Regeling vervallen per 01-01-2015

Uitvoeringsbesluit voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2014

Geldend van 18-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Uitvoeringsbesluit voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas 2014

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD

HOOFDSTUK 1: Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve,

maatschappelijke en religieuze activiteiten

HOOFDSTUK 2: Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel.

a) Een persoonsgebonden budget;

b) De eigen bijdrage;

c) De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel;

d) De voorziening in natura.

Voorwoord

In dit document zijn de te bereiken resultaten als uitgangspunt genomen.

Ter verheldering is bij elk resultaatgebied een inleiding met een korte toelichting geschreven. Daarna worden de verschillende afwegingskaders genoemd waarmee bij de overweging rekening gehouden dient te worden.

In dit uitvoeringsbesluit worden ook concrete bedragen genoemd.

Dit is van belang omdat bedragen tenminste één maal per jaar gewijzigd worden doordat zij trendmatig worden aangepast. Een Besluit wordt vastgesteld door burgemeester en wethouders. In artikel 32 van de Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Horst aan de Maas wordt bepaald dat het college jaarlijks per 1 januari deze in het uitvoeringsbesluit geldende bedragen kan verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

Tot slot wordt nog een artikel aan de eigen bijdrage gewijd.

De normering van huishoudelijk werk staat omschreven in de “Richtlijnen Huishoudelijk werk (HHW) gemeente Horst aan de Maas”.

Hoofdstuk 1 Beoordeling van de te bereiken resultaten

Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk (Huishoudelijk werk, HHW1). Het gaat daarbij concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overigens schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Afwegingskader

  • 1.

    Het gaat om alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging, schoon en leefbaar te houden.

  • 2.

    Allereerst dient er beoordeeld te worden of er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende en/ of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • 3.

    Vervolgens dient beoordeeld te worden of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor deze werkzaamheden inhuurt. Als tegelijk met het optreden van de beperking geen inkomenswijziging heeft plaatsgevonden en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de handicap, is het oordeel in zijn algemeenheid dat er geen compensatie nodig is, omdat het probleem al opgelost is. Dit is uiteraard anders als aangetoond kan worden dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen. Is sprake van een latrelatie, dan zal de gemeente nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.

  • 4.

    Daarna dient er beoordeeld te worden of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijke werk over te nemen.

    Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

    Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren, bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz.

    Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen voeren . Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd worden.

  • 5.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dient er gecompenseerd te worden.

    Bij dit compenseren worden normtijden gebruikt (uitgedrukt in minuten) . Zie hiervoor de Ric htlijnen Huishoudelijk Werk HHW.

  • 6.

    De hulp kan worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    E r wordt een bruto persoonsgebonden budget toegekend. Er wordt uitgegaan van een vast uurloon. Zie hoo fdstuk 2 onder persoonsgebonden budget.

    Bij zorg in natura dient men een keuze te maken uit een van de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft .

    Bij toekenning van een persoonsgebonden budget of zorg in natura is een eigen bijdrage verschuldigd. Z ie hiervoor hoofdstuk 2 onder eigen bijdrage .

  • 7.

    Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een schoon huis.

    Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfs tandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn.

    Bij de eerste situatie komt de inwonende mantelzorger aantoonbaar ni et toe aan een bijdrage tot een schoon en leefbaar huis van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden.

    De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonmaken van het eigen huis. De mantelzorger woo nt dan niet bij de verzorgde in. Dan zou de v erzorgde i.p.v. naturahulp een P gb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen. Zie ook Richtlijnen Huishoude lijk werk onder 1.9 Mantelzorg.

Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

Afwegingskader

  • 1.

    Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.

    Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt gesproken van woning.

  • 2.

    Allereerst dient er beoordeeld te worden of de noodzakelijke voorziening voor iemand als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. (artikel 1, lid j, van de verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gemeente Horst aan de Maas.

  • 3.

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning dient allereerst beoordeeld te worden wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

    Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • 4.

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal allereerst die situatie beoordeeld worden, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

  • 5.

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal ook beoordeeld worden of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook wordt er gekeken naar zaken als slijtage door weer en wind.

  • 6.

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning wordt er altijd eerst met een programma van eisen gewerkt, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. Bij kleinere, relatief eenvoudige aanpassingen wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de codelijst verkorte procedure woningaanpassingen.

  • 7.

    Het aanpassen van doelgroepengebouwen zal gebeuren conform de afspraken zoals die door het college gemaakt zijn of worden met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • 8.

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming.

    Hier wordt de term financiële tegemoetkoming gebruikt in plaats van persoonsgebonden budget, aangezien deze aan de eigenaar van de woning wordt toegekend en niet aan de belanghebbende). De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met, desgewenst, een afschrift aan de eigenaar.

  • 9.

    Een woonvoorziening kan in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/ belanghebbende.

    Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening d ie de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

    Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het p ersoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij word t rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.

    Bij verstrekkingen in de vorm van een Pgb en natura is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 10.

    Bij het bepalen van woonvoorzieningen wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

  • 11.

    Er kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden van in de kosten van tijdelijke huisvesting. Dit is mogelijk indien belanghebbende tijdens het aanbrengen van voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Er kan dan voor de periode dat dit noodzakelijk is een vergoeding voor de dubbele lasten verstrekt worden.

  • 12.

    Indien van toepassing kan er een financiële tegemoetkoming verstrekt worden in verband met de derving van huurinkomsten. Deze wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 5.000,- . De hoogte van de financiële tegemoetkoming is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag. Betaling vindt plaats aan de eigenaar van de woning. De periode waarvoor een vergoeding wordt verstrekt bedraagt maximaal zes maanden.

  • 13.

    De eigenaar van een woning die krachtens de verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen van meer dan € 7.500,- en die binnen 10 jaar na gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de financiële tegemoetkoming of van het Pgb terug te betalen.

    De hoogte van het terug te betalen bedrag is gelijk aan het bedrag van de financiële tegemoetkoming min.€ 7.500,- , verminderd met 10% per jaar. De eigenaar van de woning is verplicht om binnen een maand na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte stellen.

    Deze regel is niet van toepassing wanneer de woning verkocht wordt aan een gehandicapte voor wie een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 14.

    Bij de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor bouwkundige woningaanpassingen is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 15.

    Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning wordt daarbij ook uit gegaan van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

    Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en toiletartikelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten. Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn. Ook het bereiden van maaltijden kan onder dit resultaat vallen. In de supermarkt zijn kant- en klaar maaltijden te koop die (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst dient er beoordeeld te worden of er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende en/ of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappen service, zowel die beschikbaar gesteld zijn door supermarkten, door de gemeente of door vrij willigersorganisaties. Als het gaat om het bereiden van maaltijden kan bekeken worden of het gebruik maken van kant en klare maaltijden mogelijk en bruikbaar is.

  • 2.

    Vervolgens dient er beoordeeld te worden of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de o mgeving wonende bekenden en/of kinderen gewend of bereid zijn deze boodschappen te doen.

  • 3.

    Daarna dient beoordeeld te worden of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Zie ook resultaat 1, afwegingskader 4. Van huisgenoten tot 18 jaar mag bijvoorbeeld verwacht worden dat zij hun bijdrage leveren door het doen van (kleine) boodschappen. Bij daadwerkelijke afwezigheid van een huisgenoot geduren de een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen wor den. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp.

  • 4.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dient er gecompenseerd te worden.

  • 5.

    Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is.

  • 6.

    De normtijden hiervoor zijn de normen, uitgedrukt in minuten. Zie richtlijnen huishoudelijk werk HHW.

  • 7.

    De hulp kan worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    Bij beide verstrekkingsvormen is een eigen bijdrage verschuldigd.

    Er wordt een bruto persoonsgebonden budget toegekend. U itgaande van een vast uurloon. Zie hoo fdstuk 2 onder persoonsgebonden budget.

    Bij zorg in natura dient een keuze gemaakt worden uit een van de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft.

  • 8.

    Er wordt rekening gehouden met de belangen van mantelzorgers. In geval van dreigende overbelasting kan een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Een Pgb hiervoor kan niet door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. Er kan op voorhand rekening gehouden worden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. En soms gaat het om een los naadje of knoopje. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst dient er beoordeeld te worden of er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende en/ of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

    Hierbij valt te denken aan het gebruik van een wasserij als dat i n de lijn ligt, of het gebruik van een was- en strijkservice.

  • 2.

    Vervolgens dient er beoordeeld te worden of er andere eigen mogelijkheden zijn.

    Hierbij kan gedacht worden aan de aanschaf van ee n wasmachine en/of droger door betrokkene.

  • 3.

    Daarna dient beoordeeld te worden of er sprake is van gebruikelijke zorg.

    Z i e ook resultaat 1, afwegingskader 4. Bij daadwerkelijke afwezigheid van een huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet -uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij beschikken over schone, draagbare en d oelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was n iet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelij ke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

  • 4.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem zal het college compenseren met een individuele voorziening.

  • 5.

    De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan en eventueel licht verstelwerk, zoals het vastzetten van een naadje of het aanzetten van een knoop.

  • 6.

    Wat betreft het strijken van kleding worden er geen lakens, theedoeken, zakdoeken en ondergoed etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • 7.

    Er zal met de mantelzorger rekening worden gehouden met het oog op dreigende overbelasting. Als er een indicatie wordt gesteld, gebeurt dat als afgeleide van de verzorgde op zijn of haar naam.

  • 8.

    De normtijden hiervoor zijn de normen, uitgedrukt in minuten. Zie hiervoor de ric htlijnen Huishoudelijk Werk .

  • 9.

    De hulp kan worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    Bij beide verstrekkingsvormen is een eigen bijdrage verschuldigd.

    Er wordt een bruto pe rsoonsgebonden budget toegekend, u itgaande van een vast uurloon.

    Zie hoofdstuk 2 onder persoonsgebonden budget . Bij zorg in natura dient een keuze gemaakt worden uit een van de zorgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Afwegingskader

  • 1.

    Allereerst dient er beoordeeld te worden of er gebruik gemaakt kan worden van voorliggende en/ of algemeen gebruikelijke voorzieningen.

    Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse , tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, opvang door grootouders enz.

  • 2.

    Ook dienen de mogelijkheden van ouderschapsverlof beoordeeld te worden.

  • 3.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dient er gecompenseerd te worden ( HHW2).

  • 4.

    Bij tijdelijke opvang gaat het om die tijden dat de partner vanwege werkzaamheden niet thuis is.

    Dat kan dus gaan om maximaal 40 uur, bij een 40-urige werkwee k, plus de noodzakelijke reistijden.

  • 5.

    Bij de toekenning wordt bij beschikking vast gesteld om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • 6.

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen als het gaat om het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

  • 7.

    De hulp kan worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

    Bij beide verstrekkingsvormen is een eigen bijdrage verschuldigd.

    Er wordt een bruto persoonsgebonden budget toegekend. Uitgaande van een vast uurloon. Zie hoofdstuk 2 onder persoonsgebonden budget . Bij zorg in natura dient een keuze gemaakt worden uit een van de z orgaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft.

Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

Inleiding

Verplaatsing in en om de woning werd onder de Wvg aangeduid als: de rolstoel. Onder de Wvg werd met de rolstoel aanvankelijk bedoeld: de rolstoel die iemand nodig heeft voor dagelijks zittend gebruik. Zo was het ook in de gemeentelijke verordeningen geformuleerd. Daarnaast werd een sportrolstoel als - bovenwettelijke - voorziening verstrekt, over het algemeen in de vorm van een bedrag ineens. De rolstoel voor incidenteel gebruik, uiteindelijk onder de Wvg de meest verstrekte rolstoel, had eigenlijk geen plaats.

Onder de Wmo is er een andere omschrijving. Het gaat dan om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit op zich de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat die nu juist daar niet voor bedoeld is, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 8 en kan ook als algemene voorziening verstrekt worden.

Afwegingskader

  • 1.

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • 2.

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes, te gebruiken, vallen niet onder dit te bereiken resultaat.

  • 3.

    De rollator en andere simpele loophulpmiddelen die per 1 januari 2011 uit het pakket van de Zorgverzekeringswet zijn geschrapt zijn niet naar de Wmo overgeheveld en zijn door het Kabinet als financieel bereikbaar voor iedereen en dus algemeen gebruikelijk beschouwd.

  • 4.

    Als er een noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en/ of al dan niet ergotherapeutisch advies een programma van eisen worden opgesteld.

  • 5.

    Een rolstoel kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • 6.

    Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

    Zou betrokkene een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel.

  • 7.

    Ten aanzien van mantelzorgers zal rekening worden gehouden met hun belangen.

Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem heeft de prioriteit, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt is, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen), zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

Afwegingskader

  • 1.

    Om voor een individuele voorziening in aanmerking te komen dienen eerst alle mogelijke alternatieven te worden beoordeeld.

    Naast het reguliere openbaar vervoer kunnen dat ook fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning of een lage instap.

  • 2.

    Als er sprake is van een noodzakelijke compensatie zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

  • 3.

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal allereerst beoordeeld worden of deze behoefte ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Er wordt namelijk een primaat voor het collectieve vervoerssysteem gehanteerd.

  • 4.

    Rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene kan daarnaast een individuele voorziening verstrekt worden.

  • 5.

    Bij het “indiceren” van een scootmobiel, dient in principe uitgegaan te worden van een beperkte loopafstand (< 100 meter uit richtlijn Wvg).

  • 6.

    Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Gerelateerd aan de Regiotaxi kunnen jaarlijks maximaal 590 zones worden toegekend. Indien daar aanleiding voor is kan het aantal opgehoogd worden.

    Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden wat invloed kan hebben op het aantal kilometers.

  • 7.

    Indien collectief vervoer niet mogelijk is, kan een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten verstrekt worden. De hoogte van het bedrag wordt gebaseerd op de individuele vervoersbehoefte van de belanghebbende.

  • 8.

    Voorzieningen kunnen verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij beide vormen van verstrekking is een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 9.

    Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de aanvrager/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag.

    Zou er in natura een voorziening vanuit het depot verstrekt worden, omdat er een geschikte voorziening aanwezig is, dan zal het bedrag van het p ersoonsgebonden budget op deze depotvoorziening gebaseerd worden. Daarbij word t rekening gehouden met de nog resterende afschrijvingsperiode bij het bepalen van de hoogte van het bedrag.

  • 10.

    Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening.

    Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het v ervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

  • 11.

    De Centrale Raad van Beroep heeft inmiddels bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat.

    Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collect ief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequat e compensatie. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

Resultaat 8: hebben van contacten en deelname recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is een heel algemene. Het gaat daarbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Afwegingskader

  • 1.

    Er dient altijd eerst beoordeeld te worden of andere, algemeen gebruikelijke, voorliggende en andere gemakkelijk zelf te realiseren voorzieningen mogelijk zijn.

  • 2.

    Als het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, dient er gecompenseerd te worden.

  • 3.

    Na beoordeling van de individuele vervoersbehoefte en persoonskenmerken van de belanghebbende kan een rolstoel verstrekt worden. Allereerst dient echter beoordeeld te worden of er gebruik gemaakt kan worden van een eventuele aanwezige en bruikbare rolstoelpool (hieronder vallen ook de uitleen en huurmogelijkheden van o.a. thuiszorgwinkels).

    Ook dient beoordeeld te worden of belanghebbende niet in staat is om een (tweedehandse) eenvoudige rolstoel aan te schaffen.

  • 4.

    Om deel te kunnen nemen aan bijv. recreatieve (sport) activiteiten kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel van (of daarmee vergelijkbare bijzondere voorziening voor mensen met een beperking) verstrekt worden.

    De financiële tegemoetkoming bedraagt maximaal € 2.500,- en is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van de hiervoor benoemde voorziening voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 2. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. Eigen bijdrage en eigen aandeel

a) Een persoonsgebonden budget.

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf hulp bij het huishouden of een voorziening mee aan te schaffen of te betalen. Het college bepaalt of een persoonsgebonden budget wordt toegekend.

  • 2.

    Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt indien:

    • a)

      op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b)

      de aanvrager eerder een persoonsgebonden budget is verleend op grond van deze verordening en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen;

    • c)

      de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening;

    • d)

      er sprake is van bezwaren van overwegende aard.

      Toelichting c) het kan voorkomen dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is, wellicht daarna weer. Het is dan de vraag of deze situatie zich wel leent voor een persoonsgebonden budget.

  • 3.

    Er kan alleen ten aanzien van individuele voorzieningen een persoonsgebonden budget verstrekt worden.

    Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen per soonsgebonden budget verstrekt wordt.

  • 4.

    Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget.

    Hierbij dienen twee mogelijkheden te worden onderscheiden: enerzijds het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, of diensten (a), anderzijds het persoonsgebonden budget voor voorzieningen, zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen (b).

  • a)

    Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. De uitbetaling zal dan ook plaats vinden per uur of een gedeelte daarvan. Het uurbedrag wordt door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld en zal elk jaar aangepast worden aan de economische ontwikkelingen. Er wordt onderscheid gemaakt in de overname van huishoudelijke werkzaamheden (HHW1) en de organisatie van het huishouden of de zorg voor kinderen (HHW2).

    Bedragen:

    PGB Huisho udelijk werk 1 €  13,25 bruto per uur.

    PGB Huisho udelijk werk 2 €  18,75 bruto per uur.

    PGB Alf a Huishoudelijk werk 1 €  13,00 bruto per uur.

    Servi cekosten voor PGB Alfa €  4,00 per uur.

    Bij de Alfaconstructie is de burger officieel werkgever en machtigt de gemeente om het PGB rechtstreeks te betalen aan de Zorgaanbieder. De Zorgaanbieder betaalt de hulp en verzorgt de verantwoording van het PGB. De zorgaanbieder ontvangt hiervoor € 4.00 per uur aan servicekosten.

  • b)

    Wat betreft de voorzieningen maakt het college per toekenning een berekening. Daarbij moet het bedrag voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus de bestaande problemen voldoende te compenseren.

    De kosten van de voorziening als de voorziening in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bi jvoorbeeld een offerte. Daarbij kunnen bedragen geteld worden voor het ond erhoud en de reparaties van de voorziening, voor zover daar sprake van kan zij n. Deze bedragen zijn ofwel bij verstrekking in eigen beheer bekend vanuit het verleden, ofwel kunnen bij verstrekking via een leverancier bij de leverancier worden opgev raagd. Bij het bepalen van het bedrag van de voorziening wordt uitgegaan van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten. Daarbij zal veelal sprake zijn van kortingen, omdat via een contract met een leverancier een grote hoeve elheid voorzieningen afgenomen wordt. Deze korting wordt doorberekend naar het p ersoonsgebonden budget. Het is immers niet de bedoeling dat een persoonsgebonden bu dget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura. Over het algemeen zal er van u itgegaan kunnen worden dat ook met een persoonsgebonden budget een voorziening met korting zal kunnen worden aangeschaft. Is dat niet het geval dan zal beoord eeld moeten worden of niet het volledige bedrag zonder korting vergoed zal moe ten worden omdat anders het te bereiken resultaat onbereikbaar wordt. Verder zal worden uitgegaan van de situatie die er zou zijn als de voorziening in natura zou worden verstrekt. Zou dat een nieuwe voorziening zijn of een voorziening die verstrekt zou worden uit depot. In de eerste situatie wordt het bedrag bepaald op een nieuwe voorziening, met korting. In het tweede geval wordt het bedrag bepaald op het bedrag dat het zo u kosten om de voorziening uit depot aan te schaffen.

  • 5.

    Uitbetaling persoonsgebonden budget. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en voor hoeveel jaar het persoonsgebonden budget bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd.

  • 6.

    Zodra de beschikking door het college is verzonden, wordt het persoonsgebonden budget beschikbaar gesteld.

    Indien er sprake is van een aan te schaffen voorziening, zal dit in één keer gebeuren.

    Bij een persoonsgebonden budget voor diensten (hulp bij het huishouden) zal betaling per kwartaal plaatsvinden. Dit vindt telkens plaats in de eerste maand van het betreffende kwartaal.

  • 7.

    Bij de toekenning van een bruto persoonsgebonden budget worden de aanvrager de volgende algemene verplichtingen opgelegd:

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten;

  • 2.

    De geïndiceerde voorziening die de aanvrager inkoopt met het persoonsgebonden budget dient adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn;

  • 3.

    De aanvrager dient een particuliere aansprakelijkheidsverzekering te hebben (afgesloten) voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan;

  • 4.

    De aanvrager bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) van de met het persoonsgebonden budget ingekochte geïndiceerde voorziening gedurende vijf jaar of, indien de normale afschrijvingsduur langer is dan deze termijn, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze op verzoek ter beschikking van het college.

  • 5.

    een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.

  • 8.

    Bij de toekenning van een bruto persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden (diensten) worden de aanvrager de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hij de huishoudelijke voorziening betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

    • 1)

      declaraties voor de hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend;

    • 2)

      een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de hulp in het huishouden betrekt bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal-fiscaalnummer/ burgerservicenummer en de naam en het adres van deze persoon, en wordt door deze persoon ondertekend;

    • 3)

      een declaratie van een instantie bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt, bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, alsmede de naam en het adres van de instantie en wordt namens de instantie ondertekend.

  • b.

    de budgethouder bewaart de in onderdeel a bedoelde originele overeenkomsten en declaraties gedurende vijf jaar en stelt desgevraagd kopieën hiervan ter beschikking van het college;

  • c.

    na afloop van het kalenderjaar wordt desgevraagd door de budgethouder een daartoe bestemd formulier aan het college ter beschikking gesteld, waarop hij naam, adres en sociaal-fiscaalnummer / burgerservicenummer van de huishoudelijke hulp(en) respectievelijk naam, adres en BTW-nummer en/of inschrijvingsnummer Kamer van Koophandel van de hulpverlenende instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag.

  • 9.

    Iedere budgethouder dient de volgende stukken te bewaren: de nota/factuur van de aangeschafte voorziening; een betalingsbewijs van aanschaf van de voorziening of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen. Controle met betrekking tot de besteding van de Pgb-gelden vindt steekproefsgewijs plaats. Dit zal plaatsvinden in samenwerking met de afdeling Planning en Control van de gemeente Horst aan de Maas.

    Indien het Pgb besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.

b) De eigen bijdrage

  • 1.

    Zoals benoemd in artikel 24 van de verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas is er bij de verstrekking van voorzieningen ten aanzien van de acht genoemde resultaatgebieden een eigen bijdrage verschuldigd. Dit geldt niet voor rolstoelen (in natura of Pgb).

    Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worde n, maar mag nooit de grens die in het besluit is vastgelegd, te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan. Wordt een persoonsgebo nden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) verstrekt voor e en voorziening die in eigendom van de aanvrager wordt verstrekt, dan mag de eigen bijdrage niet meer dan 39 perio den van 4 weken worden gevraagd. Gaat het om een Pgb voor ee n doorlopende zaak die niet in eigendom wordt verstrekt (bijvoorbeeld hulp bij het huishoud en), dan mag de eigen bijdrage worden gevraagd zo lang als de voorziening wordt gebruikt.

  • 2.

    Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) is verantwoordelijk voor het vaststellen, opleggen en innen van de eigen bijdrage. Vanaf 2014 telt 8% van de “grondslag sparen en beleggen” mee bij de berekening van de maximale periodebijdrage. De grondslag sparen en beleggen is het deel van het vermogen boven het heffingsvrije vermogen.

  • 3.

    Bij de verstrekking van de voorziening hulp bij het huishouden in natura bedraagt de maximale eigen bijdrage € 23,03 per uur voor HHW 1, € 26,33 per uur voor HHW 2 en voor de PGB Alfahulp met bemiddelingsfunctie € 13,00 per uur. Indien er sprake is van zorgverlening gedurende een deel van dat uur wordt de bijdrage naar evenredigheid berekend.

  • 4.

    Het college neemt in de beschikking op dat er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is.

    Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, kan uitsluitend een aankondiging opgenomen worden.

  • 5.

    Conform de landelijke regelgeving mag geen eigen bijdrage opgelegd worden bij voorzieningen voor kinderen jonger dan 18 jaar.

  • 6.

    De eigen bijdrage voor een ongehuwde, jonger dan 65 jaar bedraagt € 19,00 per 4 weken. Indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 23.295 dan wordt 15% van dit hogere deel bij de minimum eigen bijdrage opgeteld.

  • 7.

    De eigen bijdrage voor een ongehuwde van 65 jaar of ouder bedraagt € 19,00 per 4 weken. Indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan €16.456 dan wordt 15% van dit hogere deel bij de minimum eigen bijdrage opgeteld.

  • 8.

    De eigen bijdrage voor gehuwden, indien tenminste een van beiden jonger is dan 65 jaar, bedraagt € 27,20 per 4 weken. Indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 29.174 dan wordt 15% van dit hogere deel bij de minimum eigen bijdrage opgeteld.

  • 9.

    De eigen bijdrage voor gehuwden beiden 65 jaar of ouder zijn bedraagt € 27,20 per 4 weken. Indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.957 dan wordt 15% van dit hogere deel bij de minimum eigen bijdrage opgeteld.

Zie hieronder de parameters zoals ze zijn doorgegeven door het CAK.

Parameters ZzV/Wmo 2014

Dit zijn de standaard parameters ZzV/Wmo 2014:

Gezinsamenstelling

A

B

C

1.

eenpersoons huishouden, niet pensioensgerechtigd

19,00

€ 23.295

15 %

2.

eenpersoons huishouden, pensioensgerechtigd

19,00

€ 16.456

15 %

3.

meerpersoons huishouden, niet pensioensgerechtigd

27,20

€ 29.174

15 %

4.

meerpersoons huishouden, pensioensgerechtigd

27,20

€ 22.957

15 %

  • A.

    Laagst mogelijke eigen bijdrage;

  • B.

    Startpunt inkomensafhankelijke eigen bijdrage (inkomensbedrag);

  • C.

    Marginaal tarief (percentage op basis waarvan de eigen bijdrage voor de hogere inkomens wordt berekend).

Vermogensinkomensbijtelling (VIB)

Vanaf 2014 telt het CAK 8% van de “grondslag sparen en beleggen” mee bij de berekening van de maximale periodebijdrage. De “grondslag sparen en beleggen” is het deel van het vermogen boven het heffingsvrije vermogen. Gemeenten hebben geen beleidsruimte bij het gebruik en geen invloed op het percentage VIB

c) De financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

Naast het persoonsgebonden budget kan ook een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Het aantal mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming is beperkt: het zal gaan om een bouwkun dige woonvoorziening, uit te betalen aan de eigenaar van de woning, een verhuiskostenvergoeding, of een financiële tegemoetkoming voor gebruik van een taxi of een rolstoeltaxi. Ook bij een financiële tegemoetkoming zal de beschikking waarin dit bedrag wordt toegekend voorwaarden kunnen bevatten over de besteding van de financiële tegemoetkoming.

d) De voorziening in natura.

  • 1.

    Bij een voorziening in natura verstrekt het college deze.

    De toekenning zal ook bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. Er mag geen eigen bijdrage gevraagd worden bij rolstoelen in natura.

  • 2.

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • 3.

    Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, dan is de bruikleenovereenkomst of huurovereenkomst tussen Horst aan de Maas en de aanvrager van toepassing.

    Indien hulp bij het huishouden in natura wordt verstrekt, dan is de dienstregelings-overeenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.