Beheersverordening begraafplaatsen gemeente Aalten 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening begraafplaatsen gemeente Aalten 2014.

De raad van de gemeente Aalten;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 oktober 2013;

gelet op het bepaalde in de Wet op de lijkbezorging;

Besluit:

vast te stellen de:

Beheersverordening begraafplaatsen gemeente Aalten 2014.

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    begraafplaatsen:

    De gemeentelijke begraafplaatsen als bedoeld in artikel 33 van de

    Wet op de lijkbezorging:

    . Begraafplaats Berkenhove, Aalten

    . Begraafplaats Piet Heinstraat, Aalten

    . Begraafplaats Varsseveldsestraatweg, Aalten

    . Begraafplaats Kloosterdijk, Bredevoort

    . Begraafplaats Prins Mauritsstraat, Bredevoort

    . Oude begraafplaats, Kerkhofpad, Dinxperlo

    . Nieuwe begraafplaats, Aaltenseweg, Dinxperlo

    De bijzondere begraafplaatsen als bedoeld in artikel 37 van de Wet op de lijkbezorging.

  • b.

    graf: een zandgraf of keldergraf;

  • c.

    grafkelder: een zich al dan niet (gedeeltelijk) boven de grond bevindende betonnen, gemetselde of andere duurzame constructie die ruimte biedt aan een of meer keldergraven door het begraven van lijken en/of het bijzetten van asbussen/urnen;

  • d.

    asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • e.

    urn: een voorwerp ter berging van een of meer asbussen;

  • f.

    particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • ·

      het doen begraven en begraven houden van één of meer lijken;

    • ·

      het doen bijzetten en bijgezet houden van één of meer asbussen met of zonder urnen;

    • ·

      het doen verstrooien van as.

  • g.

    verstrooiingsplaats: een deel van de begraafplaats dat door het college is aangewezen als plek om permanent crematie as te verstrooien.

  • h.

    grafbedekking: een gedenkteken, zerk of winterharde beplanting op een graf, dan wel een combinatie daarvan;

  • i.

    beheerder: de ambtenaar die krachtens mandaat van het college belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats of degene die hem vervangt;

  • j.

    rechthebbende: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een particulier graf, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden;

  • k.

    verzamelgraf: Een door het college aangewezen deel van de begraafplaats waarin de uit geruimde graven afkomstige menselijke resten of asbussen/urnen worden herbegraven.

HOOFDSTUK 2. OPENSTELLING, ORDE EN RUST OP DE BEGRAAFPLAATS

Artikel 2. Openstelling begraafplaatsen

  • 1. De begraafplaats is voor eenieder dagelijks toegankelijk gedurende de periode van zonsopgang tot zonsondergang.

  • 2. Ter handhaving van de orde en rust op de begraafplaats kunnen de toegangen tijdelijk worden gesloten.

  • 3. Het is verboden gedurende de tijd dat de begraafplaats niet voor het publiek geopend is, zich daarop te bevinden, anders dan voor het bijwonen van een begrafenis of de bezorging van as.

Artikel 3. Ordemaatregelen

  • 1. Bezoekers en personen die werkzaamheden op de begraafplaats hebben te verrichten, zijn verplicht zich in het belang van de orde, rust en netheid te houden aan de aanwijzingen van de beheerder.

  • 2. De beheerder kan personen die zich niet aan de in het eerste lid bedoelde aanwijzing houden van de begraafplaats verwijderen of doen verwijderen.

  • 3. Met uitzondering van voertuigen bestemd voor invalide personen is het verboden zonder toestemming van de beheerder met rijwielen, motorrijtuigen of bespannen rij- of voertuigen op de begraafplaatsen te rijden anders dan ten behoeve van een begrafenis of voor het vervoeren van materialen bestemd voor op de begraafplaats uit te voeren werkzaamheden.

  • 4. Honden zijn op de begraafplaatsen enkel aangelijnd toegestaan.

  • 5. Het is verboden op de begraafplaats:

    • -

      op de grasperken, paden, bloemperken, graven en grafkelders te liggen of te zitten;

    • -

      beplantingen, graftekens, grafversieringen, of gereedschappen weg te nemen of te beschadigen;

    • -

      afgedankte grafversieringen, verwelkte bloemen of enig ander afval op de begraafplaatsen te deponeren anders dan in de daarvoor bestemde afvalbakken.

Artikel 4. Plechtigheden

  • 1. Herdenkingsbijeenkomsten, onthullingen van gedenktekens en dergelijke plechtigheden op de begraafplaats kunnen slechts plaatsvinden nadat deze ten minste zes werkdagen tevoren zijn gemeld aan de beheerder. Datum en uur van de plechtigheid en de wijze waarop deze zal plaatsvinden worden in overleg met de aanvrager door de beheerder vastgesteld.

  • 2. De deelnemers aan de plechtigheid, bedoeld in het eerste lid zijn verplicht zich in het belang van de orde, rust en netheid te houden aan de aanwijzingen van de beheerder.

Artikel 5. Opgravingen en ruimen

Bij het opgraven van lijken en de ruiming van graven zijn geen andere personen aanwezig dan degenen die door de beheerder met deze werkzaamheden zijn belast.

HOOFDSTUK 3. VOORSCHRIFTEN VOOR LIJKBEZORGING

Artikel 6. Kennisgeving begraven en asbezorging, openen en sluiten van het graf

  • 1. Degene die wil doen begraven, as wil doen bijzetten of as wil (doen) verstrooien, geeft daarvan uiterlijk om 12.00 uur van de werkdag voorafgaande aan die waarop de begraving, bijzetting of verstrooiing zal plaatsvinden, schriftelijk kennis aan de beheerder. De zaterdag geldt voor de toepassing van deze bepaling niet als werkdag. Indien de burgemeester toestemming heeft gegeven om het lijk binnen 36 uur na het overlijden te begraven moet de kennisgeving aan de beheerder zo tijdig mogelijk worden gedaan.

  • 2. Het openen van een graf ter begraving of voor het bezorgen van as, en het daarna sluiten van een graf, alsmede het bedienen van de hulpmiddelen mag uitsluitend geschieden door het personeel van de begraafplaats op aanwijzingen en onder toezicht van de beheerder. De nabestaanden kunnen deze werkzaamheden onder toezicht van de beheerder geheel of gedeeltelijk zelf verrichten indien zij hun wens daartoe uiterlijk om 12.00 uur van de voorafgaande werkdag mondeling of schriftelijk aan de beheerder hebben kenbaar gemaakt. De zaterdag geldt voor de toepassing van deze bepaling niet als werkdag. Zij dienen bij deze werkzaamheden de aanwijzingen van de beheerder op te volgen.

Artikel 7. Over te leggen stukken

  • 1. Tot begraving wordt niet overgegaan dan nadat het verlof tot begraven is overgelegd aan de beheerder.

  • 2. Indien de begraving of de bezorging van as in een particulier graf zal plaatsvinden, dient een machtiging daartoe, uiterlijk om 12.00 uur van de werkdag voorafgaande aan de die waarop de begraving of bezorging zal plaatsvinden, aan de beheerder te worden overgelegd ondertekend door de rechthebbende of, indien deze is overleden, door degene die in de uitvaart voorziet.

  • 3. Begraving of bijzetting in een particulier graf waarvan de uitgiftetermijn binnen de wettelijke minimum grafrusttermijn afloopt, kan alleen plaatsvinden onder gelijktijdige verlenging van de uitgiftetermijn met een zodanige periode dat de alsdan resterende uitgiftetermijn ten minste gelijk is aan de wettelijke minimum grafrusttermijn. De verlenging dient te worden aangevraagd door de rechthebbende.

  • 4. De in het vorige lid bedoelde periode van verlenging wordt naar boven toe afgerond op gehele jaren.

  • 5. De beheerder onderzoekt of de overgelegde stukken toereikend zijn.

Artikel 8. Tijden van begraven en asbezorging

  • 1. De tijd van begraven en het bezorgen c.q. verstrooien van as is op werkdagen en zaterdagen van 09.00 tot 16.00 uur tenzij er sprake is van een algemeen erkende feestdag of daarmee gelijk gestelde dag als bedoeld in artikel 3 van de Algemene termijnenwet.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen van deze tijden afwijken.

HOOFDSTUK 4. INDELING EN UITGIFTE VAN DE GRAVEN

Artikel 9. Indeling begraafplaats

Het college kan op de begraafplaats afzonderlijke delen aanwijzen voor:

  • a.

    particuliere zandgraven

  • b.

    particuliere keldergraven

  • c.

    urnenmuren of andere columbariums

  • d.

    verstrooiingsplaatsen

  • e.

    verzamelgraven

Artikel 10. Indeling graven en asbezorging

Op de begraafplaats kunnen worden uitgegeven:

  • a.

    particulier zandgraf voor begraving van maximaal 2 overledenen tot 12 jaar;

  • b.

    particulier zandgraf voor begraving van maximaal 2 overledenen van 12 jaar en ouder;

  • c.

    particulier dubbelbreed zandgraf voor begraving van 4 overledenen;

  • d.

    particuliere gedeeltelijk bovengrondse urnenkelder;

  • e.

    particuliere urnennis in een urnenmuur of ander columbarium.

Artikel 11 Afmetingen van de graven

  • 1. Een zandgraf als bedoeld in artikel 10 sub a heeft een lengte van maximaal 1,50 meter en een breedte van maximaal 60 centimeter.

  • 2. Een zandgraf als bedoeld in artikel 10 sub b heeft een lengte van maximaal 2 meter en een breedte van maximaal 1 meter.

  • 3. Het grondstuk waarop een gedeeltelijk bovengrondse urnenkelder als bedoeld in artikel 10 sub d wordt geplaatst heeft een lengte van 1 meter en een breedte van 1 meter.

  • 4. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in de vorige leden van dit artikel.

Artikel 12. Aantal lijken in een particulier graf, urnenkelder en urnennis

  • 1. In een zandgraf als bedoeld in artikel 10 sub a worden maximaal 2 lijkkisten bijgezet. Daarnaast is het toegestaan om in of op het zandgraf de as van maximaal 2 overledenen bij te plaatsen middels een asbus/urn en/of door verstrooiing.

  • 2. In een zandgraf als bedoeld in artikel 10 sub b worden maximaal 2 lijkkisten bijgezet. Daarnaast is het toegestaan om in of op het zandgraf de as van maximaal 4 overledenen bij te plaatsen middels een asbus/urn en/of door verstrooiing.

  • 3. In een zandgraf als bedoeld in artikel 10 sub a worden maximaal 4 lijkkisten bijgezet. Daarnaast is het toegestaan om in of op het zandgraf de as van maximaal 8 overledenen bij te plaatsen middels een asbus/urn en/of door verstrooiing.

  • 4. In een gedeeltelijke bovengrondse urnenkelder als bedoeld in artikel 10 sub d mogen maximaal 2 urnen/asbussen worden bijgezet.

  • 5. In een urnennis in een urnenmuur of ander columbarium als bedoeld in artikel 10 sub e mogen maximaal 2 asbussen/urnen worden bijgezet.

  • 6. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in de vorige leden.

Artikel 13. Volgorde van uitgifte

  • 1. De particuliere graven worden slechts voor directe begraving dan wel bijzetting en in volgorde van ligging uitgegeven.

  • 2. Het college kan een particulier graf toewijzen anders dan voor directe begraving en buiten de volgorde van uitgifte, indien dit wegens de situatie op de begraafplaats niet bezwaarlijk is.

Artikel 14. Termijnen particuliere graven

  • 1. Het college verleent, voor zover de daartoe bestemde ruimte van de begraafplaats dat toelaat, op een daartoe bij hen schriftelijk in te dienen aanvraag, voor de tijd van tien, twintig of dertig jaar recht op een particulier graf. De termijn begint te lopen op de datum waarop het particuliere graf is uitgegeven.

  • 2. Het in het eerste lid van dit artikel bedoelde recht wordt op aanvraag van de rechthebbende verlengd telkens met een termijn van tien jaar, mits de aanvraag voor het verstrijken van de lopende termijn wordt ingediend.

Artikel 15. Grafkelder

Het college kan aan de rechthebbende op een particulier graf vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkomstig de door het college te stellen voorwaarden.

Artikel 16. Overschrijving van verleende rechten

  • 1. Het recht op een particulier graf kan op aanvraag van de rechthebbende worden overgeschreven op naam van een ander natuurlijk persoon of rechtspersoon.

  • 2. Na het overlijden van de rechthebbende kan het recht op het particuliere graf worden overgeschreven op naam van een natuurlijk persoon of rechtspersoon, indien de aanvraag daartoe wordt gedaan binnen één jaar na het overlijden van de rechthebbende. Indien de overleden rechthebbende in het graf dient te worden begraven, of indien de asbus met zijn resten in het graf dient te worden bijgezet, dient het verzoek tot overschrijving daaraan voorafgaand te worden gedaan.

  • 3. Indien na het overlijden van de rechthebbende de aanvraag tot overschrijving aan het college niet wordt gedaan binnen de in het tweede lid van dit artikel gestelde termijn van één jaar is het college bevoegd het recht op het particuliere graf te doen vervallen.

  • 4. Na het verstrijken van de in het tweede lid genoemde termijn van één jaar kan het college het particuliere graf alsnog op naam stellen van een nieuwe rechthebbende, tenzij dit recht betrekking heeft op een particulier graf dat inmiddels is geruimd.

Artikel 17. Afstand doen van graven

Zonder aanspraak te kunnen maken op enige vergoeding kan de rechthebbende schriftelijk afstand doen ten behoeve van de gemeente van het recht op het particuliere graf. Van de ontvangst van zodanige verklaring doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling aan de rechthebbende.

HOOFDSTUK 5. GRAFBEDEKKINGEN

Artikel 18. Vergunning grafbedekking

  • 1. Voor het hebben van een grafbedekking is een schriftelijke vergunning nodig van het college.

  • 2. De rechthebbende op een particulier graf vraagt de vergunning voor het hebben van een grafbedekking aan.

  • 3. De aanvraag om vergunning moet tenminste 4 weken voor de voorgenomen plaatsing worden ingediend bij het college. Betreft de aanvraag:

    • -

      een te plaatsen gedenkteken en/of zerk, dan wordt in tweevoud een tekening van de plattegrond en de opstanden overgelegd, voorzien van ingeschreven maten en met opgaaf van het te gebruiken materiaal, zo mogelijk onder bijvoeging van een fotografische afbeelding van de opstanden.

    • -

      aan te brengen winterharde beplanting, dan wordt daarbij ingediend een gedetailleerde beschrijving van deze beplanting.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast omtrent de wijze van aanvragen van de vergunning, de aard en de afmetingen van de grafbedekking en de wijze van aanbrengen.

  • 5. Het college kan de vergunning weigeren indien:

    • -

      niet voldaan wordt aan de vastgestelde nadere regels, genoemd in het vierde lid en/of;

    • -

      de grafbedekking afbreuk doet aan het aanzien van de begraafplaats en/of;

    • -

      de duurzaamheid van de materialen onvoldoende is en/of;

    • -

      de constructie van de grafbedekking ondeugdelijk is.

  • 6. Voordat tot daadwerkelijke plaatsing van een gedenkteken en/of zerk of het aanbrengen van een beplanting mag worden overgegaan, dient de verleende vergunning aan de beheerder te worden getoond.

  • 7. Het college kan in bijzondere gevallen ontheffing verlenen van de in dit artikel gestelde eisen.

  • 8. Een ingevolge dit artikel verleende vergunning vervalt van rechtswege wanneer ten behoeve van de gemeente afstand wordt gedaan van het recht tot het uitsluitend begraven in betreffend graf. Bij overschrijving van het recht ten name van een andere rechthebbende, wordt de vergunning geacht van de datum van overschrijven af te zijn verleend aan de nieuwe rechthebbende, die vanaf dat tijdstip aansprakelijk is voor de nakoming van de uit de vergunning voortvloeiende verplichtingen.

Artikel 19. Diefstal en beschadiging van grafbedekkingen en daarop geplaatste losse voorwerpen

Behoudens verwijtbaar handelen of nalaten door de gemeente is de gemeente is niet aansprakelijk voor de beschadiging en/of diefstal van grafbedekkingen of voorwerpen die op de graven zijn geplaatst.

Artikel 20. Onderhoud door rechthebbende

  • 1. Het gedurende de termijn van uitgifte (doen) plaatsen, aanbrengen, herstellen, vernieuwen of verwijderen van de grafbedekking geschiedt door, voor rekening van en voor risico van de rechthebbende.

  • 2. De rechthebbende is verplicht de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen.

  • 3. De (winterharde) beplantingen die in of op de graven worden aangebracht mogen de begrenzingen van het graf niet overschrijden.

  • 4. Indien de rechthebbende nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de niet onderhouden of niet herstelde onderdelen van de grafbedekking dan wel de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 5. De verwijdering vindt niet plaats dan nadat het college de rechthebbende door middel van een verklaring schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de toestand van de grafbedekking. Wanneer het adres van de rechthebbende niet bekend is maakt het college de verklaring bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.

  • 6. Het college kan de rechthebbende per aanschrijving verplichten een beschadiging aan de grafbedekking te herstellen binnen de door het college gestelde termijn indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt of indien de beschadiging van de grafbedekking gevaar oplevert voor derden.

Artikel 21. Niet-blijvende grafbeplanting

Niet-blijvende beplanting op een graf die in een verwaarloosde staat verkeert kan door de beheerder worden verwijderd zonder dat aanspraak kan worden gemaakt op schadevergoeding. Losse bloemen, planten, kransen en dergelijke kunnen, wanneer zij verwelkt zijn, door de beheerder worden verwijderd. Linten, siervazen en andere voorwerpen worden gedurende dertien weken ter beschikking gehouden van de rechthebbende indien deze daartoe tevoren een aanvraag heeft ingediend bij de beheerder.

Artikel 22. Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn

  • 1. Het college kan de grafbedekking na het verstrijken van de termijn van uitgifte van het graf doen verwijderen.

  • 2. Het college maakt het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking ten minste één jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd per brief aan de rechthebbende bekend. Wanneer het adres van de rechthebbende niet bekend is, maakt het college het voornemen tot verwijdering van de grafbedekking gedurende ten minste één jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop de grafbedekking zal worden verwijderd door middel van een bij het graf te plaatsen bordje en op het mededelingenbord bij de ingang van de begraafplaats bekend.

  • 3. Indien de rechthebbende aanspraak wenst te maken op de te verwijderen grafbedekking meldt hij dat schriftelijk aan het college binnen de in lid 2 genoemde termijn. Indien de rechthebbende die aanspraak maakt op de verwijderde grafbedekking deze niet binnen 13 weken na daadwerkelijke verwijdering heeft afgehaald vervalt deze aan de gemeente zonder dat de gemeente tot enige vergoeding is verplicht.

HOOFDSTUK 6. BIJZONDERE BEGRAAFPLAATSEN OP EIGEN GROND.

Artikel 23 Bijzondere begraafplaatsen op eigen grond

  • 1.

    De gemeenteraad houdt bij de toepassing van de bevoegdheid tot aanwijzing van grond voor het aanleggen of uitbreiden van een bijzondere begraafplaats als bedoeld in artikel 40 lid 1 van de Wet op de lijkbezorging de in de toelichting op dit artikel opgenomen beleidsregels in acht indien het betreft een door een natuurlijk persoon ingediend schriftelijk verzoek voor het aanleggen of uitbreiden van een begraafplaats op eigen grond voor één dan wel een zeer beperkt aantal met name genoemde personen.

  • 2.

    De gemeenteraad wijst een verzoek tot aanwijzing als bedoeld in lid 1 af als de begraafplaats niet voldoet aan de bij of krachtens de Wet op de lijkbezorging aan een begraafplaats gestelde vereisten.

  • 3.

    Aan het besluit tot aanwijzing kan de gemeenteraad voorwaarden verbinden.

  • 4.

    Het besluit tot aanwijzing wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Tegen het besluit tot aanwijzing kunnen belanghebbenden binnen 6 weken na datum bekendmaking bedenkingen indienen.

  • 5.

    Het is verboden met de feitelijke aanleg van de begraafplaats te beginnen voordat het besluit tot aanwijzing onherroepelijk is geworden.

HOOFDSTUK 7. RUIMING VAN GRAVEN

Artikel 24. Ruiming, bezorging van overblijfselen en as

  • 1. Het voornemen van het college om een graf te ruimen wordt ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip waarop het graf geruimd zal worden per brief aan de rechthebbende bekend gemaakt. Wanneer het adres van de rechthebbende niet bekend is maakt het college het voornemen tot ruiming gedurende ten minste een jaar voorafgaande aan het tijdstip van ruiming door middel van een bij het graf of gedenkteken te plaatsen bordje en bij de ingang van de begraafplaats op het mededelingenbord bekend.

  • 2. De beheerder draagt er zorg voor dat met de bij de ruiming van het graf nog aanwezige menselijke resten te allen tijde respectvol wordt omgegaan en dat bezoekers van de begraafplaats niet met menselijke resten worden geconfronteerd.

  • 3. De bij de ruiming van het graf nog aanwezige menselijke resten worden begraven en de as wordt verstrooid of bijgezet op het gedeelte van de begraafplaats dat is aangewezen als verzamelgraf.

  • 4. Het college registreert voor zover mogelijk de naam, geboorte- en sterfdatum van de overledenen waarvan de resten zijn herbegraven in een verzamelgraf.

  • 5. De rechthebbende op een particulier graf kan bij de beheerder een aanvraag indienen om de menselijke resten te doen verzamelen om deze opnieuw in dezelfde grafruimte te doen plaatsen dan wel om deze te cremeren of elders opnieuw te doen begraven. De rechthebbende op een particulier urnengraf of particuliere urnennis kan bij de beheerder een aanvraag indienen de asbus ter beschikking te houden om elders bij te zetten of om de as te doen verstrooien.

  • 6. Bij een ruiming worden eventuele overblijfselen van kisten, grafstenen etc. van gemeentewege verwijderd.

HOOFDSTUK 8. IN STAND HOUDEN HISTORISCHE GRAVEN EN OPVALLENDE GRAFBEDEKKING

Artikel 25. Lijst van cultuurhistorische graven

  • 1. Het college houdt een lijst bij van graven die van historische betekenis zijn of waarvan de grafbedekking een opvallende kwaliteit heeft.

  • 2. De Commissie Cultureel erfgoed adviseert het college over het plaatsen van graven op de lijst.

  • 3. Alvorens tot ruiming van graven wordt overgegaan onderzoekt het college of er graven zijn die in aanmerking komen om op de lijst te worden bijgeschreven.

  • 4. Het college beslist over het ruimen van graven en het verwijderen van grafbedekkingen die op de in het eerste lid bedoelde lijst staan.

HOOFDSTUK 9. INRICHTING REGISTER

Artikel 26. Voorschriften register van begraven lijken

Het college stelt voorschriften vast voor het register van de begraven lijken.

HOOFDSTUK 10. MANDAAT EN TOEZICHT

Artikel 27 Mandaat

Het college kan de uitvoering van bepalingen van deze verordening, voor zover die uitvoering tot hun bevoegdheid behoort, overdragen aan een door hen aan te wijzen gemeenteambtenaar.

Artikel 28 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening is belast de beheerder van de begraafplaats.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 29. Intrekking oude beheersverordening en Beleidsregels bijzondere begraafplaatsen op particuliere gronden 2012

De Verordening op het beheer en gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Aalten 2009, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 december 2008, en de Beleidsregels bijzondere begraafplaatsen op particuliere gronden gemeente Aalten, vastgesteld bij raadsbesluit van 16 oktober 2012, worden geacht te zijn ingetrokken indien en zodra deze verordening in werking treedt.

Artikel 30. Overgangsbepaling

  • 1. Besluiten die genomen zijn krachtens de Verordening op het beheer en gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Aalten 2009 gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de Verordening op het beheer en gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Aalten 2009 is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op de aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 31. Strafbepaling

  • 1. Hij die handelt in strijd met de artikelen 3 en 4 lid 2 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

  • 2. Overtreding van artikel 3 en 4 van deze verordening kan worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 32. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014.

Artikel 33. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Beheersverordening begraafplaatsen gemeente Aalten 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Aalten d.d. 26 november 2013.
De voorzitter, G. Berghoef
De griffier, M.A.J.B. Fiering

Toelichting op de Beheersverordening begraafplaatsen gemeente Aalten 2014.

A. ALGEMENE TOELICHTING

Aan de wijziging van de beheersverordening begraafplaatsen liggen de volgende redenen ten grondslag:

 

Wijziging Wet op de lijkbezorging

De Wet op de lijkbezorging is op 12 juni 2009 gewijzigd. De wijziging werd van kracht op 1 januari 2010. Als gevolg van de wijziging dient de bestaande verordening op diverse onderdelen te worden aangepast.

 

Vermindering administratieve lasten

Vele zaken zijn in deze verordening geregeld door middel van een meldingsplicht, zoals het houden van plechtigheden (art. 4), het doen begraven en het doen bijzetten of doen verstrooien van as en het door de nabestaanden zelf openen en sluiten van een graf (art.6). Een melding genereert weinig administratieve lasten. Slechts in twee gevallen dient in deze verordening een vergunning te worden aangevraagd, te weten voor het aanbrengen van een grafkelder (art. 15) en voor het hebben van een grafbedekking (art. 18).

De vergunningsplicht voor het hebben van een grafkelder en -bedekking is in deze verordening gehandhaafd. Controle achteraf met als uiterste consequentie handhaving is, juist bij grafbedekkingen, ongewenst. Het ontwerpen, de aanschaf en de plaatsing van een grafmonument gaat doorgaans met emoties gepaard. Wanneer achteraf blijkt dat het monument niet aan de eisen voldoet is het onwenselijk om nabestaanden alsnog te vragen het gedenkteken aan te passen of te verwijderen.

 

Masterplan lijkbezorging

Op 21 februari 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met de startnotitie voor het project Masterplan lijkbezorging. Aan de hand van dit masterplan wordt er onder meer naar gestreefd om op lange termijn de begraafcapaciteit in de gemeente Aalten te waarborgen en de kosten gepaard gaande met de lijkbezorging in brede zin te beheersen. Op 16 oktober 2012 heeft de gemeenteraad ingestemd met een gewijzigde planning en fasering van het project Masterplan lijkbezorging. Waar wenselijk en mogelijk is bij de redactie van onderhavige beheersverordening rekening gehouden met het belang van de realisering van de doelstellingen van het masterplan. De beheersverordening kan in dat opzicht worden gezien als één van de samenstellende onderdelen van het masterplan.

Op 16 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van Aalten de “Beleidsregels bijzondere begraafplaatsen op particuliere gronden gemeente Aalten” vastgesteld. Vanwege de inhoudelijke verbondenheid zijn deze beleidsregels, gewijzigd en uitgebreid, in deze verordening geïntegreerd (Hoofdstuk 6 in combinatie met de toelichting daarop).  

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING  

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN  

Artikel 1. Begripsbepalingen.

In artikel 1 worden de gebruikte begrippen gedefinieerd.

 

Onder sub a. worden de gemeentelijke begraafplaatsen opgesomd waarvoor deze verordening geldt. Tevens wordt aangegeven dat onder “begraafplaatsen” ook de bijzondere begraafplaatsen als bedoeld in artikel 37 e.v. van de Wet op de Lijkbezorging worden begrepen.

 

b en c. Onder een “graf” wordt in de systematiek van deze verordening verstaan elke voorziening voor de bezorging van een lijk of van crematie-as. Een graf is óf een zandgraf óf een keldergraf. Van een zandgraf is sprake wanneer de lijkkist of asbus/urn direct wordt omsloten door aarde of crematie as direct wordt verstrooid op of in de aarde. Van een keldergraf is sprake wanneer de lijkkist of asbus/urn wordt geplaatst in een bouwkundige constructie. Deze bouwkundige constructie wordt aangemerkt als grafkelder.

 

Grafkelders worden in de praktijk steeds vaker gebruikt. Op grond van artikel 15 van de verordening kan het college vergunning verlenen voor het realiseren van een grafkelder in een zandgraf (in de zin van grafruimte). Grafkelders ten behoeve van de bijzetting van asbussen/urnen kunnen ook (gedeeltelijk) bovengronds worden geplaatst, al dan niet als onderdeel van een muur of wand. Urnennissen in een urnenmuur of in enige andere constructie bedoeld voor het bijzetten van meerdere asbussen/urnen (columbarium) worden in het kader van deze verordening ook als keldergraven aangemerkt. Dit geldt eveneens voor het bijzetten van een of meer asbussen/urnen in de vrijstaande, gedeeltelijk bovengrondse betonnen urnkeldertjes met een granieten dekplaat als bedoeld in artikel 10 sub d en de in het verleden uitgegeven “columbariumelementen” (bovengrondse holle zuiltjes die over de asbus/urn worden geplaatst). 

 

f. Een particulier graf werd voorheen meestal aangeduid als ‘eigen’ graf. Ook in het algemeen spraakgebruik wordt de term ‘eigen graf’ nog altijd gebezigd. De term “particulier graf” sluit echter aan bij de terminologie van de Wet op de lijkbezorging. De gemeente Aalten geeft geen algemene graven uit, enkel particuliere graven.

Ook wanneer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het (doen) bijzetten en bijgezet houden van een of meer asbussen/urnen in een urnennnis in een columbarium wordt gesproken van een particulier graf.

De mogelijkheid wordt geboden as te (doen) verstrooien in of op de particuliere graven. Bij keldergraven, zeker wanneer deze onderdeel zijn van een muur of wand, is dit echter vaak bezwaarlijk.

j. De term rechthebbende is nader gedefinieerd. De rechthebbende is bij de gemeente als zodanig geregistreerd.

HOOFDSTUK 2. OPENSTELLING, ORDE EN RUST OP DE BEGRAAFPLAATS  

Artikel 2. Openstelling begraafplaatsen

Dit artikel maakt het de beheerder tevens mogelijk de begraafplaats geheel of gedeeltelijk te sluiten bijvoorbeeld wanneer dit voor het ruimen van graven noodzakelijk is.

Artikel 3. Ordemaatregelen

De verordening bevat gedragsvoorschriften voor hen die van de begraafplaats gebruik maken, in het belang van orde, rust en netheid. Tegen overtreding van de voorschriften is straf bedreigd. De politie kan als gevolg van de strafbedreiging tegen ordeverstoringen optreden en zo nodig proces verbaal opmaken.

De in vorige verordening opgenomen bepaling dat personen die werkzaamheden aan grafbedekkingen op de begraafplaats hebben te verrichten daarvoor toestemming van het college dienen te vragen is geschrapt. De eis was gesteld in het kader van de openbare orde: Steenhouwers en hoveniers moeten zich er steeds van bewust zijn dat hun werkzaamheden storend kunnen zijn voor rouwenden en tijdens uitvaartplechtigheden. De bevoegdheid van de beheerder om personen weg te sturen als zij zich niet aan zijn aanwijzingen houden biedt echter, samen met de verbodsbepalingen, voldoende mogelijkheden om tegen ongewenste activiteiten op te treden.

Artikel 4. Plechtigheden

Met dit artikel wordt beoogd plechtigheden ordelijk te doen verlopen. Door te eisen dat de mededeling zes werkdagen vooraf moet plaatshebben, kan worden voorkomen dat de plechtigheid samenvalt met een begrafenis. Een begrafenis dient volgens de wet uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden te geschieden.

Bijeenkomsten die het karakter van een plechtigheid te buiten gaan, kunnen het karakter hebben van een openbare manifestatie. Hiervan moet vooraf kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester volgens de Wet openbare manifestaties van 1988 en mogelijk van toepassing zijnde APV-bepalingen.

Artikel 5. Opgravingen en ruimen

Uitdrukkelijk is gesteld dat bij opgraving van een lichaam of bij ruiming van een of meer graven alleen de personen aanwezig mogen zijn die met de werkzaamheden zijn belast.

HOOFDSTUK 3. VOORSCHRIFTEN VOOR LIJKBEZORGING  

Artikel 6. Kennisgeving begraven en asbezorging, openen en sluiten van het graf

Een schriftelijke kennisgeving is nodig omdat duidelijk vast moet liggen wat voor graf er wordt gevraagd.

De as kan volgens artikel 62 van de Wet op de lijkbezorging worden bijgezet in of op een graf dan wel op een afzonderlijke plaats, zoals een urnennis.

Indien de nabestaanden alle of bepaalde werkzaamheden zelf willen verrichten zijn, ook om redenen van veiligheid, toch de aanwijzingen en de hulp van het personeel van de begraafplaats nodig. Het gaat dan vooral om het openen en sluiten van het graf. De werkzaamheden kunnen eventueel door de nabestaanden en het personeel van de begraafplaats samen worden verricht. Zo kunnen de nabestaanden bijvoorbeeld een begin maken. Vervolgens kan het personeel de handelingen verrichten waar ervaring voor nodig is of die van de nabestaanden te zware lichamelijke inspanning vragen. Werkzaamheden als het aanbrengen van de grafranden ter stutting van de grond om het geopende graf en het verwijderen van die randen voor het sluiten van het graf zullen door het personeel moeten worden verricht.

Artikel 7. Over te leggen stukken

De Wet op de lijkbezorging schrijft voor dat de behandelende arts of de gemeentelijke lijkschouwer een verklaring van overlijden afgeeft aan de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 12). Vervolgens geeft deze schriftelijk verlof tot begraven of cremeren (artikel 11). Dit verlof dient te worden overgelegd aan de beheerder. Door de medewerking aan de begrafenis te weigeren wanneer dit verlof niet in zijn bezit is voldoet de beheerder aan de wettelijke vereisten.

De bezorging van as omvat zowel het bijzetten als de verstrooiing.

Er mag van worden uitgegaan dat het stoffelijk overschot van de rechthebbende zelf in het particuliere graf mag worden bijgezet (lid 2). Het verzoek tot overschrijving van het recht dient in dit geval wel vóór de bijzetting te worden gedaan volgens artikel 16, tweede lid.

De wettelijke minimum grafrusttermijn (lid 3) is de termijn dat een lijk volgens de wet ten minste begraven moet blijven voordat het mag worden geruimd. Het is voorgekomen dat in particuliere graven begravingen of bijzettingen betrekkelijk kort voor het aflopen van de uitgiftetermijn plaatsvonden. Daarom is vastgelegd dat in dergelijke gevallen begraving of bijzetting alleen kan plaatsvinden onder gelijktijdige verlenging van de uitgiftetermijn. Uiteraard zal die verlenging dan een periode moeten omvatten die de alsdan resterende uitgiftetermijn ten minste gelijk maakt aan de wettelijke minimum grafrusttermijn, te weten 10 jaar.

Artikel 8. Tijden van begraven en asbezorging

Artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging verplicht tot de mogelijkheid van begraven op iedere dag gedurende een bij gemeentelijke verordening te bepalen tijd, met uitzondering van zon- en feestdagen. In de praktijk is het mogelijk om de begraafplaats alleen in bijzondere gevallen op zon- en feestdagen open te stellen.

Een bijzonder geval kan zich voordoen als de burgemeester toestemming heeft gegeven om een lijk binnen 36 uur te begraven. Sommige nabestaanden vragen om deze toestemming om godsdienstige redenen. Daarnaast kan spoed geboden zijn in geval van lijkvinding.

HOOFDSTUK 4. INDELING EN UITGIFTE VAN DE GRAVEN

Artikel 9. Indeling begraafplaats

Het college kan delen van de begraafplaats aanwijzen die exclusief bedoeld zijn voor een bepaalde wijze van lijkbezorging.   Uit de begripsbepalingen van artikel 1 volgt dat onder particuliere keldergraven ook de gedeeltelijk bovengrondse urnenkelders worden verstaan.   Onder columbarium (dat letterlijk “duiventil” betekent) wordt doorgaans verstaan een muur of andere gebouwde constructie waarin zich nissen voor de bijzetting van asurnen bevinden. Het gebruiksrecht van de verschillende nissen wordt voor een bepaalde termijn verleend aan verschillende rechthebbenden. In het kader van deze verordening wordt onder een columbarium tevens verstaan elk bouwwerk waarin particulieren voor een bepaalde termijn het recht kunnen verwerven dat bouwwerk mede, dat wil zeggen naast andere rechthebbenden, te gebruiken voor de bijzetting van asbussen/urnen, zonder dat er per se sprake is van afzonderlijke nissen.

Artikel 10. Indeling graven en asbezorging

Naast de particuliere zandgraven noemt dit artikel de verschillende andere soorten van voorzieningen op de begraafplaats. In verband met de grondwaterstand worden op de begraafplaatsen van de gemeente Aalten maximaal twee lijkkisten bovenop elkaar begraven. Op sommige begraafplaatsen is de waterstand echter zodanig, dat het op basis van het Besluit op de lijkbezorging slechts is toegestaan één kist in een graf te plaatsen. Een zandgraf kan ook worden gebruikt voor het bijzetten van asbussen/urnen, al dan niet in combinatie met het begraven van lijken. Het is mogelijk in een zandgraf een grafkelder te stichten. Zie artikel 15. Op die delen van de begraafplaatsen die zijn aangewezen voor de bijzetting van asbussen/urnen in urnenkelders is bijzetting slechts toegestaan in de standaard betonnen, gedeeltelijk bovengrondse urnenkeldertjes met een granieten dekplaat (artikel 10 sub d). Indien nabestaanden niet kiezen voor deze standaard urnenkelder maar bijzondere wensen hebben wat betreft de plek waar de as van overledenen wordt bijgezet dan bestaat de mogelijkheid de as bij te zetten in een zandgraf van standaard afmetingen (zie artikel 11) en daarop een grafbedekking naar eigen keuze te plaatsen. Uiteraard dienen daarbij ook de geldende regels voor grafbedekkingen in acht te worden genomen.

 

Artikel 11 Afmetingen van de graven

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 12. Aantal lijken in een particulier graf, urnenkelder en urnennis

Het Besluit op de lijkbezorging van 4 december 1997 bevat in artikel 5 de bepaling dat er ten hoogste drie lijken boven elkaar mogen worden begraven. Met het oog op de grondwaterstand is het op de Aaltense begraafplaatsen in beginsel toegestaan maximaal 2 lijkkisten boven elkaar in een graf te plaatsen. Op sommige begraafplaatsen is de waterstand echter zodanig, dat het slechts mogelijk is één kist in een graf te plaatsen.  

Artikel 13. Volgorde van uitgifte

Een graf zal alleen buiten de volgorde van ligging worden toegewezen als dit niet bezwaarlijk is voor de situatie op de begraafplaats. Hierbij kan worden gedacht aan het aanzicht van de begraafplaats.

Artikel 14. Termijnen particuliere graven

Volgens artikel 28, eerste lid van de Wet op de lijkbezorging kan het recht op een graf voor ten minste tien jaar worden verleend. Voorts kan, wanneer sprake is van verlenging, de houder van de begraafplaats bepalen dat de periode van verlenging niet korter is dan vijf jaar en niet langer dan twintig jaar.

 

Voorheen werd een rechthebbende enkel de mogelijkheid geboden een particulier grafrecht te verwerven voor een primaire uitgiftetermijn van (minimaal) dertig jaar. In deze verordening wordt de rechthebbende een keuzemogelijkheid geboden tussen tien, twintig of dertig jaar. De keuze voor een termijn van tien jaar kan bijvoorbeeld ingegeven zijn door de wens het graf te laten ruimen na ommekomst van de wettelijke grafrusttermijn van tien jaar. Ook kan een belanghebbende uit het oogpunt van kostenspreiding kiezen voor een primaire uitgiftetermijn van tien jaar en vervolgens verlenging daarvan met telkens tien jaar.

 

Soms verkeren rechthebbenden in de onjuiste veronderstelling dat de uitgiftetermijn pas begint te lopen op het moment van de eerste begraving of bijzetting. Daarom is de laatste zin in het eerste lid van artikel 14, betreffende de aanvang van de termijn, opgenomen.

De Wet op de lijkbezorging bepaalt in artikel 28 dat vanaf twee jaar voor het verstrijken van de lopende termijn verlenging van de termijn kan worden aangevraagd. Binnen een jaar na het begin van deze periode moet, volgens het tweede lid van genoemd wetsartikel, het college de rechthebbende op het graf mededelen dat de termijn gaat aflopen. In het kader van de vermindering van administratieve lasten is de verantwoordelijkheid voor het geven van het juiste adres nu uitdrukkelijk bij de rechthebbende gelegd. Van de houder van de begraafplaats wordt niet méér verlangd dan dat hij het adres uit zijn eigen administratie gebruikt. Tevens ontslaat dit de beheerder van de plicht het GBA-netwerk te (doen) raadplegen. Wanneer niet binnen drie maanden om verlenging van het recht is verzocht, dient de mededeling bekend te worden gemaakt bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats tot aan het einde van de periode dat de rechthebbende om verlenging van de termijn van uitgifte kan vragen.

 

Zie verder voor de bekendmakingen de toelichting op artikel 22.

Indien er ten tijde van de opheffing van de begraafplaats nog rechten op particuliere graven bestaan, zal in overleg met de rechthebbenden moeten worden bezien welke beslissingen er ten aanzien van die graven zullen worden genomen.

Artikel 15 Grafkelder

Wat betreft de aan de vergunning te stellen voorwaarden zoekt het college aansluiting bij de nadere regels die het college op grond van artikel 18 lid 4 heeft vastgesteld omtrent grafbedekking.

Artikel 16. Overschrijving van verleende rechten

Het recht op een particulier graf wordt verleend door een beschikking van het college. Hierin wordt aan de aanvrager het uitsluitend recht gegeven om lijken in een bepaald graf te doen begraven of asbussen/urnen bij te zetten. In juridisch opzicht is een vergelijking mogelijk met de vergunning een standplaats in te nemen op de openbare weg. De koopman mag op een bepaalde plaats staan. Net als bij de standplaatsvergunning steunt het recht om lijken in een bepaald graf – vroeger aangeduid als 'eigen graf' – te begraven op een persoonlijke beschikking. De eigenaar kan zijn recht dus niet verkopen. Het recht kan op verzoek van de rechthebbende wel worden overgeschreven op een ander.

Het is gewenst dat er na overlijden van een rechthebbende een nieuwe rechthebbende wordt aangewezen die de verantwoordelijkheid voor de grafruimte en de daaraan verbonden kosten op zich neemt. De termijn, waarbinnen de aanvraag tot overschrijving kan worden gedaan, is gesteld op één jaar na het overlijden van de rechthebbende. Er is geen reden een langere termijn aan te houden.

Het vierde lid van dit artikel geeft het college de mogelijkheid zo nodig van de genoemde termijn af te wijken.

In het geval dat de stoffelijke resten van de rechthebbende in het graf moeten worden bijgezet dient het verzoek tot overschrijving vóór de bijzetting te worden gedaan. Doorgaans worden, na een overlijden, door de nabestaanden meteen al de noodzakelijke regelingen getroffen. Logischerwijs is dan het aanwijzen van een nieuwe rechthebbende daar één van.

Wanneer nabestaanden ontbreken is er de mogelijkheid de rechten over te schrijven op naam van de notaris die de nalatenschap beheert, of op naam van de Stichting Grafzorg Nederland.

Artikel 17. Afstand doen van graven

Dit artikel is opgenomen om buiten twijfel te stellen dat de rechthebbende afstand van het graf kan doen.

HOOFDSTUK 5. GRAFBEDEKKINGEN  

Artikel 18 Vergunning grafbedekking

Als elke regelgeving voor grafbedekkingen ontbreekt kan het aanzien van begraafplaatsen chaotisch worden. Ook en vooral dienen de veiligheidsaspecten te worden genoemd. Het andere uiterste, een strak keurslijf van bepalingen die elke persoonlijke of kunstzinnige uiting aan banden legt of onmogelijk maakt, moet worden voorkomen. Nabestaanden wordt de nodige vrijheid gegund; de regels beperken zich tot afmetings-, constructie-, en materiaaleisen waaraan de grafbedekking moet voldoen. Deze eisen zijn uitgewerkt in de nadere regels van het college.

Om redenen van uniformiteit wordt geen vergunning verleend voor van de standaard bovengrondse urnenkelder (artikel 10 sub d.) afwijkende modellen. Wanneer nabestaanden niet kunnen instemmen met een standaard urnenkelder is er een alternatief: ze kunnen een zandgraf kopen waarin de asbussen/urnen worden bijgezet en daarop een grafbedekking naar eigen keuze plaatsen. Deze grafbedekking moet wel voldoet aan de door het college gestelde nadere regels als bedoeld in lid 4.

De vergunningseis omvat zowel het gedenkteken/zerk als de winterharde beplantingen. Zie de begripsbepalingen in artikel 1 sub h.

Als er geen grafbedekking wordt aangebracht zal wel moeten worden aangeduid dat er iemand begraven ligt om te voorkomen dat bezoekers ongewild over het graf lopen. Uit een aanduiding bij het graf en uit de administratie zal voorts moeten blijken wie daar begraven is.

 

Artikel 19. Diefstal en beschadiging van grafbedekkingen en daarop geplaatste losse voorwerpen

Het is redelijkerwijs niet mogelijk voortdurend toezicht te houden op de begraafplaats. Voor beschadiging en diefstal van grafbedekkingen en op graven geplaatste bloemstukken, lantaarns e.d. door natuurgeweld of door derden kan de gemeente dan ook niet aansprakelijk worden gesteld.

Artikel 20. Onderhoud door rechthebbende

In dit artikel worden de rechten en de plichten van de rechthebbende opgesomd.

De eigendom en daarmee ook de risicoaansprakelijkheid van hetgeen op het graf is geplaatst ligt, volgens art. 32a van de Wet op lijkbezorging, bij de rechthebbende. Van natrekking is geen sprake zolang het graf niet geruimd mag worden. Wanneer de staat van de grafbedekking het aanzicht van de begraafplaats schaadt of hinder of gevaar veroorzaakt beschikt het college over bevoegdheden om aan de ongewenste situatie een eind te maken.

Indien er sprake is van verwaarlozing van de grafbedekking kan de beheerder van de begraafplaats de rechthebbende aanspreken en sommeren tot het verrichten van herstelwerkzaamheden aan de grafbedekking. De Wet op de lijkbezorging bepaalt in artikel 28, het vierde tot en met het zevende lid, dat het recht op het graf vervalt wanneer vijf jaar na constatering en bekendmaking van de verwaarlozing niet in het onderhoud is voorzien. Hierbij wordt rekening gehouden met de termijn van grafrust en de uitgiftetermijn van het graf. Voor de procedure wordt verwezen naar artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.

Artikel 21. Niet-blijvende grafbeplanting

In de dagelijkse praktijk rijzen er nog wel eens problemen over verwijderde bloemen en eenjarige planten zoals afrikanen en geraniums. Omdat de bloemen en planten eigendom zijn van de rechthebbende of andere belanghebbenden is een waarschuwing vooraf op zijn plaats. Het zou echter veel te omslachtig zijn genoemde personen steeds per brief te waarschuwen dat de verwaarloosde planten of verwelkte bloemen zullen worden verwijderd. Het verdient aanbeveling om het beleid ten aanzien van de planten en bloemen mee te delen bij de afgifte van de vergunning voor het hebben van een grafbedekking en bekend te maken op het mededelingenbord op de begraafplaats. Het is gewenst om verwelkte bloemen niet te snel te verwijderen omdat gesteld mag worden dat zij passend zijn bij de sfeer van de begraafplaats.

Artikel 22. Verwijdering grafbedekking na verstrijken van de termijn

De rechthebbende dient volgens artikel 28, tweede lid van de Wet op de lijkbezorging ten minste een jaar voor het verstrijken van de termijn van het recht op de hoogte te worden gesteld van dit feit, en van de mogelijkheid verlenging van het recht te vragen. In veel gevallen kan dan gelijktijdig de mededeling worden gedaan dat, wanneer niet om verlenging wordt verzocht, het college opdracht zal geven de grafbedekking na het verstrijken van de termijn te verwijderen en het graf te ruimen. Tevens kan de rechthebbende schriftelijk melden dat hij aanspraak maakt op de te verwijderen grafbedekking. Binnen 13 weken na daadwerkelijk verwijdering dient hij de grafbedekking dan af te halen.

Zie ook artikel 14 en16 met de toelichting en artikel 24.

De grafbedekking kan ook worden verwijderd nadat het college het grafrecht vervallen heeft verklaard omdat er na het overlijden van de rechthebbende niet tijdig een nieuwe rechthebbende is aangewezen (artikel 16, derde lid van deze verordening), of omdat het onderhoud van het graf is verwaarloosd (artikel 28, zesde lid van de Wet op de lijkbezorging en artikel 20 van deze verordening). In dat geval geldt eveneens het vereiste van de voorafgaande mededeling per brief of door het plaatsen van een bordje bij het graf gedurende minstens een jaar. Voor de procedure wordt verwezen naar artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.

Voor relevante wetgeving omtrent eigendom van roerende zaken zie artikel 8, Burgerlijk Wetboek Boek 5 en artikel 5:30 Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 6. BIJZONDERE BEGRAAFPLAATSEN OP EIGEN GROND  

Artikel 23 Bijzondere begraafplaatsen op eigen grond

De Wet op de Lijkbezorging onderscheidt “gemeentelijke” en “bijzondere” begraafplaatsen. Een bijzondere begraafplaats is een begraafplaats die is aangelegd en in stand wordt gehouden door een kerkgenootschap, privaatrechtelijke rechtspersoon of een natuurlijk persoon. Voor de aanleg en het in stand houden van een bijzondere begraafplaats is toestemming van de gemeente nodig.

In het verleden heeft de gemeente Aalten het eigendom, beheer en onderhoud van het merendeel van de oorspronkelijk door met name kerkgenootschappen gestichte bijzondere begraafplaatsen overgenomen. Uitgaande van de systematiek van de Wet op de Lijkbezorging dienen deze van oorsprong bijzondere begraafplaatsen nu aangemerkt te worden als gemeentelijke begraafplaatsen. Gevolg is dat de gemeente Aalten een, vergeleken met andere gemeenten, dienaangaande onevenredig grote structurele taakstelling heeft.   Feitelijk zijn momenteel van de van oudsher in de gemeente aanwezige begraafplaatsen enkel de Joods-Israëlitische begraafplaatsen nog in eigendom van en worden beheerd door privaatrechtelijke rechtspersonen en zijn als zodanig dus aan te merken als bijzondere begraafplaatsen. Daarnaast echter heeft de gemeenteraad op verzoek van natuurlijke personen sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw drie maal een locatie op particuliere grond aangewezen voor het aanleggen van een bijzondere begraafplaats voor één of een zeer beperkt aantal overledenen. Landelijk maar ook lokaal is een lichte stijging waar te nemen van het aantal verzoeken van natuurlijke personen die een particuliere begraafplaats op eigen grond wensen in te richten.

 

In 1991 werd de tot dan toe in de Wet op de Lijkbezorging bestaande mogelijkheid van het zogenaamde familiegraf op eigen grond afgeschaft. De wetgever achtte de nieuwe vestiging van dergelijke rechten niet langer gewenst met het oog op de schaarse ruimte in ons land en de uit dergelijke vestiging voortvloeiende belemmering voor planologische ontwikkeling. Uit de parlementaire geschiedenis betreffende het deel van de Wet op de Lijkbezorging dat betrekking heeft op het aanleggen van bijzondere begraafplaatsen voor één of een zeer beperkt aantal overledenen kan worden afgeleid dat een terughoudende opstelling van gemeenten voor de hand ligt. Tijdens de behandeling van de wet in de Tweede Kamer is door de Minister van Binnenlandse Zaken gesteld, dat hij verwacht dat een gemeenteraad er niet spoedig toe zal overgaan een particulier terrein als bijzondere begraafplaats aan te wijzen. Het zou bij omwonenden op bezwaren kunnen stuiten dat iemand begravingen in zijn “achtertuin” verricht. Wanneer er toch een trend zou ontstaan waarbij er vaker dan incidenteel in eigen grond wordt begraven is er sprake van een ongeordend ruimtegebruik waarbij Nederland versnippert door her en der langdurig gevoelige bestemmingen toe te laten. Dit legt beperkingen op aan en rond de begraafplaats voor ten minste de duur van de grafrusttermijn maar ook daarna, aldus de minister.

Gezien het voorgaande dient de gemeente wat betreft de bijzondere begraafplaatsen een eigen beleid te ontwikkelen waarbij de wettelijk aan begraafplaatsen te stellen eisen (Wet en Besluit op de lijkbezorging en overige relevante wetgeving) worden gerespecteerd en een en ander tevens in te kaderen in haar eigen ruimtelijk ordeningsbeleid. Daarbij is het verstandig ook aansluiting te zoeken bij de Inspectierichtlijn lijkbezorging uit 1999. Deze is sinds 1 januari 2010 formeel vervallen omdat de VROM Inspectie sinds die datum niet meer bestaat. De richtlijn bevat echter een (op expertise en ervaring gebaseerd) toetsingskader dat inhoudelijk onverminderd relevant is.

In artikel 40 van de Wet op de Lijkbezorging is bepaald dat voor het aanleggen of uitbreiden van een bijzondere begraafplaats slechts grond wordt gebruikt die door de gemeenteraad als zodanig is aangewezen. Nu de bevoegdheid tot zo’n aanwijzing ligt bij de gemeenteraad is het ook aan de gemeenteraad om ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid beleidsregels op te stellen. Deze beleidsregels dienen als toetsingskader voor toekomstige verzoeken. Daarmee is voor de toekomst de rechtszekerheid, de rechtsgelijkheid en uniforme besluitvorming zoveel als mogelijk gewaarborgd. Door consequente toepassing van het toetsingskader worden ongewenste precedenten voorkomen.

Op 16 oktober 2012 heeft de gemeenteraad van Aalten de “Beleidsregels bijzondere begraafplaatsen op particuliere gronden gemeente Aalten” vastgesteld. Deze beleidsregels worden, in gedeeltelijk aangepaste en uitgebreide vorm, in artikel 23 van deze verordening en de bijbehorende toelichting geïntegreerd. Met vaststelling van deze verordening vervallen de op 16 oktober 2012 vastgestelde beleidsregels. In lid 2 is, wellicht ten overvloede, aangegeven dat de begraafplaats in ieder geval moet voldoen aan de wettelijke vereisten gesteld bij of krachtens de Wet op de lijkbezorging. In het Besluit op de lijkbezorging worden bijvoorbeeld regels gesteld ten aanzien van de afstand tussen de graven onderling, de minimale laag grond boven het omhulsel van het lijk en het maximaal aantal boven elkaar te begraven lijken. Ook is in het Besluit opgenomen dat een graf zich minimaal dertig centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moet bevinden. De algemene regels die de Wet op de Lijkbezorging en aanverwante regelgeving stelt aan het begraven in het algemeen gelden uiteraard ook voor bijzondere begraafplaatsen. Zo is het bijvoorbeeld ook op een bijzondere begraafplaats verboden een lijk zonder schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand te begraven (artikel 11 Wlb). Het is raadzaam dat de verzoeker een formeel verzoek vooraf laat gaan door principeverzoek zodat van gemeentezijde informeel een inschatting kan worden gemaakt van de kans van slagen. Dit kan in bepaalde gevallen de verzoeker en de gemeente veel vergeefse tijd, moeite en geld besparen.

Beleidsregels bijzondere begraafplaatsen

De navolgende beleidsregels hebben enkel betrekking op het verzoek van een natuurlijk persoon om aanwijzing van een locatie op eigen grond als begraafplaats bedoeld voor één of een zeer beperkt aantal op voorhand aan te duiden personen (personen uit één familie dan wel andere personen die aantoonbaar een bijzondere en sterke verbondenheid hebben met elkaar en met de grond waarop de begraafplaats wordt ingericht). De beleidsregels zijn dus niet van toepassing op een door een kerkgenootschap of een privaatrechtelijke rechtspersoon aan te leggen bijzondere begraafplaats voor een in beginsel onbeperkt aantal niet op voorhand aangeduide personen. Hiervoor is aangeven dat met aanwijzing als begraafplaats terughoudend moet worden omgegaan. Het college dient bij elk verzoek het belang van de aanvrager zorgvuldig af te wegen tegen het maatschappelijk belang dat is gediend bij terughoudende toepassing van de bevoegdheid tot aanwijzing van gronden als begraafplaats.

Criteria verband houdend met de ruimtelijke ordening en de fysieke ruimte

1. De locatie moet gelegen zijn buiten de bebouwde kom als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet.

2. De aanleg en instandhouding van de bijzondere begraafplaats dient in overeenstemming met het vigerend bestemmingsplan te zijn of daarmee in overeenstemming (kunnen) worden gebracht conform de daarvoor in de Wet ruimtelijke ordening voorgeschreven procedure. Voor de mogelijkheid van het in overeenstemming brengen van het bestemmingsplan met het gebruik als begraafplaats is onder meer van belang dat de begraafplaats een zo minimaal mogelijke ruimtelijke relevantie heeft en dat wijzigingen van bestemmingen in de nabije omgeving van de begraafplaats redelijkerwijs niet worden voorzien. De gemeenteraad neemt het besluit omtrent aanwijzing pas nadat de wijziging van het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden. De kosten van de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan worden betaald door de aanvrager.

3. De oppervlakte van het perceel bedraagt minimaal 1 hectare. De afstand van de begraafplaats tot de openbare weg, een perceelgrens met derden en de dichtstbijzijnde woning of een als woon- of gebruiksruimte (recreatief-, bedrijfsmatig gebruik e.d.) in gebruik zijnd gebouw bedraagt minimaal 30 meter. De bijzondere begraafplaats wordt landschappelijk en ruimtelijk ingepast in de omgeving. De wijze van inpassing wordt als voorwaarde opgenomen en nader beschreven in het aanwijzingsbesluit.

4. De locatie mag niet gelegen zijn in een grondwaterbeschermingsgebied.

5. De aanvrager dient bij zijn verzoek gegevens in ten aanzien van de bodemgesteldheid en de waterhuishouding van het terrein. Indien noodzakelijk wordt in de vorm van aan het aanwijzingsbesluit te verbinden voorwaarden aan de aanvrager de verplichting opgelegd de bodemgesteldheid en de waterhuishouding geschikt te maken voor het gebruik als begraafplaats.

6. Binnen een straal van 20 meter van de graven liggen geen ondergrondse kabels of leidingen.

Ad 1. 

Binnen de bebouwde kom is het eigenlijk nooit mogelijk tussen een begraafplaats en andere, daarmee conflicterende bestemmingen (onder andere wonen) een zodanige afstand aan te houden dat deze bestemmingen elkaar niet hinderen. Het aanleggen van nieuwe begraafplaatsen binnen de bebouwde kom is daarom, mede op grond van psychosociale overwegingen, ongewenst.    

Ad 2. 

De in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen procedure tot wijziging van een bestemmingsplan biedt belanghebbenden voldoende rechtsbescherming voor wat betreft aspecten van ruimtelijke ordening. Bedenkingen die geen betrekking hebben op de ruimtelijke ordening kunnen vervolgens nog worden ingebracht tegen het door de gemeenteraad te nemen aanwijzingsbesluit (artikel 40 Wlb) en de toestemming tot ingebruikneming (artikel 41 Wlb). De kosten van de bestemmingsplanwijziging komen voor rekening van de verzoeker omdat aan het besluit een strikt persoonlijk belang ten grondslag ligt.

Ad 3.

De afstand van 30 meter is ontleend aan de Inspectierichtlijn Lijkbezorging. Wat betreft de landschappelijke en ruimtelijke inpassing kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een visuele afscherming van de openbare weg of openbaar toegankelijke terreinen. Ook kan worden gedacht aan een zodanige situering van de begraafplaats dat een solitaire ligging tussen het woonerf en de openbare weg wordt voorkomen door aan te sluiten bij bestaande landschapselementen zoals houtsingels. Voor zover ruimtelijk relevant kan de wijze van inpassing ook vastgelegd worden in het bestemmingsplan.

Ad 4. 

Met het oog op de bescherming van de kwaliteit van het grondwater verbiedt de Provinciale milieuverordening de aanleg van begraafplaatsen in drinkwaterbeschermingsgebieden.

Ad 5. 

Het (van nature aanwezige) bodemmateriaal mag het proces van ontbinding niet in ongunstige zin beïnvloeden. In het aanwijzingsbesluit kan bijvoorbeeld de voorwaarde worden gesteld het terrein uit te graven en de van nature aanwezige grond te vervangen door een geschikte grondsoort (bij voorkeur zand- of zwavelgrond). Een graf dient zich minimaal dertig centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand te bevinden. In verband daarmee kan bijvoorbeeld de voorwaarde worden gesteld dat het terrein wordt opgehoogd. Het proces van ontbinding mag het grond- of oppervlaktewater niet onaanvaardbaar verontreinigen. Het maximaal aantal te begraven lijken geldt daarbij als uitgangspunt. Het aanbrengen van een waterscheiding, drainage of sloot rondom de begraafplaats kan als voorwaarde worden gesteld in het aanwijzingsbesluit.

Ad 6. 

Voorkomen moet worden dat leidingen en kabels niet hersteld of vervangen kunnen worden als gevolg van de wettelijke grafrust. De kosten van het eventueel verleggen van kabels en leidingen zijn voor rekening van de verzoeker.

 

Criteria verband houdend met de persoon van de verzoeker en de overige ter plaatse te begraven personen, de relatie tussen deze personen onderling en de relatie van deze personen met de grond waarop de begraafplaats wordt aangelegd.

1. De verzoeker is eigenaar van de grond en de daarop aanwezige opstallen en als zodanig beschikkingsbevoegd. Grond en opstallen zijn niet belast met zakelijke (zekerheids-)rechten van zodanige aard of omvang dat deze redelijkerwijs een beletsel zijn of kunnen gaan vormen voor een ononderbroken gebruik als begraafplaats voor de duur van 30 jaar. In het schriftelijk verzoek vermeldt de verzoeker eventueel op het perceel of de opstallen rustende beperkt zakelijke rechten. De verzoeker biedt zoveel als redelijkerwijs mogelijk de zekerheid dat gedurende de instandhoudingperiode van de begraafplaats maar in ieder geval gedurende een periode van 30 jaar na de laatste begraving in de juridische en feitelijke toestand van de grond en de daarop aanwezige opstallen geen zodanige veranderingen worden aangebracht dat grond en/of opstallen in strijd geraken met de bij of krachtens de Wet op de lijkbezorging geldende regels, deze beleidsregels of het aanwijzingsbesluit en de daarin gestelde voorwaarden. Hiervoor is uiteengezet dat de gemeente Aalten een onevenredig grote taakstelling heeft op het gebied van begraafplaatsen omdat ze in het verleden het eigendom en daarmee de verplichting tot beheer en onderhoud van het merendeel van de in de gemeente aanwezige (oorspronkelijk) bijzondere begraafplaatsen heeft overgenomen. Daarvan uitgaande is het zeer ongewenst dat die taakstelling nog verder wordt uitgebreid. De verzoeker biedt daarom zoveel als redelijkerwijs mogelijk de zekerheid dat de begraafplaats door hemzelf dan wel zijn rechtsopvolgers op een adequate wijze en voor eigen rekening wordt gerealiseerd, beheerd, onderhouden en opgeheven. De verzoeker verplicht zich eventuele rechtsopvolgers onder algemene of bijzondere titel op de hoogte te stellen van de regels en voorwaarden die de eigenaar/houder van de begraafplaats in acht dient te houden en draagt de verplichtingen aan zijn rechtsopvolgers over.

2. De op de begraafplaats te begraven personen hebben een aantoonbare persoonlijke historische en emotionele binding met de grond. Deze persoonlijke historische en emotionele binding blijkt in ieder geval uit het feit dat de desbetreffende persoon op het perceel langere tijd woonachtig is geweest en daar nog steeds woont. Daarnaast dient de op de begraafplaats te begraven persoon blijk te geven van een intens verlangen, gebaseerd op een levensbeschouwing dan wel een samenhangend geheel van waarden en normen van levensbeschouwelijke aard, om ter plaatse begraven te worden. In het schriftelijk verzoek wordt aangegeven aan hoeveel graven de begraafplaats maximaal ruimte biedt, worden de personalia van de op de begraafplaats te begraven personen vermeld alsmede op grond waarvan deze personen voldoen aan de hiervoor opgenomen kwalificatie.

3. De verzoeker dan wel zijn rechtsopvolger(s) meldt de sluiting van de begraafplaats bij burgemeester en wethouders. In het geval opheffing van de begraafplaats zijn de kosten van eventuele ruiming van graven en herbegraving, bijzetting of crematie van menselijke resten voor rekening verzoeker dan wel zijn rechtsopvolger(s).

 

Ad 1. 

De termijn van 30 jaar is gebaseerd op de wettelijke grafrusttermijn van 10 jaar na begraving van een lijk (artikel 31 lid 2 van de Wet op de lijkbezorging) vermeerderd met de wettelijke termijn van 20 jaar na sluiting van een begraafplaats (artikel 46 lid 2 van de Wet op de lijkbezorging) gedurende welke termijn de begraafplaats onaangeroerd wordt gelaten. Alle omstandigheden in aanmerking nemend dient het redelijkerwijs vast te staan dat de aan te leggen begraafplaats in ieder geval gedurende de wettelijke termijn van grafrust in stand blijft. Het is ongewenst dat de op het perceel of de daarop aanwezige opstallen reeds gevestigde (beperkt) zakelijke rechten (onbedoeld) geheel of gedeeltelijk te niet gaan door aanleg van de begraafplaats. Aan de hand van het bij het verzoek te verstrekken overzicht van beperkt zakelijke rechten kan aan de bijbehorende rechthebbenden eventueel worden gevraagd een verklaring van geen bezwaar af te geven.

Rechtsopvolgers moeten op de hoogte worden gebracht van de omtrent de begraafplaats geldende regels en voorwaarden en dienen deze op hun beurt te respecteren. Dit kan bijvoorbeeld door het opnemen van kettingbedingen in notariële overdrachtsakten.

Ad 3.

De begraafplaats wordt in ieder geval geacht gesloten te zijn als het maximaal aantal toegestane graven is benut. Omdat aan de aanleg van de begraafplaats een puur persoonlijk belang ten grondslag ligt is het niet redelijk dat kosten verband houdend met opheffing van de begraafplaats op de gemeenschap worden afgewenteld.

Lid 3: Overige aan het aanwijzingsbesluit te stellen voorwaarden

De gemeenteraad kan aan het besluit tot aanwijzing overigens elke voorwaarde verbinden die noodzakelijk is ter bescherming van de belangen die artikel 23 van deze verordening en de daarbij behorende, in deze toelichting opgenomen, beleidsregels beogen te beschermen.  

HOOFDSTUK 7. RUIMING VAN GRAVEN  

Artikel 24. Ruiming, bezorging van overblijfselen en as

Volgens artikel 31, tweede lid van de Wet op de lijkbezorging kan een particulier graf alleen geruimd worden met toestemming van de rechthebbende. Het recht op een graf kan echter vervallen na het verstrijken van de termijn of omdat er na het overlijden van de rechthebbende niet tijdig een nieuwe rechthebbende is aangewezen (artikel 16, derde lid van deze verordening). Ook kan het recht vervallen na verwaarlozing van het onderhoud, volgens artikel 28, zesde lid van de Wet op de lijkbezorging en artikel 20 van deze verordening.

De mededeling dat het college voornemens is een graf te ruimen wordt gedaan aan de rechthebbende op een particulier graf.

Eenieder kan van zijn zienswijze doen blijken, bijvoorbeeld omdat het graf van historische betekenis is (zie artikel 25).

Volgens het vijfde lid van artikel 24 kan de rechthebbende vragen om de overblijfselen te doen verzamelen om deze te cremeren, dan wel bij te zetten in een ander graf op dezelfde begraafplaats of over te brengen naar een andere begraafplaats. Ook wordt de mogelijkheid gegeven om de overblijfselen in dezelfde grafruimte te doen plaatsen (het zogenaamde schudden). Het graf wordt dan extra diep uitgegraven en de overblijfselen worden onderin geplaatst. De rechthebbende kan dan vervolgens het graf bestemmen voor andere overledenen. Op deze wijze kan het graf gedurende langere tijd in dezelfde familie blijven.

Met betrekking tot het ruimen is gekozen voor een zorgplicht voor de gemeente, als beheerder van de begraafplaats. Op de beheerder rust de plicht er zorg voor te dragen dat met de menselijke resten welke bij de ruiming van een graf worden aangetroffen te allen tijde respectvol wordt omgegaan. Er dienen bovendien maatregelen te worden getroffen zodat bezoekers van de begraafplaats niet met de menselijke resten worden geconfronteerd. Deze verordening voorziet in de mogelijkheid van het aanwijzen door het college van een deel van een begraafplaats als verzamelgraf.

HOOFDSTUK 8. IN STAND HOUDEN HISTORISCHE GRAVEN EN OPVALLENDE GRAFBEDEKKING  

Artikel 25. Lijst van cultuurhistorische graven

Een graf kan van betekenis zijn vanwege de persoon die er is begraven, maar ook uitsluitend vanwege het gedenkteken. De overledene kan voor de plaatselijke gemeenschap van betekenis zijn geweest. Het gedenkteken kan opvallen door zijn vormgeving en door het gebruikte materiaal.

HOOFDSTUK 9. INRICHTING REGISTER  

Artikel 26. Voorschriften register van begraven lijken

Het college kan ook voorschriften vaststellen betreffende een register van in een verzamelgraf bijgezette menselijke resten afkomstig uit geruimde graven.

Het register van de bezorgde as is niet opgenomen in de verordening aangezien artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging van 4 december 1997 gedetailleerde voorschriften voor dit register geeft.

 

HOOFDSTUK 10. MANDAAT EN TOEZICHT

 

Artikel 27 Mandaat

De gemandateerde bevoegdheden zijn opgenomen in de gemeentelijke lijst van gemandateerde bevoegdheden.

 

Artikel 28 Toezicht

Dit artikel spreekt voor zich.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN  

Artikel 29. Intrekking oude beheersverordening en Beleidsregels bijzondere begraafplaatsen op particuliere gronden 2012

Dit artikel spreekt voor zich.  

Artikel 30. Overgangsbepaling

De overgangsbepaling geldt uiteraard ook voor besluiten die het college dan wel de raad heeft genomen op basis van of krachtens de Beleidsregels bijzondere begraafplaatsen op particuliere gronden gemeente Aalten 2012, vastgesteld door de raad op 16 oktober 2012 en voor verzoeken om besluiten die zijn ontvangen in de periode tussen het raadsbesluit tot vaststelling en de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 31. Strafbepaling

De beheersverordening begraafplaatsen is een besluit van het gemeentebestuur op overtreding waarvan straf is gesteld. Een dergelijk besluit wordt op dezelfde wijze bekendgemaakt als alle overige besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden (zie artikel 139 van de Gemeentewet). Voorts is de gemeente gehouden dit besluit mede te delen aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen, volgens artikel 143 van de Gemeentewet.

Artikel 32. Inwerkingtreding

Ingevolge artikel 142 van de Gemeentewet treden alle verordeningen in werking op de achtste dag na bekendmaking, tenzij daarvoor een ander tijdstip was aangewezen.

Artikel 33. Citeertitel

In de citeertitel wordt een jaartal opgenomen om de betrokken regeling te onderscheiden van de voorgaande regeling.