verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Noordwijkerhout

Geldend van 01-07-2006 t/m heden

Intitulé

VERORDENING KWALITEITSREGELS PEUTERSPEELZAALWERK NOORDWIJKERHOUT

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van Noordwijkerhout;

  • b.

    peuterspeelzaalwerk: het bieden van speelgelegenheid aan kinderen van twee tot vier jaar gedurende een of meer dagdelen per week van maximaal 4 uur met als doel de ontwikkeling van deze kinderen te bevorderen en hen samen te laten spelen;

  • c.

    peuterspeelzaal: een ruimtelijke voorziening waar peuterspeelzaalwerk plaatsvindt;

  • d.

    beroepskracht: degene die in een peuterspeelzaal werkzaamheden verricht die zijn opgenomen in de voor het peuterspeelzaalwerk geldende CAO en die beschikt over voor deze werkzaamheden passende beroepskwalificaties;

  • e.

    begeleider: degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen in een peuterspeelzaal.

  • f.

    houder: een natuurlijke of rechtspersoon die een peuterspeelzaal exploiteert;

Artikel 2 Vergunningplicht

Het is verboden, zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, een peuterspeelzaal open te stellen of te houden.

Artikel 3 Aanvraag voor een vergunning

  • 1.

    Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2 dient te worden ingediend door de (toekomstige) houder van de peuterspeelzaal, en wel minstens drie maanden voor de datum van de voorgenomen openstelling.

  • 2.

    De aanvraag vindt plaats met behulp van een door burgemeester en wethouders vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 4 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

De houder geeft bij de aanvraag of ten behoeve van de verlenging van de vergunning aan voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest, waarbij de volgende ambitieniveaus worden onderscheiden:

  • a.

    ambitieniveau 0: ‘spelen en ontmoeten’;

  • b.

    ambitieniveau 1: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen en signaleren’;

  • c.

    ambitieniveau 2: ‘spelen, ontmoeten, ontwikkelen, signaleren en ondersteunen’.

Artikel 5 Weigering en ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders weigeren de vergunning indien niet wordt voldaan aan de kwaliteitsregels die in hoofdstuk 2 van deze verordening worden gesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de op in artikel 12, lid 2 gebaseerde nadere regels en van voorschriften in artikel 18.

Artikel 6 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 7 Termijnen

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om vergunning of op een verzoek tot ontheffing binnen dertien weken na de dag waarop de aanvraag of het verzoek is ontvangen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen hun beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 8 Aanhouding

  • 1. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag om vergunning of het verzoek tot ontheffing aan, totdat zij een beslissing hebben genomen over de aanvraag voor een bouwvergunning overeenkomstig artikel 40, lid 1 van de Woningwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 7 nemen burgemeester en wethouders, voor zover de aanhouding bedoeld in het eerste lid langer duurt dan de in artikel 7 gestelde termijnen, de beslissing op een aanvraag om vergunning of een verzoek tot ontheffing zo spoedig mogelijk na afloop van de in artikel 7 bedoelde termijnen.

Artikel 9 Duur van de vergunning

De vergunning of ontheffing wordt verleend voor maximaal vier jaar.

Artikel 10 Verplichtingen van de houder

  • 1. De vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

  • 2. De houder is verplicht aan burgemeester en wethouders gegevens te verstrekken die door of namens hen in verband met de huisvesting, verzorging en begeleiding van kinderen van belang worden geacht.

  • 3. De houder is voorts verplicht om bij wijziging van de gegevens die zijn verstrekt bij de vergunningaanvraag daarvan onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen aan burgemeester en wethouders.

  • 4. De vergunninghouder is verplicht de vergunning op een zichtbare plaats in de peuterspeelzaal op te hangen.

Artikel 11 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de vergunning of ontheffing intrekken of wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging daarvan wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is verstrekt;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien binnen de termijn van één jaar geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt;

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de kinderen tijdelijke of blijvende sluiting van een peuterspeelzaal gelasten, indien naar hun oordeel dringende omstandigheden die niet uit deze verordening voortvloeien daartoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 2 DE KWALITEITSREGELS

Artikel 12 Nadere regels

  • 1. De peuterspeelzaal dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen waaraan de peuterspeelzaal, de houder en de in peuterspeelzaal werkzame beroepskrachten en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van de peuterspeelzaal voor zover deze eisen noodzakelijk zijn voor het peuterspeelzaalwerk en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • c.

      de aan beroepskrachten en begeleiders te stellen gezondheidseisen;

    • d.

      de aanwezigheid van gegevens in de peuterspeelzaal.

Artikel 13 Invloed van beroepskrachten en begeleiders op het beleid van de houder

De houder zorgt ervoor dat de invloed van beroepskrachten en begeleiders op het beleid van de houder gewaarborgd is.

Artikel 14 Informatie aan ouders/verzorgers

Opvang in een peuterspeelzaal geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en een ouder/verzorger. De houder informeert de ouders/verzorgers voorafgaand aan het aangaan van deze overeenkomst in ieder geval over:

  • a.

    de plaatsingsprocedure en leveringsvoorwaarden;

  • b.

    het gekozen ambitieniveau als bedoeld in artikel 4;

  • c.

    het te voeren beleid, waaronder het beleid inzake veiligheid en gezondheid, alsmede het pedagogisch beleid waarin vanuit de visie op de ontwikkeling van kinderen de visie op de omgang met kinderen is beschreven;

  • d.

    de wijze waarop klachten worden behandeld;

  • e.

    de wijze waarop de inspraak is geregeld;

  • f.

    de wijze en frequentie van informatie-uitwisseling na plaatsing van het kind bij de peuterspeelzaal.

Artikel 15 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

De houder moet ten behoeve van in het centrum aanwezige beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Artikel 16 Groepsgrootte en aantallen beroepskrachten

  • 1. De groepsgrootte bedraagt maximaal 20 kinderen;

  • 2. Bij een groepsgrootte tot 16 kinderen bestaat de leiding uit ten minste een beroepskracht en een begeleider.

  • 3. Bij een groepsgrootte van ten minste 16 kinderen en ten hoogste 20 kinderen bestaat de leiding uit twee beroepskrachten.

Artikel 17 Verblijfsruimte

  • 1. Voor ieder kind is minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlakte aan binnenspeelruimte beschikbaar.

  • 2. Voor ieder kind is buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de bruto-oppervlakte minimaal 4 m2 per kind bedraagt en die voor kinderen bereikbaar is.

Artikel 18 Voorkoming verspreiding infectieziekten

  • 1.

    Het is aan de houder, dan wel aan degene die met de dagelijkse leiding is belast, verboden:

    • a.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin te vertoeven, wanneer, volgens of vanwege de directeur van de GGD, daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken, aanwezig is;

    • b.

      enig persoon tot de peuterspeelzaal of tot enige daarmee in verbinding staande lokaliteit toe te laten of daarin zelf te vertoeven, wanneer hij redelijkerwijs kan vermoeden dat daarmee het gevaar van overbrenging van een infectieziekte, zoals genoemd in de onder a vermelde wet, aanwezig is.

  • 2.

    Van het in het eerste lid onder a omschreven verbod is de houder ontheven, zodra de

    behandelend geneesheer een schriftelijke verklaring heeft afgegeven dat de kans op overbrenging van een infectieziekte is uitgesloten.

  • 3.

    De bepalingen in het eerste en tweede lid laten onverlet de bepalingen krachtens de in het eerste lid, onder a, genoemde wet.

Artikel 19 Verklaring omtrent het gedrag

  • 1. Personen die als beroepskracht of begeleider werkzaam zijn bij een peuterspeelzaal zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële gegevens.

  • 2. De verklaring genoemd onder het eerste lid wordt aan de houder overlegd voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt. De verklaring is op het moment dat zij wordt overlegd niet ouder dan twee maanden.

  • 3. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs vermoedt dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan twee maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

HOOFDSTUK 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 Strafbepaling

Overtreding van artikel 2 en 10 en van de kwaliteitsregels in hoofdstuk 2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechtelijke uitspraak.

Artikel 21 Toezicht en opsporing

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen personen aanwijzen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2.

    De opsporing van de in artikel 20 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door burgemeester en wethouders met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 4.

    De toezichthouders zijn bevoegd inlichtingen te vorderen en zich te doen vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen.

Artikel 22 Controle

Burgemeester en wethouders controleren ten minste een maal per twee jaar de houders op naleving van de verordening.

Artikel 23 Overgangsbepaling

  • 1. Eén jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen alle houders van peuterspeelzalen te voldoen aan de in of krachtens deze verordening gestelde eisen.

  • 2. Vergunningen en ontheffingen die zijn verleend onder de werking van de Verordening kinderopvang van 1996 blijven nog gedurende één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van de Verordening kinderopvang is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop deze verordening toegepast.

Artikel 24 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2006;

  • 2. De verordening Kinderopvang, vastgesteld op 19 december 1996 wordt ingetrokken op de in het eerste lid genoemde datum.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk Noordwijkerhout.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 juni 2006,
drs. E.A. Jellema drs. G. Goedhart
griffier voorzitter

Algemene toelichting

Gemeenten zijn niet verplicht kwaliteitsregels te stellen voor het peuterspeelzaalwerk. Het peuterspeelzaalwerk valt niet onder de Wet kinderopvang (artikel 1, tweede lid, onderdeel b). Dit betekent dat de autonome verordenende bevoegdheid van de gemeenten, die is neergelegd in artikel 149 van de Gemeentewet, de grondslag voor deze verordening vormt. Dit is ook in de aanhef van deze verordening aangegeven.

In de Verordening Kinderopvang (1996) waren de kwaliteitseisen opgenomen voor alle (formele) vormen van kinderopvang: dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderopvang en peuterspeelzalen. Met ingang van 1 januari 2005 is het wettelijk kader voor het toezicht op de kwaliteit van de dagopvang, de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang geregeld in de Wet kinderopvang, met een systeem van melding en registratie. Een landelijk wettelijk kader voor de kwaliteit van peuterspeelzalen ontbreekt nog steeds, waardoor dit gemeentelijk beleid blijft.

De Verordening Kinderopvang (1996) is sinds invoering van de Wet kinderopvang alleen nog van toepassing geweest op de peuterspeelzalen. De Verordening Kwaliteitsregels Peuterspeelzaalwerk komt in de plaats van deze oude verordening. Er is voor gekozen om opnieuw met een vergunningensysteem te werken. De verordening bevat naast regels betreffende de vergunningaanvraag en -verlening ook globale kwaliteitsregels. Deze regels worden in de door burgemeester en wethouders vast te stellen “Nadere regels Peuterspeelzaalwerk” nader gespecificeerd. Het geheel biedt de GGD een kader waarbinnen de peuterspeelzalen kunnen worden getoetst op de kwaliteit.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De beroepskracht in opleiding (stagiaire) is niet apart gedefinieerd. Hiermee vallen beroepskrachten in opleiding automatisch onder de begripsomschrijving van een begeleider, te weten: ‘degene die anders dan als beroepskracht is belast met de begeleiding van kinderen bij een peuterspeelzaal’ (onderdeel e).

Artikel 2 Vergunningplicht

Op grond van dit artikel is een ieder die één of meer peuterspeelzalen houdt verplicht hiervoor bij burgemeester en wethouders een vergunning aan te vragen. De in deze verordening opgenomen eisen zijn minimumeisen. Het staat de houder uiteraard vrij hogere kwaliteitseisen te hanteren.

Artikel 3 Aanvraag voor een vergunning

Afdeling 4.1.1. Awb regelt de aanvraag van beschikkingen. Artikel 4:1 Awb bepaalt dat de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (in deze verordening het college van burgemeester en wethouders).

Aanvraagformulier

Voordat de gemeente kan besluiten de gevraagde vergunning te verlenen, zal ze moeten onderzoeken of de houder aan alle gestelde kwaliteitseisen voldoet. Het afleggen van een bezoek ter plaatse vormt een belangrijk onderdeel van het onderzoek. De houder van de peuterspeelzaal zal bij zijn aanvraag om de vergunning de gegevens moeten verstrekken die de gemeente nodig heeft om te kunnen beoordelen of aan de gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan.

Vanuit praktisch oogpunt wordt gebruik gemaakt van een standaardaanvraagformulier. Voor de vergunningaanvraag worden de volgende gegevens van belang geacht (voor zover voorradig op het moment van aanvraag):

– statuten en/of reglementen of oprichtingsakten;

– naam, adres en telefoonnummer van een contactpersoon en in geval van een rechtspersoon een opgave van de samenstelling van het bestuur;

 openingstijden van de peuterspeelzaal;

 het aantal groepen en de beoogde groepsgrootte;

 het ambitieniveau, conform artikel 4;

– namen van de beroepskrachten en begeleiders;

– een afschrift van de diploma’s van de beroepskrachten;

– de gebruiksvergunning zoals genoemd in artikel 6.1.1. van de Bouwverordening Noordwijkerhout, dan wel een kopiebrief van aanmelding bij de Brandweer als nieuwe peuterspeelzaal;

– een afschrift van de door de aanvrager afgesloten aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering.

Artikel 4 Ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk

Dit artikel bepaalt dat de houder bij het college aangeeft voor welk ambitieniveau van het peuterspeelzaalwerk hij kiest. Het gekozen ambitieniveau is van belang voor de rol van het peuterspeelzaalwerk in het (preventief) jeugdbeleid. Het ambitieniveau 0 (‘spelen en ontmoeten’) is het minimumkwaliteitsniveau. Aan dit kwaliteitsniveau dienen alle peuterspeelzalen in ieder geval te voldoen. De toezichthouder kan controleren of een peuterspeelzaal zich houdt aan het gestelde ambitieniveau.

Artikel 5 Weigering en ontheffing

In het eerste lid wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders de vergunning weigeren als niet wordt voldaan aan de voor een vergunning noodzakelijke voorschriften. Artikel 4:5, eerste en derde lid Awb, geeft de regeling met betrekking tot het aanvullen van ontbrekende gegevens.

De bepaling in het tweede lid is opgenomen om in bijzondere omstandigheden toch een vergunning te kunnen afgeven. Het verlenen van een ontheffing is echter niet mogelijk voor de kwaliteitsvoorschriften.

Artikel 6 Voorschriften en beperkingen

Door aan een vergunning/ontheffing voorschriften en beperkingen te verbinden kan de gewenste rechtstoestand op de concrete situatie worden toegesneden. In literatuur en jurisprudentie wordt algemeen het standpunt gehuldigd dat de bevoegdheid tot het verbinden van voorschriften in beginsel aanwezig is in die gevallen waarin het al dan niet verlenen van die vergunning of ontheffing ter vrije beslissing staat van het beschikkende orgaan. Het verdient echter aanbeveling uit oogpunt van duidelijkheid en om elke twijfel uit te sluiten, om deze bevoegdheid uitdrukkelijk vast te leggen in de regeling ter uitvoering waarvan de vergunning/ontheffing wordt verleend. Daarbij dient tevens te worden aangegeven dat die voorschriften uitsluitend mogen strekken ter bescherming van de belangen in verband waarmee het vereiste van vergunning/ontheffing is gesteld.

Artikel 7 Termijnen

Het uitgangspunt van de Awb is dat in het wettelijk voorschrift, waaronder ook een gemeentelijke verordening moet worden begrepen, de termijn wordt aangegeven waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven (artikel 4:13 Awb).

Artikel 8 Aanhouding

Het eerste lid bevat een zogenaamde "coördinatiebepaling". Het schrijft voor dat de houder een bouwvergunning verleend wordt. Dat betekent dat het gebouw waarin de peuterspeelzaal gevestigd wordt, voldoet aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit, de gemeentelijke bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Bovendien wordt de bouwvergunning geweigerd indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd (zie artikel 44 van de Woningwet).

In het Bouwbesluit en de bouwverordening zijn onder meer voorschriften op het gebied van de veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid opgenomen. Overigens is voor de peuterspeelzalen niet alleen een bouwvergunning vereist, maar ook een gebruiksvergunning. Een gebruiksvergunning is namelijk noodzakelijk voor het in gebruik hebben of houden van een bouwwerk waarin aan meer dan tien kinderen jonger dan twaalf jaar verblijf zal worden verschaft.

De gebruiksvergunning is gericht op het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning voorwaarden stellen aan onder meer:

– stoffering en versiering;

– uitgangen en vluchtwegen;

– installaties;

– bewaking en controle;

– ventilatie en werkzaamheden;

– brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

– afval;

– doorlopend toezicht;

– brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan;

– het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een gebouw of in een gebouw;

– de plaats van, het aantal en het type draagbare blustoestellen.

Het tweede lid is in beginsel niet in overeenstemming met artikel 4:13 Awb, dat voorschrijft dat beschikkingen binnen de bij wettelijk voorschrift (i.c. gemeentelijke verordening) bepaalde termijn moeten worden gegeven. Er is voor gekozen deze bepaling in de verordening op te nemen, omdat het in het belang is van alle belanghebbenden dat een vergunning op grond van de verordening pas wordt afgegeven, wanneer er een beslissing is genomen over de verlening van de bouwvergunning.

Artikel 9 Duur van de vergunning

Gekozen is voor een termijn van vier jaar.

Artikel 10 Verplichtingen van de houder

Het eerste lid voorkomt dat onduidelijkheid ontstaat over de persoon van de houder en de

omstandigheden waaronder de vergunning is verleend. Bij het verstrekken van gegevens dient vanzelfsprekend de bescherming van de privacy van personen te zijn gewaarborgd.

Artikel 11 Intrekken of wijzigen van vergunning of ontheffing

De tekst van het eerste lid beoogt te voorkomen dat vergunningen ongebruikt worden gelaten. Men mag ervan uitgaan dat de houder binnen een jaar na het verlenen van de vergunning van start kan gaan met de peuterspeelzaal.

Het tweede lid omschrijft een bijzondere sluitingsbevoegdheid. Daarnaast zijn burgemeester en wethouders bevoegd bestuursdwang uit te oefenen krachtens artikel 125 van de Gemeentewet.

Voordat zij daartoe laten overgaan, dient de houder schriftelijk te worden gewaarschuwd. Een voorbeeld van een dringende omstandigheid die niet uit de verordening voortvloeit, maar toch het belang van de kinderen kan schaden, is een disfunctionerend management van een peuterspeelzaal.

Als bij inspectie wordt geconstateerd dat de houder van een peuterspeelzaal niet meer aan de eisen voldoet, zal niet in alle gevallen directe intrekking van de vergunning voor de hand liggen. Vaak zal de gemeente met de houder afspraken maken over te nemen maatregelen en de termijn waarbinnen deze getroffen moeten zijn.

HOOFDSTUK 2 DE KWALITEITSREGELS

Artikel 12 Nadere regels

In het tweede lid wordt de delegatiebevoegdheid van de gemeenteraad aan burgemeester en wethouders geregeld, voor wat betreft de uitwerking van voorschriften voor peuterspeelzalen. Een gemeente kan er voor kiezen alle regels in de verordening zelf op te nemen of de details over te laten aan burgemeester en wethouders. In deze verordening is ervoor gekozen een aantal voorschriften in nadere regels op te nemen.

Wat betreft de eisen aan de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van de peuterspeelzaal gaat het om gebruikseisen. Deze vormen een aanvulling op hetgeen bij of krachtens de Woningwet geregeld is. Behalve in de Woningwet zelf zijn dergelijke eisen in het Bouwbesluit en in de gemeentelijke bouwverordening opgenomen.

Artikel 13 Invloed van beroepskrachten en begeleiders op het beleid van de houder

Waarborging van de invloed van beroepskrachten en van personen die beroepskrachten ondersteunen bij de verzorging en opvoeding wordt van belang geacht voor het tot stand brengen van een goede interne kwaliteitszorg. Daarbij is essentieel dat de niveaus betrokken bij de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen de organisatie vanuit de eigen positie en deskundigheid inbreng leveren en mede vormgeven aan de door externe en/of interne omstandigheden noodzakelijkerwijs onafgebroken bijstelling van beleid en bedrijfsvoering. Op deze wijze kan een optimale wisselwerking tussen aanbod en vraag gewaarborgd worden.

Overigens is voor de beroepskrachten in de CAO-Welzijn en in de Wet op de ondernemingsraden de medezeggenschap van de werknemers op het beleid van de werkgever geregeld.

Artikel 14 Informatie aan ouders/verzorgers

Voor houders van peuterspeelzalen en ouders is het van belang om in een overeenkomst te expliciteren wat wederzijds de rechten en verplichtingen zijn. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat het peuterspeelzaalwerk plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.

De houders van peuterspeelzalen zijn verplicht ouders voor dat ze een contract tekenen te informeren over een aantal essentiële onderwerpen. Een (pedagogisch) beleidsplan kan daarvoor een goede basis vormen. In een dergelijk plan kunnen onder meer worden opgenomen de pedagogische doelstellingen, de inzet van personeel na opening en vóór sluiting van de peuterspeelzaal en in bijzondere omstandigheden, de wijze van groepsvorming en groepsindeling, de dagindeling en de wijze waarop met de kinderen wordt omgegaan en het contact met de ouders wordt onderhouden. Verder kan gedacht worden aan het vermelden van openingstijden en de regelingen tijdens vakanties en bij ziekte van functionarissen en begeleiders. Deze informatie biedt ouders de mogelijkheid om zich een oordeel te vormen over de kwaliteit van een peuterspeelzaal en eventueel op basis van een onderlinge vergelijking een keuze voor een bepaalde peuterspeelzaal te maken.

Artikel 15 De aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering

Dit artikel voorkomt eventuele problemen over gemeentelijke aansprakelijkheid.

Artikel 16 Groepsgrootte en aantallen beroepskrachten

Uiteraard kan het aantal kinderen per groep verlaagd worden. De groepsgrootte en het aantal kinderen dat tegelijkertijd aan één beroepskracht is toevertrouwd zijn van grote invloed op de kwaliteit van het peuterspeelzaalwerk. Kleinere groepen betekenen echter een verhoging van de personeelslasten. De gemeenteraad van Noordwijkerhout heeft de groepsgrootte voor peuterspeelzaalwerk bepaald op 20 met de volgende bepalingen. Bij een groepsgrootte van ten minste 16 peuters en ten hoogste 20 peuters bestaat de leiding uit twee beroepskrachten. Bij een groepsgrootte tot 16 peuters bestaat de leiding uit ten minste één beroepskracht en een begeleider.

Artikel 17 Verblijfsruimte

Gekozen is voor minimum bruto-oppervlaktematen (in plaats van netto-oppervlaktematen) omdat deze eenvoudiger door de toezichthouder zijn vast te stellen.

Artikel 18 Voorkoming verspreiding infectieziekten

De Wet bestrijding infectieziekten en ziekteoorzaken (WBI) bepaalt dat ouders/verzorgers een kinderen thuis moeten houden als deze een gevaarlijke infectieziekte hebben of wanneer zij vermoeden dat het geval is. De WBI bepaalt ook dat de directeur van de GGD Zuid-Holland Noord de voorziening kan laten sluiten, wanneer dat in het belang van de volksgezondheid is vereist. Dit artikel in de verordening is in feite een uitbreiding van die wet. Een uitbreiding in die zin dat naast de ouders/verzorgers, die een besmet kind niet naar een "bewaarplaats" mogen sturen, deze verordening bepaalt dat ook de houders verplicht zijn deze kinderen en andere besmette personen de toegang te weigeren. De reden om dit artikel op te nemen is dat dit houders van peuterspeelzalen de mogelijkheid biedt om kinderen die niet ingeënt zijn de toegang tot de peuterspeelzaal te weigeren. De houder kan als toelatingsvoorwaarde stellen dat de kinderen het landelijk vaccinatieschema moeten doorlopen.

Artikel 19 Verklaring omtrent het gedrag

Dit artikel draagt de houder van een peuterspeelzaal op er voor te zorgen dat alle beroepskrachten en begeleiders die zijn peuterspeelzaal werkzaam zijn, op hun gedrag zijn getoetst. Dit gebeurt in de vorm van een recente verklaring omtrent het gedrag die aan de houder moet worden overlegt voordat een persoon zijn werkzaamheden aanvangt.

Omdat een verklaring omtrent het gedrag niet meer dan een momentopname is, voorziet het derde lid in de eis dat een nieuwe verklaring omtrent het gedrag aan de houder wordt overlegd, in het geval de houder of toezichthouder redelijkerwijs het vermoeden heeft, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten of tips, dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag.

HOOFDSTUK 3 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 20 Strafbepaling

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 21 Toezicht en opsporing

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om toezichthouders aan te wijzen. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling van de bevoegdheden van toezichthouders, zoals het recht op het betreden van plaatsen, op het vorderen van inlichtingen en het inzien van schriftelijke stukken. Wat betreft het toezicht zijn afspraken gemaakt met de GGD Zuid-Holland Noord.

Artikel 22 Controle

Dit artikel bevat de opdracht aan het college om ervoor zorg te dragen dat tenminste één keer per twee jaar een controle wordt uitgevoerd. Zoals onder het vorige artikel reeds is aangegeven zijn hiervoor afspraken gemaakt met de GGD Zuid-Holland Noord.

Artikel 23 Overgangsbepaling

Dit artikel schrijft voor dat houders uiterlijk binnen een jaar na de inwerkingtreding van de verordening moeten voldoen aan de gemeentelijke verordening. Het tweede lid regelt dat tijdens de overgangsperiode de verleende vergunningen en ontheffingen van kracht blijven.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 25 Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.