Regeling vervallen per 01-04-2009

Brandveiligheidsverordening 2006

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-03-2009

Intitulé

Brandveiligheidsverordening 2006

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Brandbeveiligingsverordening 2006

Vastgesteld door : d.d. 12 december 2006

Gepubliceerd in de Zandvoortse Courant : d.d. 21 december 2006

Inwerkingtreding : d.d. 1 januari 2007

Registratienr: 2006/12677

Gemeente Zandvoort

Telefoon: 023 574 01 00

Fax: 023 571 37 24

E-mail: info@zandvoort.nl

Internet: www.zandvoort.nl

Postadres: Postbus 2

2040 AA Zandvoort

Bezoekadres: Swaluëstraat 2

Zandvoort

Bankrekening: BNG 28.50.10.034

Registratienr: 2006/12677

INHOUDSOPGAVE

1 DE VERORDENING 2

  • 1.

    1 BEGRIPSBEPALINGEN 2

  • 1.

    2 NORMSTELLING 2

  • 1.

    3 overgangs- en slotbepalingen 6

2 TOELICHTING OP DE VERORDENING 7

  • 2.

    1 aLGEMEEN 7

  • 2.

    2 ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING 7

    DE VERORDENING

    De raad van de gemeente Zandvoort:

    gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2006, nr. 2006/13048;

    gelet op de overwegingen van de commissie Planning en Control van 29 november 2006;

    overwegende dat het:

    gewenst en verplicht is om regels te stellen omtrent het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet en de Zandvoortse bouwverordening is voorzien;

    gelet op Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) en (Stb. 1988, 511), artikel 12 van de Brandweerwet 1985 en artikel 149 van de Gemeentewet;

    besluit de volgende verordening, inclusief toelichting, vast te stellen:

    Brandbeveiligingsverordening 2006.

    BEGRIPSBEPALINGEN

    Begripsbepalingen

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Zandvoort;

    • b.

      de raad: de gemeenteraad van Zandvoort.

    • c.

      inrichting: een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

    NORMSTELLING

    Werkingssfeer

    Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening 2006.

    Vergunning gebruik inrichting

    • 1.

      Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

    • a.

      meer dan vijfentwintig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 8 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan vier personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal worden verschaft,

    • e.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

    • 2.

      Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

    • 3.

      Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

    Weigeren vergunning

    Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

    Artikel 5 Intrekken vergunning

    • 1.

      Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

    • a.

      blijkt dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend;

    • b.

      blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning;

    • c.

      van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden.

    • d.

      van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

    • e.

      het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of veranderingen van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

    Artikel 6 Verplicht aanwezige bescheiden

    In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die belast is met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

    Artikel 7 Gebruikseisen voor inrichtingen

    • 1.

      Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn.

    • 2.

      Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de bouwverordening.

    • 3.

      Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de bouwverordening.

    • 4.

      Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage

    3, buiten toepassing verklaren.

    Artikel 8 Verbod stoffen aanwezig te hebben

    • 1.

      Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

    • 2.

      Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijk en al het andere niet-bedrijfsmatig gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 3 is verleend;

    • c.

      de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel.

    • 3.

      Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

    Artikel 9 Opslag en verwerking stoffen

    Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

    Artikel 10 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

    De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

    Artikel 11 Gebruik middelen en voorzieningen

    Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijk gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

    • a.

      middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

    • b.

      middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

    Artikel 12 Verrichten van werkzaamheden

    Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstel-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

    Artikel 13 Verbod open vuur en roken

    • 1.

      Het is verboden te roken of vuur te hebben;

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van een of meer der stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot en met h;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

    • 2.

      Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester een wethouders ontheffing verlenen.

    Artikel 14 Verboden handelingen met stoffen

    • 1.

      Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

    • 2.

      Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

    • 3.

      Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

    4, Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

    5.Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

    Artikel 15 Melden van brand en broei

    Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

    Artikel 16 Bossen, heidevelden, vennen

    • 1.

      De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van burgemeester en wethouders ontvangen aangetekende brief - de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

    • 2.

      Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

    Artikel 17 Toezicht op de naleving

    Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

    Artikel 18 Strafbepaling

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

    overgangs- en slotbepalingen

    Artikel 19 Overgangsbepalingen (aanvragen om) gebruiksvergunning

    • 1.

      Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoelt in de Brandbeveiligingsverordening Zandvoort 1993, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 29 juni 1993, alsmede enig beroep, ingesteld tegen en beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde Brandbeveiligingsverordening.

    • 2.

      Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 26 van de Brandbeveiligingsverordening 1993 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in art. 3, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1. van de bouwverordening.

    Artikel 20 Inwerkingtreding en citeertitel

    • 1.

      De “Brandbeveiligingsverordening“ vastgesteld bij raadsbesluit van 29 juli 1993 wordt ingetrokken met ingang van de in het tweede lid genoemde datum.

    • 2.

      Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2007.

    • 3.

      Deze verordening wordt aangehaald als “Brandbeveiligingsverordening 2006”.

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 december 2006

    De griffier, De voorzitter,

    TOELICHTING OP DE VERORDENING

    ALGEMEEN

    De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven: de brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet. Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan is de brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd. De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans die 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen', die geen bouwwerk zijn.

    De vergunningplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel 3 wordt voldaan. De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning. Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315).

    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

    Artikel 2 Werkingssfeer

    De in artikel 1 bedoelde 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen' is een ruime omschrijving. Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de bouwverordening. In dit verband ware te denken aan alle 'bouwwerken' die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants.

    Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de bouwverordening. Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, 209. Daarin werd uitgemaakt 'dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip "gebouw" en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond'. Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen, teneinde afdrijven te voorkomen. Het valt te verwachten dat bij een 'minder losse verbinding' de bouwsels onder de werking van de Woningwet zullen vallen. Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest)tenten e.d.

    Artikel 3 Vergunning gebruik inrichting

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals voorschriften met betrekking tot:

    • -

      stoffering en versiering;

    • -

      uitgangen en vluchtwegen;

    • -

      installaties;

    • -

      standbouw, podia, kramen e.d.;

    • -

      verbrandingsmotoren;

    • -

      verbod voor open vuur en vuurwerk;

    • -

      bewaking en controle;

    • -

      ventilatie en werkzaamheden;

    • -

      brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

    • -

      opstellingsplannen;

    • -

      afval;

    • -

      doorlopend toezicht;

    • -

      brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

    • -

      het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid.

    Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

    Artikel 4 Weigeren vergunning

    Weigeringsgronden zijn in artikel 4 niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kunnen zijn:

    • a.

      voor de constructies - het Bouwbesluit en de bouwverordening;

    • b.

      voor het gebruik - de bijlagen van bouwverordening en van de toelichting op de (model-)bouwverordening 1992.

    De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid. Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF (Nationaal Bibliotheek Fonds) uitgeeft in de serie 'Een brandveilig gebouw .......'. Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen e.d.) niet mogelijk.

    Artikel 7 Gebruikseisen voor inrichting

    Alleen de in artikel 3 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 7 vindt de brandveiligheid van niet vergunningplichtige inrichtingen regeling.

    Artikel 17 Toezicht op de naleving

    Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de gemeentelijke organisatie verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening. In de toelichting op de (model-)bouwverordening is vermeld dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventie voorschriften. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van het bouw- en woningtoezicht. Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening en van andere verordeningen een coördinatie tot stand te brengen. voor de opsporing van (onder meer) de in de brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986, 247).