Regeling vervallen per 02-03-2016

Beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Nuenen 2014

Geldend van 01-01-2000 t/m 01-03-2016

Intitulé

Beleidsregels handhaving Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen Nuenen 2014

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Toepassing

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gestelde regelgeving.

Artikel 2 Kwaliteitseisen

  • 1. de kwaliteitseisen waar aan voldaan moet worden, staan genoemd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle aanverwante regelgeving. Ze worden tevens expliciet in het door de toezichthouder opgestelde rapport genoemd.

  • 2. In deze Beleidsregels Handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen Nuenen wordt uitgegaan van deze kwaliteitseisen.

  • 3. In het afwegingsoverzicht dat als bijlage aan deze beleidsregels is toegevoegd worden voor de prioritering en de hoogte van de bestuurlijke boete per domein de kwaliteitseisen geclusterd weergegeven.

Artikel 3 Vormen van sanctioneren

Bij het uitvoeren van het handhavingsbeleid heeft het college de volgende mogelijkheden

  • a.

    herstelsanctie en/of

  • b.

    bestraffende sanctie

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

Artikel 4 Herstelsancties

  • 1. indien gebleken is dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(en) en voorkoming van herhaling hiervan.

  • 2. bij het uitvoeren van het herstellend traject hanteert het college de volgende stappen:

    • a.

      stap 1: aanwijzing

    • b.

      stap 2: last onder dwangsom/last onder bestuursdwang

    • c.

      stap 3: exploitatieverbod

    • d.

      stap 4: verwijdering uit het Landelijk register kinderopvang of het Register peuterspeelzalen

  • 3. indien de overtreding of de handhavingsgeschiedenis op deze overtreding hiertoe aanleiding geeft, kan het college besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen van het herstellend traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.

  • 4. de duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis. Deze is af te leiden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage bij deze Beleidsregels is opgenomen.

  • 5. Bij het opleggen van een aanwijzing gelden de volgende hersteltermijnen:

    • a.

      prioriteit hoog: maximaal 2 weken

    • b.

      prioriteit gemiddeld: maximaal 2 maanden

    • c.

      prioriteit laag: maximaal 6 maanden

Artikel 5 Verwijdering registratie

Indien niet (langer) wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en daaruit voortvloeiende regelgeving voor wat betreft de te registeren voorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) zal de registratie worden verwijderd uit het register kinderopvang danwel peuterspeelzaalwerk.

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject

Artikel 6

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op gesubsidieerde peuterspeelzalen

Artikel 7 Bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

  • 1. Indien de houder een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel 1.65 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht niet nakomt danwel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66 van voormelde wet kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45.000,-.

  • 2. bij het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete spelen prioriteit van de overtreding, het verloop van het hersteltraject en de handhavingsgeschiedenis een rol.

Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete

  • 1. Bij de berekening van de bestuurlijke boete geldt voor alle overtredingen het boetebedrag dat is opgenomen in het als bijlage toegevoegde afwegingsoverzicht als uitgangspunt.

  • 2. Het onder lid 1 genoemde boetebedrag wordt opgelegd per overtreden voorwaarde zoals opgenomen in het desbetreffende domein.

  • 3. in afwijking van hetgeen onder lid 1 is vermeld, geldt voor voorzieningen voor gastouderopvang, dat het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht met 0.5 wordt vermenigvuldigd. Dit met uitzondering van de specifiek op gastouders betrekking hebbende boetebedragen.

Artikel 9 Recidive/verzwaring

  • 1. Indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaats vindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere overtreding van dezelfde wettelijke norm heeft plaatsgevonden bedraagt het boetebedrag 1,5 maal het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht

  • 2. indien sprake is van een derde of volgende overtreding van dezelfde wettelijk norm binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan bedraagt het boetebedrag 2 maal het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht.

Artikel 10 Samenloop

De totale bij boetebeschikking op te leggen boete bestaat, ingeval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen.

Hoofdstuk 4 Uitzonderingssituaties

Artikel 11 Geen handhaving

  • 1. Het college kan besluiten om niet handhavend op te treden bij het ontbreken van een oudercommissie.

  • 2. Het besluit onder lid 1 genoemd, wordt uitsluitend genomen indien de houder zichtbaar inspanningen verricht om een oudercommissie in te stellen.

Artikel 12 Afwijking van hersteltermijnen

Van de in artikel 4 onder lid 5 genoemde hersteltermijnen kan indien belangenafweging hiertoe noodzaakt, gemotiveerd worden afgeweken door het college.

Artikel 13 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gemeente Nuenen’.

Bijlage

Werkafspraken GGD en gemeenten regio Zuidoost Brabant

Onlosmakelijk verbonden met een uniforme werkwijze in de 21 regiogemeenten zijn de werkafspraken tussen GGD en deze gemeenten. Gedeeltelijk gaat het hierbij om landelijke afspraken, soms volgend uit wet- en regelgeving. De termijnverdeling bij de afhandeling van een aanvraag voor registratie (hoofdstuk 2.1.1) en het gebruik van risicoprofielen (hoofdstuk 2.1.3) zijn hier voorbeeld van. Een aantal andere afspraken vloeien voort uit de dagelijkse praktijk van toezicht en handhaving in Zuidoost Brabant en worden hieronder expliciet benoemd.

Planning en jaarprogramma

  • Jaarlijks, in het najaar, wordt het uurtarief door het algemeen bestuur van de GGD vastgelegd.

  • Jaarlijks bepaalt de gemeente welk percentage gastouders in de steekproef worden opgenomen. Dit moet minimaal 5% zijn.

  • In het 4e kwartaal, maar uiterlijk vóór 1 december, heeft de GGD per gemeente een prognoseplanning voor het daaropvolgende kalenderjaar opgesteld. In het overzicht zijn ook de desbetreffende risicoprofielen opgenomen.

  • Vóór 1 februari stelt de gemeente aan de hand van de prognoseplanning een jaarlijkse overeenkomst op.

  • Minimaal 1 maal per halfjaar vindt overleg plaats tussen iedere gemeente afzonderlijk en de GGD. Vast agendapunt van dit overleg is de realisatie van de planning en de mogelijk noodzakelijke bijstelling van de oorspronkelijke planning.

  • Minimaal 1 maal per halfjaar vindt overleg plaats tussen de gezamenlijke regio-gemeenten en de GGD. Vast agendapunt van dit overleg zijn de prognose en tarieven voor het komende jaar en landelijke ontwikkelingen die hun weerslag hebben op uitvoering in de regio.

  • De planning van de afhandeling van een aanvraag tot registeropname – het zogeheten OVR-onderzoek - door de GGD is zodanig, dat de gemeente na ontvangst van het definitieve rapport minimaal 1 week heeft om een besluit op te stellen en te verzenden naar aanleiding van het , in het rapport, opgenomen advies.

  • De inspectietijd kan vanwege een extra onderzoek op een deelaspect meer dan de afgesproken tijd van de jaarplanning zijn. Bij locaties met een groen of geel profiel hoeft voor uitbreiding van maximaal 1 uur vooraf geen toestemming gevraagd te worden. De toezichthouder informeert de gemeente zo spoedig mogelijk over de reden van de uitbreiding van uren.

  • Wanneer tijdens een nader onderzoek een nieuwe overtreding wordt geconstateerd, wordt met betrekking tot deze nieuwe overtreding een rapport ‘ incidenteel onderzoek’ opgesteld.

Verklaring omtrent het gedrag/ continue screening

  • De GGD hoeft niet eerst contact op te nemen met de gemeente wanneer een signaal binnen het kader van de continue screening komt, maar gaat direct over tot actie. De gemeente wordt hierover op zo kort mogelijke termijn geïnformeerd.

Risicoprofielen

  • Bij een locatie met een groen risicoprofiel wordt slechts een beperkte inspectie op enkele kernelementen uitgevoerd. Om te voorkomen dat er te weinig controle is op deze locaties, worden deze locaties in het daaropvolgende kalenderjaar bezocht als locatie met een geel risicoprofiel.

  • Bij een locatie met een rood of oranje risicoprofiel worden in principe meerdere onderzoeken uitgevoerd (een reguliere inspectie en één of meer nadere onderzoeken). Het eerste onderzoek is een regulier onderzoek. Wanneer uit dit onderzoek blijkt, dat er geen overtredingen zijn geconstateerd, zal geen verder onderzoek meer volgen in dat kalenderjaar. Wanneer er wel overtredingen worden geconstateerd, zal een nader onderzoek volgen. Voor dit nader onderzoek hoeft de gemeente geen expliciete opdracht te geven. De kosten voor dit onderzoek zijn integraal opgenomen in de kosten behorend bij het betreffende risicoprofiel.

  • Na een reguliere inspectie (ook bij de rode of oranje locaties) informeert de GGD de gemeente of, en zo ja hoeveel,van de oorspronkelijk voor deze inspectie begrote uren niet zijn benut en brengt alleen de uren in rekening die daadwerkelijk zijn besteed. De gemeente heeft hierdoor zicht op het aantal uren dat hiermee binnen de vastgestelde begroting extra beschikbaar komt voor onder andere nadere of incidentele onderzoeken.

Risicocentra

  • Als sprake is van een of meerdere overtredingen met een hoge prioriteit neemt de GGD direct na het opstellen van het conceptrapport contact op met de gemeente. Dit geeft de gemeente de mogelijkheid om de benodigde handhavingsactie voor te bereiden. De gemeente kan hierdoor na ontvangst van het definitieve rapport onmiddellijk tot actie overgaan.

  • Als de GGD een schriftelijk bevel oplegt, wordt onmiddellijk contact opgenomen met de gemeente.

Overleg en overreding

  • Daar waar mogelijk maakt de GGD consequent gebruik van overleg en overreding. Dit dient in het rapport in de “Beschouwing” opgenomen te zijn. In het “Advies aan de gemeente” wordt een toelichting gegeven over de mate waarin de houder gevolg heeft gegeven aan overleg en overreding.

  • Overleg en overreding door de GGD of de gemeente vindt niet plaats als het gaat om steeds terugkerende overtredingen op dezelfde domeinen of overtredingen op domein 4 (accommodatie) en domein 5 (groepsgrootte en beroepskracht/kind-ratio).

GIR Handhaven

  • De inspectierapporten worden in GIR aangemaakt door de GGD. De GGD levert het definitieve inspectierapport digitaal aan bij de gemeente. Zodra de GIR wordt uitgebreid met een waarschuwingssysteem vervalt deze afspraak voor de gemeenten die gebruik maken van de GIR.

  • Als een handhavingsbrief in GIR Handhaven wordt gezet, informeert de gemeente de GGD en levert de handhavingsbrief digitaal aan bij de GGD. Op het moment dat het GIR wordt uitgebreid met een waarschuwingssysteem vervalt deze afspraak.

Toelichting

Algemene toelichting

Hoofdstuk 2 Herstellend traject

In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:

Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid van de Wko)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.

In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.

In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.

Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.

Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)

De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.

De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.

Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.

De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.

De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.

Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)

Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen danwel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:

  • zolang de houder een bevel of aanwijzing niet opvolgt en het opleggen van een last onder bestuursdwang niet mogelijk is

  • als een kindercentrum, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal niet of niet langer aan de kwaliteitseisen voldoet

Stap 4: verwijdering uit het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (artikel 1.47a, tweede lid en 2.4a, tweede lid van de Wko en artikel 8, eerste lid en artikel 14, eerste lid van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk)

Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:

  • indien is gebleken dat de houder niet langer de kinderopvangvoorziening of peuterspeelzaal exploiteert;

  • indien uit een GGD-inspectie of anderszins is gebleken dat de houder naar verwachting niet dan wel niet langer voldoet aan de bij en krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3 danwel hoofdstuk 2 afdeling 2 , paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften;

  • indien drie maanden na de registratie de exploitatie van de organisatie voor kinderopvang of peuterspeelzaal niet daadwerkelijk is aangevangen.

Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.

Hoofdstuk 3 Bestraffend traject

Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).

In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.

Het beleid houdt in dat het college, indien de houder een aanwijzing, bevel of een vordering tot medewerking niet nakomt of handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66 Awb een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze Beleidsregels) kan opleggen.

Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere karakter van deze voorziening. Indien het gaat om overtreding van een voorwaarde die specifiek is voor gastouders wordt het boetebedrag zoals vermeld in het overzicht onverkort overgenomen.

De hoogte van de boete zal met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent worden bepaald en kan worden verzwaard dan wel worden gematigd.

Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder “overige overtredingen” legt het college eveneens een boete op.

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt via de subsidie ingegrepen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2

De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voldaan moet worden staan in de wet-en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.

Artikel 3

In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.

Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.

Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging. Naast de bestraffende sanctie (i.c. een bestuurlijke boete) kan ook een herstelsanctie worden opgelegd.

Artikel 4

Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.

Artikel 5

Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.

Artikel 6

Aangezien de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen niet toestaat dat er boetes worden opgelegd aan gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt hier expliciet nog eens bepaald dat dit hoofdstuk dan ook niet van toepassing is op gesubsidieerde peuterspeelzalen. Deze uitsluiting betreft uitsluitend het bestraffende traject.

Artikel 7 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

Lid 1. Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is.

Lid 2. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit maakt het college eerder gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen dan bij overtredingen met een gemiddelde of lage prioriteit. Ook speelt bij de overweging tot het opleggen van een bestuurlijke boete mee, of de houder aantoonbaar inspanningen verricht om de overtreding op te heffen. Tot slot speelt een rol, welke overtredingen in het verleden zijn geconstateerd en in welke mate inspanningen zijn verricht om deze overtredingen op te lossen.

Uit het afwegingsoverzicht blijkt, dat het college ook een bestuurlijke boete kan opleggen bij overtreding van een norm zoals genoemd onder ‘overige overtredingen. Deze overige overtredingen betreffen

  • -

    het niet melden van wijzigingen als bedoeld in de artikelen 1.47 en 2.4 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,

  • -

    de verplichtingen op grond van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht,

  • -

    het exploiteren in strijd met artikel 1.45 of 2.2 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,

  • -

    het niet naleven van een aanwijzing of bevel als bedoeld in de artikel 1.65 en 2.23 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en

  • -

    het niet nakomen, dan wel in strijd handelen met een verbod krachtens artikel 1.66 en 2.24 van laatstgenoemde wet.

Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete

Lid 1 In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.

Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.

Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.

Prioritering

Boetebedrag

Hoog

€ 1.000,- tot € 8.000,-

Gemiddeld

€ 750,- tot € 3.000,-

Laag

Maximaal € 1500,-

Uitzonderingen hierop zijn:

  • In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.

  • Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, als mede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.

Lid 2. Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.

Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.

Artikel 9 Recidive/verzwaring

Lid 1. Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.

In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.

Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.

Lid 2. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.

Artikel 10 Samenloop

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 11 Geen Handhaving

Bij de formatie van een oudercommissie speelt de omvang van de voorziening een rol. Bij kleinschalige opvang zijn ouders minder genegen zich op te geven voor een oudercommissie – de lijntjes zijn kort en men kent elkaar. Ook een aantal andere factoren hebben invloed op de bereidheid van ouders tot deelname aan zo’n commissie. Daarom wordt niet handhavend opgetreden bij het ontbreken van een oudercommissie onder voorwaarde dat de houder kan aantonen zichtbare inspanningen te verrichten om alsnog deze commissie in te stellen:

  • -

    aandacht voor de oudercommissie op de website van de houder

  • -

    aandacht voor de oudercommissie in de kwartaalnieuwsbrieven (of ander communicatiemiddel richting ouders)

  • -

    posters met aandacht voor de oudercommissie duidelijk zichtbaar op betreffende locatie

  • -

    aandacht voor de oudercommissie aantoonbaar opgenomen als onderdeel van de intakeprocedure.

  • -

    aandacht voor de oudercommissie tijdens de jaarlijkse oudergesprekken (in groepsverband)

  • -

    de pedagogisch medewerkers zijn op de hoogte van het doel en belang van de oudercommissie en kunnen ouders hierover informeren

  • -

    de houder heeft een (uitgeschreven) uitnodigend en uitdagend ouderparticipatiebeleid, waarbij de mogelijkheid is opgenomen dat ouderparticipatie op de ouder afgestemd wordt.

Artikel 12 Afwijking van hersteltermijnen

Van de hersteltermijnen, zoals genoemd in artikel 4 lid 5 van de Beleidsregels kan worden afgeweken. Indien de houder wel zichtbaar inspanningen pleegt om de overtreding(en) op te heffen maar hier, door niet hem te wijten externe omstandigheden, meer tijd voor nodig heeft, kan de termijn worden verbreed. Hier kan in beginsel slechts sprake van zijn in bijzondere omstandigheden.

Artikel 13 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Afwegingsoverzicht

#

Domein en voorwaarden

Prioriteit

Bestuurlijke boete

1

Ouders

1.1

Houder heeft een oudercommissie ingesteld

Gemiddeld

€ 2.000,-

1.2

Oudercommissie •  Reglement •  Inhoud reglement •  Voorwaarden oudercommissie •  Adviesrecht oudercommissie

Laag

€ 500,- per voorwaarde met een maximum van € 2.000,-

1.3

Informatie aan de ouders

Laag

€ 500,-

1.4

Het gastouderbureau is goed bereikbaar

Hoog

€ 1250,-

1.5

De houder plaatst het inspectierapport op de eigen website of legt het op een voor ouders, personeel en/of gastouders toegankelijke plaats

Gemiddeld

€ 1000,-

1.6

In de schriftelijke overeenkomst met de vraagouder is duidelijk te zien welk deel van het betaalde bedrag naar GOB gaat en welk deel naar de gastouder (GOB)

Gemiddeld

€ 1000,-

2

Personeel

2.1

Verklaring omtrent gedrag (VOG) • in bezit zijn van VOG • VOG is voor aanvang werkzaamheden overlegd • VOG is bij aanvang werkzaamheden niet ouder dan 2 maanden

Hoog

€ 4.000,- per ontbrekende VOG of VOG die ouder is dan 2 maanden voor aanvang werkzaamheden

2.2

Gebruik voorgeschreven voertaal

Hoog

€ 4.000,-

2.3

Het gastouderbureau draagt er zorg voor dat er per aangesloten gastouder op jaarbasis tenminste 16 uur wordt besteed aan begeleiding en bemiddeling

Gemiddeld

€ 3.000,- per gastouder met < 16 uur

2.4

Passende beroepskwalificatie voor beroepskrachten en gastouders

Hoog

€ 4.000,- per beroepskracht zonder passende beroepskwalificatie € 3.000,- per ontbrekende VVE kwalificatie (indien van toepassing)

2.5

Gastouder beschikt over geregistreerd certificaat eerste hulp aan kinderen bij ongevallen conform de ministeriele regeling

Hoog

€ 2.000,-

2.6

Vrijwilligersbeleid (peuterspeelzalen)

Gemiddeld

€ 3.000,-

2.7

Houder heeft vrijwilligers tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd (peuterspeelzalen)

Gemiddeld

€ 3.000,-

2.8

De houder van een kindercentrum of peuterspeelzaal waar VVE wordt aangeboden stelt jaarlijks een opleidingsplan op

Gemiddeld

€ 3.000,- als geen beleid € 1.000,- als te oud beleid

2.9

De gastouder is goed telefonisch bereikbaar

Gemiddeld

€ 750,-

3

Veiligheid en gezondheid

3.1

Risico-inventarisatie veiligheid •  hebben • maximaal 1 jaar oud • actuele situatie •  plan van aanpak

Hoog

€ 8.000,- indien risico-inventarisatie of het plan van aanpak ontbreekt; € 4.000,- als > dan 1 jaar of niet actuele situatie

3.2

Ongevallenregistratie

Hoog

€ 8.000,-

3.3

De houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een inventarisatie van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s door een bemiddelingsmedewerker van het bureau (samen met gastouder) vóór aanvang van de opvang en daarna jaarlijks voor elke woning waar gastouderopvang plaatsvindt

Hoog

€ 8.000,-

3.4

Risico-inventarisatie gezondheid •  hebben •  maximaal 1 jaar oud •  actuele situatie •  plan van aanpak

Hoog

€ 8.000,- indien risico-inventarisatie of het plan van aanpak ontbreekt; € 4.000,- als > dan 1 jaar of niet de actuele situatie

3.5

Risico-inventarisaties veiligheid en gezondheid beschrijven alle veiligheids- en gezondheidssrisico’s op de vaste thema’s

Hoog

€ 2.000,- per niet beschreven thema

3.6

Personeel kan kennisnemen van risico-inventarisaties

Hoog

€ 2.000,- risico inventarisatie veiligheid € 2.000,- risico inventarisatie gezondheid

3.7

Houder gastouderbureau draagt er zorg voor dat alle aangesloten gastouders handelen naar de opgestelde risico-inventarisaties

Hoog

€ 1.000,- per gastouder die er niet naar handelt

3.8

Risico-inventarisaties zijn inzichtelijk voor vraagouders van gastouderbureau

Hoog

€ 4.000,-

3.9

Meldcode kindermishandeling

Hoog

€ 8.000,-

3.10

Personeel, gastouders zijn op de hoogte van meldcode kindermishandeling en worden door de houder gestimuleerd in kennis en gebruik

Hoog

€ 2.000,-

3.11

Houder gastouderbureau draagt er zorg voor dat alle bij zijn gastouderbureau aangesloten gastouders de meldcode naleven.

Hoog

€ 2.000,-

3.12

Vierogenprincipe is ingevoerd

Hoog

€ 4.000,-

4

Accommodatie en inrichting

Binnenspeelruimte

4.1

Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte

Gemiddeld

€ 2.000,- per ontbrekende ruimte

4.2

Er is ten minste 3,5 m2 binnenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind, waaronder mede begrepen passend voor spelactiviteiten ingerichte ruimtes buiten de groepsruimte (dagopvang + peuterspeelzalen)

Gemiddeld

3-3.5 m2 = € 2.000,- < 3 m2 = € 3.000,-

4.3

Er is ten minste 3,5 m2 passend ingerichte binnenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind (BSO)

Gemiddeld

3-3.5 m2 = € 2.000,- < 3 m2 = € 3.000,-

4.4

De binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.

Gemiddeld

€ 2.000,-

4.5

Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in ieder geval kinderen tot anderhalf jaar (dagopvang + gastouders)

Gemiddeld

€ 2.500,-

4.6

De woning waar gastouderopvang plaatsvindt beschikt over voldoende binnenspeelruimte en buitenspeelmogelijkheden voor kinderen, afgestemd op het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen

Gemiddeld

€ 1.000,- per binnenspeelruimte

€ 1.000,- per buitenspeelruimte

4.7

De woning waar gastouderopvang plaatsvindt is te allen tijde rookvrij

Gemiddeld

€ 1.000,-

Buitenspeelruimte

4.11

Er is ten minste 3 m2 buitenspeelruimte beschikbaar per aanwezig kind

Gemiddeld

2-2.5 m2 = € 1.000,- < 2 m2 = € 2.000,-

4.12

De buitenspeelruimte is toegankelijk

Gemiddeld

€ 1.000,-

4.13

De buitenspeelruimte is aangrenzend aan het kindercentrum (dagopvang)

Gemiddeld

€ 1.000,-

4.14

Aanvullende eisen indien de buitenspeelruimte niet aangrenzend is (BSO)

Gemiddeld

€ 1.000,-

4.15

De buitenspeelruimte is vast beschikbaar voor de buitenschoolse opvang (BSO)

Gemiddeld

€ 1.000,-

4.16

De buitenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid

Gemiddeld

€ 1.000,-

5

Groepsgrootte en beroepskracht-kind-ratio (bkr)

Opvang in groepen

5.1

De opvang vindt plaats in stamgroepen (dagopvang) of basisgroepen (BSO) of vaste groepen (peuterspeelzaal)

Hoog

€ 4.000,-

5.2

De maximale omvang van de stamgroep of basisgroep

Hoog

€ 2.000,- per kind teveel

5.3

De groep bestaat uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen (VVE en psz)

Hoog

€ 2.000,- per kind teveel

5.4

De maximale groepsgrootte per gastouder wordt afgestemd op de leeftijdscategorieën van de kinderen

Hoog

€ 1.000,- per kind teveel

5.5

Ieder kind behoort bij een basisgroep (BSO)

Hoog

€ 4.000,-

5.6

Gebruik maken van extra stamgroep of basisgroep

Hoog

€ 2.000,- indien niet tijdelijk of indien niet vooraf schriftelijke toestemming is van ouders

Vaste beroepskrachten en vaste ruimtes

5.7

Maximaal 3 vaste beroepskrachten per kind (dagopvang, peuterspeelzalen)

Hoog

€ 1.000,-

5.8

Maximaal 2 stamgroepruimtes per kind (dagopvang)

Hoog

€ 1.000,-

Beroepskracht-kind-ratio

5.9

Beroepskracht-kind-ratio (zowel regulier als VVE)

Hoog

€ 5.000,- per ontbrekende beroepskracht

5.10

Als conform de beroepskracht-kind-ratio slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, dan is ondersteuning van deze beroepskracht door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld

Hoog

€ 2.000,-

5.11

Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio bij openingstijden van ≥ 10 uur (dagopvang)

Hoog

€ 2.000,-

5.12

Inzet beroepskrachten in afwijking van de beroepskracht-kind-ratio (BSO)

Hoog

€ 2.000,-

5.13

Indien er meer dan 3 kinderen op het opvangadres aanwezig zijn, dan is ondersteuning van de gastouder door een andere volwassene in geval van calamiteiten geregeld. Deze achterwacht is in geval van calamiteiten binnen 15 minuten op het opvangadres aanwezig.

Hoog

€ 1.000,-

5.14

De achterwacht is telefonisch bereikbaar tijdens de opvangtijden

Gemiddeld

€ 1.000,-

6

Pedagogisch beleid

6.1

Pedagogisch beleidsplan

Gemiddeld

€ 3.000,-

6.2

Inhoud pedagogisch beleidsplan

Gemiddeld

€ 750,- per voorwaar- de met een maximum van € 3.000,-

6.3

Houder draagt zorg voor uitvoering van pedagogisch beleidsplan door personeel, vrijwilligers (peuterspeelzaal) danwel gastouders

Gemiddeld

€ 1.000,-

6.4

Waarborgen emotionele veiligheid

Gemiddeld

€ 1.000,-

6.5

Zorgdragen voor ontwikkeling persoonlijke competentie

Gemiddeld

€ 1.000,-

6.6

Zorgdragen voor ontwikkeling sociale competentie

Gemiddeld

€ 1.000,-

6.7

Zorgdragen voor overdracht van normen en waarden

Gemiddeld

€ 1.000,-

6.8

Het pedagogisch beleidsplan van een gastouderbureau beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de leeftijdsopbouw en aantallen kinderen die door een gastouder worden opgevangen

Hoog

€ 4.000,-

6.9

Het pedagogisch beleidsplan van een gastouderbureau beschrijft in duidelijke en observeerbare termen de eisen die gesteld worden aan de adressen waar opvang plaatsvindt

Hoog

€ 4.000,-

7

Klachten

7.1

Wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz)

Laag

€ 500,- per voorwaarde met een maximum van € 1.500,-

7.2

Klachtenregeling oudercommissie

Laag

€ 500,- per voorwaarde met een maximum van € 1.500,-

8

Administratie gastouderbureau

8.1

Een contract per vraagouder

Gemiddeld

€ 1.000,- per ontbrekende overeenkomst

8.2

Kopieën van de VOG’s van de bij het gastouderbureau werkzame personen en van de aangesloten gastouders en volwassen huisgenoten

Hoog

€ 1.500,- per ontbrekende VOG

8.3

Kopieën van de getuigschriften en/of EVC-bewijsstukken en certificaten Eerste Hulp aan kinderen van de gastouders

Gemiddeld

€ 1.500,- per ontbrekend stuk

8.4

Inzichtelijke betalingen van vraagouders aan gastouderbureau en van gastouderbureau aan gastouders

Gemiddeld

€ 1.500,- per vraagouder/gastouder waarbij niet inzichtelijk is

8.5

Een door de gastouder en bemiddelingsmedewerkers ondertekende versie van de risico-inventarisaties veiligheid en gezondheid en de bijbehorende plannen van aanpak

Gemiddeld

€ 1.500,- per ontbrekend stuk

9

Kwaliteitscriteria gastouderbureau

9.1

De houder draagt er zorg voor dat per gastouder beoordeeld wordt of de samenstelling van de groep kinderen die wordt opgevangen verantwoord is

Hoog

€ 2.000,- per kind teveel

9.2

Overige kwaliteitscriteria gastouderbureau

Gemiddeld

€ 1.250,-

10

Voorschoolse educatie

10.1

Omvang voorschoolse educatie

Gemiddeld

€ 2.000,-

10.2

Voorschools educatieprogramma

Gemiddeld

€ 2.000,-

11

Overige overtredingen

11.1

Schenden medewerkingsplicht artikel 5:20 Awb

Hoog

€ 3.900 (boete tweede categorie)

11.2

Exploitatie zonder toestemming college

Hoog

€ 19.500,- (boete vierde categorie)

11.3

Wijzigingen melden

Hoog

€ 2.000,-

11.4

Overtreden exploitatieverbod

Hoog

€ 19.500,- (boete vierde categorie)

11.5

Niet nakomen afspraak als bedoeld in artikel 167 Wet op primair onderwijs

Hoog

€ 5.000,-