Verordening over advisering aan de gemeente Utrecht bij aanvragen om tegemoetkoming in planschade

Geldend van 15-10-2009 t/m heden

Verordening over advisering aan de gemeente Utrecht

bij aanvragen om tegemoetkoming in planschade (Planschadeverordening 2009)(raadsbesluit van 1 oktober 2009)

De raad van de gemeente Utrecht gelet op het voorstel van b. en w.

BESLUIT

vast te stellen de volgende:

VERORDENING over advisering aan de gemeente Utrecht bij aanvragen om tegemoetkoming in planschade (Planschadeverordening 2009)

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    wet: de Wet ruimtelijke ordening;

  • b.

    besluit: het Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    aanvraag: een aanvraag als bedoeld in artikel 6.1.1.1 onder a van het besluit;

  • d.

    aanvrager: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag doet;

  • e.

    advies: advies als bedoeld in artikel 6.1.3.2 van het besluit;

  • f.

    adviseur: adviseur als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c van het besluit belast met het uitbrengen van het advies;

  • g.

    betrokkenen: de aanvrager en eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet;

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht;

  • i.

    planologische maatregel: maatregel die een oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid van de wet, is;

  • j.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid van de wet.

Artikel 2 Doel van de verordening

Deze verordening dient ter uitvoering van artikel 6.1.3.3 van het besluit.

Artikel 3 Voorbereiding

  • 1. Voordat het college opdracht verstrekt aan een adviseur, vraagt hij aan een of meer natuurlijke personen en/of rechtspersonen om op basis van de ingediende aanvraag een offerte uit te brengen voor het opstellen van een advies.

  • 2. In de offerte staat aangegeven wie als adviseur optreedt en de offerte vermeldt ook de namen van deskundigen die de adviseur als leden van een mogelijk in te stellen adviescommissie wil betrekken bij zijn advisering.

Artikel 4 Deskundigheid en onafhankelijkheid van de adviseur

  • 1. De adviseur bezit aantoonbaar de nodige deskundigheid om zijn taak uit te oefenen.

  • 2. De adviseur is niet betrokken geweest bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft of bij een planschaderisicoanalyse die gemaakt is naar aanleiding van het voornemen om de planologische maatregel te nemen.

  • 3. De adviseur is niet in dienst van de gemeente Utrecht en verricht geen werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente Utrecht.

  • 4. De eisen in bovenstaande leden gelden ook voor de in artikel 3, tweede lid genoemde deskundigen.

Artikel 5 Opdrachtverstrekking aan adviseur, wraking

  • 1. Binnen zes weken na ontvangst van het recht dat de aanvrager op grond van artikel 6.4 van de wet verschuldigd is maakt het college ter uitvoering van artikel 6.1.3.2 van het besluit zijn voornemen tot opdrachtverlening aan een adviseur bekend aan betrokkenen; de bekendmaking bevat ook de namen van de mogelijk in te schakelen in artikel 3, tweede lid genoemde deskundigen.

  • 2. Het college geeft betrokkenen twee weken de gelegenheid om de adviseur en/of de in artikel 3, tweede lid genoemde deskundigen te wraken.

  • 3. Een verzoek tot wraking moet schriftelijk bij het college ingediend worden; het verzoek gaat vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4. Het college beslist binnen vier weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een verzoek tot wraking.

  • 5. Als het college besluit om het verzoek tot wraking af te wijzen, wordt de verzoeker daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte gesteld van het besluit tot afwijzing van het verzoek tot wraking en van de redenen die ten grondslag liggen aan dat besluit.

  • 6. Als er geen verzoek tot wraking is binnengekomen of als het college het verzoek tot wraking afwijst, geeft het college onverwijld opdracht aan de adviseur respectievelijk na de termijn genoemd in het tweede lid dan wel na het verzenden van de bekendmaking als bedoeld in het vijfde lid 5. Tegen deze opdrachtverstrekking staat geen zelfstandig bezwaar en beroep open.

  • 7. Als het college besluit het verzoek tot wraking te aanvaarden, worden betrokkenen zo spoedig mogelijk daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld en ook van de redenen die ten grondslag liggen aan dat besluit, waarna het college opnieuw uitvoering geeft aan de bepalingen van de artikelen 3 en 5.

  • 8. Nadat de opdracht is verstrekt is wraking in bijzondere gevallen nog mogelijk zolang niemand van de betrokkenen is gehoord.

Artikel 6 Adviescommissie

  • 1. De adviseur vormt een adviescommissie die als adviseur optreedt, als de adviseur vanwege de aard of complexiteit van de aanvraag of vanwege een behoefte aan deskundigheid op een bepaald gebied, zoals het de taxeren van de schade, extra deskundigheid nodig acht.

  • 2. De adviseur die de adviescommissie vormt, treedt op als voorzitter van de adviescommissie en rapporteert namens de adviescommissie.

  • 3. Alleen de deskundigen als bedoeld in artikel 3, tweede lid kunnen optreden als lid van de adviescommissie.

  • 4. Er wordt in elk geval een adviescommissie gevormd als er schade geconstateerd wordt en de adviseur geen deskundigheid bezit in het taxeren van onroerende zaken en/of van de hoogte van de schade.

Artikel 7 Hoorzittingen, conceptadvies

  • 1. Binnen zes weken nadat de opdracht is verstrekt organiseert de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie één of meer hoorzittingen, waarin betrokkenen en een of meer ambtelijke vertegenwoordigers van het college in de gelegenheid worden gesteld nadere informatie of standpunten over de aanvraag kenbaar te maken.

  • 2. De adviseur en/of leden van de adviescommissie bezichtigen de situatie ter plaatse op een door hun te bepalen tijdstip of tijdstippen en nodigen de aanvrager daarbij uit.

  • 3. Van in het eerste lid bedoelde hoorzittingen en van in het tweede lid bedoelde bezichtigingen worden door, dan wel onder verantwoordelijkheid van de adviseur of van de voorzitter van de adviescommissie verslagen gemaakt die deel uitmaken van het uit te brengen advies.

  • 4. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen twaalf weken na de laatste hoorzitting een conceptadvies aan het college en aan betrokkenen; de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn van ten hoogste zes weken verlengen.

  • 5. Betrokkenen worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending op het conceptadvies te reageren.

  • 6. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen zes weken na het verstrijken van de in het vijfde lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarin de betreffende reacties zijn betrokken; de reacties worden als bijlage bij het advies gevoegd.

  • 7. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het vijfde lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 8 Intrekking adviesopdracht

  • 1. Het college is bevoegd om de opdracht tot advisering in te trekken zolang geen definitief advies is uitgebracht.

  • 2. Het college maakt het besluit tot intrekking van de opdracht bekend aan betrokkenen. Het college vermeldt bij de bekendmaking de redenen om toepassing te geven aan het eerste lid .

  • 3. Als er opnieuw een adviseur moet worden ingeschakeld, dan wordt opnieuw de procedure beschreven in de artikelen 3 tot en met 7 doorlopen.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na de dag van bekendmaking in werking.

Artikel 10 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Planschadeverordening 2009.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 1 oktober 2009.

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A. Wolfsen

Bekendmaking is geschied op 14 oktober 2009.

Deze verordening treedt in werking op 15 oktober 2009.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2009,

NR. 53

Hoofdstuk 1: Algemene toelichting

§ 1 Inleiding, doel van de verordening

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent het college in beginsel aan degene die schade lijdt als gevolg van een planologische maatregel (“planschade”), op aanvraag een tegemoetkoming in de schade toe voor zover de schade redelijkerwijs niet ten laste van de aanvrager behoort te blijven.

Ook de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), bevatte een soortgelijk artikel (artikel 49). Omdat de WRO geen procedure beschreef voor het afhandelen van planschade, stelden de meeste gemeenteraden, ook die van Utrecht, een “procedureverordening planschade” vast, met regels en termijnen die over de afhandeling van een aanvraag om planschadevergoeding gingen. 1)

Met de wijziging van de WRO in 20052) werd het college in plaats van de gemeenteraad bevoegd om te besluiten op aanvragen om vergoeding van planschade bedoeld in artikel 49 WRO. Omdat de wet nog steeds geen procedurevoorschriften bevatte heeft het Utrechtse college destijds de Procedureregeling Planschade 2005 vastgesteld, met regels die vergelijkbaar waren met de planschadeverordening. De procedureregeling is nog van toepassing op verzoeken die onder het overgangsrecht vallen. De Procedureverordening Planschade uit 2001 kan worden ingetrokken, omdat er geen verzoeken meer zijn waarover de gemeenteraad een eerste besluit moet nemen.3)

In de Wro staan meer regels, enerzijds als gevolg van het codificeren van jurisprudentie (artikel 6.3 Wro) en anderzijds is het kennelijk de bedoeling van de wetgever om het toekennen van een tegemoetkoming in de geleden schade (voorheen planschade) te beperken, dus aan banden te leggen (artikel 6.2 Wro).4)

Op grond van artikel 6.7 Wro mogen bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels gesteld worden. Dat is gebeurd in het AMvB met de naam “Besluit ruimtelijke ordening” (Bro).5) De regels in de Wro en het Bro leiden tot uniformering en standaardisering van de procedure voor de besluitvorming op aanvragen voor een tegemoetkoming in de schade. Daarnaast is de gemeenteraad verplicht (artikel 6.7 Wro en artikel 6.1.3.3 Bro) om een verordening vast te stellen waarin regels zijn vermeld ten aanzien van de aanwijzing van en advisering door een onafhankelijke adviseur.

Het doel van deze verordening is dan ook: voldoen aan de wettelijke verplichting om een verordening vast te stellen, zodat de afhandeling op de wettelijk voorgeschreven wijze kan plaatsvinden.

) De gemeenteraad van Utrecht stelde een dergelijke verordening voor het laatst vast op 18 januari

2001.

2) Deze wijziging trad op 1 september 2005 in werking.

3) Enige zaken wachten nog de afhandeling van het beroep en vallen dus buiten de reikwijdte van de

verordening.

4) De artikelen van de Wet ruimtelijke ordening over planschade zijn in bijlage 1 volledig weergegeven.

5) De artikelen van het Besluit ruimtelijke ordening over planschade zijn in bijlage 2 volledig

weergegeven

De VNG heeft een model-planschadeverordening gemaakt. De voorliggende verordening is daar op gebaseerd en tevens is gebruik gemaakt van de planschadeverordening die de gemeenteraad van Ede heeft vastgesteld.

De VNG-modelverordening heeft een nogal gecompliceerde regeling voor het aanwijzen van een tweede deskundige voor het bepalen van de hoogte van de schade. Dat is niet praktisch, enerzijds, omdat in sommige gevallen er slechts één adviseur optreedt die ook deskundig is in het bepalen van de hoogte van het schadebedrag en anderzijds, omdat vrijwel alle planschadeadviseurs of planschadeadviesbureaus gebruik maken van vaste makelaars-taxateurs, zodat vooraf al bekend is welke deskundigen een rol spelen in geval van schade. De Utrechtse planschadeverordening gaat daarom uit van één moment van opdrachtverstrekking aan een planschadeadviseur of planschadecommissie.

§ 2 Uitgangspunten

De volgende uitgangspunten liggen aan de verordening ten grondslag:

  • ·

    de wettelijk voorgeschreven inhoud moet geheel terug te vinden zijn in de verordening;

  • ·

    de verordening bevat geen regels die niet direct terug te voeren zijn op wettelijk voorgeschreven regels, anders gezegd: de verordening bevat niet meer regels dan noodzakelijk;

  • ·

    de regels in de verordening zijn sluitend, leesbaar en juridisch houdbaar.

§ 3 Overgangsrecht

De Procedureverordening Planschade uit 2001 kan worden ingetrokken, maar de oude WRO en de procedureregeling planschadevergoeding 2005 zijn nog van toepassing op de volgende situaties:

  • ·

    de aanvraag is ingediend vóór 1 juli 2008 of

  • ·

    de aanvraag is ingediend na 1 juli 2008, maar vóór 1 september 2010, en de schadeveroorzakende planologische maatregel is onherroepelijk geworden vóór 1 september 2005.

In andere gevallen is de nieuwe wet van toepassing, al geldt artikel 6.2, tweede lid (minimaal 2% eigen risico) tot 1 september 2010 niet voor schade die is ontstaan vóór 1 juli 2008.

§ 4 De gevolgen voor de aanvrager en voor de gemeente

De wet is ten nadele van de aanvrager veranderd doordat een vergoeding voor planschade niet langer een bedrag is dat de schade dekt, maar een tegemoetkoming in de schade, met een eigen risico van in elk geval 2% van de waarde van de onroerende zaak6)(of bij inkomstenderving: in elk geval 2% van het jaarinkomen).7)

In het voordeel van de aanvrager is de bepaling in artikel 6.5 Wro op grond waarvan kosten van bijvoorbeeld rechtsbijstand onder omstandigheden vergoed moet worden en de bepaling in artikel 6.1.3.7 Bro die het mogelijk maakt dat aan de aanvrager een voorschot wordt uitbetaald.

Bovenstaande veranderingen staan los van de planschadeverordening.

De verordening geeft, conform de verplichting in het Bro, de aanvrager de mogelijkheid om de aangewezen onafhankelijke adviseur te wraken, wat onder de nieuwe niet kon.

Voor de gemeente is de aanwijzing van de adviseur omslachtiger geworden. Omdat de aanvrager de mogelijkheid moet krijgen om de adviseur te wraken, moet de aanvrager ook gekend worden in het voornemen de adviseur in te schakelen.

6) Behalve in de gevallen genoemd in artikel 6.2, tweede lid 2 onder b.

7) Voorbeeld:stel dat iemand met een huis van EUR 300.000,00 een schade lijdt van EUR 10.000,00. Onder de oude wet krijg hij/zij dan EUR 10.000,00, onder de nieuwe wet bedraagt de schadevergoeding maximaal EUR 10.000,00 min EUR 6.000,00 (=2%*EUR 300.000,00) = EUR 4.000,00.

De gemeente bespaart bij toepassing van de nieuwe wet geld op de planschade-uitkeringen, omdat er geen schadevergoedingen betaald hoeven te worden die lager zijn dan 2% van de waarde van de onroerende zaak of bij inkomstenderving: lager dan 2% van het jaarinkomen. Als de schade hoger is dan die 2% dan is het bedrag de tegemoetkoming in de schade niet hoger dan de werkelijk schade minus die 2%. 8)

De rechtsbijstand en bijstand door deskundigen moet wel vergoed worden, hetgeen voor de gemeente kostenverhogend werkt.

Voor het overige brengt de wetswijziging geen bijzondere veranderingen met zich mee.

§ 5 Conclusie

Deze verordening vloeit voort uit de wettelijke plicht om een verordening vast te stellen. Vergeleken met de oude procedureregelingen is de verordening beknopter, omdat de verordening zich concentreert op de rol van de onafhankelijke adviseur.

De in de verordening opgenomen mogelijkheid voor de aanvrager om de adviseur te wraken is nieuw ten opzichte van de oude regelgeving.

Hoofdstuk 2: Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begrippen sluiten aan bij de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Doel van de verordening

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 3 Voorbereiding

Deze voorbereidingsbepalingen dienen twee doelen:

  • 1.

    de mogelijkheid van wraking (zie artikel 5) kan alleen geboden worden als vooraf bekend is welke (natuurlijke) persoon of personen zorg gaan dragen voor de advisering en

  • 2.

    voor het vormen van een adviescommissie (zie artikel 6) is geen separaat besluit van of namens het college meer nodig als vooraf al duidelijk is welke deskundigen ingeschakeld zullen worden.

Artikel 4 Deskundigheid en onafhankelijkheid van de adviseur

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur.

Het eerste lid van dit artikel ziet op de deskundigheid van de adviseur.

Het tweede en derde lid betreffen de onafhankelijkheid van de adviseur. De onafhankelijkheid moet niet ter discussie staan. Daarom sluiten deze leden adviseurs uit die werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van de gemeente, mee hebben geholpen bij het tot stand komen van de schadeveroorzakende planologische maatregel of die ten behoeve van die maatregel een planschaderisicoanalyse hebben gemaakt.

Het vierde lid bepaalt dat aan alle personen die deel uit kunnen maken van een adviescommissie (artikel 6) dezelfde eisen worden gesteld als aan de adviseur.

8) Behalve in de gevallen genoemd in artikel 6.2, tweede lid onder b.

Artikel 5 Opdrachtverstrekking aan adviseur, wraking

De wet bepaalt dat de aanvrager een bedrag van EUR 300,00 (“een recht”) moet betalen voor de afhandeling van zijn aanvraag.9)Als “het recht” betaald is, er geen ander wettelijk beletsel is om de aanvraag in behandeling te nemen10) en als het verzoek niet “kennelijk ongegrond” is 11), dan moet het college binnen zes weken een opdracht verstrekken aan een adviseur en/of adviescommissie. De termijn van zes weken geeft het college de mogelijkheid om aan meerdere adviseurs een offerte te vragen.

De voorgenomen opdrachtverlening wordt bekend gemaakt om de mogelijkheid tot wraking te bieden. Als niet van die mogelijkheid gebruik gemaakt wordt of als het wrakingverzoek wordt afgewezen, gaat het college onverwijld over tot het verstrekken van de opdracht.

De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 6 Adviescommissie

Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking.

Dit artikel beoogt aan te sluiten bij de huidige praktijk waarin veel adviseurs samenwerken steeds met dezelfde deskundige, bijvoorbeeld met een makelaar, die de hoogte van de schade kan taxeren.

Bij de opdrachtverstrekking (artikelen 3 en 5) is al duidelijk wie lid van de adviescommissie kunnen worden, zodat de adviseur snel en naar bevind van zaken de nodige deskundigen kan inschakelen. Bijvoorbeeld: de inschakeling van een planschadetaxateur is uiteraard niet nodig als de adviseur tot de conclusie komt dat er geen schade is; als er wel schade is en de adviseur is zelf niet deskundig in het taxeren van onroerende zaken en de hoogte van de schade, dan kan de adviseur de taxateur inschakelen die hij in zijn offerte (artikel 3) heeft genoemd.

Artikel 7 Hoorzittingen, conceptadvies

Dit artikel regelt de procedure die de adviseur moet volgen om tot zijn uiteindelijke advies te komen. Het horen van de aanvrager, de gemeente en andere betrokkenen en de mogelijkheid om te reageren op het conceptadvies maken deel uit van de procedure.

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop betrokkenen bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). Deze wettelijke eis is terug te vinden in eerste lid (hoorzitting) en vijfde lid (termijn waarbinnen op het conceptadvies kan worden gereageerd).

9) Dit bedrag wordt terugbetaald als de aanvraag wordt gehonoreerd.

10) Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

1) Artikel 6.1.3.1 Bro.

Artikel 8 Intrekking adviesopdracht

Er zijn omstandigheden waaronder het college genoodzaakt is de opdracht in te trekken. Dat kan zijn omdat de aanvrager zijn verzoek intrekt, maar het kan ook zijn, omdat het college tijdens de procedure constateert dat de adviseur toch niet over de vereiste deskundigheid of onafhankelijkheid beschikt. In dat laatste geval moet een nieuwe adviseur worden ingeschakeld (lid 3).

Lid 2 ziet toe op een zorgvuldige communicatie over de toepassing van dit artikel.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Artikel 10 Citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven daarom geen toelichting.

BIJLAGE 1

Procedure in schema

activiteit

proceduretermijnen (maximaal)

altijd

extra

art. 6.1 Wro12)

indienen aanvraag

art. 6.4 Wro

betaling “recht” (EUR 300)

start

art. 5 lid 1 Pv

bekendmaking naam adviseur

6 wk

art. 5 lid 2 Pv

wrakingmogelijkheid

2 wk

art. 5 lid 4 Pv

afhandeling verzoek om wraking

4 wk

art. 5 lid 7 Pv

wel wraking, nieuwe start

8-12 wk

art. 5 lid 6 Pv

geen wraking, opdracht adviseur

0 wk

art. 7 lid 1 Pv

adviseur hoort betrokkenen

6 wk

art. 7 lid 4 Pv

verzending conceptadvies aan betrokkenen

12 wk

6 wk

art. 7 lid 5 Pv

reactietermijn betrokkenen

4 wk

art. 7 lid 6&7 Pv

definitief advies naar college

4 wk

2 wk

art. 6.1.3.6 Bro

besluit college

8 wk

4 wk

De procedure duurt zonder wraking maar met reacties op het concept maximaal 44 weken.

De procedure kan met 10 weken verlengd worden.

In geval van een werkingsverzoek duurt de procedure langer.

12) Wro = Wet ruimtelijke ordening; Pv = Planschadeverordening 2009; Bro = Besluit ruimtelijke ordening

BIJLAGE 2

Wet ruimtelijke ordening

(versie: 1-7-2008)

AFDELING 6.1 TEGEMOETKOMING IN SCHADE

Artikel 6.1

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kennen degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.

  • 2.

    Een oorzaak als bedoeld in het eerste lid is:

    • a.

      een bepaling van een bestemmingsplan of inpassingplan, niet zijnde een bepaling als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of van een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38;

    • b.

      een bepaling van een planwijziging of een planuitwerking, onderscheidenlijk een ontheffing of een nadere eis, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a tot en met d;

    • c.

      een krachtens een beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 verleende ontheffing;

    • d.

      een besluit als bedoeld in artikel 3.10, 3.22, 3.23, 3.27, 3.29, 3.40, 3.41 of 3.42;

    • e.

      de aanhouding van een besluit omtrent het verlenen van een bouw-, sloop- of aanlegvergunning ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Woningwet, onderscheidenlijk artikel 3.18, tweede lid, en artikel 3.20, vijfde lid;

    • f.

      een bepaling van een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3, derde lid, voor zover die bepaling een weigeringgrond bevat als bedoeld in de artikelen 3.16, eerste lid, onder c, of 3.20, derde lid, onder b, dan wel artikel 44, eerste lid, onder f of g van de Woningwet;

    • g.

      een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 10.4.

  • 3.

    De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.

  • 4.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in het tweede lid, onder a, b, c, d, f of g, moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop de oorzaak, bedoeld in het eerste lid, onherroepelijk is geworden.

  • 5.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van een aanhouding als bedoeld in het tweede lid, onder e, kan eerst, en moet worden ingediend binnen vijf jaar na terinzagelegging van het vastgestelde bestemmingsplan.

Artikel 6.2

  • 3.

    Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager.

  • 4.

    In ieder geval blijft voor rekening van de aanvrager:

    • a.

      van schade in de vorm van een inkomensderving: een gedeelte gelijk aan twee procent van het inkomen onmiddellijk voor het ontstaan van de schade;

    • b.

      van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak: een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade, tenzij de vermindering het gevolg is:

  • 1°.

    van de bestemming van de tot de onroerende zaak behorende grond, of

  • 2°.

    van op de onroerende zaak betrekking hebbende regels als bedoeld in artikel 3.1.

Artikel 6.3

Met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag in ieder geval:

  • a.

    de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak;

  • b.

    de mogelijkheden van de aanvrager om de schade te voorkomen of te beperken.

Artikel 6.4

  • 1.

    Van de indiener van de aanvraag heffen burgemeester en wethouders een recht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders wijzen de indiener van de aanvraag op de verschuldigdheid van het recht en delen hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de gemeente dan wel op de aangegeven plaats dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, verklaren zij de aanvraag niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

  • 3.

    Het recht bedraagt EUR 300,00, welk bedrag bij verordening van de gemeenteraad met ten hoogste twee derde deel kan worden verhoogd of verlaagd.

  • 4.

    Indien op de aanvraag geheel of ten dele positief wordt beslist, storten burgemeester en wethouders aan de indiener het door hem betaalde recht terug.

  • 5.

    Het in het derde lid genoemde bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 6.4a

  • 1.

    Voor zover schade die op grond van de artikelen 6.1 tot en met 6.3 voor tegemoetkoming in aanmerking zou komen, haar grondslag vindt in een besluit op een verzoek om ten behoeve van de verwezenlijking van een project bepalingen in een bestemmingsplan, een daaraan voorafgaand projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, daaronder begrepen, op te nemen of te wijzigen dan wel om ontheffing te verlenen, anders dan bedoeld in artikel 6.8 of 6.9, kunnen burgemeester en wethouders met de verzoeker overeenkomen dat die schade geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt.

  • 2.

    De verzoeker die een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid heeft gesloten, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 ter zake van de vaststelling van het bestemmingsplan, van het nemen van het projectbesluit of het besluit, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, dan wel van de verlening van de ontheffing waarom hij heeft verzocht.

  • 3.

    Degene die een financieel belang heeft bij de vaststelling van een exploitatiebijdrage, als bedoeld in artikel 6.17, eerste lid, of de herberekening daarvan, is belanghebbende bij een besluit van burgemeester en wethouders op een aanvraag om tegemoetkoming op grond van artikel 6.1 ter zake van de vaststelling van het bestemmingsplan, de wijziging of de uitwerking, dan wel van het nemen van het projectbesluit of een besluit als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, indien de tegemoetkoming financiële gevolgen kan hebben voor de exploitatiebijdrage of de herberekening daarvan.

Artikel 6.5

Indien burgemeester en wethouders een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 toekennen, vergoeden burgemeester en wethouders daarbij tevens:

  • c.

    de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand;

  • d.

    de wettelijke rente, te rekenen met ingang van de datum van ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6.6

  • 1.

    Indien provinciale staten met toepassing van artikel 3.26, eerste lid, een inpassingplan vaststellen, of met toepassing van artikel 3.27 een projectbesluit nemen of een besluit als bedoeld in artikel 3.41 nemen, treden gedeputeerde staten voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Indien Onze Minister met toepassing van artikel 3.28, eerste lid, een inpassingplan vaststelt, of met toepassing van artikel 3.29, een projectbesluit neemt of een besluit als bedoeld in artikel 3.42 neemt, treedt hij voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Indien Onze Minister gezamenlijk met Onze aangewezen Minister met toepassing van artikel 3.35 een inpassingplan vaststelt, of een projectbesluit neemt, treedt Onze aangewezen Minister voor de toepassing van de bij of krachtens deze afdeling gestelde regels in de plaats van burgemeester en wethouders.

  • 4.

    Bij toepassing van dit artikel wordt de aanvraag voor een tegemoetkoming in de schade ingediend bij burgemeester en wethouders. Deze dragen ervoor zorg dat de aanvraag onverwijld wordt doorgezonden naar het desbetreffende bestuursorgaan dat op de aanvraag beslist. Het recht, genoemd in artikel 6.4, wordt geïnd door het beslissend bestuursorgaan; de gemeentelijke verordening, bedoeld in artikel 6.4, derde lid, is hierop niet van toepassing.

  • 5.

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op tegemoetkoming in schade ten gevolge van een oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, onder f.

Artikel 6.7

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting en behandeling, en nadere regels omtrent de indiening, de motivering en de wijze van beoordeling, van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de schade. Die regels kunnen de verplichting voor de gemeenteraad en provinciale staten inhouden hieromtrent een verordening vast te stellen.

BIJLAGE 3

Besluit ruimtelijke ordening

(versie: 1-7-2008)

AFDELING 6.1 TEGEMOETKOMING IN SCHADE

§ 6.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1.1.1

In deze afdeling en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag: aanvraag om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de wet;

  • b.

    bestuursorgaan: burgemeester en wethouders, of, indien toepassing is gegeven aan artikel 6.6, eerste lid van de wet, gedeputeerde staten, of, indien toepassing is gegeven aan artikel 6.6, tweede lid van de wet, Onze Minister dan wel Onze aangewezen Minister;

  • c.

    adviseur: een persoon of commissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking.

§ 6.1.2 De aanvraag

Artikel 6.1.2.1

  • 3.

    Burgemeester en wethouders tekenen de datum van ontvangst onverwijld aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend.

  • 4.

    Zij zenden de aanvrager onverwijld een bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

  • 5.

    Zij delen de aanvrager zo spoedig mogelijk mee door welk bestuursorgaan op de aanvraag zal worden beslist.

Artikel 6.1.2.2

  • 1.

    Onverminderd artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.1 van de wet bevat de aanvraag:

    • c.

      een aanduiding van de oorzaak, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de wet, ter zake waarvan een tegemoetkoming in de schade wordt gevraagd;

    • d.

      een aanduiding van de aard van de schade;

    • e.

      een omschrijving van de wijze waarop aan de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient te worden gekomen indien hij geen vergoeding in geld wenst.

  • 2.

    Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de aanvraag.

§ 6.1.3 De behandeling en beoordeling van de aanvraag

Artikel 6.1.3.1

  • 1.

    Het bestuursorgaan is bevoegd de aanvraag binnen vier weken na ontvangst, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn verstreken is gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen, af te wijzen, indien de aanvraag kennelijk ongegrond is.

  • 2.

    Een besluit om een onvolledige aanvraag niet, onderscheidenlijk niet verder in behandeling te nemen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.

  • 3.

    Het bestuursorgaan kan de laatste in het tweede lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 6.1.3.2

Het bestuursorgaan wijst een adviseur aan die een advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6.1.3.3

  • 1.

    Bij gemeentelijke verordening, provinciale verordening en bij regeling van Onze Minister worden regels gegeven over de aanwijzing van een adviseur en de wijze waarop deze tot een advies komt.

  • 2.

    De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de deskundigheid en onafhankelijkheid van de adviseur;

    • b.

      de gevallen waarin een commissie als adviseur wordt ingeschakeld;

    • c.

      het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

    • d.

      de wijze waarop de aanvrager en eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel deze na aanwijzing kunnen wraken;

    • e.

      de wijze waarop de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en in voorkomend geval de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a tweede en derde lid, van de wet door de adviseur, onder verslaglegging, worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de dienaangaande geldende termijnen.

Artikel 6.1.3.4

  • 1.

    De adviseur betrekt in zijn onderzoek in ieder geval:

    • a.

      de vraag of de door de aanvrager in zijn aanvraag gestelde schade een gevolg is of zal zijn van de in de aanvraag aangeduide schadeoorzaak;

    • b.

      de omvang van de schade, bedoeld onder a;

    • c.

      de vraag of deze schade redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van de artikelen 6.1, eerste lid, 6.2 en 6.3 van de wet.

  • 2.

    De adviseur adviseert het bestuursorgaan over de hoogte van de toe te kennen tegemoetkoming en doet, indien het bestuursorgaan een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een tegemoetkoming in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt. Heeft een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de wet voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt dit voordeel bij het advies over de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

Artikel 6.1.3.5

  • 1.

    De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden. Indien met het verstrekken van inlichtingen of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de adviseur deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het bestuursorgaan.

  • 2.

    De adviseur stelt zich ter plaatse op de hoogte van de situatie, tenzij naar zijn mening uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

Artikel 6.1.3.6

  • 1.

    Het bestuursorgaan beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies op het verzoek en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan de aanvrager.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de in het eerste lid bedoelde beslissing, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 6.1.3.7

  • 1.

    Het bestuursorgaan kent de aanvrager op diens schriftelijke aanvraag een voorschot toe indien hij naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en zijn belang naar het oordeel van het bestuursorgaan zodanig voorschot vordert. Het bestuursorgaan beslist op de aanvraag, gehoord de adviseur.

  • 2.

    Een besluit tot het verlenen van een voorschot is geen erkenning van een aanspraak op een tegemoetkoming.

  • 3.

    Het voorschot kan uitsluitend worden verleend indien de aanvrager van het voorschot schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot. Het bestuursorgaan kan daarvoor zekerheidstelling verlangen.

Artikel 6.1.3.8

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de behandeling en beoordeling van de aanvraag.