Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening persoonlijk participatiebudget Roerdalen 2014

Geldend van 11-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening persoonlijk participatiebudget Roerdalen 2014

De raad van de gemeente Roerdalen,

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2013,

gelet op artikel 147, eerste lid van de gemeentewet en de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand,

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een Persoonlijk participatiebudget bij verordening te regelen,

BESLUIT

Vast te stellen de Verordening persoonlijk participatiebudget Roerdalen 2014

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder :

    • a.

      wet: Wet werk en bijstand;

    • b.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

    • c.

      persoonlijk participatiebudget (PPB): de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 WWB;

    • d.

      inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet. Een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op het persoonlijk minimabudget als inkomen gezien;

    • e.

      peildatum: de datum waartegen het persoonlijk participatiebudget wordt aangevraagd;

    • f.

      referteperiode: een periode van zes maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • g.

      College: het college van burgemeester en wethouders.

    • h.

      WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijs en schoolkosten

    • i.

      Wsf 2000 Wet studiefinanciering.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Voorwaarden

Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor het persoonlijk participatiebudget de belanghebbende(n) die:

  • 1.

    gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen uit (deeltijd)arbeid dat gemiddeld niet hoger is dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op inkomen uit uitkering dat gemiddeld niet hoger is dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm en volledig vrijgesteld is van de actieve arbeidsverplichting (artikel 9 lid 1 sub A Wwb).

  • 3.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

Artikel 3 Uitsluitingsgronden

Geen recht op een persoonlijk participatiebudget heeft de belanghebbende die gedurende de referteperiode:

  • 1.

    actieve arbeidsverplichtingen opgelegd heeft gekregen vanuit enige sociale wet of regelgeving en niet in deeltijd werkt.

  • 2.

    een opleiding volgt als bedoeld in de Wsf 2000 dan wel ander door het Rijk bekostigd onderwijs heeft gevolgd of volgt;

  • 3.

    In een inrichting verblijft als bedoeld in artikel 1 onder f , 1 en 2 van de wet;

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

  • 1. Het persoonlijk participatiebudget bedraagt per jaar:

    • a.

      Voor personen die jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd € 400,- per persoon per jaar.

    • b.

      Voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt € 330,-per persoon per jaar.

    • c.

      Voor een alleenstaande ouder € 550,- per persoon per jaar.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet of waarbij de toepassing tot onrechtvaardige gevolgen zou leiden beslist het college.

Artikel 6 Inwerkingtreding en intrekken oude regeling

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Persoonlijk Participatiebudget Roerdalen 2013.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening persoonlijk participatiebudget Roerdalen 2014”

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2013.
De gemeenteraad van Roerdalen,
De griffier, De voorzitter,
R.J.J. Notermans mr. M.D. de Boer – Beerta

Toelichting bij de verordening persoonlijk participatiebudget Roerdalen 2014

Algemene toelichting

De Verordening Persoonlijk Participatiebudget Roerdalen 2014 is opgesteld ter uitvoering van de beleidsnota Minimabeleid 2013-2017 “De cirkel doorbroken”, vastgesteld door de raad op 12 december 2012. Met het minimabeleid wil de gemeente de vicieuze cirkel doorbreken. Meedoen is het motto, met ondersteuning waar mogelijk. Het minimabeleid is activerend, gericht op zelfredzaamheid en participatie en het aanspreken van mensen op hun eigen verantwoordelijkheid. Werk, arbeidsparticipatie is de beste weg uit armoede, maar is niet voor iedereen weggelegd. De gemeente wil het minimabeleid in samenhang met het beleid op andere terreinen en andere overheden inzetten om te komen tot participatie naar vermogen. De ondersteuning wil de gemeente bezien vanuit het perspectief van de cliënt zo effectief en vanuit het perspectief van de gemeente zo efficiënt mogelijk inzetten.

Tegen deze achtergrond worden vier doelgroepen onderscheiden.

  • 1.

    De mensen die werken. Zij moeten ondersteund worden om aan het werk te blijven en armoedeval te voorkomen, totdat zij door loopbaanontwikkeling boven de minimagrens (110% van de bijstandsnorm) zijn uitgegroeid.

  • 2.

    De mensen met uitkering of niet-uitkeringsgerechtigden (zgn. Nuggers) die in staat moeten zijn om een betaalde baan te hebben, maar deze nog niet hebben gevonden. Uitgaande van de eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid, en de begeleiding bij de re-integratie wordt de mogelijkheid gebruik te maken van minimaregelingen beperkt.

  • 3.

    De burger die, in alle redelijkheid bezien, niet of pas op zeer lange termijn in staat is met werk in het eigen onderhoud te voorzien. Dit zijn onder andere mensen met een WWB-uitkering en een ontheffing van de arbeidsplicht, maar ook mensen die volledige arbeidsongeschikt zijn, chronisch zieken en gehandicapten of 65-plussers met een AOW.

  • 4.

    Kinderen. Te allen tijden moet voorkomen worden dat kinderen niet kunnen meedoen (op school, met sport, sociaal) doordat zij opgroeien in een gezin met een langdurig laag besteedbaar inkomen

Om optimaal te kunnen bijdragen aan deze doelstelling is de langdurigheidstoeslag, een bijzondere vorm van categoriale bijzonder bijstand, hiermee in overeenstemming gebracht. De langdurigheidstoeslag heeft daarom ook een in dit kader meer passende benaming gekregen: Persoonlijk Participatiebudget (PPB).

In artikel 8 Wwb is bepaald dat in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag (in deze verordening PPB), vastgelegd moeten worden.

De gedachte achter de toeslag is dat personen die (langdurig) een inkomen op het niveau van het sociaal minimum ontvangen, onvoldoende mogelijkheden hebben om te participeren in de maatschappij. Dit geldt zowel voor personen die werken als voor personen waarvan niet verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd kunnen gaan werken. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Bij het bepalen van het recht op bijstand, waar het PPB een bijzondere vorm van is, kan geen onderscheid gemaakt worden naar de bron van het inkomen. Dit betekent dat ook werkenden met een laag inkomen voor het PPB in aanmerking komen.

Voorliggende regeling heeft specifiek betrekking op het Persoonlijk Participatiebudget Roerdalen voor minima behorend tot de doelgroepen 1 en 3.

Op basis van uitvoeringspraktijk is de regeling PPB 2013 op een aantal punten aangepast. Wijzigingen ten opzichte van de Verordening PPB 2013 zijn:

  • 1.

    Het PPB wordt per persoon toegekend (artikel 4).

  • 2.

    Uitkeringsgerechtigden die in deeltijd werken worden in de nieuwe verordening uitdrukkelijk vermeld als rechthebbende op een PBB (artikel 2 en 3).

  • 3.

    De vermogensgrens uit de Wwb is uitdrukkelijk als criterium in de verordening opgenomen (artikel 2 lid 3).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de Wwb voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Wwb. Voor een aantal; begrippen, die als zodanig niet in de Wwb zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Voor het begrip inkomen is een van de Wwb afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven voor het begrip langdurig, laag inkomen, is de bevoegdheid ontstaan om dit begrip voor de toeppassing van artikel 36 lid 1 Wwb nader te omschrijven. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 Wwb.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Artikel 2

Het begrip laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 110 % van de bijstandsnorm. Door het inkomen 10 % boven het bijstandsniveau te stellen worden werkenden met een laag inkomen in staat gesteld om een beroep te doen op het PPB. Uitkeringsgerechtigden met een inkomen uit deeltijdarbeid vallen ook onder deze categorie. Met het stellen van de inkomensnorm op 110 % van de bijstandsnorm, wordt daarnaast de aanpassing van de Wwb gevolgd dat bijzondere bijstandsverlening aan burgers met een inkomen boven 110 % van de bijstandsnorm niet meer mogelijk is.

Er is bewust gekozen om ook belanghebbenden in de pensioengerechtigde leeftijd binnen de groep rechthebbenden te laten vallen. Bij de eerdere inkomensgrens van 100% was deze groep uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag. Dit hield verband met het feit dat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is).Nu we echter gekozen hebben voor een inkomensnorm van 110% zou uitsluiting van deze groep strijdig zijn met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.

Artikel 3

Naast de voorwaarde voor het recht op PPB zoals gesteld in artikel 2 van deze verordening, zijn in artikel 3 de uitsluitingsgronden voor het recht op PPB benoemd. Aan de hand van deze uitsluitingsgronden wordt de doelgroep voor het recht op PPB bepaald. Hierbij is met name aandacht geschonken aan het uitgangspunt dat het minimabeleid werken moet stimuleren. Daarom is er geen recht op PPB voor hen die inkomen uit een uitkering ontvangen, nog niet (in deeltijd) werken, en die niet (volledig) zijn vrijgesteld van de actieve arbeidsverplichting zoals die, voor de Wwb, is opgenomen in artikel 9 lid 1 sub a. Daar waar de aanvrager een andere soort uitkering ontvangt dan de Wwb, is het aan de aanvrager om aan te tonen dat er geen sprake is van een actieve arbeidsverplichting. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij een ontvanger van een WAO-uitkering die volledig arbeidsongeschikt is.

Artikel 4

De hoogte van het PPB is in de nieuwe verordening niet meer afhankelijk van de gezinssituatie, namelijk: er is sprake van een persoonlijk recht. Uitzondering is de alleenstaande ouder die aanspraak kan maken op een hoger PBB.

Artikel 5 tot en met 7

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.