woning;

      6º bij plaatsing op de rijbaan er minimaal 3.5 meter rijbreedte wordt vrijgehouden;

      7º (nood)uitgangen niet belemmerd worden;

      8º het verkeer niet in gevaar wordt gebracht;

      9º de in de aanhef genoemde zaken permanent goed zichtbaar zijn voor

      verkeersdeelnemers en afdoende zijn gemarkeerd.

    • g.

      voorwerpen anders dan bedoeld onder e of stoffen in verband met particuliere

      (bouw)werkzaamheden die tijdelijk op de weg worden geplaatst voor zover:

      1º deze op het trottoir, voetgangersgedeelte of in een parkeervak worden geplaatst;

      2º degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgdraagt dat de

      voorwerpen of stoffen zich daar niet langer bevinden dan drie achtereenvolgende

      dagen;

      3º er minimaal 1.5 meter trottoir- of voetgangersgedeelte wordt vrijgehouden;

      4º de ruimte die in beslag wordt genomen niet meer bedraagt dan de gevelbreedte van

      de (eigen) woning;

      5º de hoogte van de voorwerpen of stoffen niet meer bedraagt dan 1.5 meter;

      6º (nood)uitgangen niet belemmerd worden;

      7º het verkeer niet in gevaar wordt gebracht;

      8º na verwijdering van de voorwerpen of stoffen de weg onmiddellijk wordt gereinigd

      door degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten.

    • h.

      (verwijs)borden voor de verkoop van (zelfverbouwde) agrarische streekproducten voor

      zover:

      1º deze worden geplaatst buiten de bebouwde kom als bedoeld in artikel 1.1 van deze

      verordening;

      2º deze niet groter zijn dan 1.5 m2, niet hoger dan 1 meter boven het maaiveld

      uitkomen en via een paal deugdelijk worden bevestigd in de grond;

      3º er niet meer dan drie borden worden geplaatst waarvan:

      • -

        twee in de onmiddellijke nabijheid van het verkooppunt en

      • -

        één binnen een straal van 1.000 meter gemeten vanaf het bedrijf waar de verkoop

        plaatsvindt en dit bord geen bedrijfsnaam of handelsreclame bevat.

        4º de verkeersveiligheid - ter beoordeling van het college - niet in het geding is en

        5º deze gedurende een periode van maximaal 3 maanden worden geplaatst of zoveel

        korter wanneer het seizoen van het desbetreffende streekproduct voorbij is.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, plaatsen aanwijzen waar het

    in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, in het belang van de voorkoming of

    opheffing van overlast, in het belang van de bruikbaarheid van de weg of het veilig gebruik

    daarvan, verboden is bepaalde, door het college nader in die aanwijzing te bepalen

    voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben of verboden is

    bepaalde, door het college nader in die aanwijzing te bepalen voorwerpen of stoffen op te

    slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door haar

    gestelde regels.

  • 3. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of

    stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 4. a. Het verbod in het eerste lid van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal

    wegenreglement.

    • b.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor zover

      in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de

      Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor

      bouwwerken.

    • d.

      De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van artikel 2.1.5.1a geldt niet voor zover

      in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een weg aan te leggen, de verhardingdaarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor zoverin het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of Verordening ondergrondse Infrastructuur Helmond 2014.

Artikel 2.1.5.3 (Omgevings)vergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement Noord-Brabant.

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 Winkelwagentjes
  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze:

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien

    door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.2 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van

    dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel

    429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en

    aangrenzende erven.

Artikel 2.1.6.3 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk,

    vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of

    voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden

    aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn

    besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord

    of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet

    Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.4 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor

    stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen,

    opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken,

    hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de

    elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 2.2.1.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    groot evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting op het gebied van kunst of vermaak,

    welke een stedelijke dan wel regionale uitstraling heeft en is gericht op een relatief groot publiek, dan

    wel elke voor het publiek toegankelijke verrichting waarbij voorzienbaar extra maatregelen door de

    overheid, de organisator of derden moeten worden getroffen, met uitzondering van:

    1º bioscoopvoorstellingen;

    2º markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet en artikel

    5.2.4 van deze verordening;

    3º het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    4º kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    5º betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare

    manifestaties;

    6º activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.1 van deze verordening;

    7º wedstrijden betaald voetbal als bedoeld in paragraaf 2 van deze afdeling;

    8º sportwedstrijden in georganiseerd verband voor zover deze plaatsvinden onder toezicht van een

    koepelorganisatie die is aangesloten bij het NOC*NSF en niet plaatsvinden op of aan de weg;

    9º wedstrijden op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de

    Wegenverkeerswet 1994.

  • b.

    klein evenement: elke voor het publiek toegankelijke verrichting op het gebied van kunst of

    vermaak, welke geen stedelijke dan wel regionale uitstraling heeft en in beginsel is gericht

    op een van tevoren vast te stellen groep van maximaal honderd personen en waarbij geen

    voorzienbare extra maatregelen door de overheid, de organisator of derden hoeven te

    worden getroffen.

  • c.

    organisator: de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement organiseert, dan wel als eerst

    verantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

  • d.

    waarborgsom: een door de burgemeester opgelegd bedrag dat dient ter verzekering

    van de nakoming van vergunningsvoorschriften en dat door de organisator moet worden

    voldaan voorafgaand aan het te houden evenement.

Artikel 2.2.1.2 a Groot evenement
  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een groot evenement

    te organiseren.

  • 2. De organisator van een groot evenement is verplicht om middels een door de burgemeester

    vastgesteld aanvraagformulier, ten minste acht weken voor de datum waarop het groot

    evenement plaats zal vinden, een aanvraag voor vergunning bij de burgemeester in te

    dienen.

  • 3. Voor zover een groot evenement gepaard gaat met inzet van politiecapaciteit of met het afsluiten van

    een weg of meerdere wegen en een verkeersbesluit vereist is, is de organisator - in afwijking van de in

    het tweede lid genoemde termijn - verplicht ten minste twaalf weken voor de datum waarop het groot

    evenement plaats zal vinden, een aanvraag voor vergunning bij de burgemeester in te dienen. Deze

    termijn geldt tevens voor organisatoren van vechtsportgala’s.

  • 4. De burgemeester kan besluiten de vergunning voor te bereiden volgens de procedure van afdeling 3.4

    Awb. In voorkomend geval beslist deze binnen zesentwintig weken na de dag waarop de aanvraag is

    ontvangen.

  • 5. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan naast de in artikel 1.8 genoemde gronden

    worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      indien niet voldoende politiecapaciteit beschikbaar is, mede gelet op andere

      evenementen dan wel op calamiteiten elders in de regio.

  • 6. De organisator van een vechtsportgala is niet van slecht levensgedrag. De vergunning wordt geweigerd

    indien niet aan deze eis wordt voldaan.

  • 7. De burgemeester kan de organisator van een vergund groot evenement een waarborgsom

    opleggen.

  • 8. De burgemeester kan risicovolle evenementen aanwijzen en daaraan bijzondere

    voorschriften verbinden of beperkingen opleggen.

Artikel 2.2.1.2 b Klein evenement
  • 1. Het is verboden om zonder schriftelijke melding aan de burgemeester een klein evenement

    te organiseren.

  • 2. De melding als bedoeld in het eerste lid vindt plaats tenminste twee weken voor de datum

    dat het klein evenement zal worden gehouden aan de hand van een door of namens de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 3. De burgemeester zal, als hij van mening is dat sprake is van een vergunningplichtig groot evenement, de organisator in de gelegenheid stellen een aanvraag op grond van artikel 2.2.1.2 a,

    tweede lid van deze verordening in te dienen.

  • 4. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu een klein evenement verbieden.

Artikel 2.2.1.2 c Nadere regels kleine evenementen

Met het oog op de belangen als vermeld in het vierde lid van artikel 2.2.1.2 b van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.

Artikel 2.2.1.3 Ordeverstoring bij evenement
  • 1. Het is verboden om bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. De organisator van een evenement of degene die feitelijk de leiding voert, is in geval

    van verstoring als vermeld in het eerste lid verplicht:

    • a.

      het evenement te beëindigen indien daartoe door of namens de burgemeester het

      bevel wordt gegeven;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoelde bevel is gegeven, geen publiek

      meer tot het evenement wordt toegelaten;

    • c.

      ervoor te zorgen dat alle aanwijzingen van ambtenaren van de gemeente, van de

      politie of de brandweer onverwijld worden opgevolgd.

  • 3. Het is voor het publiek verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een evenement ten

    aanzien waarvan een bevel als genoemd in het tweede lid onder a van deze bepaling,

    is gegeven.

Paragraaf 2 Wedstrijden betaald voetbal

Artikel 2.2.2.4 Begripsomschrijvingen wedstrijden betaald voetbal
  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.2.5 tot en met 2.2.2.10 wordt onder organisator

    verstaan:

    • a.

      de betaald voetbalorganisatie Helmond Sport indien het betreft een voetbalwedstrijd

      waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie Helmond Sport als

      thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig

      competitieverband tegen een amateur-voetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen

      voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Helmond, waarbij ten minste

      één betaald voetbalorganisatie is betrokken of in geval van wedstrijden van

      vertegenwoordigende elftallen;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert

      waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

  • 2. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.2.5 tot en met 2.2.2.10 wordt onder voetbalwedstrijd

    verstaan: een voetbalwedstrijd georganiseerd door organisator als bedoeld in het vorige lid.

  • 3. Voor de toepassing van de artikelen 2.2.2.5 tot en met 2.2.2.10 wordt onder stadion

    verstaan: Lavans stadion te Helmond.

  • 4. Onder de omgeving van het Lavans stadion wordt verstaan het gebied dat wordt omsloten door de

    Rembrandtlaan, Wethouder Ebbenlaan, Rijpelbaan en Bakelsedijk.

Artikel 2.2.2.5 Voetbalvergunning
  • 1. Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een

    voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meerdere

    wedstrijden betreffen.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk vier weken voor de

    datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn

    afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 3. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan door de burgemeester worden geweigerd.

    Het bepaalde in artikel 2.2.1.2 a, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.2.2.6 Verbod voetbalwedstrijd
  • 1. De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien de aan de voetbalvergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien niet, of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2. Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen, wanneer een verbod, als bedoeld

    in het vorige lid is uitgevaardigd.

Artikel 2.2.2.7 Orde in verband met voetbalwedstrijden
  • 1. Vanaf vier uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot vier uur na afloop

    van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan

    redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bedoeld zijn om de openbare orde te

    verstoren.

  • 2. Het is verboden in een voetbalstadion de orde te verstoren.

Artikel 2.2.2.8 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen naar een in het bevel aangeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.2.2.9 Stadionomgevingsverbod
  • 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te

    houden in de omgeving van het stadion vanaf vier uur voor het vastgestelde

    aanvangstijdstip tot vier uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt

    voor een bepaalde periode, welke niet langer is dan twee jaar.

  • 2. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod

    nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de

    omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een voetbalwedstrijd wordt

    gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een

    stadionverbod is opgelegd.

Artikel 2.2.2.10 Plaatsbewijzen
  • 1. Het is verboden op een openbare plaats een plaatsbewijs voor een voetbalwedstrijd als

    bedoeld in artikel 2.2.2.4 te koop aan te bieden, of voor verkoop voorhanden te hebben

    anders dan in of vanuit de daarvoor bestemde ruimten, behorende bij de plaats waar de

    wedstrijd gehouden wordt.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op openbare inrichtingen e.d.

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig

    of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden

    geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid, met

    uitzondering van een afhaalcentrum. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval

    verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of

    clubhuis.

  • b.

    afhaalcentrum: een winkel waarin bedrijfsmatig, of anders dan om niet voor gebruik elders

    dan ter plaatse spijzen voor directie consumptie, al dan niet in combinatie met dranken,

    worden bereid of verstrekt.

  • c.

    growshop: een voor publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, of anders dan om

    niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met, dan wel

    inherent zijn aan, het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt

    aangeduid als een growshop.

  • d.

    inrichting: verzamelnaam voor een openbare inrichting, een growshop en een vergunningplichtig

    afhaalcentrum.

  • e.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar

    sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen

    worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie openbare inrichting, growshop en afhaalcentra
  • 1. Het is verboden een openbare inrichting of growshop te exploiteren zonder vergunning van

    de burgemeester.

  • 2. De burgemeester is bevoegd een gebied aan te wijzen waarbinnen het verboden is zonder vergunning

    een afhaalcentrum te exploiteren.

  • 3. Geen vergunning is benodigd voor een openbare inrichting of afhaalcentrum in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare

      inrichting of het afhaalcentrum een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum of

    • d.

      een bedrijfskantine of – restaurant.

  • 4. Voor growshops kunnen maximaal drie vergunningen worden verleend (maximumstelsel).

  • 5. Binnen een op grond van het tweede lid aangewezen gebied is de burgemeester bevoegd een

    maximum te stellen aan het aantal te verlenen vergunningen voor afhaalcentra.

  • 6. Degene die een openbare inrichting, een growshop of binnen het op grond van het vierde lid aangewezen liggend gebied een afhaalcentrum opricht, overneemt of verplaatst, is verplicht dit binnen

    vijf werkdagen schriftelijk mede te delen aan de burgemeester.

Artikel 2.3.1.3 Terrassen
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een terras op of aan de weg te plaatsen of te

    hebben.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      voor de openbare inrichting geen vergunning is verleend ingevolge de Drank- en Horecawet;

    • b.

      voor de openbare inrichting geen vergunning is verleend ingevolge artikel 2.3.1.2.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid worden

    geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de

      bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een

      belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in

      de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt aangevraagd door degene die de

    inrichting exploiteert (de ondernemer).

Artikel 2.3.1.4 Nadere regels terrassen

Met het oog op de belangen als vermeld in artikel 1.8 van deze verordening kan het college nadere regels stellen.

Artikel 2.3.1.5 Aanvraag vergunning
  • 1. Een aanvraag ter verkrijging van een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet wordt

    beschouwd als een aanvraag voor een exploitatievergunning als bedoeld in aritkel 2.3.1.2.

  • 2. In de gevallen waarin het in het eerste lid bepaalde niet voorziet, geldt dat voor het

    verkrijgen van een exploitatievergunning een schriftelijke aanvraag bij de burgemeester

    moet worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld

    aanvraagformulier.

  • 3. Bij een schriftelijke aanvraag als bedoeld in het tweede lid, moet voor iedere leidinggevende

    een recente verklaring omtrent het gedrag worden overgelegd. Van een recente verklaring is

    sprake wanneer de afgiftedatum uiterlijk drie maanden voor de datum van indiening van de

    aanvraag ligt.

  • 4. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

Artikel 2.3.1.6 Beslistermijn
  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 beslist de burgemeester binnen dertien weken na

    de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2. De burgemeester kan de termijn als bedoeld in het vorige lid voor ten hoogste dertien weken

    verlengen.

Artikel 2.3.1.7 Weigeringsgronden
  • 1. De burgemeester weigert de exploitatievergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan;

    • b.

      de ondernemer of één van de leidinggevende betrokken is geweest bij de exploitatie van

      een openbare inrichting, afhaalcentrum of growshop welke wegens de verstoring of

      dreigende verstoring van de openbare orde, binnen drie jaar voor het indienen van de

      liggende aanvraag, gesloten is geweest;

    • c.

      een leidinggevende de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet overeenkomt met

      het in de aanvraag vermelde;

    • e.

      het in artikel 2.3.1.2, vierde lid of vijfde lid gestelde maximum aantal is bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de burgemeester de exploitatievergunning

    weigeren indien:

    • a.

      een leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • b.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de aanwezigheid van de inrichting leidt

      tot een ontoelaatbare verstoring van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      in de inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet worden

      gebruikt of, al dan niet tegen betaling, worden verstrekt dan wel zullen worden gaan

      gebruikt of verstrekt.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid onder b genoemde weigeringsgrond wordt

    rekening gehouden met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te

      liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal

      komen te staan door de exploitatie van de inrichting.

Artikel 2.3.1.8 Intrekkingsgronden
  • 1. De burgemeester trekt de vergunning in, indien:

    • a.

      een leidinggevende, dan wel een door de ondernemer ingehuurde portier, zich schuldig

      maakt aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras,

      geslacht of op welke grond dan ook;

    • b.

      een leidinggevende in de laatste vijf jaar voorafgaande aan het nemen van het

      intrekkingsbesluit onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf, dan wel een

      geldboete van € 500,-- of meer, terzake van handel in harddrugs, vuurwapenhandel,

      verboden wapenbezit, geweldpleging, heling, discriminatie, betrokkenheid bij of

      deelname aan een criminele organisatie of groothandel in (soft)drugs.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      in de betreffende inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet

      worden gebruikt of, al dan niet tegen betaling, worden verstrekt;

    • b.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie waarvoor geen nieuwe vergunning is

      aangevraagd.

Artikel 2.3.1.9 Sluitingstijden
  • 1. Het is verboden een openbare inrichting of afhaalcentrum voor bezoekers geopend te

    hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 2. Openbare inrichtingen en afhaalcentra zijn gesloten tussen 03.00 en 08.00 uur (sluitingstijd).

  • 3. De burgemeester kan in afwijking van het bepaalde in het tweede lid gebieden aanwijzen waarvoor een

    andere sluitingstijd geldt.

  • 4. De sluitingstijd als bedoeld in het derde lid geldt niet op Koningsdag en op Nieuwjaarsdag.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd als bedoeld in het tweede en derde lid.

  • 6. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.2, derde lid onder a, gelden

    dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

  • 7. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of

    krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2.3.1.10 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid, zedelijkheid

    of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare

    inrichtingen of afhaalcentra tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting

    bevelen.

  • 2. De burgemeester kan de openbare inrichting, een binnen een op grond van artikel 2.3.1.2,

    tweede lid aangewezen gebied liggend afhaalcentrum of een growshop, al dan niet voor een

    bepaalde tijd, sluiten indien:

    • a.

      de inrichting wordt geëxploiteerd zonder een geldige exploitatievergunning;

    • b.

      de inrichting wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de vergunning verbonden

      voorschriften;

    • c.

      de burgemeester oordeelt dat één van de in artikel 2.3.1.8 genoemde situaties waarin de

      intrekking van de vergunning mogelijk is, zich voordoet.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

  • 4. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt, zodra een afschrift van het

    bevel tot sluiting op of nabij de toegang of toegangen van de inrichting is aangebracht.

Artikel 2.3.1.11 Verboden gedragingen
  • 1. Het is verboden in een openbare inrichting of afhaalcentrum

    • a.

      de orde te verstoren;

    • b.

      zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn

      op grond van een besluit krachtens artikel 2.3.1.10, eerste lid;

    • c.

      op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken

      van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras;

  • 2. Bij een verboden gedraging als genoemd in het eerste lid of bij gevaar daarvoor, is een ieder

    op eerste vordering van een politieambtenaar verplicht zich terstond te verwijderen in de

    door hem bevolen richting of langs de door hem aangeduide weg.

Artikel 2.3.1.12 Handel binnen openbare inrichtingen
  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de

    algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van

    Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem

    handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze

    overdraagt.

Artikel 2.3.1.13 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikel 2.3.1.2, 2.3.1.3 en 2.3.1.10 op als bevoegd bestuursorgaan.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf,

    aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

  • b.

    houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de houder van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet op de kansspelen.

  • b.

    Speelautomatenbesluit: het Koninklijk Besluit van 23 mei 2000 (Stb. 2000, 223).

  • c.

    speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

  • d.

    behendigheidsautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30 onder b, van de Wet;

  • e.

    kansspelautomaat: een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is;

  • f.

    speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een

    spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid

    onder c, van de wet;

  • g.

    hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de wet;

  • h.

    laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de wet;

  • i.

    aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30b van de wet;

  • j.

    ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon die een speelautomatenhal, een

    hoogdrempelige inrichting of een laagdrempelige inrichting exploiteert en de wettelijk

    vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

  • k.

    speelautomatenexploitant: degene die ingevolge de vergunning, verleend door de minister van

    Economische Zaken, als bedoeld in artikel 30h van de wet, speelautomaten exploiteert;

  • l.

    beheerder: degene die belast is met het dagelijkse toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal.

Artikel 2.3.3.2 Aanwezigheid kansspelautomaten in inrichtingen

In een hoogdrempelige inrichting zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

In een speelautomatenhal als bedoeld in artikel 2.3.3.1, onder f, van deze verordening, zijn maximaal honderd kansspelautomaten toegestaan.

Artikel 2.3.3.3 Aanwezigheidsvergunning en tenaamstelling
  • 1. De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam van de ondernemer worden gesteld.

  • 2. In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van de inrichting waar de speelautomaten

    worden geplaatst vermeld.

  • 3. De aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de plaatsing van

    speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van een

    exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van de wet en die voorzien zijn van een

    merkteken als bedoeld in artikel 30r van de wet.

  • 4. De naam van de speelautomatenexploitant wordt in de aanwezigheidsvergunning vermeld. Bij wijziging

    dient zulks onverwijld te worden gemeld, waarna de aanwezigheidsvergunning wordt aangepast.

Artikel 2.3.3.4 Overname inrichting

Indien de inrichting waarvoor de aanwezigheidsvergunning is verleend, wordt overgenomen door een nieuwe ondernemer, vervalt de aan de vorige ondernemer verleende aanwezigheidsvergunning van rechtswege.

Artikel 2.3.3.5 Gereserveerd.

Artikel 2.3.3.6 Exploitatievergunning speelautomatenhallen
  • 1. Het is de verboden om zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of

    te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan uitsluitend vergunning verlenen voor maximaal één speelautomatenhal, die

    gelegen is in het deel van de gemeente dat op de bij deze verordening behorende kaart is aangegeven

    (tekeningnummer 03.0067).

Artikel 2.3.3.7 Aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

De ondernemer dient de exploitatievergunning aan te vragen onder overlegging van:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede

    een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal

    kansspel- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • c.

    een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal;

  • d.

    bewijsstukken als bedoeld in artikel 5, tweede lid van het Speelautomatenbesluit (kennis gokverslaving);

  • e.

    een verklaring dat hij beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h, eerste lid van

    de wet.

Artikel 2.3.3.8 Tenaamstelling exploitatievergunning, voorschriften en beperkingen
  • 1. De exploitatievergunning voor een speelautomatenhal kan uitsluitend op naam van de ondernemer

    worden gesteld.

  • 2. In de exploitatievergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

  • 3. Aan de exploitatievergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden.

    Deze hebben in elk geval betrekking op:

    • a.

      de sluitingstijden van de speelautomatenhal;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • c.

      het aantal en type speelautomaten, alsmede het totaal aantal spelers bij een volledige bezetting van

      de speelautomaten;

    • d.

      de exploitatie van de hal.

Artikel 2.3.3.9 Beslistermijn op aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal
  • 1. De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag

    met de bijbehorende bescheiden heeft ontvangen.

  • 2. Van zijn daartoe strekkend besluit doet hij voor het verstrijken van de in het eerste lid

    genomen termijn schriftelijk mededeling aan de aanvrager.

  • 3. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.

Artikel 2.3.3.10 Weigeringsgronden aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

De exploitatievergunning wordt geweigerd indien:

  • a.

    het maximum aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

  • b.

    de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;

  • c.

    de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

  • d.

    de ondernemer of beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld

    in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;

  • e.

    door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester

    de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat of

    winkelbuurt nadelig wordt beïnvloed;

  • f.

    de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan

    of stadsvernieuwingsplan.

Artikel 2.3.3.11 Andere beheerder speelautomatenhal
  • 1. Indien een overeenkomstig artikel 2.3.3.8, tweede lid in de vergunning vermelde beheerder

    de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer onder overlegging

    van de in artikel 2.3.3.7 genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen

    binnen twee weken nadat de in artikel 2.3.3.7 onder c bedoelde verklaring omtrent het

    gedrag aan hem is verzonden.

  • 2. De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning

    voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand

    onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen acht weken

    na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.3.3.12 Beëindiging exploitatie speelautomatenhal
  • 1. Indien een ondernemer komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie

    wordt beoogd, binnen 12 weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 2. In alle andere gevallen van wisseling van ondernemer, dient binnen 4 weken na

    overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 3. Zolang op een tijdig ingediende aanvraag niet is beslist, is voortzetting van de exploitatie

    toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de

    van rechtswege vervallen vergunning.

Artikel 2.3.3.13 Intrekkingsgronden exploitatievergunning speelautomatenhal

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.6, kan de burgemeester de exploitatievergunning intrekken:

  • a.

    indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens en

    bescheiden is verleend;

  • b.

    indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven

    zodanig zijn gewijzigd, dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2.3.3.10,

    eerste lid onder e;

  • c.

    indien gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • d.

    indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode langer dan zes

    maanden is of wordt onderbroken;

  • e.

    indien aannemelijk is dat de ondernemer of de beheerder betrokken is, of hem ernstige

    nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal, die een

    gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of

    leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal;

  • f.

    indien de ondernemer strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt

    dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • g.

    indien zich in de speelautomatenhal anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees

    wettigen dat het geopend blijven van de speelautomatenhal gevaar oplevert voor de

    openbare orde.

Artikel 2.3.3.14 Gokken op openbare plaatsen

Het is verboden op openbare plaatsen op enigerlei wijze om geld of geldwaarde te spelen.

Paragraaf 4 Toezicht op afleveringsloketten

Artikel 2.3.4.1 Afleveringsloketten
  • 1. Het is verboden in de door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats een afleveringsloket te hebben of te gebruiken.

  • 2. Onder een afleveringsloket wordt verstaan: een luik, raam of raamvormige opening in een deur, muur of

    wand of een opening in de gevel, waardoor goederen (waaronder eet- en drinkwaren) al dan niet tegen

    betaling, verstrekt worden of verstrekt kunnen worden.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Paragraaf 5 Paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2.3.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraag wordt onder alcoholhoudende drank, paracommerciële rechtspersonen en bijeenkomsten van persoonlijke aard verstaan hetgeen daaronder in de Drank- en Horecawet wordt verstaan.

Artikel 2.3.5.2 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen
  • 1. Het is een paracommerciële rechtspersoon toegestaan om tijdens een activiteit die past binnen de

    statutaire doelomschrijving van die rechtspersoon alcoholhoudende drank te verstrekken van één uur

    voor aanvang en tot uiterlijk één uur na beëindiging van de activiteit met inachtneming van de

    schenktijden als genoemd in het volgende lid.

  • 2. Het is een paracommerciële rechtspersoon niet toegestaan om buiten de volgende schenktijden

    alcoholhoudende drank te verstrekken:

    • a.

      op zondag tot en met donderdag dagelijks van 12.00 uur tot 00.00 uur;

    • b.

      op vrijdag tussen 12.00 uur en 01.00 uur van de dag daarop volgend;

    • c.

      op zaterdag tussen 12.00 uur en 01.00 uur van de dag daarop volgend.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid onder a is het paracommerciële rechtspersoon zijnde

    een sportvereniging toegestaan om alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag tot en met

    donderdag dagelijks tussen 12.00 uur en 01.00 uur van de dag daarop volgend voor zover de

    verstrekking samenvalt met een door een landelijke sportbond erkende competitive of toernooi.

Artikel 2.3.5.3 Bijeenkomsten van persoonlijke aard

Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens een bijeenkomst van persoonlijke aard.

Artikel 2.3.5.4 Bijeenkomsten gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij activiteiten van de rechtspersoon zijn betrokken
  • 1. Het is een paracommerciële rechtspersoon toegestaan om per kalenderjaar bij maximal drie

    bijeenkomsten met activiteiten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij die activiteiten

    van de rechtspersoon betrokken zijn alcoholhoudende drank te verstrekken.

  • 2. Onder de activiteiten als bedoeld in het vorige lid worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      toneelvoorstellingen;

    • b.

      concerten, gegeven door statutair in de gemeente Helmond gevestigde koren, harmonieën en

      muziekkorpsen;

    • c.

      carnavalsfestiviteiten;

    • d.

      festiviteiten met een charitaief karakter.

  • 3. De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk vier weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het

    eerste lid hiervan melding aan de burgemeester.

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor

    publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek

    toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk

    lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen van wie de aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens

    een dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te

    verlenen.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats

    zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op

    dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken,

      op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te

      doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk

    voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

    bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van

    handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en

    bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de

    meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht

    die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af

    te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats enig plakgereedschap, plakmiddel, aanplakbiljet, aanplakdoek,

    kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen

    niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2 van deze verordening.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen e.d.

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich

    te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te

    vergemakkelijken.

  • 3. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van een gestalde (brom)fiets bij zich te hebben

    gereedschap, een valse sleutel of een ander voorwerp of middel dat ertoe kan dienen om diefstal van

    een (brom)fiets te vergemakkelijken.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de genoemde

    voorwerpen of stoffen niet zijn bestemd voor de in die leden genoemde handelingen.

Artikel 2.4.5 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de

    glooiing of de zijkant van een weg.

  • 2. Het verbod geldt niet indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

    door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement

    Noord-Brabant.

Artikel 2.4.6 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare

      toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet

      bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan weggebruikers of aan bewoners van nabij die opbare plaats

      gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424,

    426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet1994.

Artikel 2.4.7 Gereserveerd.

Artikel 2.4.8 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen

    gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met

    alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en

      Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing

      geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw

      te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen

    en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn,

    verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik

    bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd. Onder deze ruimte wordt in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2.4.10a Vechten in het openbaar

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten c.q. iemand lastig te vallen;

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen

    of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich

    in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een

    zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Gereserveerd.

Artikel 2.4.15 Gereserveerd.

Artikel 2.4.16 Gereserveerd.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede hij die een hond onder

    zijn hoede heeft, verboden die hond:

    • a.

      zich onaangelijnd binnen een door het college aangewezen gebied te laten bevinden;

    • b.

      zich te laten bevinden op door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      op openbare plaatsen te laten verblijven of te laten lopen zonder halsband voorzien van

      naam en adres van de eigenaar, houder of verzorger.

  • 2. Van het verbod zoals gesteld in het eerste lid onder a zijn, indien het een bosgebied

    betreft, vrijgesteld de leden van een vereniging, die zich de africhtingssport van honden

    ten doel stelt, uitsluitend voor zover het de aan de vereniging toegewezen afgebakende

    oefenterrein betreft.

  • 3. Het college kan, al dan niet onder het stellen van voorschriften, ontheffing verlenen

    van het gestelde in het eerste lid onder a, onder meer ten behoeve van

    africhtingsexamens of oefeningen daarvoor, danwel indien het revierterreinen

    van hondenverenigingen betreft.

  • 4. Van het verbod als gesteld in het eerste lid onder b zijn vrijgesteld de bewoners van

    woningen, welke direct grenzen aan de aangewezen plaats of die daarbinnen woonachtig

    zijn en deze plaats moeten betreden om hun woning te bereiken of te verlaten.

  • 5. De verboden als gesteld in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de

    eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond

    laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een

    eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht te voorkomen, dat die hond

    zich ontdoet van uitwerpselen op openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1.1 onder a van

    deze verordening.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste lid niet geldt.

  • 3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt

    opgeheven indien de eigenaar, houder of verzorger van de hond er zorg voor draagt dat de

    uitwerpselen onmiddellijk worden geruimd.

  • 4. De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht tijdens het verblijf met die hond

    op een openbare plaats in het bezit te zijn van een zakje dat geschikt is voor de verwijdering

    van uitwerpselen.

  • 5. Onder ruimen als bedoeld in het derde lid wordt verstaan: het afvoeren van de uitwerpselen naar het

    huisperceel van degene, als bedoeld in het eerste lid, alsmede het deponeren van de uitwerpselen in

    een hondenpoepbak of afvalbak.

  • 6. Het gebod zoals gesteld in het eerste lid en de verplichting zoals gesteld in het vierde lid gelden niet

    voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat

    begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of voor zover een eigenaar of houder

    van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te

    laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft

      bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod

      in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan

      de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of

      hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van

      die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.4.17, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld

    in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek

    identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een van stevig kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, vervaardigd toestel dat

      door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder

      toedoen van de mens niet mogelijk is en dat zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier

      kan bijten, waarbij de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en

      waarbij geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot

      halsband, die niet langer is dan 1.50 meter.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen gedeelten van de gemeente of plaatsen die zich

    bevinden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming

      of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels, of

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of

      mede is aangegeven of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan een aanwijzingsbesluit als bedoeld in het eerste lid nemen:

    • a.

      ter voorkoming of opheffing van overlast of

    • b.

      schade aan de openbare gezondheid.

  • 3. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij

    aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig

    te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels,

    dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

  • 4. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een

    krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen

    van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van

    bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • b.

    verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze

    overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde

    goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een

    door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij

    onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk

      is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    1º dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het

    adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    2º van een verandering van de onder a, sub 1º, bedoelde adressen;

    3º als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    4º dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de

    rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de

    aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in

    de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt versstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2.6.3 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het

    belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade

    of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en

    onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats op te houden met een kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk gebruik harddrugs

Het is verboden op openbare plaatsen of in een voor het publiek toegankelijk gebouw harddrugs te gebruiken of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.1.2, 2.1.5.1a, 2.1.5.2, 2.2.2.7, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.4.10a, 2.6.3 en 5.5.1 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten

    tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het

    toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten

    aanzien van andere openbare plaatsen.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, escortbedrijven, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen

    met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen

    met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig

    of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht,

    of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting

    worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater,

    een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-

    massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die

    bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die

    op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk

    goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht

    of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen

    die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die

    rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding

    uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    1º de exploitant;

    2º de beheerder;

    3º de prostituee;

    4º het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    5º toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    6º andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende

    redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde belangen en de belangen genoemd in artikel 3.3.2, tweede lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie, sekswinkels e.d.

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting

    of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen.

  • 2. Het college kan gebieden of delen van de gemeente aanwijzen waar het niet is

    toegestaan om een seksinrichting te exploiteren.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan voor maximaal twee seksinrichtingen als bedoeld

    in artikel 3.1.1 onder c vergunning verlenen voor zover deze seksinrichtingen niet

    zijn gelegen in een gebied of deel van de gemeente dat is aangewezen ingevolge

    het tweede lid.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid kan het bevoegde bestuursorgaan voor

    maximaal één seksbioscoop vergunning verlenen.

  • 5. Geen vergunning wordt verleend voor seksinrichtingen zijnde raambordelen.

  • 6. Het college kan ten aanzien van escortbedrijven bepalen dat er een maximum

    aantal vergunningen wordt verleend.

  • 7. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een

      psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het

      Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke

      vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare

      lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatíus, Aruba, Curacao en Sint-Maarten, dan wel door een

      andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige

      hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk

      veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een

      andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek

      van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      1º bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet,

      de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      2º de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300

      tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      3º de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto

      artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      4º de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      5º de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      6º de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder

      a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene

      wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing

      op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking

      van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder

    geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door

    het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel

    3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden seksinrichtingen

  • 1. Het bevoegd gezag kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een seksinrichting

    sluitingstijden vaststellen.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende

    de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel

    3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde

    onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde

    belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd

    bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de in de vergunningvoorschriften opgenomen sluitingsuren

      vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of

      algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt

    het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder

    dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder

    in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in

      de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke

      vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek

      van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en

      munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens

      de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te

    trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door

    politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde

    richting te begeven.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,

    opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van

    erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat

      de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of

      de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van

      de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden

    of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken

    dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als

    bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslistermijn en weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld

    in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag

    ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is

      met een geldend bestemmingsplan of stadsvernieuwingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam

      zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met

      het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • d.

      er door vergunningverlening meer vergunningen verleend zouden worden dan het

      door het bevoegd bestuursorgaan bepaalde maximum aantal vergunningen.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in

    artikel 1.8, de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid- of veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant

    daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de

    exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder of nieuwe

    beheerders, indien de exploitant het bevoegd bestuursorgaan hiervan vooraf in kennis

    heeft gesteld en het bevoegd bestuursorgaan de kennisgeving heeft aanvaard, dan

    wel na de kennisgeving zes weken zijn verstreken.

Hoofdstuk 4 Bescherming van milieu en natuurschoon en zorg voor uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins

    een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is

    verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal

    inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet

    geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van

    gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder

    worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen

    behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel

    4.1.4a van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te

    wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de

    buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het

    college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te

    wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de

    aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw

    kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan, wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een

    festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan

    85 dB(A), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5

    meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief

    10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten

    beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -

    hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en

    artikel 4.1.4a van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur te worden beëindigd en op dagen

    dat een zaterdag, zondag of erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een houder van een inrichting gelegen binnen een horecaconcentratiegebied als

    bedoeld in artikel 4.1.6 van deze verordening toegestaan maximaal zes incidentele

    festiviteiten per kalenderjaar te houden en maximaal tien incidentele festiviteiten per jaar

    elders in de gemeente waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en

  • 2. 20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de

    houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het

    college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een houder van een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele

    festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van

    sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits

    de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het

    college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar

    waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de

    houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was,

    terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan

    85 dB(A), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5

    meter.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek –

    hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en

    artikel 4.1.4a van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op dagen dat een

    zaterdag, zondag of erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur. De geluidsnorm is

    exclusief 10 dB(A) aftrek vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie

    buiten beschouwing gelaten.

  • 8. De geluidsnorm als bedoeld in het zevende lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de

    inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens

    voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.4 Gereserveerd.

Artikel 4.1.4 a Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid

    onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van

    toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige geluidsgevoelige

      gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze geluidsgevoelige gebouwen geen

      toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van

      geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij geluidsgevoelige

      terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen, voor zover het woningen

      betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen

      bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 8 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door

    muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting

    gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het

    eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen,

    wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4.1.2 of artikel 4.1.3 van deze verordening van

    toepassing is.

Artikel 4.1.4b (Geluid)hinder door dieren

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een

    zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten voor

    een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de

    Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4.1.6 Aanwijzing horecaconcentratiegebied

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen als concentratiegebied voor horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 6.16 van het Besluit.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een stamomtrek van minimaal 30 centimeter op 130 centimeter meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt

    de stamomtrek van de dikste stam.

  • b.

    houtopstand: één of meer bomen, hakhout of andere houtachtige gewassen;

  • c.

    hakhout: één of meer bomen of boomvormers die na te zijn geveld opnieuw op de stronk uitlopen;

  • d.

    boomcatalogus: catalogus met beschrijving van puntelementen, lijnelementen en vlakelementen;

  • e.

    bomenkaart: kaart waarop de locatie van puntelementen, lijnelementen en vlakelementen is aangegeven;

  • f.

    puntelement: een solitaire boom of boomgroep;

  • g.

    lijnelement: een bomenlaan, bomenrij of houtwal;

  • h.

    vlakelement: een gebied;

  • i.

    houtwal: lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers;

  • j.

    vellen: kappen, rooien, kandelaberen, voor het eerst knotten of verplanten, alsmede het verrichten van

    handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van de houtopstand tot gevolg kunnen

    hebben;

  • k.

    kappen: het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de

    houtopstand;

  • l.

    rooien: het geheel verwijderen van het boven- en ondergrondse deel van de houtopstand;

  • m.

    kandelaberen: het terugsnoeien van de kroon tot een hoofdstam met takstompen;

  • n.

    dunnen: vellen ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • o.

    knotten: periodiek geheel of gedeeltelijk verwijderen van uitgelopen takhout tot op de oude snoeiplaats;

  • p.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de

    Boswet;

  • q.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostima ulmi (Buism.) Nannf.

    (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

  • r.

    iepenspintkever: het insect in elk ontwikkelingsstadium behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.)

    en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pymaeus.

Artikel 4.3.2 Aanwijzing elementen

  • 1. Het college kan puntelementen, lijnelementen en vlakelementen aanwijzen op grond van leeftijd,

    conditie, zeldzaamheid en locatie van de houtopstand, Voorts kan aanwijzing plaats vinden in verband

    met de beeldbepalende, cultuurhistorische, dendrologische, economische, ecologische of milieuwaarde

    van de houtopstand.

  • 2. De ingevolge het eerste lid aangewezen vlakelementen, lijnelementen en puntelementen worden

    aangegeven op een bomenkaart en beschreven in een boomcatalogus.

Artikel 4.3.3 Verbod tot vellen en ontheffing als onderdeel van omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden een houtopstand die is aangegeven op de bomenkaart en beschreven is in

    de bomencatalogus te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      houtopstand die in verband met dunnen moet worden geveld;

    • b.

      houtopstand als bedoeld in artikel 15, tweede en derde lid, van de Boswet.

  • 3. Van het in het eerste lid gestelde verbod kan het bevoegd gezag als onderdeel van de omgevingsvergunning ontheffing verlenen indien:

    • a.

      de houtopstand een gevaar oplevert voor de veiligheid;

    • b.

      de houtopstand zwaarwegende overlast veroorzaakt;

    • c.

      het vellen van de houtopstand noodzakelijk wordt geacht voor een goede

      agrarische bedrijfsvoering of

    • d.

      in afweging van alle betrokken belangen het algemeen belang prevaleert.

  • 4. Het bevoegd gezag kan aan de ontheffing voorschriften of beperkingen verbinden ter bescherming van de belangen als vermeld in het vorige lid.

  • 5. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Artikel 4.3.4 Aanvraag ontheffing

  • 1. Een ontheffing als bedoeld in artikel 4.3.3, derde lid moet schriftelijk worden aangevraagd bij het bevoegd gezag door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht

    of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Voor zover de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV aan het bevoegd gezag een afschrift heeft

    toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het

    bevoegd gezag dit afschrift - voor zover van toepassing - mede als een ontheffingsaanvraag.

  • 3. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van hetgeen in dit artikel bepaald is, toestemming

    geven tot direct vellen van houtopstand, indien sprake is van acuut gevaar of spoedeisend

    belang.

Artikel 4.3.5 Herplantplicht zonder ontheffing en instandhoudingsplicht

  • 1. Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 4.3.3 van

    toepassing is, zonder ontheffing van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze

    teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop

    zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen

    van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig

    de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door haar te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens

    worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde

    beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien het voortbestaan van de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in

    artikel 4.3.3 van toepassing is ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de

    zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene

    die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen

    om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen en binnen een door hem te

    stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die dreiging wordt weggenomen.

Artikel 4.3.6 Schadevergoeding

Het bevoegd gezag beslist op verzoeken om schadevergoeding overeenkomstig artikel 17 van de Boswet.

Artikel 4.3.7 Bestrijding iepziekte

  • 1. De rechthebbende op een terrein waarop zich een of meerdere iepen bevinden die naar het oordeel

    van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van

    iepenspintkevers, is - na daartoe door het bevoegd gezag te zijn aangeschreven en binnen de in de

    aanschrijving genoemde termijn - verplicht:

    • a.

      deze iepen te vellen (voor zover deze in de grond staan);

    • b.

      deze iepen te ontbasten en de bast te vernietigen of

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen danwel zodanig te behandelen dat

      verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben

    of te vervoeren. Dit verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op

    iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

  • 3. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest e.d.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin

    van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het

    uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel

    voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen

    op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen

      of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4.5.1 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of

      aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel

      doel of

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild

      gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels

    stellen.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

    voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of een provinciale verordening.

Artikel 4.4.2 Vergunningplicht handelsreclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak

    en zichtbaar vanaf een openbare plaats dan wel op of aan een openbare plaats,

    handelsreclame te maken of te voeren, of te laten maken of voeren met behulp van een

    opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als degene die reclame laat maken of voeren

    aangemerkt degene voor wiens goederen, diensten of activiteiten op een reclamemiddel of

    een voorwerp reclame wordt gemaakt of gevoerd.

  • 3. Het verbod als vermeld in het eerste lid geldt niet voor onverlichte opschriften of

    aankondigingen die:

    • a.

      zich bevinden in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk

      gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      zich bevinden in etalages voor zover de afstand tot de etalageruit meer dan 0,1 meter bedraagt;

    • c.

      daartoe zijn aangewezen door de overheid;

    • d.

      kleiner zijn dan 0,5 m2 en de langste zijde korter dan 1 meter en die betrekking hebben

      op een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van

      een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van

      degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn voor zover deze

      geplaatst zijn op eigen terrein en binnen het tijdvak van vier maanden voor aanvang van de

      werkzaamheden en een maand na het gereed komen van het bouwwerk of bouwwerken;

    • f.

      dienstbaar zijn aan het openbaar vervoer.

  • 4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5. a. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin

      geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

    • c.

      Voor zover artikel 2.1.5.1a van deze verordening van toepassing is.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of

    geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is

    bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de

    rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8. kan de ontheffing worden geweigerd in het

    belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.5.2, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.5.2,

    vierde lid, onder a en b.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels

    en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens,

    kinderwagens en rolstoelen.

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en

    verkeerstekens (RVV 1990) .

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen

    te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren

      binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een

      dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die

      in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor

      en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde

      persoon.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig

    te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een

    kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

    door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Plaatsen of hebben van kampeermiddelen e.d.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor de recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden

    wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende zeven achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom

      op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      te plaatsen of te hebben in de openlucht op particulier terrein voor zover zichtbaar vanaf een openbare plaats en nadat het college kenbaar heeft gemaakt dat het plaatsen of hebben naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

.

Artikel 5.1.5a Bevestigen vervoermiddelen aan straatmeubilair e.d.

Het is verboden een fiets, snorfiets, bromfiets of een ander voertuig te bevestigen aan niet daarvoor bestemd straatmeubilair, verkeersmeubilair en gemeentelijke groenvoorzieningen.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden binnen de bebouwde kom een voertuig dat, met inbegrip van de lading,

    een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.4 meter te parkeren,

    behoudens op de door het college aangewezen plaatsen, waar dit parkeren naar zijn

    oordeel niet schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of niet buitensporig is

    met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met

    zaterdag, dagelijks van 05.00 tot 18.00 uur.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen als bedoeld in artikel 5.1.5, eerste lid, voor zover deze

    voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg

    worden geplaatst of gehouden.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer

    dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.4 meter, op de weg te parkeren bij een voor

    bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor

    het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt

    belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het

    uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse

    noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Gereserveerd.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door, dan wel deze te doen of te laten staan,

    in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden

      door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede

      of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden om op de door het college aangewezen gedeelten van de weg fietsen of bromfietsen

    onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het college kan een aanwijzingsbesluit als bedoeld in het eerste lid nemen voor zover dat in het belang

    is van:

    • a.

      het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel

    • c.

      ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid.

  • 3. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud

    en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld

    of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden

    van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel

    bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen

    wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een

    liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 5.2.2 Venten

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de

    volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 en

  • 08. 00 uur.

  • 3. Het is verboden te venten op plaatsen die door het college zijn aangewezen.

  • 4. Onder venten wordt verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop

    aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een

    openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 5. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie

      van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van

      diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de

      Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van

      diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 6. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 7. Het verbod als bedoeld in het eerste en derde lid geldt niet voor venten met gedrukte of

    geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in

    artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 8. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het zevende lid beperken door

    een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 9. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede, derde en

    achtste lid.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te

    hebben.

  • 2. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een

    openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van

    goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een

    kraam, een wagen of een tafel.

  • 3. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef

      en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.1 van deze verordening.

  • 4. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan

      redelijke eisen van welstand;

    • b.

      als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de

      gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor

      een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de

      consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 6. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde

    onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken

    of het Provinciaal wegenreglement.

  • 7. De weigeringsgrond in het vijfde lid onder a geldt niet voor bouwwerken.

  • 8. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder

    vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek

    toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden

    verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 3. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      a. een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de

      Gemeentewet;

    • b.

      b. een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1.1 van deze verordening.

  • 4. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel

    en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 5. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water en het doelmatig gebruik

    ervan verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig,

    op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten

    of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens

    worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun

    omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de

    bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan,

    dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het

    openbaar water.

  • 4. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor zover in de daarin geregelde

    onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet,

    het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde

    Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen

  • 1. Het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel

    een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen op door het college aangewezen

    gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats

    met dan wel voor een woonschip op niet krachtens het eerste lid aangewezen

    gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid,

      veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen met betrekking tot het aantal woonschepen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement of de Wet

    beheer rijkswaterstaatswerken.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats woonschepen

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college

    aan de rechthebbende op een woonschip aanwijzingen geven met betrekking tot het

    innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde,

    volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een woonschip is verplicht alle door of vanwege het college

    gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een

    ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde

    onderwerpen wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats woonschepen

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2, tweede lid, en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de

    toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden,

    trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen,

    waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt

    voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet

    of de Vaarweg- en kadeverordening Helmond 2008.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.6a Zwemmen en baden in openbaar water

  • 1. Het college kan bij openbare kennisgeving plaatsen of gedeelten van de gemeente

    aanwijzen waar het niet geoorloofd is in openbaar water te zwemmen of te baden.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan beperkt worden tot de in de openbare

    kennisgeving vermelde dagen en uren.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt,

    verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar

    kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

    het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.

Artikel 5.3.7a Brugklimmen en springen in openbaar water

  • 1. Het is verboden op bruggen en fonteinen te klimmen of hiervan af te springen in

    openbaar water.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

    het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.

Artikel 5.3.7b Naaktrecreatie

Als plaats geschikt voor ongeklede openbare recreatie als bedoeld in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht, wordt een met borden als zodanig aangeduid terrein langs de noordelijke oever van de plas Berkendonk aangemerkt.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar

    water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan

    een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in

    artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het

    Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding

    van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan

    deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel

    daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is.

    Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving

      en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde

      wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de

    Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

    wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen

    of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een

    motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet

    van toepassing is. Het kan daarbij nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van

    deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen

    en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere

      krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

      door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door

      het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift

      moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen gelegen binnen

      de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder

      d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet

      1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen

      stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening

      zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 5 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin

    van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Voor zover er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van

    toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de

    flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel

    429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale

    milieuverordening.

Afdeling 6 Verstrooiing van as

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      alle delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan genoemd in het

    eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op

    grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod in het eerste

    lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Afdeling 7 Overleden gezelschapsdieren

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

  • b.

    gezelschapsdieren: alle dieren van soorten die gewoonlijk door de mens worden gevoed en

    gehouden en die niet voor veeteelt worden gehouden en niet bestemd zijn voor consumptie;

  • c.

    aangifteplichtige: degene die als eigenaar of houder van een gezelschapsdier ingevolge de

    wet verplicht is daarvan aangifte te doen;

  • d.

    verzamelplaats: het gedeelte van de Milieustraat aan de Gerstdijk te Helmond dat bestemd

    is om overleden gezelschapsdieren in ontvangst te nemen.

Artikel 5.7.2 Overbrengen naar verzamelplaats

  • 1. De aangifteplichtige is gehouden het gezelschapsdier uiterlijk op de eerste werkdag, die

    volgt op de dag waarop dat gezelschapsdier is overleden danwel in die toestand is

    aangetroffen, te vervoeren naar de verzamelplaats en daar aan te geven en voor destructie

    af te staan.

  • 2. Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het overleden gezelschapsdier

    zodanig te bewaren, dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden

    gezelschapsdier wordt begraven:

    • a.

      op een terrein dat in particulier eigendom is;

    • b.

      op een dierenbegraafplaats of

    • c.

      in geval van crematie, op het terrein van het dierencrematorium.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden gezelschapsdier ter destructie wordt achtergelaten bij een dierenarts.

Hoofdstuk 6 Straf- en overgangsbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

  • a.

    de opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafverordening;

  • b.

    ambtenaren van de gemeentelijke dienst Stedelijke ontwikkeling & Beheer, de gemeentelijke afdeling

    Bestuurs- en Juridische Zaken, de afdeling Preventie van de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost en de

    Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, voor zover het zaken betreft waarvan het toezicht aan hen is

    toevertrouwd.

  • c.

    buitengewoon opsporingsambtenaren van Stichting Stadswacht Helmond voor zover het zaken betreft

    waarvan het toezicht aan hen is toevertrouwd.

  • d.

    de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden van woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op die

    waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. Op de dag van inwerkingtreding als vermeld in het eerste lid worden de volgende

    verordeningen ingetrokken:

    • a.

      De Algemene politieverordening Helmond 1978 sedertdien gewijzigd;

    • b.

      De Verordening op de seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d. 2000;

    • c.

      De Verordening op de kansspelen en speelautomatenhallen Helmond 2000.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens verordeningen

    bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover het gebod of verbod

    waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening

    en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de

    inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Aanvragen om vergunning zoals bedoeld in de artikelen 2.1.5.1a, derde lid, 2.1.5.2, 2.1.5.3 en 4.4.2 of

    een ontheffing zoals bedoeld in artikel 4.3.3, die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van het besluit

    tot derde wijziging van deze verordening, worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold voor het

    tijdstip waarop artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

  • 3.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel 6.4,

    tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften

    en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet

    eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende vijf jaren na de inwerkingtreding

    van deze verordening van kracht.

  • 4.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om

    een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld

    in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze

    verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige

    bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 5.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing,

    bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede

    lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen

    de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening

    bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 6.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe

    ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een,

    krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste,

    vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van

    de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 7.

    Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens

    deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4,

    tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende acht weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing

      nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk

      op deze aanvraag is beslist.

  • 8.

    De intrekking van de verordeningen bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen

    voor de geldigheid van op basis van die verordeningen genomen nadere regels,

    beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop deze

    besluiten van algemene strekking zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en

    voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 1 november 2011.

De raad voornoemd,

De voorzitter, de griffier,

Drs. A.A.M. Jacobs Mr. J.P.T.M. Jaspers

Bekend gemaakt op:

4 november 2011

De gemeentesecretaris,

Dhr. A.A.M. Marneffe RA