Paracommerciebeleid 2013 gemeente Sittard-Geleen

Geldend van 19-12-2013 t/m heden

Intitulé

Paracommerciebeleid 2013 gemeente Sittard-Geleen

Paracommerciebeleid 2013 gemeente Sittard-Geleen

1 Doelstellingen vernieuwde Drank- en Horecawet

Op 1 januari 2013 is de vernieuwde Drank- en Horecawet (DHW) in werking getreden.

De doelstellingen die het kabinet beoogd met deze wetswijziging zijn:

  • ·

    schadelijk alcoholgebruik onder jongeren tegengaan,

  • ·

    administratieve lasten terugdringen,

  • ·

    alcoholgerelateerde overlast en verstoring van de openbare orde terugdringen.

2 Belangrijkste wetswijziging m.b.t. paracommercie

Verplichte verordening paracommerciële instellingen

In de nieuwe DHW worden gemeenten verplicht een verordening ter regulering van paracommercialisme op te stellen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Deze verordening moet binnen één jaar na het inwerkingtreden van de wet (uiterlijk 31.12.13) zijn opgesteld (artikel 4 DHW). In deze verordening moeten de dagen en tijden worden opgenomen waarop in paracommerciële inrichtingen alcohol mag worden verstrekt (schenktijden).

Tevens moeten hierin regels worden opgenomen voor de verstrekking van alcohol tijdens “bijeenkomsten van persoonlijke aard” en “niet-verenigingsgebonden activiteiten”.

De voorschriften voor paracommerciële inrichtingen krijgen hierdoor een algemeen karakter (algemene regel) waarbij het wel mogelijk is naar aard van inrichtingen verschillende regels vast te stellen.

De burgemeester kan ontheffing verlenen bij bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 12 dagen.

3 Wat is paracommercie?

Stichtingen en verenigingen bieden soms buiten hun hoofddoelstelling om, horecadiensten aan. Dit kan een vorm van oneerlijke concurrentie vormen doordat deze instellingen gebruik maken van directe of indirecte voordelen. Deze voordelen kunnen (mede) de prijsstelling van de horecadiensten die aangeboden worden, beïnvloeden:

  • ·

    directe dan wel indirecte subsidieverstrekking;

  • ·

    de versoepelde eis van het bezit van een diploma Sociale Hygiëne die voor paracommerciële rechtspersonen is beperkt tot ten minste twee leidinggevenden;

  • ·

    het regelmatig en vaak structureel werken met c.q. gebruik maken van vrijwilligers;

  • ·

    het in beginsel niet inschrijfplichtig zijn bij het Bedrijfschap Horeca en Catering;

  • ·

    het van toepassing zijn van fiscaal gunstigere voorwaarden;

  • ·

    het verkrijgen c.q. huren van accommodaties tegen niet marktconforme (vaak symbolische) voorwaarden en prijzen.

4 Wat zijn paracommerciële rechtspersonen?

In artikel 1 van de nieuwe DHW worden paracommerciële rechtspersonen als volgt gedefinieerd:

Artikel 1, lid 1, sub 4, onderdeel 1 Drank- en Horecawet (definitie):

Rechtspersonen niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.”

BV’s en NV’s kunnen nooit worden aangemerkt als paracommerciële rechtspersoon.

5 Verplicht op te nemen regels in de verordening

Ingevolge artikel 4 van de DHW dient de gemeenteraad bij de totstandkoming van de paracommercieverordening aan genoemde niet-commerciële rechtspersonen, ter voorkoming van oneerlijke mededinging, regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich hebben te houden bij de verstrekking van alcoholhoudende drank. Deze hebben betrekking op:

  • ·

    de schenktijden (lid 3a);

  • ·

    de bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen (lid 3b);

  • ·

    bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn (lid 3c).

Artikel 4 Drank- en Horecawet

  • 1.

    Bij gemeentelijke verordening worden ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels gesteld waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben bij de verstrekking van alcoholhoudende drank.

  • 2.

    Bij zodanige verordening is het de gemeente toegestaan rekening te houden met de aard van de paracommerciële rechtspersoon.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde regels hebben in elk geval betrekking op de volgende onderwerpen:

    • a.

      De tijden gedurende welke in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank wordt verstrekt;

    • b.

      In de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard, zoals bruiloften en partijen;

    • c.

      In de inrichting te houden bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf dagen ontheffing verlenen van de bij of krachten dit artikel gestelde regels.

  • 5.

    De ontheffing, of een afschrift daarvan, is in de inrichting aanwezig.

Uitgangspunten bij het opstellen van de regels

  • ·

    Er mogen geen onnodige beperkingen worden opgelegd aan paracommerciële instellingen (MvT DHW Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10). Gemeenten moeten de belangrijke maatschappelijke functie van deze instellingen in acht nemen.

  • ·

    Uitgangspunt van VNG is om indien iets in de APV geregeld kan worden, dit ook dient te gebeuren (aanbeveling 13 van 100 ideeën voor de gemeentelijke regelgever). Alleen waar dat een toegevoegde waarde heeft wordt een nieuwe, losstaande verordening gecreëerd. Aangezien Sittard-Geleen reeds horecabepalingen in de APV heeft opgenomen is het het meest praktisch ook de paracommerciebepalingen hieraan te koppelen door middel van een nieuwe paragraaf in de APV: “8B Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoel in de Drank- en Horecawet”.

  • ·

    De gewijzigde DHW verplicht niet om, de bestaande afspraken die zijn neergelegd in voorschriften bij de vergunningen voor de paracommercie instellingen te herzien. De wetswijziging verplicht alleen om hetgeen voorheen per vergunning geregeld was, nu te vertalen in een algemene regel.

6 Lokale invulling van de verordening

6.1 Algemeen

Dit beleid heeft tot doel:

  • 1.

    creëren van een balans tussen het beoogde doel van de wet en de te verwachten effecten. Van belang is een evenwichtig beleid in relatie tot de diverse belangengroeperingen;

  • 2.

    rekening te houden met de maatschappelijke functie van de pc-instellingen enerzijds en de (concurrentie met) reguliere horeca anderzijds (geen oneerlijke mededinging). Hierbij is ook relevant het “toezicht” vanuit het Bureau Eerlijke Mededinging (BEM) met als doelstelling de bevordering van eerlijke mededinging in de horecabranche;

  • 3.

    geen onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren;

  • 4.

    deregulering;

  • 5.

    uitvoerbare en handhaafbare regels.

Basisregel:

Op basis van de uitgangspunten van de wetgever is de vergunningensituatie (oud) als basisregel gehanteerd voor het omzetten van de (maatwerk) vergunningvoorschriften naar de algemene regel in de verordening.

De gewijzigde DHW verplicht niet om de bestaande afspraken die zijn neergelegd in de vergunningvoorschriften bij de vergunningen voor de paracommerciële instellingen te herzien. Indien op lokaal niveau de oude situatie goed werkt dan kunnen de bestaande afspraken verwerkt worden in de verordening.

6.2 Aard van de pc-inrichtingen

In de gemeente Sittard-Geleen is onderscheid gemaakt naar een 3-tal categorieën.

Artikel 4 lid 2 van de DHW maakt het mogelijk dit onderscheid naar aard van de inrichting te maken.

Deze clustering is gebaseerd op een gelijkluidende de aard van de inrichtingen en overeenkomsten in publiekrechtelijke (DHW, bestemmingsplan, subsidies) en privaatrechtelijke (huurcontracten) omstandigheden.

PC instellingen

Gemeenschapshuizen

Sportkantines

Overige (sociaal-culturele, naturistenvereniging etc.)

6.3 Schenktijden

Bij het opstellen van de verordening is als uitgangspunt gehanteerd dat geen onnodige beperkingen aan paracommerciële instellingen moeten worden opgelegd. Dit is in lijn met het standpunt van de regering

(MvT, 2008/2009,32022). Er wordt van uitgegaan dat gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.

Voorts is een belangrijk uitgangspunt dat het gaat om lokaal maatwerk. Bij de invulling door de gemeenteraad is van belang dat er alleen regels worden gesteld als in de lokale situatie inderdaad sprake is van oneerlijke mededinging. Het is niet mogelijk om beperkingen op te leggen die iedere mededinging met de reguliere horeca tegengaan. Daarmee zou de raad buiten de bevoegdheidsgrondslag van de DHW treden.

De gewijzigde DHW verplicht niet om de bestaande afspraken die zijn neergelegd in de vergunningvoorschriften bij de vergunningen voor de paracommerciële instellingen te herzien. Indien op lokaal niveau de huidige situatie goed werkt dan kunnen de bestaande afspraken verwerkt worden in de verordening. De wetswijziging verplicht immers alleen om datgene wat voorheen per vergunning geregeld was, nu te vertalen in een algemeen verbindend voorschrift.

Vergunningvoorschriften gemeente Sittard-Geleen (oud)

Tot 2013 is bij het opstellen van de vergunningvoorschriften voor de pc-instellingen bij de belangenafweging telkenmale aangesloten bij de aard van de inrichting, de feitelijke situatie van de inrichting (op basis van aanvraag, plaatselijke omstandigheden, bestuursreglementen, klachten etc.) en signalen van de BEM/reguliere horeca. Aan de pc-vergunningen waren de volgende voorschriften verbonden:

Gemeenschapshuizen (allen)

  • ·

    het vertrekken van alcohol is uitsluitend toegestaan 1 uur voor, tijdens, en een uur na de activiteiten binnen de doelstellingen van het gemeenschapshuis tot uiterlijk 02.00 uur.

In een incidenteel geval was het voorschrift opgenomen om maximaal 5 keer per jaar af te mogen wijken van deze schenktijden tijdens speciale bijeenkomsten die passen binnen de doelstelling van de pc-instelling (ontheffing ingevolge artikel 4 lid 5 DHW oud met meldplicht). Motivering is gelegen in deregulering (voorschrift i.p.v. telkenmale ontheffen). Maximering was gebaseerd op een evenwichtige belangenafweging tussen de pc-instelling enerzijds en reguliere horeca anderzijds, waardoor deze niet onnodig geconfronteerd worden met mededinging die vanuit optiek van een ordentelijk economisch verkeer als onwenselijk moet worden beschouwd.

Sportkantines

  • ·

    het uitoefenen van horeca-activiteiten geschiedt 1 uur voor, tijdens, en 1 uur dan wel 2 uur na wedstrijden, trainingen, overige activiteiten binnen het kader van de doelstelling van de vereniging variërend van 23.00 tot uiterlijk 24.00 uur.

In een incidenteel geval was het voorschrift opgenomen tot uiterlijk 01.00 uur (bij toernooien tot 02.00 uur) en het maximaal aantal keer per jaar dat van de sluitingstijden kan worden afgeweken, tijdens speciale bijeenkomsten die passen binnen de doelstellingen van de instelling (ontheffing ingevolge artikel 4 lid 5 DHW oud).

Overig:

  • ·

    het uitoefenen van horeca-activiteiten geschiedt 1 uur voor, tijdens, en een uur dan wel 2 na activiteiten in het verlengde van de doelstelling variërend van 22.00 tot uiterlijk 02.00 uur

Vaste schenktijden (nieuw)

Conform uitgangspunt van de wetgever zijn de schenktijden zoals voorheen opgenomen in de vergunningvoorschriften omgezet naar een algemene regel. Uit oogpunt van vereenvoudiging en handhaafbaarheid gelden hiervoor vaste (eind)schenktijden tijdens activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon.

Om de pc-instellingen niet onnodig in te perken wordt uitgegaan van de meest voorkomende vaste schenktijd die per categorie is toegekend.

Bij de categorie 'sportkantines' wordt een beperking ingevoerd voor de schenktijd bij voetbalkantines op zaterdag en zondag. Doelstelling van de wet is de bevordering van alcoholmatiging, net name onder jongeren. Feit is dat vooral de voetbalsport zich mag verheugen in een grote belangstelling van kinderen en jongeren. De hoogste concentratie van jeugdige sporters en toeschouwers is derhalve vindbaar bij voetbalkantines. Uit het oogpunt van alcoholmatiging is daarom een beperking in schenktijden bij voetbalkantines verklaarbaar. Vanwege een toenemende druk op de inzet van vrijwilligers wordt terzijde ook tegemoet gekomen aan de wens van voetbalverenigingen om schenktijden te begrenzen.

Vaste schenktijden:

  • ·

    categorie gemeenschapshuizen tot 02.00 uur,

  • ·

    categorie sportkantines tot 24.00 u. Tijdens toernooien en competities die doorlopen in de avonduren, mag verlenging plaatsvinden van de schenktijd tot 01.00 uur. Voor voetbalkantines is het in afwijking van het vorenstaande, uitsluitend toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag tot en met vrijdag tot 24.00 uur en op zaterdag en zondag tot maximaal 3 uur na het laatste fluitsignaal van de laatst gespeelde wedstrijd, tot uiterlijk 21.00 uur.

  • ·

    categorie overig tot 02.00 uur.

Zie voor overzichtsmatrix bijlage 1C.

6.4 Bijeenkomsten van persoonlijke aard & bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de betreffende rechtspersoon betrokken zijn

Op grond van artikel 4, eerste lid en derde lid, onder b en c, van de DHW moeten regels gesteld worden met betrekking tot door paracommerciële rechtspersonen in de inrichting te houden bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn. Uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon.

Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op: bijeenkomsten die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële instelling, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Voor zover die bijeenkomsten direct verband houden met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van een vereniging, vallen deze niet onder het bereik van deze bepaling, en kunnen daar dus geen beperkingen aan gesteld worden op grond van de DHW.

Bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn (niet-verenigingsgebonden activiteiten). Dit doet zich voor indien een paracommerciële rechtspersoon de kantine of een andere ruimte verhuurt aan derden om bijvoorbeeld een feest te geven (voor niet-leden van de vereniging of niet-betrokkenen bij de stichting), zoals een ledenvergadering van een politieke partij. Ook komt het nog al eens voor dat theaters en schouwburgen hun accommodatie verhuren voor congressen. Als het een theater of schouwburg betreft met paracommerciële status, dan gelden de beperkingen ook in deze gevallen.

In de (oude) vergunningvoorschriften stond standaard opgenomen bij iedere pc-instelling dat het niet was toegestaan bijeenkomsten van persoonlijke aard zoals bruiloften en partijen te houden.

Bijeenkomsten van derden zijn nieuw toegevoegd in de wet. En zijn niet benoemd in de oude (vergunning)situatie.

Verbod van bijeenkomsten van persoonlijke aard

Basisregel is dat bijeenkomsten van persoonlijke aard verboden zijn. Deze komen niet voort uit de verenigingsactiviteiten van een paracommerciële instelling. Alsmede uit oogpunt van concurrentievervalsing met de reguliere horeca.

Verbod van bijeenkomsten gericht op personen die niet/ niet rechtstreeks betrokken zijn bij activiteiten van de betr e ffende rechtspersoon (derden)

Bijeenkomsten van personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn (niet-verenigingsgebonden activiteiten) zijn als basisregel niet toegestaan.

Zie voor overzichtsmatrix bijlage 1C.

7 Ontheffingsbevoegdheid burgemeester

Verstrekking van alcoholhoudende dranken op bijzondere tijstippen kan worden gekoppeld aan de ontheffingsbevoegdheid van de burgemeester (artikel 4 lid 4 DHW nieuw):

Op grond van artikel 4, vierde lid, van de DHW heeft de burgemeester de bevoegdheid om voor ten hoogste 12 aaneengesloten dagen ontheffing te verlenen van de door de raad vast te stellen regels voor schenktijden, voor de bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten gericht op personen die niet rechtstreeks bij de activiteiten van de rechtspersoon betrokken zijn.

Het gaat om bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit de bewoording van de DHW blijkt dat hier terughoudend mee moet worden omgegaan. Te denken valt aan kampioenschappen en dergelijke grotendeels onvoorziene gebeurtenissen, maar het kan ook gaan om feestelijkheden die wel te voorzien zijn, zoals carnaval en koningsdag.

Omdat de burgemeester deze bevoegdheid rechtstreeks aan de wet ontleent, kan de raad hier verder geen beperkingen aan stellen. De burgemeester kan hiervoor beleidsregels opstellen( art.4:81 Awb).

Om de ontheffingen in samenspraak met de gemeenteraad vorm te geven kan in de verordening het maximum aantal ontheffingen als algemene regel worden opgenomen. Dit biedt meer rechtszekerheid. Ook kan hierdoor gewerkt worden met een meldingssystematiek. Op deze wijze kan tevens tegemoet worden gekomen aan een stukje lastenverlichting voor de ondernemers enerzijds en bestuurlijke/administratieve lastenverlichting voor de gemeente anderzijds.

In verband met de handhaafdbaarheid dienen meldingen door de pc-instelling tijdig te worden gedaan (kan ook voor meerdere activiteiten in één keer; uiterlijk 4 weken voor de activiteit(en)).

Afwijken van de schenktijden

Gelet op de eindtijden van de vaste schenktijden worden in principe geen ontheffingen verleend.

Alleen voor de categorie sportkantines wordt de mogelijkheid gecreëerd om 6 keer per jaar af te mogen wijken van de algemene regel tijdens verenigingsgebonden activiteiten d.m.v. een melding. Als eindtijd geldt 02.00 uur. Ter voorkoming van oneerlijke mededinging is deze schenktijd korter dan de sluitingstijden voor de reguliere horeca (artikelen 2:29 en 2:30 van de APV). Op deze wijze worden sportkantines bij bijzondere gelegenheden (kampioenschappen, jubileumactiviteiten) in staat gesteld een langere schenktijd te hanteren.

Afwijken van bijeenkomsten van persoonlijke aard

Deze bijeenkomsten zijn in principe verboden.

Uitsluitend voor de categorie gemeenschapshuizen wordt een uitzondering gemaakt. Uit de praktijk blijkt dat op stadsdeel/kernen niveau reguliere horecafaciliteiten niet altijd aan de vraag van inwoners kunnen voldoen in kwantitatieve/kwalitatieve zin (bv. bruiloft in eigen kern). Om dit op incidentele basis (niet bedrijfsmatig) toch toe te kunnen staan, kan hiervoor 6 keer per jaar worden afgeweken via een melding. Hiervoor gelden de vaste schenktijden (tot 02.00 uur).

Afwijken van b ijeenkomsten gericht op personen die niet/ niet rechtstreeks betrokken zijn bij activiteiten van de betreffende rechtspersoon (derden)

Deze bijeenkomsten zijn in principe verboden.

Voor de categorieën gemeenschapshuizen en overig wordt een uitzondering gemaakt. Gebleken is dat in bijzondere gevallen van tijdelijke aard behoefte bestaat aan het incidenteel toestaan van deze bijeenkomsten (bv. carnaval, St. Joep). Het aantal afwijkingen van de bijeenkomsten derden wordt beperkt tot 6 keer per jaar. Hiervoor gelden de vaste schenktijden.

Zie voor overzichtsmatrix bijlage 1C.

8 Hardheidsclausule

Indien in een zeer uitzonderlijk geval blijkt dat op niveau van wijk/buurt/kern door plaatselijke omstandigheden geen sprake is van oneerlijke mededinging, kan door de burgemeester via een ontheffing worden afgeweken van het verbod van bijeenkomsten van persoonlijke aard en derden. Dit kan tijdsgebonden zijn of per bijeenkomst/activiteit.

Deze uitzondering geldt naast de afwijkingsbevoegdheid onder paragraaf 7.

9 Overgangsbepalingen

Vervallen voorschriften en beperkingen bestaande vergunningen

De voorwaarden en beperkingen die op grond van artikel 4 van de DHW (oud) aan de vergunningen waren verbonden, vervallen bij wet op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordenende bepalingen in de APV (artikel III lid 2 van de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging van de Drank- en Horecawet, nr. 237).

De burgemeester, als bevoegde orgaan, verstrekt de paracommerciële instellingen zo nodig een gewijzigde vergunning. De eerste keer na inwerkingtreding van de verordenende bepalingen zal dit ambtshalve (geen legeskosten) geschieden.

10 Handhaving

Toezichthouders

De toezichthouders worden aangewezen door de burgemeester (artikel 41 lid lb DHW) door vermelding in artikel 6:2 APV.

Op grond van artikel 42 van de DHW hebben zij de bevoegdheid om woningen binnen te treden zonder toestemming van de bewoners, als de toezichthouder vermoedt dat daar bedrijfsmatig alcoholhoudende drank wordt verstrekt of als dat daadwerkelijk gebeurd.

Tot 12 maanden na inwerkingtreding van artikel 41 van de gewijzigde DHW kan de burgemeester ook ambtenaren van de NVWA inzetten, naast de eigen gemeentelijke toezichthouders, voor het toezicht op naleving van de artikelen 20 en 45 van de DHW.

Strafbaarstelling

Overtreding van de voorschriften uit afdeling 8B (Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet) van de APV zijn strafbaar als overtreding op grond van artikel 2, vierde lid, juncto artikel 1, onder 40, van de WED. De desbetreffende artikelen van deze afdeling dienen derhalve niet in de opsomming van overtredingen in hoofdstuk 6 van de APV te worden opgenomen.

In artikel 44 van de DHW is bepaald dat de Minister en de burgemeester bestuursdwang kunnen toepassen ter handhaving van de verplichting om een toezichthouder alle medewerking te verlenen bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden (artikel 5:20, eerste lid Awb).

Controles

Controles van vergunningen, meldingen en inrichtingen worden opgenomen in het jaarlijkse handhavingsprogramma.

11 Raadpleging belanghebbenden

Bij het opstellen van deze APV bepalingen zijn Koninklijke Horeca Nederland (KHN), de pc-instellingen en de reguliere horeca betrokken, aan de hand van het navolgende proces:

  • -

    verkennende sondering;

  • -

    in elk van de drie stadsdelen (Sittard, Geleen, Born) is er een bijeenkomst georganiseerd om de gevolgen van de wetswijzigingen te sonderen met de pc-instellingen en de plaatselijke horeca, inclusief KHN. Belanghebbenden hebben op deze wijze reeds (informeel) hun zienswijzen kenbaar kunnen maken.

  • -

    Formele inspraaktraject (Inspraakverordening):bekendmaking ontwerp, ter inzage legging en zienswijzen.

  • -

    KHN heeft door middel van toezending van het ontwerp-beleid de gelegenheid gehad zienswijzen in te kunnen brengen.

  • -

    de overige horeca/paracommerciële instellingen hebben door middel van bekendmaking op de website en via mailing (deelnemers bijeenkomsten) de mogelijkheid gekregen zienswijzen in te brengen.

12 Evaluatie

Een jaar na inwerkingtreding van het Paracommerciebeleid wordt het beleid geëvalueerd op basis van de doelstellingen.

BIJLAGEN

1A

Verordenende bepalingen + toelichting afdeling 8B artikelen 2:34b.1 t/m 2:34b.6

1B

Toelichting ende bepalingen + toelichting artikelen 6:1 en 6:2

1C

Matrix Sittard-Geleen

1D

Sluitingstijden bepalingen APV reguliere sluitingstijden

BIJLAGE 1A APV bepalingen en toelichting afdeling 8b

AFDELING 8b BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2:34b.1 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank,

  • -

    horecabedrijf,

  • -

    horecalokaliteit,

  • -

    inrichting,

  • -

    paracommerciële rechtspersoon,

  • -

    sterke drank,

  • -

    slijtersbedrijf en

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank,

hetgeen daaronder wordt verstaan ingevolge (artikel 1 van) de Drank- en Horecawet.

Toelichting

De begripsbepalingen uit de DHW werken door in deze op de DHW gebaseerde regelgeving. Ter verduidelijking is een uitdrukkelijke verwijzing opgenomen.

Ingevolge de DHW ( art.1) is sprake van een paracommerciële rechtspersoon indien er naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard een horecabedrijf in eigen beheer wordt geëxploiteerd. Jurisprudentie wijst uit (ABRvS zaaknr. HO1.98.1692) dat culturele instellingen die zich in hoofdzaak richten op activiteiten van louter culturele aard niet aangemerkt dienen te worden als paracommerciële rechtspersoon.

Artikel 2:34b.2 Categorisering

Bij paracommerciële rechtspersonen wordt de volgende categorie-indeling gehanteerd:

  • a.

    Gemeenschapshuizen.

  • b.

    Sportkantines.

  • c.

    Overig.

Toelichting:

De DHW maakt het mogelijk dat in de verordening gekozen wordt voor het maken van een onderscheid naar de aard van de rechtspersoon, zoals sportverenigingen, studentenverenigingen, dorpshuizen en overige paracommerciële rechtspersonen ( musea, filmtheaters). In Sittard-Geleen wordt sedert jaren een onderscheidt gemaakt naar gemeenschapshuizen, sportkantines en overige paracommerciële inrichtingen (sociaal-cultureel, naturistenvereniging etc.).

Artikel 2:34b.3 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Gemeenschapshuizen is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 02.00 uur.

  • 2.
    • a.

      Sportkantines is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 24.00 uur.

    • b.

      In afwijking van lid 2 onder a is het uitsluitend tijdens toernooien en competities, die doorlopen in de avonduren, toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag tot 01.00 uur;

    • c.

      In afwijking van lid 2 onder a en b is het voetbalkantines uitsluitend toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m vrijdag tot 24.00 u en op zaterdag en zondag tot maximaal 3 uur na het laatste fluitsignaal van de laatst gespeelde wedstrijd, tot uiterlijk 21.00 uur;

  • 3.

    Overige paracommerciële rechtspersonen is het toegestaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 en 2:30 (reguliere sluitingstijden), uitsluitend alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag t/m zondag van binnen de activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon, tot uiterlijk 02.00 uur.

  • 4.

    In afwijking van lid 2 is het toegestaan 6 keer per jaar tot 02.00 uur af te wijken van de genoemde schenktijden. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.

Toelichting

Artikel 4 van de DHW verplicht gemeenten ter voorkoming van oneerlijke mededinging regels te stellen waaraan paracommerciële rechtspersonen zich te houden hebben wanneer zij alcoholhoudende drank verstrekken. Volgens artikel 4, eerste en derde lid, van de DHW moet geregeld worden gedurende welke tijden in de betrokken inrichting alcoholhoudende drank mag worden verstrekt.

De genoemde schenktijden worden gekoppeld aan het plaatsvinden van activiteiten welke worden uitgeoefend door en voor de paracommerciële rechtspersoon.

Uit oogpunt van vereenvoudiging en handhaafbaarheid gelden hiervoor vaste (eind)schenktijden tijdens activiteiten van de paracommerciële rechtspersoon. In het kader van deregulering is geopteerd voor een meldingsystematiek.

Toernooien en competities blijken uit jaarprogramma’s en wedstrijdschema’s.

Artikel 2:34b.4 bijeenkomsten van persoonlijke aard bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard.

  • 2.

    Voor de categorie gemeenschapshuizen is het toegestaan 6 keer per jaar af te wijken van het in het eerste lid gestelde verbod voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.

Artikel 2:34b.5 bijeenkomsten gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn

  • 1.

    Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken.

  • 2.

    Voor de categorieën gemeenschapshuizen en overig is het toegestaan 6 keer per jaar af te wijken van het in het eerste lid gestelde verbod voor bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard. De paracommerciële rechtspersoon dient hiervan ten minste 4 weken van te voren schriftelijke melding te doen bij de burgemeester.

Toelichting

Met bijeenkomsten van persoonlijke aard wordt gedoeld op: bijeenkomsten die geen direct verband houden met de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële instelling, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Het verbod geldt uiteraard alleen voor zover er tijdens deze bijeenkomsten alcoholhoudende drank wordt verstrekt door de paracommerciële rechtspersoon. Voor zover die bijeenkomsten ook een zakelijk karakter hebben dat direct verband houdt met de activiteiten van de rechtspersoon, zoals het afscheid van de voorzitter van een vereniging, vallen deze niet onder het bereik van deze bepaling.

Bij bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn kan gedacht worden aan: activiteiten die niet verenigingsverbonden zijn. Dit doet zich voor als een paracommerciële rechtspersoon zijn kantine of een andere ruimte verhuurt aan derden om bijvoorbeeld een feest te geven (voor niet-leden van de vereniging of niet-betrokkenen bij de stichting).

Als er bij bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn alcohol wordt geschonken kan er oneerlijke mededinging ontstaan met de reguliere horeca. Of dat het geval is hangt sterk af van de plaatselijke situatie. Als de reguliere horeca daarvoor geen passende faciliteiten te bieden heeft, zal er geen sprake zijn van oneerlijke mededinging en is er dus geen reden beperkingen op te leggen.

Jaarlijks (ieder kalenderjaar) kan 6 keer per jaar worden afgeweken van het verbod. Dit aantal vloeit voort uit de evenwichtige belangenafweging tussen de paracommerciële instellingen en de reguliere horeca, alsmede KHN, die tot stand is gekomen naar aanleiding van sonderingsbijeenkomsten en het inspraaktraject dat gevolgd is bij de totstandkoming van deze bepalingen.

Artikel 2:34b.6 Hardheidsclausule

  • 1.

    Indien in een zeer uitzonderlijk geval blijkt dat op niveau van wijk/buurt/kern door plaatselijke omstandigheden geen sprake is van oneerlijke mededinging, kan door de burgemeester ontheffing worden verleend van de artikelen 2:34b.4 en 2:34b.5.

  • 2.

    De burgemeester kan aan de ontheffing als bedoeld in lid 1 voorschriften verbinden.

  • 3.

    De ontheffing kan tijdgebonden zijn.

  • 4.

    De ontheffing dient in de paracommerciële inrichting aanwezig te zijn.

Toelichting:

Indien in een zeer uitzonderlijk geval blijkt dat op niveau van wijk/buurt/kern door plaatselijke omstandigheden geen sprake is van oneerlijke mededinging, kan door de burgemeester worden afgeweken van het verbod van bijeenkomsten van persoonlijke aard en derden. Dit kan tijdsgebonden zijn of per bijeenkomst/activiteit.

Wijziging van de toelichting van de APV op de artikelen 6:1 en 6:2 APV

Wijzigen toelichting op artikel 6:1 Strafbepaling, d.m.v. toevoeging:

Zie bijlage 1B

BIJLAGE 1B wijziging artikelen 6:1 en 6:2 APV

APV 6.1

Wijzigingen zijn conform de model – APV.

De boetebedragen in de toelichting zijn aangepast.

Veranderingen hebben betrekking op het invoegen van de Drank en Horeca Wet in afdeling 8b.

Artikel 6:1 Strafbepaling 

§Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Toelichting

Artikel 6:1 Strafbepaling

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr) zijn de maxima van de zes boetecategorieën opgenomen. Het maximum van een boete van de eerste categorie bedraagt € 380 en van de tweede categorie € 3800. Het is overigens uiteindelijk de strafrechter die de soort en de maat van de straf in een concreet geval bepaalt, tot de grens van de door de gemeenteraad gekozen boetecategorie. Hierbij dient de rechter op grond van artikel 24 WvSr rekening te houden met de draagkracht van de verdachte. Het algemeen geldende minimum van de geldboete bedraagt € 3 (artikel 23, tweede lid, WvSr).

De Gemeentewet heeft aan de gemeenteraad de keuze gelaten op overtreding van verordeningen geldboete te stellen van de eerste óf de tweede categorie. De gemeenteraad heeft daarbij de ruimte om binnen de verordening onderscheid te maken naar bepalingen waar bij overtreding een straf van de eerste dan wel van de tweede categorie op staat. Uiteraard kan in de APV ook worden gekozen voor een enkele strafmaat. De gemeente verliest dan echter de mogelijkheid om scheiding aan te brengen tussen lichte en zwaardere overtredingen. Het is niet mogelijk om van de indeling in boetecategorieën af te wijken, bijvoorbeeld door een maximumboete van euro 1000,00 te stellen.

Strafbaarheid rechtspersonen

Op grond van artikel 91 jo. artikel 51 WvSr. vallen ook rechtspersonen onder de werking van gemeentelijke strafbepalingen. Bij veroordeling van een rechtspersoon kan de rechter een geldboete opleggen tot ten hoogste het bedrag van de naasthogere categorie “indien de voor het feit bepaalde boetecategorie geen passende bestraffing toelaat” (artikel 23, zevende en achtste lid WvSr). Dat betekent dat voor overtredingen van de APV door een rechtspersoon de rechter de mogelijkheid heeft een boete van de derde categorie op te leggen € 7 600).

Uitgangspunten bij een keuze tussen de tweede en de eerste geldboetecategorie

Het is niet goed mogelijk om algemene criteria te geven voor de vraag of een overtreding van een gemeentelijke verordening bedreigd moet worden met een boete van de eerste (lichte overtredingen) dan wel de tweede categorie. De opvatting van de gemeenteraad over de ernst van bepaalde overtredingen is hiervoor maatgevend. Wel kunnen enkele algemene uitgangspunten worden genoemd:

  • a.

    De hoogte van een op te leggen boete zal in overeenstemming moeten zijn met de aard van de overtreding. Gezien de aard van de bepalingen van de APV kan als algemene lijn worden gehanteerd dat op overtredingen een straf van de tweede categorie wordt gesteld. Op de overtredingen die de gemeenteraad minder ernstig acht, kan een boete van de eerste categorie worden gesteld. Overigens dient er bij de vaststelling van de strafhoogte rekening te worden gehouden met het feit dat ook de lichtere delicten soms onder zodanige omstandigheden kunnen worden gepleegd, dat zij een zwaardere bestraffing verdienen. Het komt nog wel eens voor dat de rechter er behoefte aan heeft, voor bijvoorbeeld bepaalde baldadigheidsdelicten - waarop in het algemeen een zware straf niet past - met het oog op de algemene preventie, een zwaardere straf op te leggen. Desondanks blijft het gewenst om na te gaan welke overtredingen in de eigen gemeentelijke verordeningen in aanmerking komen voor onderbrenging in de eerste categorie.

  • b.

    Op milieuovertredingen, met name overtredingen die ook door rechtspersonen kunnen worden gepleegd, wordt veelal een boete van tweede categorie gesteld.

  • c.

    Indien aanvullend wordt opgetreden ten opzichte van provinciale verordeningen, kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat de gemeenteraad kiest voor een geldboete van de eerste categorie indien de provinciale regelgever daar ook voor heeft gekozen. Een voorbeeld. In een provinciale landschapsverordening is het verboden om zonder vergunning buiten de bebouwde kom op of aan onroerend goed commerciële reclames aan te brengen of te hebben. In een APV is, uit hoofde van hetzelfde motief, eenzelfde verbod opgenomen voor het gebied binnen de bebouwde kom. Zou nu overtreding van het provinciale voorschrift worden bedreigd met een geldboete volgens de eerste categorie, terwijl op overtreding van het gemeentelijk voorschrift een geldboete is gesteld volgens de tweede categorie, dan zouden voor identieke gedragingen verschillende maximumstraffen gelden (€ 380 buiten de bebouwde kom; € 3800 binnen de bebouwde kom). Overigens staat het de gemeenteraad vrij om in dit soort gevallen toch te kiezen voor de tweede categorie.

  • d.

    Indien de gemeenteraad aanvullend optreedt ten opzichte van een rijksregeling, kan net als bij de provincie als uitgangspunt worden genomen dat het Rijk wordt gevolgd bij de keuze van de boetecategorie. Zo zijn in elke APV wel bepalingen opgenomen die een aanvulling zijn op overtredingen waar Boek III WvSr een boete van eerste categorie op stelt. Het betreft veelal artikelen die beogen overlast en baldadigheid tegen te gaan. De volgende APV bepalingen kunnen worden aangemerkt als een dergelijke aanvulling.

    • 1.

      De artikelen 2:47 tot en met 2:50, voorschriften die baldadigheid en overlast beogen tegen te gaan. Dit zijn aanvullingen op de artikelen 424 WvSr (baldadigheid op of aan de weg) en 426 bis WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen).

    • 2.

      Artikel 4:6 is een aanvulling op artikel 431 WvSr (rumoer of burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord).

Zo is ook in verschillende APV’s (zie artikel 5:32) als aanvulling op artikel 10, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) een regeling opgenomen voor het houden van wedstrijden met motorrijtuigen op andere plaatsen dan de weg en voor wedstrijden anders dan met voertuigen op of aan de weg. Ingevolge artikel 10 WVW 1994, eerste lid, is het behoudens ontheffing op grond van artikel 148 WVW 1994 - verboden om op de weg een wedstrijd te houden. Overtreding van dit verbod wordt bedreigd met een geldboete van de eerste categorie.

Medebewindvoorschriften

In bijzondere wetten wordt aan gemeenten vaak de bevoegdheid gegeven of de verplichting opgelegd om nadere voorschriften vast te stellen. Ook de strafbaarstelling van de overtreding van deze gemeentelijke voorschriften is veelal in deze wetten opgenomen. De opsomming in het eerste en tweede lid van dit artikel bevatten dan ook geen in deze verordening opgenomen voorschriften, op overtreding waarvan straf is bedreigd in de bijzondere wet. Dat betreft

  • ·

    artikel 2:6; overtreding van deze voorschriften is strafbaar gesteld in artikel 437 en 437 ter van het WvSr (boete van de tweede respectievelijk derde categorie) en

  • ·

    de voorschriften uit afdeling 8, 8a en 8b van de APV. Zie daarvoor het algemene gedeelte van de toelichting bij die afdeling.

Hechtenis?

Het zal zelden voorkomen dat voor overtreding van een APV-bepaling hechtenis wordt opgelegd, zeker nu ernaar gestreefd wordt de korte vrijheidsstraf nog meer terug te dringen “ten gunste” van de geldboete. Toch is in het eerste lid van dit artikel de mogelijkheid van hechtenis opgenomen omdat niet bij voorbaat kan worden uitgesloten dat in bepaalde (uitzondering)gevallen (bijvoorbeeld in het geval van recidive) de rechter behoefte heeft aan de mogelijkheid tot oplegging van een vrijheidsstraf.

Op overtreding van de in het tweede lid van dit artikel genoemde - in de eerste geldboetecategorie ingedeelde - bepalingen, is echter geen hechtenis gesteld, omdat het hier lichte overtredingen betreft.

Strafbaarstelling niet-naleving nadere regels en vergunningsvoorschriften

Niet alleen de overtreding van in de verordening opgenomen bepalingen wordt in dit artikel met straf bedreigd. In een aantal bepalingen wordt aan het college de bevoegdheid gedelegeerd nadere regels te stellen. Ook de overtreding hiervan levert een strafbaar feit op. Dit geldt ook voor de overtreding van krachtens artikel 1:4 van de APV gegeven beperkingen en voorschriften bij een vergunning of een ontheffing. Formeel levert dit laatste een overtreding van artikel 1:4, tweede lid, op. Hierin is de verplichting opgenomen dat degene aan wie krachtens de APV een vergunning of ontheffing is verleend, verplicht is de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Wabo

De vergunning voor het aanleggen of veranderen van een weg (artikel 2:11) en voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11) vallen bij inwerkingtreding van de Wabo onder de Wabo. Zie resp. artikel 2.2, eerste lid onder d en onder g van de Wabo. Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg (artikel 2:10) kan neerkomen op het opslaan van roerende zaken als bedoeld in artikel 2.2 onder j en k van de Wabo, bijvoorbeeld als het gaat om de opslag van puin of bouwmaterialen in containers. Een ontheffing daarvoor valt dan onder de Wabo en wordt aangemerkt als een omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning op grond van artikel 2:10, 2:11 of 4:11 APV. Via artikel 5.4 van de Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is de Wet economische delicten van toepassing op handelen zonder of in strijd met deze drie vergunningen. De strafbepalingen van de APV zijn er dus niet op van toepassing.

Let op: artikel 6:1 van de APV zelf verandert als gevolg van de Wabo niet, want daarin staan geen artikelen genoemd die onder de strafbepalingen vallen; de gemeenteraden moeten dat zelf invullen. In de opsomming van artikelen in lid 1 en lid 2 moeten de gemeenteraden er wel op letten dat de artikelen 2:11 en 4:11 worden geschrapt en bij artikel 2:10 het vierde lid wordt uitgezonderd.

Jurisprudentie

Aanvullingen op de artikelen 424 (baldadigheid op of aan de weg) en art. 426 WvSr (belemmering van een ander in zijn vrijheid van beweging op de weg, zich opdringen aan een ander, hinderlijk volgen) door gemeentelijke voorschriften (artikel 2.4.7 tot en met 2.4.10) zijn toelaatbaar (HR 26 februari 1957, NJ 1957, 253 (APV Eindhoven).

Het staat de gemeentelijke wetgever vrij aanvullende regelen te geven tot het tegengaan van hinderlijke geluiden. Artikel 4.1.7 APV is een toegestane aanvulling op artikel 431 WvSr (rumoer of burengerucht waardoor de nachtrust kan worden verstoord) (HR 26 oktober 1954, NJ 1954, 779 (APV Amsterdam).

APV – Toezichthouders (handhaving en opsporingsambtenaren)

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      Medewerkers aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar

    • b.

      Medewerkers, toezichthouder bij team Handhaving

    • c.

      Medewerkers in dienst van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg (RUD)

    • d.

      Medewerkers van politie voor zover het betreft het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde in of bij de Algemene Plaatselijke Verordening

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel burgemeester aan te wijzen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 6:2 Toezichthouders

In dit artikel worden de toezichthouders aangewezen overeenkomstig aanbeveling 60 van de “100 Ideeën voor de gemeentelijke regelgever” (VNG, 2011) . De basis voor deze bevoegdheid wordt gevonden in hoofdstuk 5 van de Awb. In dit hoofdstuk zijn algemene regels gegeven voor de bestuursrechtelijke handhaving van algemeen geldende rechtsregels en individueel geldende voorschriften. Afdeling 1 van dit hoofdstuk geeft regels voor het toezicht. Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het Wetboek van Strafvordering ontlenen is een nadere regeling in de APV niet (meer) nodig. De aanwijzing als toezichthouder in de APV is de grondslag voor het hebben van opsporingsbevoegdheid. Zie verder de toelichting onder het kopje Opsporingsambtenaren.

Aanwijzen toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). De aanwijzing van toezichthouders kan derhalve in de APV plaatsvinden. Een deel van de toezichthouders wordt in de APV zelf aangewezen (dit is noodzakelijk indien een toezichthouder tevens opsporingsbevoegdheden dient te krijgen. Zie de toelichting hierna onder opsporingsambtenaren). Hiernaast kunnen toezichthouders door het college dan wel de burgemeester worden aangewezen.

Politieambtenaren zijn alleen te beschouwen als toezichthouders voor zover zij bij of krachtens een bijzondere wet als zodanig zijn aangewezen. Artikel 2 van de Politiewet, dat een algemene omschrijving van de politietaak bevat, kan niet worden beschouwd als een wettelijk voorschrift in de zin van het artikel.

Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. Bij een individuele aanwijzing worden personen met toezicht belast door hen met name te noemen of door aanduiding van hun functie. Bij een categorale aanwijzing wordt in het aanwijzingsbesluit veelal de dienst genoemd waartoe de met toezicht belaste personen behoren.

Een toezichthouder dient zich, indien gevraagd, te kunnen legitimeren (artikel 5:12 Awb). Het legitimatiebewijs wordt uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan de toezichthouder werkzaam is. Het in artikel 5:12, derde lid, van de Awb genoemde model van het legitimatiebewijs is vastgesteld bij de Regeling model legitimatiebewijs toezichthouders Awb (Stcrt. 2000, 131). Deze regeling bevat geen echt model, maar een opsomming van alle elementen die in ieder geval op het legitimatiebewijs moeten zijn opgenomen en een voorbeeld van een legitimatiebewijs.

Het evenredigheidsbeginsel

In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd. Een toezichthouder mag zijn bevoegdheid slechts uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan derhalve niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.

Bevoegdheden toezichthouder

In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend. In artikel 5:14 is de mogelijkheid opgenomen om aan een toezichthouder minder bevoegdheden toe te kennen. Zo is op voorhand vaak al duidelijk welke bevoegdheden voor het uitoefenen van toezicht niet relevant zijn of per definitie onevenredig.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. “Plaats” is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere (bedrijfs)terreinen, maar ook (bedrijfs)gebouwen. Dat de Awb een uitzondering maakt voor het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner vloeit voort uit het in artikel 12 van de Grondwet vastgelegde “huisrecht”. Op grond hiervan is voor het binnentreden van woningen zonder toestemming van de bewoner steeds een grondslag in een bijzondere wet vereist. Voor de handhaving van gemeentelijke verordeningen is de basis voor het binnentreden zonder toestemming van de bewoner gelegd in artikel 149a van de Gemeentewet. Op grond van dit artikel kan aan toezichthouders deze bevoegdheid worden toegekend, indien het gaat om het toezicht op de naleving van bij verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. In artikel 6.3 van de model-APV wordt deze bevoegdheid aan toezichthouders toegekend. In de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) zijn de vormvoorschriften gegeven die bij het binnentreden van een woning in acht genomen moeten worden. In de toelichting op artikel 6.3 van de model-APV zal nader op de Awbi worden ingegaan.

De bevoegdheid tot het betreden van plaatsen houdt niet tevens in de bevoegdheid tot het doorzoeken van die plaatsen. De Awb geeft toezichthouders dus niet de bevoegdheid om willekeurig kasten, laden en andere bergplaatsen te openen. In gevallen waarin die bevoegdheid niettemin noodzakelijk is, dient deze te worden verschaft door de bijzondere wetgever.

Artikel 5:16 Awb geeft de toezichthouder de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen. Op grond van artikel 5:20 Awb is een ieder ook verplicht deze inlichtingen te verstrekken, behoudens een aantal uitzonderingen dat terug te voeren is op het beroepsgeheim.

In de artikelen 5:17 tot en met 5:19 Awb worden aan toezichthouders de bevoegdheden verleend om inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en om zaken en vervoermiddelen te onderzoeken.

Bijzondere wetten

Bijzondere wetten die de raad bevoegd verklaren of verplichten tot het maken van verordeningen, kunnen op het punt van de aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren een eigen regeling bevatten. Die aanwijzing heeft doorgaans tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar bepaalde (toezicht)bevoegdheden krijgt.

Zo heeft de aanwijzing als bedoeld in artikel 18.4, derde lid, van de Wet milieubeheer (Wm) tot gevolg dat de aangewezen ambtenaar de bevoegdheid van artikel 18.5 van de Wm het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen verkrijgt.

Ook in artikel 100 van de Woningwet is aan toezichthouders de bevoegdheid toegekend om een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoners.

In artikel 42 van de Drank- en Horecawet krijgen de toezichthouders die belast zijn met het toezicht op het bepaalde bij en krachtens die wet (het gaat hier om hoofdstuk 8a van de model-APV) eveneens de bevoegdheid om een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoners, als daar bedrijfsmatig alcoholhoudende drank wordt verstrekt aan particulieren of als zij vermoeden dat dat daar gebeurt.

In bijzondere wetten kan van de bepalingen van de Awb worden afgeweken.

Toezicht en opsporing

De meeste bepalingen van de model-APV bevatten ge- en verboden. Op de naleving hiervan dient te worden toegezien en bij overtreding dient te worden opgetreden. Dit kan op twee manieren gebeuren: bestuursrechtelijk - door onder andere het opleggen van een last onder bestuursdwang of onder dwangsom - en strafrechtelijk. Voor beide vormen van handhaving dienen personen te worden aangewezen met toezichthoudende respectievelijk opsporingsbevoegdheden. Alleen voor de aanwijzing van de toezichthouders is een bepaling opgenomen in de model APV. De opsporingsambtenaren worden aangewezen in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv).

Het onderscheid tussen toezicht en opsporing is van belang, aangezien er een onderscheid bestaat, zowel naar inhoud als naar de voorwaarden waaronder zij op grond van de wet kunnen worden uitgeoefend. Het kenmerkende onderscheid tussen beide is dat bij toezicht op de naleving geen sprake hoeft te zijn van enig vermoeden van overtreding van een wettelijk voorschrift en bij opsporing wel. Ook zonder dat vermoeden heeft het bestuur de taak na te gaan of bijvoorbeeld de voorschriften van een vergunning in acht worden genomen. Indien mocht blijken dat in strijd met het voorschrift wordt gehandeld, hoeft dit ook niet automatisch te leiden tot een strafrechtelijke vervolging. Het hanteren van bestuursrechtelijke middelen zoals het intrekken van de vergunning of het toepassen van bestuursdwang vormen in veel gevallen een meer passende reactie.

Ook al is de uitoefening van het toezicht niet gebonden aan het bestaan van vermoeden dat een wettelijk voorschrift is overtreden, toch kan hiervan wel blijken bij het toezicht. Op dat moment wordt de vraag naar de verhouding tussen de toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden van belang, in het bijzonder wanneer beide bevoegdheden in dezelfde persoon zijn verenigd. Beide bevoegdheden kunnen naast elkaar worden toegepast, zolang gezorgd wordt dat de bevoegdheden die samenhangen met het toezicht en de bevoegdheden die samenhangen met de opsporing worden gebruikt waarvoor ze zijn toegekend. Op het moment dat toezicht overgaat in opsporing is het derhalve zaak er voor te zorgen dat de waarborgen die aan de verdachte toekomen in het kader van de opsporing in acht worden genomen.

De voornaamste verschillen tussen toezicht en opsporing zijn de volgende.

  • -

    Toezicht heeft betrekking op de naleving van de voorschriften die tot burgers en bedrijven zijn gericht en heeft vaak preventieve werking. Opsporing dient gericht te zijn op strafrechtelijke afdoening.

  • -

    Toezicht is een bestuurlijke activiteit en wordt derhalve genormeerd door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De opsporing wordt geregeld in het WvSv.

Opsporingsambtenaren

In de artikelen 141 en 142 WvSv worden de met de opsporing van strafbare feiten belaste ambtenaren genoemd. De in artikel 141 genoemde ambtenaren hebben een opsporingsbevoegdheid die in principe voor alle strafbare feiten geldt (algemene opsporingsbevoegdheid). Dit geldt onder andere voor de ambtenaren van de regiopolitie. Artikel 142 betreft de buitengewone opsporingsambtenaren die in de regel een opsporingsbevoegdheid hebben voor een beperkt aantal strafbare feiten (beperkte opsporingsbevoegdheid).

Op basis van artikel 142, lid 1, onder c, WvSv hebben de volgende - voor de APV relevante - personen opsporingsbevoegdheid:

  • -

    personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast en

  • -

    personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en ander voor het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd.

Tot de eerste groep behoren bijvoorbeeld ambtenaren van bouw- en woningtoezicht. De grondslag van de opsporingsbevoegdheid ligt in de Woningwet.

De tweede groep betreft de toezichthouders die in de gemeentelijke verordeningen als zodanig worden aangewezen. De aanwijzing dient in de APV te geschieden aangezien artikel 142, eerste lid, sub c, WvSv geen delegatie van de aanwijzingsbevoegdheid toestaat. Tot deze groep behoren bijvoorbeeld milieu en parkeerwachters, belast met het toezicht op de desbetreffende autonome bepalingen in de APV.

Aangezien buitengewone opsporingsambtenaren hun aanwijzing aan het WvSv ontlenen, is een nadere regeling in de APV niet mogelijk. De aanwijzing als toezichthouders in de APV is de grondslag voor de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar. De opsporingsbevoegdheid van de buitengewone opsporingsambtenaren beperkt zich tot die zaken waarvoor zij toezichthouder zijn. De personen die op grond van dit artikel worden aangewezen, dienen op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • 1.

    zij dienen te voldoen aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid;

  • 2.

    zij dienen te zijn beëdigd door het College van Procureurs Generaal (volgens art. 18, eerste lid, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar).

De akte van beëdiging bevat een aantal gegevens met betrekking tot de buitengewoon opsporingsambtenaar, waaronder in ieder geval de feiten tot de opsporing waarvoor de opsporingsbevoegdheid geldt. De akte wordt op naam van de desbetreffende ambtenaar gesteld en na de beëdiging aan hem uitgereikt. De akte wordt voor vijf jaar afgegeven. Hierna kan hij worden verlengd, mits de ambtenaar nog voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid.

Gemeentelijke verordeningen en opsporing

Aan opsporingsambtenaren kan op grond van artikel 149a van de Gemeentewet, met inachtneming van de Awbi, de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen worden verleend (zie verder de toelichting bij artikel 6.3). Hun overige opsporingsbevoegdheden ontlenen zij aan het WvSv. De gemeenteraad heeft hiernaast niet de bevoegdheid om andere opsporingsbevoegdheden te creëren. Ingevolge artikel 1 WvSv mag bij gemeentelijke verordening geen regeling worden gegeven omtrent de opsporing of het bewijs van de in die verordening strafbaar gestelde feiten.

Ook in een aantal bijzondere wetten worden opsporingsambtenaren aangewezen. Dit is met name van belang voor de medebewindvoorschriften die in deze verordening zijn opgenomen. Een speciale regeling geldt voor de op de artikelen 437 en 437ter van het WvSr gebaseerde en in afdeling 2.5 opgenomen bepalingen ter bestrijding van heling van goederen opgenomen voorschriften. De in de artikelen 551 en 552 van het WvSv geregelde opsporings- en toezichtbevoegdheden komen reeds toe aan de algemene opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 WvSv. Gezien de bijzondere materie is het in het algemeen niet zinvol om ook nog eens buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen.

Toezichthoudende ambtenaren belasten met opsporing?

Gezien het voorgaande zijn toezichthoudende ambtenaren vanuit hun aanstelling in hun functie niet automatisch belast met opsporing. Dit zal in veel gevallen ook niet nodig zijn. Veelal kan volstaan worden met toezichthoudende bevoegdheden. De aanwijzing hoeft dan niet direct in de verordening te geschieden (art.6:2, eerste lid), maar kan aan het college worden gedelegeerd (tweede lid). Indien namelijk de handhaving van bepaalde wettelijke voorschriften voornamelijk bestuursrechtelijk geschiedt (bestuursdwang, dwangsom), is het niet nodig om te beschikken over opsporingsbevoegdheden. Dit is pas vereist indien men strafrechtelijk wil gaan handhaven. In die situatie is het vaak ook niet noodzakelijk om alle toezichthouders opsporingsbevoegdheden te geven. Veelal kan worden volstaan met één of enkele opsporingsambtenaren. Ook kan soms de hulp ingeroepen worden van een algemeen opsporingsambtenaar (ambtenaar van politie).

BIJLAGE 1C bij Paracommerciebeleid Overzichtsmatrix

Nieuw (algemeen verbindend)

Schenktijden (vaste)

Afwijking van de schenktijd

Bijeenkomst Persoonlijke aard

Afwijking van verbod op bijeenkomsten Persoonlijke aard

Bijeenkomsten personen niet/niet-rechtstreeks betrokken bij vereniging (“derden”)

Afwijking van het verbod op bijeenkomsten derden

Gemeenschapshuizen

ma t/m zo tot 02.00 u

geen afwijkingsmogelijkheid in APV

verbod

6 x per jaar per pc-instelling

verbod

6 x per jaar per pc-instelling

Sportkantines

sportkantines:

ma t/m zo tot 24.00 u, met uitzondering van voetbalkantines

bij toernooien en competities, die doorlopen in avonduren, is verlenging mogelijk tot 01.00 uur, met uitzondering van voetbalkantines

voetbalkantines (apart regime)

ma t/m vrij tot 24.00 u,

za t/m zo tot maximaal 3 uur na het laatste fluitsignaal van de laatst gespeelde wedstrijd, tot uiterlijk 21.00 uur.

6x per jaar per pc-instelling tot 02.00 u

verbod

0 x per jaar

verbod

0 x per jaar

Overige

ma t/m zo tot 02.00 u

geen afwijkingsmogelijkheid in APV

verbod

0 x per jaar

verbod

6 x per jaar

Oud (per vergunning)

Schenktijden

Ontheffing van de schenktijd (maatwerk)

Bijeenkomst Persoonlijke aard

Afwijking van verbod op bijeenkomsten Persoonlijke aard

Bijeenkomsten personen niet/niet-rechtstreeks betrokken bij vereniging (“derden”) = nieuw in de wet

Afwijking van het verbod op bijeenkomsten derden

Gemeenschapshuizen

ma t/m zo 1 u voor, tijdens, 1 u na de verenigingsactiviteiten tot maximaal 02.00 u

incidenteel maximaal 5 keer per jaar

verbod

geen

nvt

nvt

Sportkantines

sportkantines:

ma t/m zo 1 u voor, tijdens, 1 u dan wel 2 u na de verenigingsactiviteiten tot maximaal 23.00/24.00 u

Incidenteel maximaal 6 keer per jaar

verbod

geen

nvt

nvt

Overige

ma t/m zo 1 u voor, tijdens, 1 dan wel 2 u na de verenigingsactiviteiten maximaal 22.00/ 02.00 u

nvt

verbod

geen

nvt

Incidenteel (destijds gerangschikt onder ontheffing bijeenkomst van persoonlijke aard)

Bijlage 1D Sluitingstijden bepalingen APV reguliere sluitingstijden

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 07.00 uur, en op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 en 07.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is het de houder van een horecabedrijf verboden terrassen voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • -

      binnen een horecaconcentratiegebied tussen 02.00 uur en 08.00 uur; of

    • -

      buiten een horecaconcentratiegebied van maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 08.00 uur;

    • -

      buiten het horecaconcentratiegebied op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 08.00 uur;

  • 3.

    De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of daartoe behorend terras.

  • 4.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.