Regeling vervallen per 05-07-2016

Subsidieverordening BDU Infrastructuur 2011 Stadsregio Amsterdam

Geldend van 01-07-2011 t/m 04-07-2016

Intitulé

Overwegende dat een nieuwe Subsidieverordening BDU Infrastructuur nodig is om aan te sluiten bij beleidsontwikkelingen en gewijzigde wet- en regelgeving in de periode 2004 tot en met 2011 en tevens recht doet aan de principes van goede leesbaarheid en een toegankelijke structuur

De regioraad van de Stadsregio Amsterdam:

Gelezen het voorstel nummer 2011/26 van het dagelijks bestuur;

Gelet op het bepaalde in Wet BDU verkeer en vervoer, hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam;

Besluit:

I. In te trekken de "Subsidieverordening Infrastructuur 2004"en de "Wijzigingsverordening Subsidieverordening Infrastructuur d.d.15 maart 2011";

II. Vast te stellen de "Subsidieverordening BDU Infrastructuur 2011 Stadsregio Amsterdam".

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. ASV: de Algemene Subsidieverordening Stadsregio Amsterdam;

b. Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

c. het Besluit: het Besluit Infrastructuurfonds;

d. BDU: de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer welke op grond van de wet BDU door de Minister aan de Stadsregio Amsterdam wordt toegekend; e. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Stadsregio Amsterdam, als bedoeld in artikel 16 van de Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam;

f. deelnemende gemeente: een aan de Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam deelnemende gemeente, als bedoeld in artikel 1 van de Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam;

g. groot project: een project waarvan de geraamde subsidiabele projectkosten ten minste € 225 miljoen bedragen;

h. klein project: een project waarvan de totale geraamde projectkosten minder dan € 5 miljoen bedragen;

i. middelgroot project: een project waarvan de totale geraamde projectkosten ten minste € 5 en de geraamde subsidiabele projectkosten minder dan € 225 miljoen bedragen;

j. Minister: de Minister van Infrastructuur en Milieu;

m. MIRT: het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu; project: een ondeelbaar, dan wel functioneel samenhangend geheel van werkzaamheden en maatregelen, met als doel de aanleg van publieke verkeersinfrastructuur, als invulling van bereikbaarheids- en / of verkeersveiligheidsdoelstellingen van het RVVP; regionaal project: een klein, middelgroot, groot project of studieproject dat een bijdrage levert aan de doelstellingen op het beleidsveld van bereikbaarheid en verkeersveiligheid zoals vastgelegd in het RVVP.

n. regioraad: het algemeen bestuur van de Stadsregio Amsterdam, als bedoeld in artikel 16 van de Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam;

o. RVVP: het door de regioraad vastgestelde Regionaal Verkeer- en Vervoersplan, zoals bedoeld in de Planwet verkeer en vervoer;

p. Stadsregio Amsterdam; de plusregio, op grond van hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, als bedoeld in artikel 1 van de Gemeenschappelijke regeling Stadsregio Amsterdam;

q. studieproject: (evaluatie)studie opgenomen in het UVP op het gebied van publieke verkeersinfrastructuur;

r. UVP: het Uitvoeringsprogramma als onderdeel van het RVVP dat jaarlijks door de regioraad wordt vastgesteld;

s. Wet: de Wet Infrastructuurfonds;

t. Wet BDU: de Wet BDU verkeer en vervoer;

u. Wgr: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Toepasselijkheid ASV

De ASV is van toepassing op deze verordening, voor zover daarvan in deze verordening niet wordt afgeweken.

Artikel 3 Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op subsidies verstrekt door de Stadsregio Amsterdam voor de uitvoering van regionale projecten, voor zover gelegen in het bestuursgebied van de Stadsregio Amsterdam en die passen in het door de Stadsregio Amsterdam vastgestelde beleid op het gebied van verkeer en vervoer.

Artikel 4 Bevoegdheid subsidieverstrekking

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het verstrekken van subsidie op grond van deze verordening

Artikel 5 Subsidieaanvrager

Op grond van deze verordening kan subsidie worden aangevraagd door:

a. een deelnemende gemeente;

b. de provincie Noord-Holland;

c. een waterschap met een bestuurlijke bevoegdheid in het gebied van de Stadsregio Amsterdam;

d. overige rechtspersonen die eigenaar zijn van publieke infrastructuur welke gelegen is in het gebied van de Stadsregio Amsterdam.

Artikel 6 Projectcategorieën

Voor subsidie komen op grond van deze verordening, de volgende projecten in aanmerking:

a. kleine projecten voor zover opgenomen in de planuitwerkingstabel in het UVP;

b. middelgrote projecten voor zover opgenomen in de planuitwerkingstabel in het UVP;

c. grote projecten, voor zover opgenomen in de planuitwerkingstabel in het UVP en opgenomen in de tabel regionale/lokale infrastructuur van het MIRT; d. studieprojecten, voor zover opgenomen in het UVP

Artikel 7 Grondslag subsidieverlening

De subsidie kan worden verleend op grond van:

a. de werkelijk te maken subsidiabele projectkosten; of

b. een vast bedrag (lumpsum) welke alleen kan worden bijgesteld op grond van wijzigingen in het algemene loon- en prijspeil.

Artikel 8 Subsidieplafond en verdeling beschikbaar bedrag

1. De regioraad stelt jaarlijks voor de verschillende projectcategorieën het subsidieplafond vast.

2. De regioraad neemt jaarlijks op voordracht van het dagelijks bestuur, op hetzelfde moment als de vaststelling van het subsidieplafond zoals bedoeld in lid 1, een subsidieverdeelbesluit waarin de financiële verdeling tussen de projectcategorieën wordt vastgesteld.

3. Bij de verdeling van het beschikbare bedrag voor projectsubsidies, zoals bedoeld in lid 2, wordt rekening gehouden met:

a. de mate waarin een project past binnen het door de Stadsregio vastgestelde beleid op het terrein van verkeer en vervoer;

b. de mate waarin een project bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid en verkeersveiligheid zoals vastgelegd in het RVVP;

c. het stadium van voorbereiding van een project;

d. de hoogte van het subsidiebedrag en het verwachte betalingsschema zoals gevraagd door de subsidieontvanger;

e. de mate van samenhang tussen of synergie met andere beleidsterreinen van de Stadsregio Amsterdam.

4. Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

5. Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar en beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van lid 2 slechts voor zover zij ook gold pop het tijdstip, waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen

Artikel 9 Subsidiepercentages

Het dagelijks bestuur stelt, voorafgaande aan het in behandeling nemen van de aanvraag, de maximum subsidiepercentages vast die gelden voor de verschillende typen projecten.

Artikel 10 Begrotingsvoorbehoud

Subsidies worden verleend onder de voorwaarde dat, voor het deel van de subsidie dat ten laste van een nog niet vastgestelde begroting komt, voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 11 Weigeringsgronden

Naast de in artikel 4.35 van de Awb en artikel 11 van de ASV genoemde gronden kan het dagelijks bestuur een subsidie in ieder geval weigeren indien er een gegronde reden is om aan te nemen dat:

a. de aanvrager de te subsidiëren activiteiten ook zonder de gevraagde subsidie kan verrichten;

b. de aanbestedingsprocedure van het project is gestart op het moment van de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening, dan wel de aanbestedingsprocedure start gedurende de beslistermijn op de aanvraag tot subsidieverlening.

Artikel 12 Bewaarplicht

De subsidieontvanger is verplicht de projectadministratie en de daarbij behorende stukken tot 7 jaar na de subsidievaststelling te bewaren.

Hoofdstuk 2. SUBSIDIËRING KLEINE EN MIDDELGROTE PROJECTEN

Artikel 13 Aanvraagtermijn

1. Een aanvraag om subsidieverlening wordt ingediend:

a. in geval van een klein project binnen 18 maanden na bekendmaking van het besluit tot opname in de planuitwerkingstabel;

b. in geval van een middelgroot project binnen 24 maanden na bekendmaking van het besluit tot opname in de planuitwerkingstabel.

2. Het dagelijks bestuur kan op een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek, dat is ingediend voor afloop van de aanvraagtermijn zoals genoemd in lid 1, uitstel verlenen voor de indiening van een aanvraag tot een nader door haar te bepalen tijdstip.

3. Het dagelijks bestuur beslist op een verzoek zoals bedoeld in lid 2 binnen 6 weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 14 Bij aanvraag om subsidie over te leggen gegevens

1. De aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan besluiten dat aanvragen vanaf een bepaalde datum ook elektronisch kunnen worden ingediend.

2. In geval van een klein project maakt de subsidieaanvrager gebruik van het door het dagelijks bestuur vastgestelde aanvraagformulier.

3. In geval van een middelgroot project overlegt de aanvrager ten minste de volgende gegevens:

a. een beschrijving van het project op hoofdkenmerken;

b. een beschrijving en nadere onderbouwing van de kosteneffectiviteit van de investering en het beoogde doel van het project ten aanzien van de realisering van de bereikbaarheidsdoelstellingen van het RVVP;

c. een beschrijving en onderbouwing van de samenhang van het project met de ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied waarin het project gelegen is ten aanzien van de aspecten planning, kosten en ontwerp;

d. een beschrijving van de samenhang van het project met andere infrastructuur- of ruimtelijke projecten die van invloed zijn op de inhoud, planning en kosten van het project;

e. het vastgestelde definitieve ontwerp van het project inclusief bijbehorende tekeningen;

f. een projectbegroting gebaseerd op het loon- en prijspeil van het jaar van de aanvraag. Deze begroting is zodanig gedetailleerd dat in ieder geval een oordeel kan worden gevormd over de subsidiabiliteit van de kostenposten, overeenkomstig artikel 18 van deze verordening. In de projectbegroting is eveneens opgenomen een financieringsplan met een opgave van:

i. de dekking van de geraamde kosten van het project;

ii.de kostenelementen die ten laste van andere kostendragers en/of andere subsidieregelingen kunnen worden gebracht;

iii. de inkomsten en opbrengsten van het project;

iv. de eigen bijdrage;

v. de gevraagde bijdrage van de Stadsregio.

g. het tijdschema van de uitvoering, evenals de daarbij behorende uitgavenplanning van het project;

h. een beschrijving van de aanbestedingsprocedure en de daartoe behorende planning daarvan. Indien er sprake is van een integrale contractvorming waarbij naast de uitvoering ook het ontwerp en/of beheer en/of exploitatie deel uitmaakt van dezelfde aanbesteding, een nadere motivatie en onderbouwing voor deze afwijkende contractvorm;

i. een beschrijving van de stand van zaken met betrekking tot de voor de uitvoering van het project wettelijk te doorlopen en anderszins noodzakelijke procedures, alsmede een planning van de verwachte afronding van deze procedures;

j. een risicoanalyse in tijd en geld en de bijbehorende beheersingsmaatregelen ten aanzien van wet- en regelgeving, technische aspecten, omgevingsfactoren, financiën en de projectorganisatie;

k. een analyse naar mogelijkheden om aspecten van duurzaamheid toe te passen in het project, met tevens een beschrijving van concrete maatregelen die genomen worden op het gebied van duurzaamheid.

4. Indien de aanvrager de verschuldigde BTW niet kan terugvorderen, op grond van artikel 15 van de Wet op Omzetbelasting 1968, of op grond van de wet op het BTW-compensatiefonds, overlegt hij een schriftelijke verklaring van de belastinginspecteur ter zake van de niet terugvorderbare BTW.

5. Indien de aanvrager de omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op Omzetbelasting 1968 kan terugvorderen en de Belastingdienst een uitspraak heeft gedaan dat er sprake is van een belaste vergoeding, ter zake van de aangevraagde subsidie, overlegt hij deze uitspraak.

6. Het dagelijks bestuur kan de aanvrager verzoeken om, naast de in lid 1, 2 en 3 opgenomen gegevens, aanvullende gegevens te overleggen indien dit noodzakelijk is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag.

Artikel 15 Onvolledige aanvraag

1. Uitsluitend volledige aanvragen worden in behandeling genomen.

2. Indien een aanvraag onvolledig is, verzoekt het dagelijks bestuur de aanvrager schriftelijk om de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens binnen een termijn van 6 weken, gerekend vanaf de dagtekening van het verzoek. 

Artikel 16 Beslistermijn

1. Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag om subsidieverlening:

a. in geval van een klein project binnen 3 maanden;

b. in geval van een middelgroot project binnen 6 maanden.

2. Het dagelijks bestuur kan haar beslissing verdagen met ten hoogste eenmaal de termijn als bedoeld in lid 1 en doet hiervan schriftelijk mededeling aan de aanvrager voor afloop van de in lid 1 genoemde termijn.

Artikel 17 Beschikking tot subsidieverlening

In de beschikking tot subsidieverlening is in elk geval opgenomen.

a. een omschrijving van de activiteiten, de aard, de omvang en het specifieke doel van het project waarvoor de subsidie wordt verleend;

b. het maximum subsidiebedrag;

c. de wijze waarop de subsidie is berekend;

d. de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het project;

e.de geplande uitvoeringstermijn van het project; het moment van de start uitvoering en oplevering;

f. de voorwaarden betreffende het betalen van de subsidie;

g. de verplichtingen van de subsidieontvanger met betrekking tot de eindverantwoording;

h. in geval van een middelgroot project: het verwachte kasritme per uitvoeringsjaar.

 

Artikel 18 Subsidiabele kosten

1. Voor subsidie komen uitsluitend de volgende kostenposten in aanmerking, voor zover deze betrekking hebben op het project en voor zover deze door het dagelijks bestuur aanvaardbaar worden geacht:

a. materialen en werkzaamheden ten behoeve van aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur;

b. bijkomende voorzieningen die nodig zijn om de betrokken infrastructuur na voltooiing zijn functie te kunnen laten vervullen;

c. eventuele hogere investeringskosten bij de aanleg van de betrokken infrastructuur die over een periode van 30 jaar leiden tot een meer dan evenredige besparing op het beheer en onderhoud;

d. met het project direct samenhangende schadevergoeding aan derden;

e. met het project direct samenhangende, overige compensatiemaatregelen;

f. voorlichting over de uitvoering van het project;

g. leges en vergunningen, voor zover door anderen dan de aanvrager geheven, respectievelijk verleend;

h. de verwerving van onroerende zaken met uitzondering van onroerende zaken die reeds in eigendom zijn van de aanvrager dan wel van een andere overheidsinstantie en waarbij geen sprake is van onttrekking aan een winstgevende bestemming, waaronder begrepen grond, opstallen, afkoopsommen en transactiekosten;

i. de werkzaamheden voor het verleggen van kabels en leidingen, exclusief VAT-kosten, rekening houdend met het juridische regime waaronder de kabels en leidingen liggen, evenals materialen voor het verleggen van kabels en leidingen op basis van de rijksregeling NKL 1999. Kosten van gelijktijdige vervanging van te verleggen kabels en leidingen tot een maximum van 50%;

j. groenvoorzieningen tot een maximum van 2% van de subsidiabele kostenposten, genoemd onder sub a en b;

k. onvoorzien tot een maximum van 10% van de kostenposten genoemd onder sub a tot en met j.

2. De subsidie wordt verleend met inachtneming van eisen van functionaliteit en doelmatigheid van het ontwerp.

3. In aanmerking voor subsidie komt tevens de omzetbelasting, betrekking hebbend op de kostenposten genoemd in lid 1, met uitzondering van sub h, voor zover de subsidieontvanger deze niet kan terugvorderen op grond van artikel 15 van de Wet op Omzetbelasting 1968, dan wel geen recht heeft op een bijdrage vanuit het BTW-compensatiefonds (BCF).

4. In aanmerking voor subsidie met een forfaitair percentage van 16% komen tevens de kosten in verband met de voorbereiding, administratie en toezicht over de kostenposten genoemd in lid 1 onder sub a, b en c en de post onvoorzien als bedoeld in lid 1 onder sub k, voor zover betrekking hebbend op de kostenposten in lid 1 onder sub a, b en c.

5. In geval van een middelgroot project komen tevens die kosten voor subsidie in aanmerking die voortvloeien uit jaarlijkse wijziging van het loon- en prijspeil, vanaf het besluit tot subsidieverlening, voor zover verleend door de Minister op grond van het Besluit. In geval bij de verlening van de subsidie de tussentijdse verantwoording verplicht is gesteld, zoals bedoeld in artikel 21 lid 4 van deze verordening, komen de kosten per tussentijdse verantwoording in aanmerking voor een subsidie met een vaste bijdrage van € 3.500,- exclusief BTW.

Artikel 19 Niet subsidiabele kosten

1. De volgende kosten komen niet in aanmerking:

a. kosten ten behoeve van instandhouding, beheer en onderhoud van infrastructuur;

b. kosten welke redelijkerwijs zijn toe te rekenen aan achterstallig onderhoud;

c. kosten van bouwrente;

d. bijkomende kosten met betrekking tot verwerving van onroerende zaken; e. stelposten die niet nader zijn omschreven;

f. kosten van algemene bestuurlijke aard.

2. Bij de bepaling van de hoogte van de subsidiabele kosten worden in elk geval in mindering gebracht:

a. kosten die naar het oordeel van het dagelijks bestuur ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

b. (toekomstige) inkomsten en/of opbrengsten uit het project;

c. subsidiabele projectkosten voor zover door de Stadsregio Amsterdam gemaakt.

Artikel 20 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

1. Het dagelijks bestuur legt bij de subsidieverlening in elk geval de volgende verplichtingen op:

a. de subsidieontvanger is verplicht om met de uitvoering van het project te starten:

i. In geval van een klein project binnen 6 maanden na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening;

ii. In geval van een middelgroot project binnen 12 maanden na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening.

b. inzake het plaatsen en verlenen van opdrachten handelt de subsidieontvanger in overeenstemming met de Europese aanbestedingsrichtlijnen, de nationale wet- en regelgeving en de eigen richtlijnen en beleidsregels;

c. de subsidieontvanger is verplicht de continuïteit van het gebruik van de infrastructurele voorziening, voor het specifieke doel waarvoor subsidie wordt verleend, alsmede de technisch-functionele instandhouding van de betrokken infrastructuur, in voldoende mate te waarborgen;

d. voor de verplichtingen bedoeld in sub c geldt, vanaf de subsidievaststelling, een termijn van:

i. in geval van een klein project 10 jaar;

ii. in geval van een middelgroot project 30 jaar.

e. de subsidieontvanger is gehouden om op de locatie van het project, een bouwbord te plaatsen met vermelding van ‘Subsidieverlener Stadsregio Amsterdam’ of ‘Dit project wordt mede mogelijk gemaakt door de Stadsregio Amsterdam’ inclusief het logo van de Stadsregio Amsterdam.

2. Indien de uitvoering van het project niet binnen de gestelde termijn als bedoeld in lid 1, onder sub a gestart kan worden, dient de subsidieontvanger voor afloop van de gestelde termijn een met redenen omkleed verzoek tot uitstel in bij het dagelijks bestuur;

3. De subsidieontvanger is verplicht wijzigingen in het functioneel programma van eisen en wijzigingen in het technische programma van eisen, of in andere gegevens of bescheiden, welke bij subsidieaanvraag zijn ingediend, voorafgaand aan het dagelijks bestuur ter goedkeuring voor te leggen, voor zover die wijzigingen van invloed zijn op de effectiviteit, de kwaliteit of de fasering van het project;

4. Het dagelijks bestuur beslist op een verzoek zoals bedoeld in lid 2 en 3 binnen 6 weken na ontvangst van dit verzoek.

Artikel 21 Rapportageverplichtingen subsidieontvanger

1. De subsidieontvanger is verplicht het dagelijks bestuur op de hoogte te stellen van de voortgang van het project.

2. In geval van een klein project overlegt de subsidieontvanger:

binnen 4 weken na aanvang van de uitvoering van het project een kopie van het proces-verbaal van aanbesteding en de opdrachtverlening(en); b. binnen 4 weken na definitieve oplevering van het project een kopie van het proces-verbaal van definitieve oplevering.

3. In geval van een middelgroot project stuurt de subsidieontvanger in elk geval twee maal per kalenderjaar een voortgangsrapportage op vanaf het besluit tot subsidieverlening tot de aanvraag tot subsidievaststelling zoals bedoeld in artikel 23 van deze verordening. De voortgangsrapportage dient minimaal te omvatten:

a. het kenmerk en de datum van de beschikking;

b. naam van het project en projectcode;

c. periode waarover wordt gerapporteerd;

d. de actuele voortgang ten aanzien van de technische uitvoering, dan wel de vooraf gedefinieerde prestatieonderdelen;

e. de actuele voortgang ten aanzien van de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten;

f. de actuele voortgang ten aanzien van het kasritme bij de aanvraag om subsidie;

g. het bedrag dat aan voorschot benodigd is; h. een actuele raming van de nog te maken subsidiabele projectkosten;

i. een kopie van het proces-verbaal van aanbesteding(en), de opdrachtverlening(en) en het proces-verbaal van definitieve oplevering(en) voor zover betrekking hebbend op de verslagperiode.

4. In geval van een project waarvan de geplande uitvoeringsperiode langer dan twee volledige kalenderjaren beslaat en de subsidie wordt verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten, kan het dagelijks bestuur in samenspraak met de subsidieontvanger, de subsidieontvanger verplichten om per kalenderjaar een tussentijdse, financiële verantwoording over te leggen. In de tussentijdse verantwoording dienen de totale, werkelijk gemaakte subsidiabele kosten en baten van het project over het betreffende kalenderjaar opgenomen te zijn en vergezeld te worden van een originele, goedkeurende controleverklaring (voorheen accountantsverklaring).

5. De subsidieontvanger dient, binnen 4 maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar, de tussentijdse verantwoording over te leggen.

Artikel 22 Voorschotverlening

1. De subsidieontvanger kan een verzoek tot voorschotverlening indienen. 2. In geval van een klein project gaat het verzoek als bedoeld in lid 1, vergezeld van een afschrift van het proces verbaal van de aanbesteding en alle formele opdrachtverleningen.

3. In geval van een middelgroot project wordt het verzoek als bedoeld in lid 1, vergezeld van de bijbehorende voortgangsrapportage. In aanvulling op artikel 21 lid 3 bevat de voortgangsrapportage in elk geval:

a. in geval de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten: een financieel overzicht met een bijbehorende facturenlijst dat de gerealiseerde voortgang van het project onderbouwd;

b. in geval de subsidie is verleend op basis van een vaste bijdrage: een afschrift van de opdrachtverlening(en) en proces(sen)-verbaal van oplevering van de geleverde (deel)prestaties ter onderbouwing van de gerealiseerde voortgang van het project.

4. De hoogte van het voorschot bedraagt:

a. voor een klein project:

i. in geval de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten 50% van de aantoonbare, aangegane verplichtingen tot een maximum van 50% van de verleende subsidie;

ii. in geval de subsidie is verleend op basis van een vaste bijdrage: tot een maximum van 50% van de verleende subsidie.

b. voor een middelgroot project:

i. in geval de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten tot een maximum van 90% van de verleende subsidie, waarbij het resterende deel van de verleende subsidie niet meer dan € 5 miljoen bedraagt;

ii. in geval de subsidie is verleend op basis van een vaste bijdrage de aantoonbare, gerealiseerde (deel)prestaties overeenkomstig hetgeen in de verleningsbeschikking is opgenomen.

5. Voor een middelgroot project wordt slechts een voorschot verstrekt onder de voorwaarde dat ingestemd wordt met de bijbehorende voortgangsrapportage zoals bedoeld in artikel 21, lid 3 van deze verordening.

6. Indien de voortgangsrapportage zoals genoemd in artikel 21, lid 3 van deze verordening niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het dagelijks bestuur besluiten de eerstvolgende bevoorschotting op te schorten totdat door de subsidieaanvrager aan de verplichting van voortgangsrapportage is voldaan.

7. Indien de verplichte, tussentijdse verantwoording zoals genoemd in artikel 21, lid 4 van deze verordening niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het dagelijks bestuur besluiten de eerstvolgende bevoorschotting op te schorten totdat door de subsidieaanvrager aan de verplichting van tussentijdse verantwoording is voldaan.

8. Het dagelijks bestuur informeert de subsidieontvanger schriftelijk binnen 4 weken na het besluit tot opschorting van de bevoorschotting zoals genoemd in lid 6 en 7.

9. In geval van een middelgroot project kan bij de eerste bevoorschotting, op een gemotiveerd verzoek van de subsidieontvanger, 50% van de bij de verlening van de subsidie forfaitair bepaalde bijdrage in de VAT-kosten als bedoeld in artikel 18, lid 4 van deze verordening, betaalbaar worden gesteld.

10. In geval er bij een middelgroot project sprake is van een snellere voortgang van het project dan voorzien bij de subsidieverlening kan het dagelijks bestuur, in afwijking van lid 2, besluiten het voorschotbedrag te verhogen voor zover dat inpasbaar is binnen de begroting.

Artikel 23 Aanvraag tot subsidievaststelling

1. De subsidieontvanger dient een aanvraag in tot subsidievaststelling:

a. In geval van een klein project:

i. indien de subsidie is verleend op basis van een vaste bijdrage: binnen 3 maanden na definitieve oplevering

ii.indien de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten: binnen 6 maanden na definitieve oplevering

b. In geval van een middelgroot project:

i. indien subsidie is verleend op basis van een vaste bijdrage: binnen 6 maanden na definitieve oplevering

ii. Indien subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten: binnen 12 maanden na definitieve oplevering

2. Op een daartoe strekkend verzoek, ingediend voordat de toepasselijke termijn genoemd in lid 1 wordt overschreden, kan het dagelijks bestuur uitstel verlenen van de indiening van de aanvraag tot een door haar te bepalen tijdstip.

Artikel 24 Bij aanvraag tot vaststelling over te leggen gegevens

1. In geval van een klein project levert de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de navolgende gegevens aan:

a. Indien de subsidie verleend is op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten:

i. een financiële verantwoording vergezeld van een originele, goedkeurende controleverklaring (voorheen accountantsverklaring) betreffende de werkelijk gemaakte, subsidiabele kosten en baten van het project. De controleverklaring wordt opgesteld overeenkomstig het door de beroepsorganisaties van accountants te hanteren model en volgens het dagelijks bestuur vastgestelde controleprotocol;

ii. een prestatieverklaring waaruit blijkt dat de continuïteit van het gebruik van de infrastructurele voorziening, voor het specifieke doel waarvoor subsidie wordt verleend, alsmede de technisch-functionele instandhouding van de betrokken infrastructuur, als bedoeld in artikel 20, lid 1, sub c en d van deze verordening, in voldoende mate is gewaarborgd en waaruit blijkt dat de gesubsidieerde prestatie(s) zijn verricht overeenkomstig de verlening van de subsidie;

iii. voor zover nog niet eerder overgelegd, een afschrift van het proces verbaal van de aanbesteding(en), een afschrift van de opdrachtverlening(en) en een afschrift van het proces-verbaal van de definitieve oplevering(en);

b. indien de subsidie verleend is op basis van een vaste bijdrage:

i. een prestatieverklaring waaruit blijkt dat de continuïteit van het gebruik van de infrastructurele voorziening, voor het specifieke doel waarvoor subsidie wordt verleend, alsmede de technisch-functionele instandhouding van de betrokken infrastructuur, als bedoeld in artikel 20, lid 1, sub c en d van deze verordening, in voldoende mate is gewaarborgd en waaruit blijkt dat de gesubsidieerde prestatie(s) zijn verricht overeenkomstig de verlening van de subsidie;

ii. voor zover nog niet eerder overgelegd, een afschrift van het proces verbaal van de aanbesteding(en), een afschrift van de opdrachtverlening(en) en een afschrift van het proces-verbaal van de definitieve oplevering(en);

2. In geval van een middelgroot project levert de subsidieontvanger bij de aanvraag tot subsidievaststelling de navolgende gegevens aan:

a. Indien de subsidie verleend is op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten:

i. de laatste voortgangsrapportage waarin in elk geval is opgenomen een financieel overzicht met een bijbehorende facturenlijst dat de gerealiseerde voortgang van het project onderbouwd;

ii. een financiële verantwoording vergezeld van een originele, goedkeurende controleverklaring (voorheen accountantsverklaring) betreffende de totale, werkelijk gemaakte, subsidiabele kosten en baten van het project. De controleverklaring wordt opgesteld overeenkomstig het door de beroepsorganisaties van accountants te hanteren model en volgens het dagelijks bestuur vastgestelde controleprotocol;

iii. een prestatieverklaring waaruit blijkt dat de continuïteit van het gebruik van de infrastructurele voorziening, voor het specifieke doel waarvoor subsidie wordt verleend, alsmede de technisch-functionele instandhouding van de betrokken infrastructuur, als bedoeld in artikel 20, lid 1 sub c en d van deze verordening, in voldoende mate is gewaarborgd en waaruit blijkt dat de gesubsidieerde prestatie(s) zijn verricht overeenkomstig de verlening van de subsidie;

iv. voor zover nog niet eerder overgelegd, een afschrift van het proces verbaal van de aanbesteding(en), een afschrift van de opdrachtverlening(en) en een afschrift van het proces-verbaal van de definitieve oplevering(en);

b. indien de subsidie verleend is op basis van een vaste bijdrage:

i. de laatste voortgangsrapportage;

ii. een prestatieverklaring waaruit blijkt dat de continuïteit van het gebruik van de infrastructurele voorziening, voor het specifieke doel waarvoor subsidie wordt verleend, alsmede de technisch-functionele instandhouding van de betrokken infrastructuur, als bedoeld in artikel 20, lid 1 sub c en d van deze verordening, in voldoende mate is gewaarborgd en waaruit blijkt dat de gesubsidieerde prestatie(s) zijn verricht overeenkomstig de verlening van de subsidie;

iii. voor zover nog niet eerder overgelegd, een afschrift van het proces verbaal van de aanbesteding(en), een afschrift van de opdrachtverlening(en) en een afschrift van het proces-verbaal van de definitieve oplevering(en);

Artikel 25 Onvolledige aanvraag tot subsidievaststelling

Indien een aanvraag onvolledig is, verzoekt het dagelijks bestuur de aanvrager om de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens binnen een door het dagelijks bestuur te bepalen termijn, gerekend vanaf de dagtekening van het verzoek.

Artikel 26 Beslistermijn

1. Het dagelijks bestuur stelt de subsidie vast:

a. voor een klein project binnen 3 maanden na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 23 van deze verordening;

b. voor een middelgroot project binnen 6 maanden na ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 23 van deze verordening;

2. Indien niet binnen de in lid 1 genoemde termijn kan worden beslist, kan het dagelijks bestuur de termijn zoals bedoeld in lid 1 eenmaal verdagen. Hiervan doet zij vóór afloop van de in lid 1 vermelde termijn mededeling aan de subsidieontvanger.

Artikel 27 Bijzondere bepalingen betreffende de vaststelling van de subsidie

1. In geval de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten en de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten minder bedragen dan de berekening waarop de verleende subsidie is gebaseerd, wordt de subsidie naar evenredigheid op een lager bedrag vastgesteld.

2. In geval de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten, wordt 50% van de bijdrage in de VAT-kosten zonder nacalculatie vastgesteld in overeenstemming met het in de beschikking tot verlening van de subsidie vermelde bedrag. Het overige deel van de bijdrage in de VAT-kosten wordt vastgesteld aan de hand van de gemaakte subsidiabele projectkosten.

3. Indien de subsidieverlening gebaseerd is op een vaste (lumpsum) bijdrage, vindt er geen nacalculatie plaats op basis van de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten.

4. Indien de aanvraag, als bedoeld in artikel 23, niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het dagelijks bestuur binnen 3 maanden na een eenmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 28 Betaling en terugvordering subsidie

1. Het subsidiebedrag wordt overeenkomstig de subsidievaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

2. De betaling van de subsidie vindt plaats binnen 4 weken na de beschikking tot vaststelling van de subsidie.

3. Indien de subsidie lager wordt vastgesteld dan het totaal van de verleende voorschotten, zal het dagelijks bestuur de ten onrechte betaalde subsidie terugvorderen.

4. De subsidieontvanger dient de ten onrechte ontvangen subsidie binnen 4 weken na datum kennisgeving van het besluit tot subsidievaststelling te restitueren.

Hoofdstuk 3. SUBSIDIËRING GROTE PROJECTEN

Artikel 29 Subsidieaanvraag

De subsidieaanvrager die op grond van het Besluit zowel in aanmerking wil komen voor subsidie uit het MIRT als voor een subsidie van de Stadsregio Amsterdam dient bij het dagelijks bestuur schriftelijk een aanvraag om subsidie in. Deze aanvraag heeft betrekking op zowel het deel van de gevraagde subsidie van het Rijk als op de subsidie van de Stadsregio Amsterdam.

Artikel 30 Bij aanvraag om subsidie over te leggen gegevens

1. Op de aanvraag om subsidieverlening voor een groot project aan het Rijk overlegt de aanvrager de gegevens conform de eisen die de Minister stelt op grond van artikel 4, lid 1 van het Besluit.

2. Op de aanvraag om subsidie voor een groot project aan de Stadsregio Amsterdam zijn de artikelen 13 en 14 van deze verordening, voor zover deze betrekking hebben op een middelgroot project, van overeenkomstige toepassing.

3. Op grond van artikel 12, lid 2 van het Besluit kan de subsidieaanvrager in bijzondere gevallen een met redenen omkleed schriftelijk verzoek indienen bij het dagelijks bestuur om (delen van) het werk reeds aan te vangen voordat een subsidieaanvraag is ingediend.

Artikel 31 Besluit subsidieverlening

1. Voor de projectkosten, die betrekking hebben op de subsidieverlening van de Minister, is het besluit van de Minister van toepassing.

2. Indien de door de Minister verleende subsidiebeschikking dit toelaat zijn de artikelen 15 tot en met 21 van deze verordening, voor zover deze betrekking hebben op een middelgroot project, van overeenkomstige toepassing op grote projecten.

3. Indien de Minister een negatief besluit neemt op de subsidieaanvraag:

a. zal het dagelijks bestuur de aanvrager hiervan binnen 4 weken op de hoogte brengen;

b. kan het dagelijks bestuur het besluit tot opname in de realisatietabel van het UVP in heroverweging nemen. Het dagelijks bestuur informeert de aanvrager hierover schriftelijk binnen 3 maanden na ontvangst van het afwijzingsbesluit van de Minister.

Artikel 32 Bevoorschotting

Indien de door de Minister verleende subsidiebeschikking dit toelaat, is artikel 22 van deze verordening van toepassing, voor zover betrekking hebbend op een middelgroot project, van toepassing op grote projecten.

Artikel 33 Aanvraag tot subsidievaststelling

Indien de door de Minister verleende subsidiebeschikking dit toelaat, zijn de artikelen 23 en 24 van deze verordening, voor zover deze artikelen betrekking hebben op een middelgroot project, van overeenkomstige toepassing op grote projecten.

Artikel 34 Vaststelling van de subsidie

Indien de door de Minister verleende subsidiebeschikking dit toelaat, zijn de artikelen 25 tot en met 28 van deze verordening, voor zover deze artikelen betrekking hebben op een middelgroot project, van overeenkomstige toepassing op grote projecten.

Hoofdstuk 4. SUBSIDIËRING STUDIEPROJECTEN

Artikel 35 Bij aanvraag over te leggen gegevens

1. De aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan besluiten dat aanvragen vanaf een bepaalde datum ook elektronisch kunnen worden ingediend.

2. Bij een aanvraag om subsidieverlening overlegt de aanvrager ten minste de volgende gegevens:

a. een beschrijving van de inhoud en opzet van de studie en de eisen die worden gesteld aan de studie, het projectdoel, het beoogde resultaat en de geografische begrenzing, alsmede de randvoorwaarden en aandachtspunten;

b. een beschrijving van de relatie tussen het project en de doelstellingen van het RVVP, waarbij tevens het nut en de noodzaak van deze studie wordt aangegeven;

c. de tijdsplanning en start- en einddatum van de studie;

d. een beschrijving van de rol van de bij het project betrokken partijen;

e. de vorm van het op te leveren eindproduct;

f. een gespecificeerde kostenraming, waarin eveneens opgenomen:

i. de kostenelementen die ten laste van andere kostendragers kunnen worden gebracht;

ii. de bijdragen uit andere subsidieregelingen en de eigen bijdrage;

iii. de gevraagde bijdrage.

Artikel 36 Onvolledige subsidieaanvraag

1. Uitsluitend volledige aanvragen worden in behandeling genomen.

2. Indien een aanvraag onvolledig is, verzoekt het dagelijks bestuur de aanvrager om de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens binnen een termijn van 6 weken, gerekend vanaf de dagtekening van het verzoek;

3. Het dagelijks bestuur neemt een aanvraag niet in behandeling indien de in lid 2 genoemde termijn is verstreken zonder dat de gevraagde aanvullingen zijn ontvangen.

Artikel 37 Beslistermijn

1. Het dagelijks bestuur beslist op een aanvraag om een subsidieverlening binnen 3 maanden na de indiening daarvan.

2. In de beschikking tot subsidieverlening is in elk geval opgenomen:

a. een omschrijving van de activiteiten, de aard, de omvang en het specifieke doel van het project waarvoor subsidie wordt verleend;

b. het maximum subsidiebedrag;

c. de wijze waarop de subsidie is berekend;

d. de voor subsidie in aanmerking komende kosten van het project;

e. de geplande uitvoeringstermijn van het project; het moment van de start uitvoering en oplevering;

f. de voorwaarden betreffende het betalen van de subsidie;

g. de verplichtingen van de subsidieontvanger met betrekking tot de eindverantwoording.

3. Het dagelijks bestuur kan haar beslissing verdagen met ten hoogste eenmaal de termijn bedoeld in lid 1. 4. Het dagelijks bestuur doet van haar beslissing genoemd in lid 3 schriftelijk mededeling aan de aanvrager voor afloop van de in lid 1 genoemde termijn.

Artikel 38 Subsidiabele projectkosten

1. Voor subsidie komen in aanmerking kosten, voor zover die door het dagelijks bestuur aanvaardbaar worden geacht, ten behoeve van:

a. specifieke, aanvullende activiteiten voor zover die betrekking hebben op het uitvoeren van verkenningen ten behoeve van promotie naar de planstudie-/planuitwerkingstabel van het UVP van een project;

b. activiteiten noodzakelijk voor de kennisverwerving en de ontwikkeling van een specifiek thema van het regionale beleid op het terrein van infrastructuur;

c. een projectevaluatie na ingebruikname van een project.

2. In aanmerking voor subsidie komt tevens de verschuldigde omzetbelasting, betrekking hebbend op de kostenposten genoemd in lid 1, voor zover de subsidieontvanger deze niet kan terugvorderen op voet van artikel 15 van de Wet op Omzetbelasting 1968, dan wel geen recht heeft op een bijdrage vanuit het BTW-compensatiefonds (BCF).

Artikel 39 Niet subsidiabele kosten

1. Niet voor subsidie in aanmerking komen in ieder geval de volgende kostensoorten:

a. kosten die zijn toe te rekenen aan het opstellen van de kosten van voorbereiding, administratie en toezicht als bedoeld in artikel 18 van deze verordening;

b. apparaatskosten van de subsidieaanvrager;

c. kosten die zijn toe te rekenen aan communicatie, vormgeving, presentatie en reproductie van de studie.

Artikel 40 Subsidieverplichtingen

1. De subsidieontvanger is verplicht een eindrapportage in te dienen binnen een termijn van 3 maanden na afronding van de studie.

2. Inzake het plaatsen en verlenen van opdrachten handelt de subsidieontvanger in overeenstemming met de Europese aanbestedingsrichtlijnen, de nationale wet- en regelgeving, dan wel de eigen richtlijnen en beleidsregels;

3.  De subsidieontvanger is verplicht wijzigingen in de opzet en het doel van de studie, of in andere gegevens of bescheiden, welke bij subsidieaanvraag zijn ingediend, voorafgaand aan het dagelijks bestuur ter goedkeuring voor te leggen, voor zover die wijzigingen van invloed zijn op de effectiviteit, de kwaliteit of de fasering van het project;

4. Het dagelijks bestuur beslist op een verzoek zoals bedoeld in lid 2 en 3 binnen 6 weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 41 Aanvraagtermijn

De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in:

a. indien subsidie verleend is op basis van vaste bijdrage binnen 3 maanden nadat de subsidieontvanger de studie heeft vastgesteld;

b. indien subsidie verleend is op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten binnen 6 maanden nadat de subsidieontvanger de studie heeft vastgesteld.

Artikel 42 Bij aanvraag tot vaststelling over te leggen gegevens

1. Bij de aanvraag tot het vaststellen van de subsidie dient in ieder geval een eindverslag worden verstrekt waaruit blijkt dat de subsidieontvanger de studie heeft vastgesteld, dan wel geaccepteerd.

2. Voor het aantonen dat de afgesproken prestatie is verricht, wordt een afschrift van de formele opdrachtverlening en schriftelijke oplevering/acceptatie van de studie beschikbaar gesteld.

3. Indien de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten wordt een financiële verantwoording verstrek in de vorm van:

a. een einddeclaratie onderbouwd door betaalde facturen indien de subsidiabele projectkosten minder dan € 50.000,- bedragen;

b. een financiële verantwoording vergezeld van een originele, goedkeurende controleverklaring (voorheen accountantsverklaring) betreffende de werkelijk gemaakte, subsidiabele kosten en baten van het project. De controleverklaring wordt opgesteld overeenkomstig het door de beroepsorganisaties van accountants te hanteren model en volgens het dagelijks bestuur vastgestelde controleprotocol.

Artikel 43 Onvolledige aanvraag tot vaststelling

Indien een aanvraag tot subsidievaststelling onvolledig is, verzoekt het dagelijks bestuur de aanvrager om de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens binnen een termijn van 6 weken, gerekend vanaf de dagtekening van het verzoek.

Artikel 44 Beslistermijn

Het dagelijks bestuur stelt de subsidie vast binnen drie maanden na ontvangst van de volledige aanvraag als bedoeld in artikel 42.

Artikel 45 Bijzondere bepalingen betreffende de vaststelling van de subsidie

1. In geval de subsidie is verleend op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten en de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten minder bedragen dan de berekening waarop de verleende subsidie is gebaseerd, wordt de subsidie naar evenredigheid op een lager bedrag vastgesteld.

2. Indien de subsidieverlening gebaseerd is op een vaste (lumpsum) bijdrage, vindt er geen nacalculatie plaats op basis van de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten.

3. Indien de aanvraag, als bedoeld in artikel 42, niet binnen de gestelde termijn is ontvangen, kan het dagelijks bestuur binnen 3 maanden na een eenmalig rappel overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 46 Betaling van de subsidie

Het subsidiebedrag wordt binnen 4 weken na het besluit tot subsidievaststelling betaalbaar gesteld aan de subsidieontvanger.

Hoofdstuk 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 47 Intrekken oude regelingen

1. De volgende verordeningen worden ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van deze verordening:

a. Subsidieverordening Infrastructuur 2004;

b. Wijzigingsverordening Subsidieverordening Infrastructuur d.d. 15 maart 2011.

Artikel 48 Overgangsrecht

Subsidies die zijn aangevraagd of verstrekt vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, worden behandeld overeenkomstig de verordening die gold ten tijde van hun aanvraag.

Artikel 49 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking na publicatie op 1 juli 2011.

Artikel 50 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Subsidieverordening BDU Infrastructuur 2011 Stadsregio Amsterdam’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de regioraad van de Stadsregio Amsterdam op 28 juni 2011.
de secretaris, de voorzitter,
drs. A. Joustra mr. E.E. van der Laan

Hoofdstuk 6. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel geeft weer wat in de verordening bedoeld wordt met een aantal terugkerende begrippen. De betekenis van deze begrippen voor de verordening wordt toegelicht bij de artikelen waar deze begrippen aan de orde zijn.

In sub l wordt het begrip project gedefinieerd, waarbij aansluiting is gezocht bij het Besluit Infrastructuurfonds. Met “ondeelbaar” wordt bedoeld dat over de uitvoering slechts kan worden besloten indien dit het geheel van de maatregelen en werkzaamheden betreft. Hiermee wordt een maximale effectiviteit van het project beoogd. Daarnaast wordt met “ondeelbaar” bedoeld dat projecten in financiële en/of functionele zin geen ongewenste opdeling mogen krijgen. Financiële opdeling is namelijk ongewenst indien deze wordt ingegeven door het ontduiken van financiële schotten/grenzen, zoals het onderscheid tussen kleine, middelgrote en grote projecten. Ondeelbaar houdt tevens in dat een project na voltooiing functioneel in gebruik genomen dient te kunnen worden, teneinde de beoogde effectiviteit van een project te waarborgen. Daarnaast kan onder een project ook een vooraf omschreven pakket van op zich zelfstandige, maar sterk samenhangende infrastructurele maatregelen worden verstaan. De samenstelling van een dergelijk pakket is gericht op een grotere effectiviteit van het geheel dan de som van de afzonderlijke delen. De samenhang tussen de afzonderlijke maatregelen kan bijvoorbeeld thematisch van aard zijn, zoals het opheffen van verkeersongevallenconcentraties, of een geografisch karakter hebben zoals de (her)inrichting van een specifieke route naar belangrijke herkomst- en bestemmingslocaties. Met de maatregelpakketten wordt een meer gebiedsgerichte benaderingswijze mogelijk gemaakt

Artikel 2 Toepasselijkheid ASV

De ASV geeft het kader voor de verstrekking van algemene subsidies door de Stadsregio Amsterdam. Daarnaast kan de Stadsregio subsidies verstrekken voor zover bij bijzondere subsidieverordening daarin is voorzien, zoals de subsidieverordening BDU infrastructuur 2011.

Artikel 3 Toepassingsbereik

Subsidie vormt een belangrijk financieel instrument ten behoeve van de uitvoering van regionaal beleid van de Stadsregio Amsterdam op het gebied van verkeer en voer. Deze verordening richt zich specifiek op subsidies met als doel het bereiken van de doelstellingen, vastgelegd in het RVVP, op het gebied van bereikbaarheid door de verbetering van de regionale infrastructuurnetwerken auto, fiets en openbaar vervoer, en op het gebied van verkeersveiligheid de verkeersveilige inrichting van infrastructuur overeenkomstig het beleidsconcept Duurzaam Veilig. Naast de Regioraad kan het dagelijks bestuur beleid vaststellen in de vorm van onder meer beleidsregels.

Artikel 5 Subsidieaanvrager

In dit artikel wordt aangegeven door welke partijen subsidie aangevraagd kan worden. Dit zijn een deelnemende gemeente in de Stadsregio Amsterdam, de provincie Noord-Holland, een waterschap in de Stadsregio Amsterdam en overige rechtspersonen. Met deze formulering is aangesloten bij artikel 8 van de Wet infrastructuurfonds. Namens de gemeente, de provincie of het waterschap zullen in de praktijk het college van Gedeputeerde Staten, het college van Burgemeester en Wethouders of het college van Dijkgraaf en Hoogheemraden een aanvraag indienen. De rechtspersonen die de gelden uiteindelijk ontvangen, zijn de gemeente, de provincie en de waterschappen.

Aangezien colleges van Burgemeester en Wethouders geen rechtspersoonlijkheid bezitten, kan aan hen geen subsidiegelden worden verstrekt. Voor de stadsdelen van de gemeente Amsterdam betekent dit het volgende. De stadsdelen bezitten geen aparte rechtspersoonlijkheid. Subsidie ten behoeve van de stadsdelen zal dan ook aan de gemeente Amsterdam worden verleend. In de betreffende subsidiebeschikking zal door het dagelijks bestuur wel worden aangegeven voor welke activiteiten de subsidie wordt verstrekt zodat het voor de stadsdelen duidelijk is dat het hun projecten betreft. De dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de gemeente Amsterdam kan, namens de gemeente Amsterdam, evenals de stadsdelen, subsidie aanvragen indien zij daartoe gemachtigd is namens het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam.

Daarnaast biedt deze formulering ook aan andere rechtspersonen die kunnen beslissen over het specifieke gebruik van publieke infrastructuur de mogelijkheid om een subsidieaanvraag in te dienen.

Artikel 6 Projectcategorieën

Dit artikel bepaalt welke vier projectcategorieën in aanmerking kunnen komen voor subsidieverlening. Het onderscheid tussen de projectcategorieën is gebaseerd op hetgeen bepaald is in het besluit Infrastructuurfonds, de mate van complexiteit en het bijbehorende financiële belang van het project.

Dit artikel schrijft voor dat in beginsel niet direct tot een subsidieaanvraag kan worden gekomen, maar dat een project eerst opgenomen dient te zijn in de planuitwerkingstabel van het Uitvoeringsprogramma van het RVVP (UVP). Aan de opname van een project in de planuitwerkingstabel ligt een positief besluit van het dagelijks bestuur ten grondslag. Een klein project (sub a) is een project waarvan de totale geraamde projectkosten minder dan € 5.000.000,- bedragen. Met deze bovengrens behoren bijna alle projecten betrekking hebbend op fietsinfrastructuur en verkeersveiligheid to deze categorie. Vanwege het relatief minder omvangrijke karakter van deze projecten kan het dagelijks bestuur op een aanvraag gelijktijdig het besluit tot opname in de planuitwerkingstabel en realisatietabel nemen.

Een middelgroot project (sub b) is gedefinieerd als een project waarvan de totale geraamde projectkosten € 5.000.000,- of meer bedragen en de, op grond van artikel 18 bepaalde, geraamde subsidiabele projectkosten minder dan € 225.000.000,- bedragen. Tot deze projectcategorie vallen de meer complexe en omvangrijke projecten die sinds de decentralisatie vanaf 2004 tot de volledige verantwoordelijkheid van de Stadsregio Amsterdam behoren. De bovengrens is overeenkomstig artikel 1, sub f van het besluit Infrastructuurfonds. Voor de middelgrote projecten geldt, vanwege hun complexe karakter en grote financiële omvang, dat de subsidieaanvraag altijd voorafgegaan moet worden door een besluit tot opname in de planuitwerkingstabel van het UVP. Aan de opname van een project in de planuitwerkingstabel ligt een positief besluit van het dagelijks bestuur ten grondslag. Voorafgaande aan de opname in de planuitwerkingstabel kan een project een tweetal achtereenvolgende stappen doorlopen: verkenning en planstudie.

Een groot project (sub c) is gedefinieerd als een project waarvan de, op grond van artikel 18 bepaalde, voor subsidie in aanmerking komende, geraamde projectkosten € 225.000.000,- of meer bedragen. Deze ondergrens is bepaald in het artikel 1, sub f van het Besluit Infrastructuurfonds. Deze categorie is uitzonderlijk, niet alleen vanwege de grote financiële omvang van een project, maar ook vanwege de afhankelijkheid van een besluit van de minster betreffende het deel van de subsidiabele projectkosten vanaf € 225.000.000,- . . Het Besluit Infrastructuurfonds omvat nadere regels ter uitvoering van de Wet Infrastructuurfonds. Voor een groot project kan, op grond van het Besluit Infrastructuurfonds, door de Stadsregio Amsterdam, bij de Minister van Infrastructuur en Milieu een subsidieaanvraag worden ingediend. Sub c schrijft voor dat voor een groot project niet direct tot een subsidieaanvraag kan worden gekomen, maar dat een project eerst opgenomen dient te zijn in de planuitwerkingstabel van het UVP en in de tabel regionale/lokale infrastructuur van het MIRT. Aan de opname van een project in de planuitwerkingstabel ligt een positief besluit van het dagelijks bestuur ten grondslag en aan de opname van een project in het MIRT een positief besluit van de Minister. Sub d geeft aan dat studieprojecten eerst opgenomen moeten zijn in het UVP. Dit betreft meestal de initiatief- of verkenningentabel.

Artikel 7 Grondslag subsidieverlening

De subsidie wordt verleend voor een bepaald deel van de voor subsidie in aanmerking komende projectkosten. Ter bepaling van de subsidiabele projectkosten worden de bij de aanvraag geraamde projectkosten getoetst op grond van artikel 18. Indien er gerede twijfel bestaat over de in de aanvraag opgenomen projectkosten, kan het dagelijks betuur besluiten een second opinon te laten uitvoeren op de geraamde projectkosten. Sub a voorziet in de traditionele vorm van subsidieverlening: op basis van werkelijk te maken, subsidiabele projectkosten. Daarnaast kan het dagelijks bestuur besluiten tot het verlenen van subsidies in de vorm van een vast bedrag (lumpsum) (lid 2). Deze vorm van subsidieverlening sluit aan bij de landelijke ontwikkeling om het subsidiesysteem te optimaliseren. In 2007 heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de Stadsregio geïnformeerd dat subsidies onder een aantal randvoorwaarden verstrekt kunnen worden op basis van een vaste bijdrage (lumpsum). In 2009 heeft het Ministerie van Financiën een Rijksbreed subsidiekader opgesteld. Dit rijksbrede kader bevat voorstellen ten behoeve van het vereenvoudigen en uniformeren van de rijkssubsidies, waaronder het verlenen van subsidies op basis van een vast bedrag. Belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat er sprake moet zijn van een vooraf, in zowel kwalitatieve als kwantitatieve zin, gedefinieerde prestatie, dan wel een aantal deelprestaties (zogenaamde mijlpalen). De door de subsidieontvanger verrichte prestatie is het uiteindelijke resultaat, de output, waarop de subsidie is gericht. Bij de keuze voor een lumpsum bijdrage is het daarom van belang dat de aanvraag zodanig is opgesteld dat de Stadsregio Amsterdam in staat is de subsidiabele projectkosten te bepalen. Projecten waarbij het goed mogelijk is om vooraf (deel)prestaties te definiëren, komen in beginsel in aanmerking voor deze vorm van subsidieverlening, zoals de regelmatig voorkomende, standaard infrastructurele maatregelen zoals fietspaden, individuele maatregelen in kader van Duurzaam Veilig, fietsenstallingen. Het dagelijks bestuur heeft voor deze maatregelen de subsidiabele projectkosten per prestatie-eenheid vastgesteld in de vorm van normbedragen, op grond waarvan een vaste subsidiebijdrage wordt verleend.

 

Artikel 8 Subsidieplafond en verdeling beschikbaar bedrag

Indien geen subsidieplafond wordt ingesteld, zal iedere aanvraag om subsidie moeten worden ingewilligd. De Awb bevat een aantal bepalingen over het subsidieplafond (afdeling 4.2.2). In lid 1 gaat het om de vaststelling van het subsidieplafond. Onder een subsidieplafond wordt verstaan het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift (art. 4:22 Awb). Op grond van dit artikel stelt de Regioraad jaarlijks voor het eerstkomende begrotingsjaar het subsidieplafond vast voor de infrastructuursubsidies uit de BDU. Dit gebeurt in het Uitvoeringsprogramma van het RVVP (UVP) dat jaarlijks door de Regioraad wordt geactualiseerd. De Regioraad is bevoegd tot het vaststellen van een subsidieplafond (Algemene Subsidieverordening, artikel 5, lid 1). Dit past in de opzet dat de Regioraad de beleidskaders stelt (via de begroting) en dit per beleidsveld kan uitwerken (waaronder een subsidieplafond kan behoren). . Het subsidieplafond moet voor het begin van de periode waarvoor het geldt worden bekendgemaakt (artikel 4:27 lid 1 Awb). Zo kunnen potentiële aanvragers weten hoeveel geld er beschikbaar is. Op grond van artikel 4:25 lid 2 Awb moeten subsidieaanvragen worden afgewezen als de toekenning zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond.

In lid 2 staat de verdeling van de subsidies op grond van het subsidieplafond centraal. Artikel 4:26 lid 2 Awb schrijft voor dat als een subsidieplafond wordt vastgesteld, op hetzelfde moment ook de wijze van verdeling moet worden vermeld. Dit artikel voorziet in deze verplichting. Het BDU-budget is één integraal budget, waarvoor geldt dat de Regioraad voor de vier onderscheiden projectcategorieën in het Uitvoeringsprogramma RVVP het subsidieplafond periodiek vaststelt. Het Dagelijks Bestuur dient bij de verlening van de subsidies aan projecten in beginsel van deze verdeelsleutel uit te gaan. Afwijkingen van deze verdeelsleutel zijn onder bepaalde omstandigheden mogelijk, indien het Algemeen Bestuur van de Stadsregio Amsterdam daartoe besluit. Lid 3 geeft een aantal criteria hoe het beschikbare bedrag tussen projecten binnen eenzelfde projectcategorie wordt verdeeld. In aanvulling op de ASV is in lid 4 een weigeringsgrond voor een aanvraag bij overschrijding van het subsidieplafond (artikel 4:25, lid 2 Awb) opgenomen, dat betrekking heeft op alle projectcategorieën.

Artikel 9 Subsidiepercentages

Het betreft de percentages voor de subsidies die de Stadsregio Amsterdam beschikbaar stelt voor zover het de subsidiabele projectkosten van bepaalde typen projecten betreft. Teneinde vooraf voldoende zekerheid aan de subsidieaanvrager te bieden, dient het dagelijks bestuur voorafgaande aan het in behandeling nemen van een aanvraag, een besluit tot vaststelling van de subsidiepercentages genomen te hebben. Deze besluiten zijn of worden genomen in de vorm van beleidsregels. Uitgangspunt hierbij is dat er altijd sprake is van een eigen bijdrage van de subsidieontvanger, als uiting van het gezamenlijke belang en de gedeelde verantwoordelijkheid om tot uitvoering van het betreffende project en daarmee regionale verkeer- en vervoersbeleid te komen.

Artikel 10 Begrotingsvoorbehoud

In dit artikel wordt een begrotingsvoorbehoud gemaakt. Wanneer de subsidie wordt verleend voor één of meerdere jaren waarvoor de begroting nog niet is vastgesteld, schrijft artikel 10a van de Wet Infrastructuur deze voorwaarde bindend voor. De Wet Infrastructuur heeft de keuze die de Awb op dit punt laat reeds ingevuld. Dit zogenoemde begrotingsvoorbehoud. moet uitdrukkelijk in het verleningsbesluit worden opgenomen (artikel 4:34 Awb). De subsidieontvanger moet namelijk weten waar hij aan toe is. Het is belangrijk dat dit gebeurt: zonder het begrotingsvoorbehoud kan de subsidie niet worden geweigerd met het argument dat er onvoldoende geld is. In het geval dat de van het rijk werkelijk ontvangen brede doeluitkering in enig jaar kleiner is dan verwacht, zal dit consequenties hebben voor het in de verleningsbeschikking opgenomen oorspronkelijke kasritme.

Artikel 11 Weigeringsgronden

In artikel 4:35 van de Awb zijn de weigeringsgronden vastgelegd. Zo kan subsidie geweigerd worden als er duidelijke aanwijzingen zijn dat het gesubsidieerde project niet wordt uitgevoerd. Naast artikel 4:35 Awb en artikel 11 ASV, voegt dit artikel twee specifieke weigeringsgronden toe. Indien de aanvrager de te subsidiëren activiteiten ook zonder de gevraagde subsidie kan verrichten (sub a), vormt dit een weigeringsgrond. Indien ten tijde van de subsidieaanvraag de aanbestedingsprocedure reeds is gestart, zoals bepaald in sub b, is er sprake van een aanvraag achteraf (omdat de procedure tot het aangaan van onomkeerbare formele verplichtingen met betrekking tot de uitvoering van het project al gestart is), en kan deze geweigerd worden omdat het gericht inzetten van subsidie ten behoeve van de uitvoering van het regionale beleid feitelijk niet meer mogelijk is. Bovendien  kan redelijkerwijs gesteld worden dat de subsidieaanvrager de mogelijkheden om tot tijdige indiening van de subsidieaanvraag te komen onvoldoende heeft benut.  

Artikel 12 Bewaarplicht

Met dit artikel is in beginsel aansluiting gezocht bij de Awb, rekening houdend met de (financiële) omvang van de projecten.

Artikel 13 Aanvraagtermijn

Om zo min mogelijk belemmeringen op te werpen kan een subsidieaanvrager, met inachtneming van de over te leggen gegevens in artikel 14, op enig moment een aanvraag indienen. Lid 1 bepaalt dat de subsidieaanvrager binnen de gestelde termijn tot subsidieaanvraag komt, zodat de subsidieaanvrager zich houdt aan de gestelde termijnen, teneinde de voortgang van projecten te bevorderen. De termijn van 18 maanden voor kleine projecten (sub a) en 24 maanden voor middelgrote projecten (sub b) wordt gezien als een redelijke termijn in verhouding tot het totale proces van subsidieverlening. Lid 2 voorziet in de mogelijkheid voor de subsidieaanvrager de subsidieaanvraag om moverende redenen op een later moment in te dienen dan de in lid 1 gestelde termijn .Van belang is hierbij op te merken dat een dergelijk uitstelverzoek voor afloop van de gestelde termijn moet zijn ingediend.

Artikel 14 Bij aanvraag om subsidie over te leggen gegevens

Op grond van artikel 4;29 van de Awb begint de procedure om subsidie te krijgen, met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb. Dit artikel schrijft voor welke gegevens de aanvrager bij een aanvraag om  subsidie moet overleggen die door het dagelijks bestuur nodig worden geacht om tot een verantwoorde beslissing te komen. Uitgangspunt is dat de administratieve en bestuurlijke lasten voor de betrokkenen daarbij zo beperkt mogelijk blijven.

Lid 1: een aanvraag moet schriftelijk bij het dagelijks bestuur worden ingediend. Het dagelijks bestuur kan besluiten dat vanaf een bepaalde datum aanvragen ook digitaal kunnen worden ingediend.

Lid 2: vanuit het oogpunt van beperking van de administratieve lasten en om de aanvrager te verduidelijken wat voor informatie deze bij de aanvraag moet geven, stelt het dagelijks bestuur een aanvraagformulier vast voor de kleine projecten. Dit vastgestelde formulier dient door de aanvrager gebruikt te worden bij de aanvraag om subsidie. Lid 3  bevat de opsomming om tot een inhoudelijke projectomschrijving te komen, waaronder een kosten-baten analyse van het project(sub b) ter onderbouwing van de kosteneffectiviteit van het project. Bij omvangrijke projecten kan het dagelijks bestuur voorschrijven dat de subsidieaanvrager ter nadere onderbouwing van de aanvraag een uitgebreide analyse indient door middel van een maatschappelijke kosten-baten analyse. Daarnaast moet de aanvrager onder meer de  technische uitwerking van het functionele programma van eisen in de vorm van het vastgestelde definitieve ontwerp (sub e) indienen. Met definitief wordt gedoeld op het feit dat het daartoe bevoegde bestuursorgaan van de subsidieaanvrager de onderliggende stukken heeft vastgesteld. Uitgaande van een traditionele contractvorm bij aanbesteding, dient de subsidieaanvraag gebaseerd te zijn op een definitief ontwerp In geval de subsidieaanvrager kiest voor een innovatieve contractvorm zoals ontwerp en bouw en beheer, zal per situatie bekeken worden welke projectinformatie onderdeel van de subsidieaanvraag dient te zijn. De aanvrager moet ook inzage verschaffen in de financiële aspecten van het project in de vorm van een projectbegroting en een financieringsplan (sub f). Onder de in sub i genoemde noodzakelijke procedures wordt gedoeld op de wettelijk voorgeschreven procedures in het kader van onder meer de ruimtelijke ordening, aanbestedingen en ten aanzien van duurzaam bouwen. Voor zover er geen wettelijke voorschriften of regels van toepassing zijn, vallen de eigen procedures van de aanvrager hieronder. Indien de aanvrager tot een afwijkende opdrachtverleningsvorm besluit, zoals bij een design and construct opdracht, kan dit betekenen dat er minder projectinformatie beschikbaar is dan gebruikelijk, omdat de planuitwerkingsfase (definitief ontwerp) nog niet is afgerond, als de aanbesteding moet beginnen, moet er de mogelijkheid zijn bij deze methode in een eerdere te beschikken. In overleg met de subsidieaanvrager wordt bezien welke informatie gebruikt kan worden voor het besluit op de aanvraag. De subsidieaanvrager dient in de planuitwerkingsfase bij afwijkende vorm van opdrachtverlening of contractvorm zijn keuze nader te motiveren. Op basis daarvan kan het dagelijks bestuur bestuur instemmen met de gekozen aanbestedingsmethode Uitgangspunt is dat een afwijkende vorm van opdrachtverlening incidenteel voorkomt en niet de regel vormt. Lid 5 geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid ook andere dan de genoemde gegevens genoemd in lid 1 en lid 2 te vragen, zodat het mogelijk is om op concrete omstandigheden te kunnen inspelen. Het vragen om aanvullende informatie kan bijvoorbeeld indien er sprake is van een grote mate van complexiteit bij een klein project, Lid 4 en 5 bepalen dat de subsidieontvanger bij aanvraag om subsidie een schriftelijke verklaring van de betrokken Inspecteur der Directe Belastingen moet overleggen ter zake van de niet terugvorderbare BTW, dan wel onbelaste prestatie bij subsidiering van het project. Deze bepaling beoogt, bij moment van aanvraag, voldoende duidelijkheid te verschaffen over de BTW-positie van de aanvrager ter zake van de subsidiering van het project.

Artikel 15 Onvolledige aanvraag

Dit artikel regelt de procedure indien de aanvrager, op grond van artikel 14, niet alle projectgegevens overlegt op moment van de aanvraag om subsidie. Het dagelijks bestuur zal op grond van artikel 4:5 Awb besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 16 Beslistermijn

In de Awb staat een termijn van 8 weken als uitgangspunt. Lid 1: het dagelijks bestuur hanteert langere termijnen; voor klein projecten 3 maanden en voor middelgrote projecten zes maanden Deze langere beslistermijn is nodig vanwege de complexiteit en het financiële belang van infrastructuurprojecten, waardoor een langere beoordelingstermijn redelijk wordt geacht voor een verantwoord besluit Lid 2; Indien de complexiteit van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het dagelijks bestuur de beslistermijn eenmalig met dezelfde beslistermiijn verlengen. In beginsel zal het dagelijks bestuur terughoudend zijn met het verlengen van de beslistermijn.

 

Artikel 18 Subsidiabele kosten

In lid 1 wordt een opsomming gegeven van de bij de verlening en vaststelling van de subsidie in aanmerking te nemen kostensoorten. De definiëring van de diverse kostenelementen kent als uitgangspunt hetgeen onder artikel 5, lid 1 en 2 van het Besluit is bepaald. Voor een aantal kostensoorten geldt dat de subsidiabiliteit gemaximeerd is vanuit het oogpunt van een functionele en doelmatige uitvoering van de projecten. Voor de genoemde kostensoorten geldt in algemene zin dat zij voor een subsidiebijdrage in aanmerking komen voor zover zij een direct gevolg van de realisatie van het project zijn. Daarnaast is een redelijkheidsprincipe van toepassing; de in aanmerking te nemen kosten moeten naar de mening van het dagelijks bestuur in redelijke verhouding staan tot de aard en omvang van het project.

Onder sub a vallen onder materialen en werkzaamheden alle kosten die samenhangen met de aanleg, bouw, wijziging of inrichting van de betrokken infrastructuur, voor zover zij niet de werkzaamheden ter voorbereiding, administratie en toezicht betreffen. Deze definitie sluit aan bij Artikel 5, lid 1f van het besluit Infrastructuurfonds. Indien er sprake is van gelijktijdige vervanging van een essentiële voorziening zoals een verkeersregelinstallatie wordt het profijtbeginsel ´nieuw voor oud´ toegepast. Bij de bepaling van het subsidiabele deel van de kosten wordt de economische restwaarde hierop in mindering gebracht. Met bijkomende voorzieningen sub b wordt gedoeld op de maatregelen tijdens de bouwwerkzaamheden, noodzakelijk om de betrokken infrastructuur na oplevering zijn functie te kunnen laten vervullen. Onder meer vallen niet-verwijtbare stagnatiekosten onder deze definitie. Sub c bepaalt dat het dagelijks bestuur een subsidie kan verlenen op grond van een duurzame uitvoeringsvariant met toepassing van de life-cycle benadering, in geval er sprake is een aantoonbare besparing op de projectkosten over de volledige levensduur van het project. Dat laatste betekent vanaf moment van de aanleg tot de volledige vervanging van de betrokken infrastructuur, dus inclusief het beheer en onderhoud om de betrokken infrastructuur functioneel in stand te houden. Bij de afwegingen over het hoogwaardig ontwerp wordt uitgegaan van een totale levensduur van de betrokken infrastructuur van in beginsel dertig jaar vanaf oplevering. Deze bepaling stelt dat hogere aanlegkosten subsidiabel kunnen zijn als zij over een periode van dertig jaar tot een meer dan evenredige besparing op de kosten van beheer en onderhoud leiden. Sub d voorziet in de mogelijkheid van het dagelijks bestuur om in voorkomende gevallen te beoordelen in hoeverre sprake is van nadeelcompensatie of  schadevergoedingen aan derden. Daarbij wordt gedoeld op de (wettelijke) verplichting van overheden om nadeelcompensatie te verlenen aan burgers die door rechtmatig publiekrechtelijk handelen in hun belangen worden getroffen. Uiteraard houdt dit artikel niet in dat indien schade ontstaat door onrechtmatig handelen of tekortkomingen in de nakoming door de subsidieaanvrager deze zal worden vergoed. Naar redelijkheid wordt nadeel dat moet worden gecompenseerd, zoals percelen, planschade (waardevermindering van onroerende zaken) en economische schade (inkomstenderving) die een direct gevolg zijn van de realisatie van het project tot subsidiabele kosten gerekend. Sub e doelt op compensatiemaatregelen, niet zijnde schadevergoeding aan burgers, maar de (wettelijke) verplichting van overheden om nadeelcompensatie te verlenen aan andere overheden of de aanleg van extra oppervlaktewater voor een waterschap of de aanleg van extra natuur. Onder sub g wordt gesteld dat kosten van vergunningen en leges in aanmerking komen voor een bijdrage, voor zover deze in rekening worden gebracht door een derde, niet zijnde het eigen apparaat of daaraan verbonden instanties van de subsidieaanvrager. Sub h: kosten van verwerving van onroerende zaken zijn subsidiabel zover sprake is van onttrekking aan een winstgevende bestemming. Voor de verwerving van gronden geldt dat deze niet langer dan tien jaar voor moment van subsidieaanvraag moet hebben plaatsgevonden en dat de verwerving aantoonbaar ten behoeve van het project is geweest. Tot onroerend goed wordt gerekend: grond, opstallen, afkoopsommen en transactiekosten. Sub i stelt kosten voor het verleggen en/of vervangen van bestaande kabels en leidingen volledig, dan wel gedeeltelijk subsidiabel, waarbij nadrukkelijk rekening gehouden wordt met het juridische regime, waaronder de kabels of leidingen liggen, overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van het Besluit Infrastructuurfonds. Zo kan rekening worden gehouden met bestaande overeenkomsten tussen de grondeigenaar en de beheerder/eigenaar van de kabels en leidingen. Indien laatstgenoemde recht heeft op een vergoeding, zijn deze kosten op grond van sub d subsidiabel als schadevergoeding aan derden. De schade wordt echter uitsluitend vergoed voor zover de eigenaar of beheerder van de kabels of leidingen krachtens een onherroepelijke uitspraak niet gehouden is om de verlegging te voldoen. Artikel 5.7 van de Telecommunicatiewet heeft immers het beginsel neergelegd dat wie “om niet” ligt ook “om niet” moet wijken. Dit beginsel houdt in dat de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk verplicht is op eigen kosten tot verplaatsing van kabels ten dienst van het netwerk over te gaan, indien de verplaatsing nodig is voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege degenen op wie de gedoogplicht van artikel 5.1 van de Telecommunicatiewet rust. Kosten voor het verleggen van kabels en leidingen ten behoeve van het project blijven volledig subsidiabel, ongeacht de hoogte van de kosten. Indien bij de te verleggen kabels en leidingen gelijktijdig sprake is van vervanging, wordt met sub j bepaald dat 50% van deze vervangingskosten niet-subsidiabel geacht wordt geacht, onder toepassing van het profijtbeginsel ´nieuw voor oud´. Op deze wijze wordt het (gemiddelde) profijt van de eigenaar van de te vervangen kabels en leidingen op 50% gesteld. De kosten voor de materialen voor het verleggen van kabels en leidingen worden vergoed op basis een regeling van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (NKL 1999: De “Nadeelcompensatieregeling verleggen kabels en leidingen die buiten rijkswaterstaatswerken en spoorwegwerken 1999”). Sub l; stelt een post onvoorzien subsidiabel, als vergoeding voor het risico van de aanvrager op het aanbestedingsresultaat en het meerwerk tijdens de uitvoering van het project. Lid 2 schrijft voor dat de subsidiabiliteit van een aantal kostenposten gemaximeerd kunnen worden, uitgaandet van een functioneel en doelmatig ontwerp en uitvoering van het project. Dit is een algemeen, gebruikelijk principe bij subsidiering. Lid 3 bepaalt dat de verschuldigde BTW subsidiabel is indien de subsidieontvanger deze niet kan terugvorderen. Eén mogelijkheid is de verschuldigde BTW niet kan worden verrekend op voet van artikel 15 van de Wet op Omzetbelasting 1968 en er geen sprake is van de zogenaamde “ïnkoop BTW” door een onderneming. De andere mogelijkheid is dat er, op grond van de wet BTW-compensatiefonds, geen recht bestaat op een bijdrage vanuit het BTW-compensatiefonds (BCF). Lid 4: de kosten voor voorbereiding, administratie en toezicht worden kortweg aangeduid als VAT-kosten. Als leidraad voor de kosten die onder VAT-kosten worden verstaan worden alle werkzaamheden die in de Regeling van de Verhouding tussen opdrachtgever en adviserend Ingenieursbureau worden genoemd, gehanteerd, waaronder engineering, design, voorbereiding, administratie en toezicht. Bij de subsidieverlening worden de VAT-kosten vergoed met een forfaitair percentage van 16% van de voor subsidie in aanmerking komende uitvoeringskosten genoemd onder sub a en b. Bij de vaststelling van de subsidie vindt de vergoeding van de VAT-kosten in twee delen plaats (artijkel 27 lid 1). Het eerste deel van de VAT-kosten, zijnde 50% van de totale VAT-kosten, heeft betrekking op de kosten gemaakt tot en met de opdrachtverlening. De andere helft van de VAT-kosten betreft de kosten vanaf opdrachtverlening tot en met de eindverantwoording van het project. Lid 5: gelet op enerzijds de bepaling (sub f) dat de projectbegroting op het loon- en prijspeil van het jaar van aanvraag gebaseerd dient te zijn, en anderzijds het feit dat bij veel middelgrote projecten sprake is van een meerjarige uitvoeringsduur, stelt lid 5 dat de kosten van subsidiabele projectkosten die direct voortvloeien uit jaarlijkse wijziging van het loon- en prijspeil, vanaf moment van subsidieverlening, voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is van toepassing de door de Minister,op grond van de Wet Infrastructuurfonds, gehanteerde IBOI-indexering bij de jaarlijkse toekenning van de BDU-bijdrage aan de Stadsregio Amsterdam.

Artikel 19 Niet subsidiabele kosten

Dit artikel sluit aan bij artikel 7, lid 4 en 5 van het Besluit Infrastructuurfonds. Lid 1: bevat een opsomming van kosten die niet in aanmerking voor subsidieverlening komen. In afwijking van het Besluit stelt sub c dat bouwrente niet subsidiabel wordt geacht, omdat de subsidieontvanger ruime mogelijkheden heeft tot het indienen van betalingsverzoeken waardoor er nauwelijks sprake is van rentekosten voor de subsidieontvanger ter voorfinanciering van de werkelijk gemaakte projectkosten. In sub d  wordt geduid op de bijkomende kosten die niet op de verwerving van onroerend zaak betrekking hebben, maar mogelijkerwijs wel in rekening worden gebracht door de notaris, zoals de verrekening van rente, belastingen, verzekeringspremies en overige periodieke lasten. Lid 2: geeft een opsomming van kosten waarvan de mate van subsidiabiiteit in mindering kan worden gebracht. Sub a stelt dat kosten die naar de mening van het dagelijks bestuur ten laste van derden kunnen worden gebracht niet betrokken worden bij de bepaling van de subsidiabele projectkosten. Sub b bepaalt dat inkomsten of opbrengsten van het project, waarbij inbegrepen de opbrengsten uit gebiedsontwikkeling zoals de grondexploitatie, de exploitatie van de betrokken infrastructuur, in aftrek van de subsidiabele projectkosten genomen, omdat de aanleg van verkeersinfrastructuur in principe geen winstoogmerk kent. Normaliter worden subsdiabele projectkosten zoals VAT-kosten betreffende het uitvoeren een haalbaarheids- of variantenstudie, het opstellen van een schetsontwerp, door de subsidieaanvrager gemaakt. In sommige gevallen worden deze werkzaamheden door, dan wel in opdracht van de Stadsregio uitgevoerd. Sub c stelt dat in dat geval de kosten betrefffende deze werkzaamheden dootr de Stadsregio Amsterdam bij subsidieverlening in mindering worden gebracht op de subsidiabele projectkosten.  

Artikel 20 Verplichtingen voor de subsidieontvanger

Het dagelijks bestuur kan de subsidieontvanger bij de verlening van de subsidie verplichtingen opleggen. Het gaat om verplichtingen die nodig zijn om het doel van de subsidie te realiseren. In algemene zin geldt dat projecten in kwalitatieve zin moeten voldoen aan landelijk geldende richtlijnen en wet- en regelgeving, zoals de Commissie Richtlijnen Ontwerp Wegen (CROW) en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) en algemeen geaccepteerde, landelijke keurmerken zoals Fietsparkeur. In lid 1 wordt een vijftal bindende voorwaarden opgesomd. Sub a bepaalt dat de subsidieaanvrager er zorg voor draagt dat betreffende een kleine in middelgroot project binnen respectievelijk zes en twaalf maanden gestart is met de uitvoeringswerkzaamheden van het project, teneinde de voortgang van projecten en daarmee de uitvoering van het regionale verkeer- en vervoersbeleid te bevorderen. Sub b stelt dat de subsidieontvanger gehouden is aan het volgen van de voor hem geldende bepalingen ten aanzien van het plaatsen en verlenen van opdrachten betreffende het project. Uitgangspunt is dat de richtlijnen van de subsidieontvanger de wet- en regelgeving van hogere overheden respecteren. Sub c richt zich op het waarborgen van de continuïteit van het gebruik van de betrokken infrastructuur voor het specifieke waarvoor subsidie is verleend door het vooraf vaststellen van een minimum termijn en deze als voorwaarde op te nemen in de verleningsbeschikking. Sub d bepaalt de duur van deze minimum en is onder meer afhankelijk van de aard en omvang van het project. Lid 3 stelt dat elementaire, tussentijdse wijzigingen in het functioneel- en technisch programma van eisen niet zonder voorafgaande goedkeuring van het dagelijks bestuur zijn toegestaan, zodat de inhoudelijke kwaliteit en effectiviteit van het project gewaarborgd zijn. Op deze wijze wordt de koppeling met de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoerbeleid gemaakt.

Lid 5: bepaalt dat de subsidieontvanger een uitgebreide financiële verantwoording moet opstellen, waarin opgenomen een gespecificeerde opgave van de de werkelijk gemaakte, voor subsidie in aanmerking komende projectkosten en de werkelijke inkomsten van het project. Deze financiële verantwoording dient vergezeld te worden van een goedkeurende controleverklaring, afgegeven door een onafhankelijke accountant. Het dagelijks bestuur kan een controleprotocol vaststellen en voorschrijven waarin de regels voor de controleverklaring worden aangegeven.

Artikel 21 Rapportageverplichtingen subsidieontvanger

Het is van belang dat de Stadsregio Amsterdam op de hoogte is van ontwikkelingen die van invloed zijn op de uitvoering van de gesubsidieerde activiteit. Voortgangsmeldingen gedurende de uitvoering van het project zijn mede afhankelijk van de complexiteit en omvang van het project. Voor middelgrote projecten geldt dat er minimaal twee keer per jaar een voortgangsrapportage wordt ingediend door de subsidieontvanger. De voortgangsrapportage kan vergezeld worden met een verzoek tot voorschotverlening. In de voortgangsrapportage moeten in elk geval die projectgegevens opgenomen worden overeenkomstig de opsomming in lid 1b. De subsidieontvanger kan daarbij gebruik maken van een standaard opzet van de voortgangsrapportage beschikbaar bij de Stadsregio Amsterdam. Indien de subsidieontvanger interne richtlijnen heeft ten aanzien van voortgangsrapportages, wordt zoveel mogelijk daarbij aangesloten, onder voorwaarde van het gestelde in lid 1b. Lid 4: de tussentijdse verantwoording zorgt ervoor dat de subsidieontvanger de termijn voor eindverantwoording draagt bij aan het voldoen aan de verplichting tot tijdige indiening van de eindverantwoording van het project.

Artikel 22 Voorschotverlening

Dit artikel bepaalt dat het dagelijks bestuur voorschotten kan verlenen. Op grond van deze verordening zijn er verschillende grondslagen voor het verlenen van voorschotten. Bij kleine projecten (lid 1a) kan de subsidieontvanger een voorschotverzoek indienen onderbouwd door de feitelijk aantoonbare prestatieverplichtingen die zij is aangegaan, zoals formele opdrachtverleningen en het proces-verbaal van aanbesteding. Deze voorschotverlening kent derhalve een eenmalig karakter. Bij een middelgroot project wordt het voorschotverzoek altijd vergezeld van een voortgangsrapportage en een nadere onderbouwing van de verrichte (deel)prestaties. Deze onderbouwing van de deelprestaties hebben het karakter van een mijlpaal of een ingediende declaratie. De verantwoording over de verrichte prestaties is verschillend. Bij mijlpalen (vooraf gedefinieerde deelprestaties) dient de subsidieontvanger de oplevering van de betreffende deelprestatie(s) te overleggen, zoals schriftelijk vastgelegd in onder meer processen-verbaal van (deel)oplevering. Middelgrote projecten waarbij geen sprake is van vooraf gedefinieerde deelprestaties (mijlpalen) dient de subsidieontvanger het voorschotverzoek te laten vergezellen door een declaratie onderbouwd door betaalde facturen. Lid 2 bepaalt de hoogte van de voorschotverlening. De subsidie wordt nooit volledig via voorschotten uitbetaald, er is altijd sprake van een laatste betalingstermijn bij moment van subsidievaststelling. Voor middelgrote projecten geldt dat bij voorschotverleningen tot een substantieel deel, zijnde 90%, van de verleende maximum subsidie betaald kunnen worden, waardoor bouwrente zo veel mogelijk vermeden kan worden. Aan de laatste betalingstermijn bij vaststelling van de subsidie, is bovendien een maximum bedrag van vijf miljoen euro gesteld (lid 2b ii).

Lid 4 voorziet in de mogelijkheid om voor middelgrote projecten, bij de eerste voorschotverlening, een substantieel deel, zijnde 50%, van de in de beschikking opgenomen bijdrage in de VAT-kosten betaalbaar te stellen. Deze betaling is de vergoeding voor de gemaakte voorbereidings- en administratiekosten vanaf voorlopig ontwerp tot en met de opdrachtverlening.

Artikel 23 Aanvraag tot subsidievaststelling

De in dit artikel opgenomen termijnen voor het indienen van een verzoek tot subsidievaststelling achten wij, in afwijking van de Awb die een termijn van zes maanden noemt, meer passend gelet op de mate van complexiteit, de financiële omvang en bijbehorende verantwoordingsverplichting van een project.

Artikel 24 Bij aanvraag tot vaststelling over te leggen gegevens 

Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de subsidieontvanger zich schriftelijk te verantwoorden over de gesubsidieerde activiteiten die zijn verricht en de bijbehorende verplichtingen. Het verantwoordingsregime is gedifferentieerd en gekoppeld aan de grondslag van de subsidie (artikel 6). Bij de subsidieverlening op basis van een vaste bijdrage verantwoordt de subsidieontvanger zich primair over de verrichte prestatie(s) en bijbehorende verplichtingen door middel van bewijsstukken. Een financiële verantwoording over de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten kan achterwege blijven. Indien de subsidie op de ‘traditionele’ wijze is verleend, dat wil zeggen op basis van werkelijk te maken subsidiabele projectkosten legt de subsidieontvanger niet alleen verantwoording af over de verrichte prestatie(s) en bijbehorende verplichtingen, maar dient bovendien ook financiële verantwoording af te leggen over de werkelijke kosten en baten van het project, voor zover betrekking hebbend op de subsidiabele projectkosten. Deze financiële verantwoording wordt vergezeld van een originele, goedkeurende controleverklaring (voorheen genoemd accountantsverklaring). Voor een klein project is de verantwoording over de verrichte activiteiten en de bijbehorende verplichtingen beperkt tot overleggen van het proces-verbaal van definitieve oplevering(en) en een prestatieverklaring. In aanvulling daarop geldt voor een middelgroot project dat een eindverslag wordt gevraagd (lid 2b).

Artikel 25 Onvolledige aanvraag tot subsidievaststelling Dit artikel regelt de procedure indien de aanvrager, op grond van artikel 24, niet alle projectgegevens overlegt op moment van de aanvraag om subsidie. Het dagelijks bestuur zal op grond van artikel 4:5 Awb besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 26 Beslistermijn

In dit artikel is bepaald binnen welke termijn het dagelijsk bestuur de subsidie moet vaststellen. In de Awb staat een termijn van 8 weken als uitgangspunt. Lid 1: het dagelijks bestuur hanteert langere termijnen; voor klein projecten 3 maanden en voor middelgrote projecten zes maanden Deze langere beslistermijn is nodig vanwege de complexiteit en het financiële belang van infrastructuurprojecten, waardoor een langere beoordelingstermijn redelijk wordt geacht voor een verantwoord besluit. Lid 2; Indien de complexiteit van de aanvraag daartoe aanleiding geeft, kan het dagelijks bestuur de beslistermijn eenmalig met dezelfde beslistermiijn verlengen. In beginsel zal het dagelijks bestuur terughoudend zijn met het verlengen van de beslistermijn.

Artikel 27 Bijzondere bepalingen betreffende de vaststelling van de subsidie

De verlening van subsidie kan als een voorwaardelijke toekenning worden gezien. Indien de activiteit heeft plaats gevonden waarbij de verplichtingen die aan de subsidieverlening waren verbonden, in acht zijn genomen, kan de toekenning van de subsidie een definitief karakter krijgen door middel van het besluit tot subsidievaststelling.

Lid 1b betreft de vaststelling van de VAT-kosten. 50% van deze kosten wordt vastgesteld op basis van het in de verleningsbeschikking vermelde bedrag. Dit deel van de totale VAT-bijdrage wordt derhalve onafhankelijk van de werkelijk gemaakte uitvoeringskosten, vastgesteld. Het resterende deel van de VAT-kosten, betrekking hebbende op de kosten voor toezicht en administratie na de opdrachtverlening, wordt betaald aan de hand van de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten in relatie tot de geraamde subsidiabele projectkosten. Indien de werkelijk gemaakte subsidiabele projectkosten minder bedragen dan de berekening waarop de verleende subsidie is gebaseerd, wordt dit deel van de forfaitair bepaalde VAT-kosten naar evenredigheid lager vastgesteld. Lid 4 bepaalt dat in geval de subsidieontvanger niet binnen de gestelde termijn een aanvraag tot vaststelling heeft ingediend, het dagelijks bestuur kan overgaan tot ambtshalve vaststelling van de subsidie op basis van de tot op dat moment ontvangen bewijsstukken over de verrichte prestatie(s). Daarbij krijgt de subsidieontvanger bij rappel, eenmalig de mogelijkheid om binnen drie maanden de vereiste eindverantwoording over het project te overleggen.

Hoofdstuk 3 Subsidiering grote projecten

Grote projecten zijn projecten waarvoor de kosten meer dan € 225 miljoen bedragen. Voor dergelijke projecten blijft het rijk medeverantwoordelijk, maar moet de regio de eerste € 225 miljoen bijdragen. Dat betekent dat er feitelijk sprake is van ‘co-financiering’ van meerdere overheden voor het project. Gebruikelijk daarbij is dat de bepalingen en subsidieverplichtingen van de hogere overheid, in dit geval het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, in beginsel leidend zijn voor de subsidieverlening.

Hoofdstuk 4 Subsidiering studieprojecten

Gelet op het minder complexe karakter van studieprojecten ten opzichte van de overige projectcategorieën, is het aantal subsidiebepalingen zoveel mogelijk beperkt gehouden. Voor de toelichting op de artikelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting, artikel 13 tot en met 28.

 

Artikel 47 Intrekken oude regelingen

In dit artikel is bepaald welke verordeningen bij inwerkingtreding van deze verordening worden ingetrokken.

 

Artikel 48 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen. Het overgangsrecht is kort aan te duiden als “oud voor oud, nieuw voor nieuw”. Dit betekent dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, volgens de oude regeling worden behandeld. Hetzelfde geldt voor de subsidiebesluiten die voor die datum zijn genomen. Ook voor deze besluiten geldt de oude regeling, bijvoorbeeld als daartegen bezwaar wordt gemaakt. Alleen de nieuwe aanvragen die zijn binnengekomen na de inwerkingtreding van deze verordening, worden volgens het nieuwe recht beoordeeld. Voordelen van dit systeem zijn de helderheid en het respecteren van oude situaties, waardoor de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en subsidieontvanger gewaarborgd is.