Regeling vervallen per 26-05-2016

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lelystad

Geldend van 23-05-2013 t/m 25-05-2016

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lelystad

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013

Gemeente Lelystad

Mei 2013

Inhoudsopgave

pagina

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen 5

Artikel 2 Omschrijving voorziening in de huisvesting 6

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen 7

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen 7

Artikel 5 Informatieverstrekking 7

Artikel 6 Bevoegdheden college7

HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1Aanvragen programma 8

Artikel 7 Indiening aanvraag 8

Artikel 8Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag;

niet behandelen onvolledige aanvraag 8

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht 8

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting 8

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad 9

Paragraaf 2.3Vaststelling programma en overzicht9

Artikel 11 Tijdstip vaststelling 9

Artikel 12 Inhoud programma 10

Artikel 13 Inhoud overzicht 10

Artikel 14 Bekendmaken besluit 10

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma10

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering 10

Artikel 16 Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing

wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes 11

Artikel 17 Aanvang bekostiging 12

Artikel 18 Vervallen aanspraak op bekostiging 12

HOOFDSTUK 3 Aanvragen met een spoedeisend karakter

Artikel 19 Indiening aanvraag 12

Artikel 20 Inhoud aanvraag 12

Artikel 21 Tijdstip beslissing 13

Artikel 22 Inhoud beslissing 13

Artikel 23 Uitvoering beslissing 13

Artikel 24 Vervallen aanspraak bekostiging 13

HOOFDSTUK 4 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie 14

Artikel 25 Aanduiding omstandigheden 14

Artikel 26 Omschrijving leegstand 14

Artikel 27 Nalaten vordering; volgorde van vorderen 15

Artikel 28 Overleg en mededeling 15

Artikel 29 Vergoeding 16

Paragraaf 4.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden 16

Artikel 30 Aanduiding omstandigheden 16

Artikel 31 Overleg en mededeling 16

Paragraaf 4.3 Verhuur 16

Artikel 32 Toestemming college 16

HOOFDSTUK 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 33 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud 17

HOOFDSTUK 6 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 34 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik 17

HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 35 Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien 18

Artikel 36 Indexering 18

Artikel 37 Citeertitel; inwerkingtreding; overgangsrecht 18

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen20

DEEL A Lesgebouwen 20

1.School voor basisonderwijs 20

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 25

3.School voor voortgezet onderwijs 30

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening 33

1.School voor basisonderwijs 33

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 36

3.School voor voortgezet onderwijs 40

Bijlage IICriteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognose43

Bijlage IIICriteria voor oppervlakte en indeling44

DEEL A De bepaling van de capaciteit44

1.School voor basisonderwijs 44

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 49

3.School voor voortgezet onderwijs 52

DEEL BWijze van bepalen van de ruimtebehoefte en inventaris 54

1.School voor basisonderwijs 54

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 58

3.School voor voortgezet onderwijs 59

DEEL CDe bepaling van de omvang van de toekenning62

1.School voor basisonderwijs 62

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 65

3.School voor voortgezet onderwijs 68

DEEL DMinimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen 71

1.School voor basisonderwijs 71

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 71

3. School voor voortgezet onderwijs 71

4.Gymnastiekruimten 71

III-1Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de

schoolgebouwen in het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs' 72

III-2 Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de

schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs' 73

Bijlage IVFinanciële normering73

DEEL AVergoeding op basis van normbedragen 73

1.School voor basisonderwijs 73

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 79

3.School voor voortgezet onderwijs 90

4. Indexering 95

5. Aanbesteding bij vergoeding op basis van normbedragen 96

DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten 97

Bijlage VCriteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen98

1.Volgorde van hoofdprioriteiten 98

2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten 98

Bijlage VI Regeling Bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en

(voortgezet) speciaal onderwijs101

Toelichting op de verordening104De raad van de Gemeente Lelystad

Op het voorstel van het college van de gemeente Lelystad d.d……..[datum];

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs bij verordening te regelen;

besluit

vast te stellen de volgende: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Lelystad 2013

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra  en de Wet op het voortgezet onderwijs  bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs, school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en school voor voortgezet onderwijs;

  • d.

    - school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als

    bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra  en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

    • -

      school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2  en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs-, artikel 76a  of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra  of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs  voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: Het integraal huisvestingsplan onderwijs (IHP) en het Meerjaren onderhoudsplan onderwijs (MOP)

    • -

      IHP: Het integraal huisvestingsplan onderwijs waarin opgenomen welke voorzieningen genoemd in artikel 2 onder a, b, d, e en f voor bekostiging in aanmerking komen;

    • -

      MOP: Het meerjaren onderhoudsplan onderwijs waarin opgenomen welke voorzieningen genoemde in artikel 2 onder c voor bekostiging in aanmerking komen.

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor bekostiging van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: verzoek om bekostiging van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • n.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • r.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • s.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110 , tweede lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • t.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108 van de Wet op de expertisecentra, artikel 76u van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • u.

    voedingsgebied: het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen van een school afkomstig is, waarbij voor de grensafbakening van het voedingsgebied wordt aangesloten bij de wijkindeling van Lelystad zoals die door de gemeente worden gehanteerd bij het opstellen van de bevolkings- en leerlingenprognoses.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    • 1.

      nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    • 2.

      uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • 3.

      gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school

    • 4.

      verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    • 5.

      terrein voor zover nodig voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

    • 6.

      inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 7.

      inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    • 8.

      medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is en medegebruik van een gymnastiekruimte en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie.

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.9 en 2.9;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I onder 1.10 en 2.10;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden.

  • f.

    huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1 en sub 2, kan een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding indien de voorziening van een dusdanige omvang is dat redelijkerwijs niet voor 1 december van het jaar volgend op de vaststelling van het programma, een bouwopdracht voor de betreffende voorziening kan worden verleend. Hierop is het bepaalde in hoofdstuk 2 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

1.Bij toekenning van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van

bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2.

    De genormeerde bekostigingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV deel A en is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 1, 2, 6, 7 en 8 en onder en artikel 3.

  • 3.

    De bekostiging op basis van de feitelijke kosten is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a sub 3, 4, 5 en onder b, c, d en e. De bekostiging wordt vastgesteld met inachtneming van Bijlage IV deel B.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen aan de gegevensverstrekking.

Artikel 6 Bevoegdhedencollege

  • 1.

    Het college is bevoegd op basis van deze verordening besluiten te nemen over vergoedingen, voor zover deze passen binnen het door de raad vastgestelde beleid en de door de raad middels vaststelling van de begroting voor onderwijshuisvesting beschikbaar gestelde budgetten.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen voor een nadere invulling en uitvoering van deze verordening.

HOOFDSTUK 2 Programma en overzicht

Paragraaf 2.1Aanvragen programma

Artikel 7Indiening aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag dient een aanvraag voor opname van een voorziening op het programma in bij het college volgens de door het college op te stellen procedure en voor het door het college te bepalen tijdstip.

  • 2.

    Aanvragen die na het tijdstip zoals bedoeld in het eerste lid zijn ingediend, neemt het college niet in behandeling.

Artikel 8 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige

aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag onderbouwt de aanvraag in ieder geval schriftelijk met:

    • a.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt, indien het een voorziening betreft

      bestaande uit:

      1° nieuwbouw voor de gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw;

      2° onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor

      (voortgezet) speciaal onderwijs, voor zover de betreffende voorziening niet reeds in het MOP is opgenomen, of;

      3° herstel van een constructiefout.

    • b.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid van toepassing is;

  • 2.

    Indien nodig voor de beoordeling ervan door het college voorziet het bevoegd gezag de ingediende aanvraag van een nadere onderbouwing.

  • 3.

    Het college stelt de aanvrager zo spoedig mogelijk nadat de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt vier weken in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet binnen deze vier weken zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1.

    Het college of de aanvrager kan verzoeken de aanvraag nader toe te lichten.

  • 2.

    Het college treedt in overleg met de aanvrager, indien de aanvraag een voorziening betreft waarop

het gestelde in artikel 4, derde lid van toepassing is en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overlegde kostenbegroting dient te worden aangepast. Het college geeft in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3 onder vermelding van de redenen, aan wanneer er in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1.

    Voordat het programma en het overzicht worden vastgesteld, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van het programma en het overzicht naar voren te brengen.

  • 2.

    De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor het in het eerste lid bedoelde overleg door het college schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het programma en het overzicht.

  • 3.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór het in het eerste lid bedoelde overleg hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg in kennis van schriftelijk ontvangen zienswijzen.

  • 4.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5.

    Een bevoegd gezag of college dat advies wenst van de Onderwijsraad over de voorgenomen inhoud van het programma, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, maakt dit kenbaar tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6.

    De bevoegde gezagsorganen en het college worden tijdens het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7.

    Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgt het ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg.

  • 8.

    - Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk

    door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg.

    • -

      In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9.

    Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3Vaststelling programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1.

    a. Het programma en het overzicht voor zover deze het IHP betreffen, worden voor 31 december

    van het jaar volgend op het jaar waarin de aanvraag is ingediend, vastgesteld.

    • b.

      Het programma en het overzicht voor zover deze het MOP betreffen, worden voor 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend, vastgesteld.

2.Voor zover het programma is vastgesteld ten laste van een gemeentelijke begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, vindt de toekenning van de in het programma opgenomen aanvragen plaats onder de voorwaarde dat in de begroting voldoende financiële middelen ter beschikking worden gesteld.

2.Artikel 12 Inhoud programma

  • 1.

    De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III;

2.Van de voor toekenning aanmerking komende voorzieningen kent het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen toe voor zover dit past binnen de door de raad beschikbaar gestelde middelen voor de bekostiging van onderwijshuisvestings-voorzieningen zoals bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Op voorstel van het overleg als bedoeld in artikel 10, kan het college de raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te wijken van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V.

  • 3.

    Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid,

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

2.Artikel 13 Inhoud overzicht

1.Het overzicht bevat de aangevraagde voorzieningen die gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid niet in het programma zijn opgenomen;

2.Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14Bekendmaken besluit

1 De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht geschiedt binnen vier weken na de datum van de vaststelling door toezending door het college van het besluit aan de bevoegde gezagsorganen.

2.Het besluit tot vaststelling van het programma en het overzicht wordt tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken na vaststelling van het programma treedt de gemeente in overleg met de aanvrager om afspraken te maken over de wijze van uitvoering van de toegekende voorziening. Daarbij worden, voor zover van toepassing, in ieder geval afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt. Bijlage IV deel A onder 5 en bijlage IV deel B zijn hierbij van toepassing.

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door het college schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 3.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, neemt het college binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het tweede lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het tweede lid is bereikt, deelt het

college binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16Instemming bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1.

    Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, tweede lid, is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter instemming in bij het college.

  • 2.

    a. Binnen zes weken na ontvangst van de stukken beslist het college over de instemming met de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip.

    • b.

      Het college deelt de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3.

    Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4.

    De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5.

    De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid. De beslissing van het college als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Nadat het college met het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van de beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1.

    De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 december van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht heeft verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst heeft gesloten en een afschrift hiervan aan het college is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. Een huur- of erfpachtovereenkomst vermeldt de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst. Een koopovereenkomst vermeldt de datum van aankoop.

  • 2.

    De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 december een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot verlenging van de termijn, als bedoeld in het eerste lid, bij het college heeft ingediend.

  • 3.

    Het college beslist binnen vier weken op het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 Aanvragen met een spoedeisend karakter

Artikel 19 Indiening aanvraag

Het bevoegd gezag dat een voorziening in de huisvesting wenst die niet in het programma is opgenomen, maar die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan bij het college een aanvraag om bekostiging van die voorziening indienen.

Artikel 20Inhoud aanvraag

1.De aanvraag dient in ieder geval schriftelijk te worden onderbouwd met:

  • a.

    een onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening en een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

  • b.

    de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een vastgesteld of nog vast te stellen programma;

c.een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid en

  • d.

    voor zover nog niet bij de gemeente aanwezig, een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6 tot en met 8 en artikel 2 onder d, e en f.

    • 2.

      Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 21Tijdstip beslissing

  • 1.

    Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag of binnen zes weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

  • 2.

    Indien een beschikking niet binnen zes weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

    Artikel 22 Inhoud beslissing

    • 1.

      De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra  en Wet op het voortgezet onderwijs  opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het college de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I ;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II ;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

    • 2.

      De beslissing van het college kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

    • 3.

      Het college vermeldt welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV , deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid. Binnen vier maanden na de datum van de beschikking door het college moet een bouwopdracht zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst zijn gesloten en een afschrift hiervan aan het college zijn toegezonden.

    Artikel 23Uitvoering beslissing

    Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, genoemd in artikel 16, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt.

    Artikel 24Vervallen aanspraak bekostiging

    • 1.

      Indien niet voor het in artikel 22, derde lid bedoelde tijdstip een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan het college, vervalt de aanspraak op bekostiging. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is het bepaalde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

    • 2.

      De aanspraak op bekostiging vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij het college tot verlenging van de termijn.

    • 3.

      Dit verzoek schort het vervallen van de aanspraak op bekostiging op totdat het college op het verzoek beslist. Indien het college het verzoek inwilligt, noemt het college een nieuwe datum waarop de aanspraak op bekostiging vervalt. Indien het college het verzoek afwijst, geldt de datum van beslissing op het verzoek als vervaldatum, met dien verstande dat deze datum niet voor de oorspronkelijke vervaldatum kan vallen.

HOOFDSTUK 4 Medegebruik en verhuur

Paragraaf 4.1Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 25 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 7 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 26Omschrijving leegstand

  • 1.

    Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

  • a.

    Wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals is vastgesteld op basis van bijlage III, deel A dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen.

  • b.

    wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto-vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten.

  • 2.

    Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

  • a.

    wanneer het een gebouw betreft dat wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren;

  • b.

    wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

  • c.

    wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 27Nalaten vordering; volgorde van vorderen

1.Het college gaat niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

  • a.

    als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

  • b.

    vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

  • c.

    vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4.

    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 28Overleg en mededeling

  • 1.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voert het college daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 2.

    Binnen zes weken na de vaststelling van het programma doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voert het college daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen drie weken na het overleg als bedoeld in het vorige lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De schriftelijke mededeling van het college als bedoeld in het tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

  • a.

    de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

  • b.

    een aanduiding van het aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

  • c.

    een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

  • d.

    een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

  • e.

    de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 29Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg een vergoeding voor het medegebruik vast. Als het overleg niet tot overeenstemming leidt wordt deze vergoeding gebaseerd op het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen door het ministerie van OCW beschikbaar wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen, zoals jaarlijks gepubliceerd door het ministerie van OCW.

Paragraaf 4.2Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 30Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

  • a.

    sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bedoeld in artikel 26;

  • b.

    sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 31Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

  • a.

    voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

  • b.

    of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

  • c.

    welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

  • d.

    wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

  • e.

    de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen zes weken na afloop van het overleg, als bedoeld in het eerste lid, doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 4.3 Verhuur

Artikel 32Toestemming college

  • 1.

    Voordat het bevoegd gezag een huurovereenkomst sluit, vraagt het toestemming voor de verhuur aan het college.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan conform de door het college daartoe op te stellen procedure en bevat in ieder geval een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Het college verleent geen toestemming indien:

  • a.

    de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs;

  • b.

    de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

HOOFDSTUK 5 Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 33Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

1.Nadat het bevoegd gezag een gebouw of terrein niet meer nodig heeft voor de huisvesting van een school, wordt het gebruik ervan zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

2.Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaats vindt, een staat van onderhoud opgemaakt.

3.De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

4.Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

5.Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 6 Gebruik gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel 34 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte conform de door het college daartoe op te stellen procedure. De procedure is gebaseerd op de in dit hoofdstuk opgenomen uitgangspunten:

  • 2.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 7, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 3.

    Het college stelt jaarlijks voorafgaand aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven de inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 4.

    Het college neemt bij de vaststelling van de inroostering het volgende in acht:

  • a.

    de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

  • b.

    het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

  • c.

    het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5.

    Alvorens het college de inroostering vaststelt, wordt het bevoegd gezag in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op de inroostering kenbaar te maken. Indien het college bij de vaststelling van de inroostering afwijkt van één of meer afwijkende zienswijzen op de inroostering, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 6.

    De inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

  • a.

    het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

  • b.

    de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

  • c.

    een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

  • d.

    voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge bijlage VI ‘Regeling bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs’ voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

  • e.

    Het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d wordt slechts opgenomen in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 7.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 28, vierde lid.

HOOFDSTUK 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 35Ontheffing, hardheidsclausule, onvoorzien

  • 1. Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van één of meerdere verplichtingen van deze verordening.

  • 2. Indien naar het oordeel van het college in bijzondere individuele gevallen de toepassing van een

  • artikel van deze verordening leidt tot een onbillijke situatie, dan is het college bevoegd hiervan af te wijken.

  • 3. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 36Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 37Citeertitel; inwerkingtreding; overgangsrecht

  • 1.

    De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2013’

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2008.

  • 3.

    Op aanvragen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ingediend, zijn de bepalingen zoals opgenomen in de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2008 van toepassing.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van ….. [datum].

De voorzitter, De griffier,

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder - behoudens de financiële toets - de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

• deel A: lesgebouwen;

• deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

1.School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, en 1.9c worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het voedingsgebied van de school en/of 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding algemeen

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er ten minste één groep extra leerlingen boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

  • b1.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b3.

    het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

  • d.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat

    door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige

    bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van

    bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2.a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud)

    van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II,

    aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde

    voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde

    voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

  • b.

    voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt

    van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor

    speciaal onderwijs binnen 750 meter hemelsbreed.

1.3.2.bUitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1.het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2. het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

  • b1.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen 2.000 meter hemelsbreed;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen buiten het voedingsgebied van de school en/of op een afstand van meer dan 2.000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

  • b.

    er binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen 2.000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van een aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusiedeelnemende scholen.

De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat een school voor (speciaal) basisonderwijs uitgebreid wordt met een speellokaal.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage II, deel A, aanwezig is.

1.9 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het

    a. basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b.

    een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een

speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

  • c.

    creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

  • d.

    creëren speellokaal binnen het gebouw;

  • e.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

  • f.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties; en

  • g.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creeren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen het voedingsgebied van de school en/of binnen een afstand van 2.000 meter hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte van een school binnen 750 meter (basisschool) of 300 meter (speciale school voor basisonderwijs) mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

  • -

    Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

  • -

    Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

  • -

    Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

  • -

    Vervangen brandtrap.

  • -

    Vervangen erfscheiding.

  • -

    Vervangen riolering

  • -

    Vervangen bestrating schoolplein.

  • -

    Vervangen binnenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen buitenkozijnen en –deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

  • -

    Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

  • -

    Vervangen boeiboorden.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Noodzakelijk onderhoud aan:

-permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die

voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

-noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

1.11 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 2.2, 2.3.1 en 2.3.2 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. De voorziening genoemd onder 2.3.2 wordt niet noodzakelijk geacht voor nevenvestigingen. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerst lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de verlenging van de levensduur);

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

2.3 Uitbreiding

2.3.1 Uitbreiding algemeen

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de

    gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A aanwezig is;

  • b1.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten

    minste vijftien aaneengesloten jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze

    leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier aaneengesloten jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze leerlingen kunnen worden verwacht of

b3. het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat er leerlingen

aanwezig zijn die niet voor maximaal vier aaneengesloten jaren binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest;

c.het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede

van mogelijkheden om door medegebruik een passende extra huisvesting voor de school te realiseren.

d.evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat

d. door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige

d. bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van

bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

2.3.2 Uitbreiding met een speellokaal

De noodzaak van uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

  • a.

    feit dat aan de school of afdeling kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

  • c.

    het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

  • d.

    medegebruik van een speellokaal, gymnastiekruimte of lokaal voor motorische therapie binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en,

  • e.

    evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een speellokaal te maken.

2.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

  • b1.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

2.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen kunnen voorzien, terwijl

  • b.

    er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

2.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

2.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair blijkt uit het feit dat de school of nevenvestiging op grond van de laatste teldatum voorafgaande aan het indienen van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket en meubilair, indien het aantal groepen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal blijkt uit het feit dat de school uitgebreid wordt met een speellokaal.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingenextra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

2.9 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen als gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • b.

    verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

  • c.

    creëren van een extra lesruimte;

  • d.

    verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

  • e.

    functieverandering van vaklokalen als gevolg van de keuze voor een ander vak (alleen voortgezet speciaal onderwijs);

  • f.

    voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet- en regelgeving;

  • g.

    vervangen van een oliegestookte verwarmingsinstallatie; en

  • h.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

De noodzaak voor deze activiteit kan ook aanwezig zijn indien een gebouw in gebruik wordt genomen door een andere onderwijssoort. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn de specifieke voorzieningen voor die onderwijssoort, die nog niet in het gebouw aanwezig zijn.

Ad b

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat het aantal leerlingen zodanig terugloopt dat het gebruik van een gebouw moet worden beëindigd omdat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is, terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding wordt beslist alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van meer dan 60 leerlingen SO of meer dan 42 leerlingen VSO, terwijl volgens de prognose als vereist volgens bijlage II deze leerlingen ten minste vijftien jaren aanwezig zullen zijn en de dislocatie voor vijftien jaren of meer - gelet op de bouwkundige staat - als hoofdgebouw kan dienen.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan door de onderwijsinspecteur is goedgekeurd.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad h

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voor zover het betreft het aanbrengen van een traplift, dient het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

  • -

    Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

  • -

    Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

  • -

    Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

  • -

    Vervangen brandtrap.

  • -

    Vervangen erfscheiding.

  • -

    Vervangen riolering

  • -

    Vervangen bestrating schoolplein.

  • -

    Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming.

  • -

    Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

  • -

    Vervangen boeiboorden.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Noodzakelijk onderhoud aan:

-permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die

voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

-noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

2.11 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van

bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3. School voor voortgezet onderwijs

De voorzieningen genoemd onder 3.2 en 3.3 worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college.

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b1.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    het feit dat de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.2Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat:

  • a.

    voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, in zo'n slechte/matige conditie zijn dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

  • b1.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren dit aantal leerlingen kan worden verwacht en

  • c.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

  • a.

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

  • b.

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingsoperatie;

  • c.

    vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw gesloopt wordt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak voor uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat er meer te huisvesten leerlingen aanwezig zijn dan de met tien procent verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen, vastgesteld volgens de regels in bijlage III, deel A - voor de aanwezige capaciteit en bijlage III, deel B - voor de ruimtebehoefte -, aangeeft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding of gedurende ten minste vier jaren voor uitbreiding met een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening deze aantallen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • b.

    het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik passende huisvesting voor de school te realiseren.

3.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

  • b1.

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

  • b2.

    de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

  • c.

    er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

  • d.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

  • e.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

    3.5Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

  • a.

    er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting van ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen voorzien, terwijl

  • b.

    er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

  • c.

    de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten voor een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

3.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

3.7 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair bestaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school.

Tevens bestaat aanspraak op een tegemoetkoming in de eerste inrichting- en hulpmiddelen en meubilair indien door middel van een inpandige aanpassing een andere ruimtesoort wordt gecreëerd.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair, indien het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijke aan de fusie deelnemende scholen.

3.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat de school een aantal leerlingen heeft waarvoor binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit is. De capaciteit wordt bepaald op de wijze zoals beschreven is bij 3.3.a.

3.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

3.10Vervanging of herstel van schade aan gebouw, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van

bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van één of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

  • 1.

    het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 2.

    het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 3.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • 4.

    voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

  • 5.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

  • -

    Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

  • -

    Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

  • -

    Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

  • -

    Vervangen brandtrap.

  • -

    Vervangen erfscheiding.

  • -

    Vervangen riolering

  • -

    Vervangen bestrating schoolplein.

  • -

    Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming.

  • -

    Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

  • -

    Vervangen boeiboorden.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Noodzakelijk onderhoud aan:

  • -

    permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

  • -

    noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van

bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

2.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de school of nevenvestiging voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde in 2.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen speciaal onderwijs, 2 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs, 3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 6 groepen speciaal onderwijs of 7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik door ten minste 3 groepen speciaal onderwijs gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door het college vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

  • d.

    de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

2.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

2.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste onderwijsleerpakket is verstrekt.

2.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

  • a.

    het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school of nevenvestiging is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder het specifiek noodzakelijk meubilair is verstrekt.

2.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door het college getoetste aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de huidig in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

2.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

  • 1.

    het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 2.

    het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

  • 3.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het (voortgezet) speciaal onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

  • 4.

    voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

  • 5.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 2.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het (voortgezet) speciaal onderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

2.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit de volgende activiteiten:

  • -

    Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten

  • -

    Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

  • -

    Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

  • -

    Vervangen brandtrap.

  • -

    Vervangen erfscheiding.

  • -

    Vervangen riolering

  • -

    Vervangen bestrating schoolplein.

  • -

    Vervangen binnenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen buitenkozijnen en -deuren inclusief hang- en sluitwerk.

  • -

    Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen voor centrale verwarming.

  • -

    Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

  • -

    Vervangen boeiboorden.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Noodzakelijk onderhoud aan:

  • -

    permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en

  • -

    noodlokalen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaar voor de school nodig is en voor de aanwezige leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik elders.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

2.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

2.12Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van

bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

3. School voor voortgezet onderwijs

3.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig (zullen) zijn.

3.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

  • a.

    het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 8, eerst lid onder a, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding blijkt uit:

  • a.

    het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en daardoor het effectief gebruik van de gymnastiekruimte belemmerd wordt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn.

3.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

  • a1.

    het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

  • a2.

    het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 3.2 onder a, in aanmerking komt en

  • b.

    het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen 2000 meter hemelsbreed gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

  • c.

    het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de leerlingen waarvoor het gymnastiekonderwijs noodzakelijk is, aanwezig zijn en het feit dat de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

3.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

3.6 Eerste inrichting voor bewegingsonderwijs

De noodzaak van eerste inrichting voor bewegingsonderwijs blijkt uit:

  • a.

    het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

  • b.

    het feit dat voor de desbetreffende leerlingen nog niet eerder eerste inrichting voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

3.7 Medegebruik

3.7.1 Medegebruik gymnastiekruimte

De noodzaak van medegebruik van een gymnastiekruimte blijkt uit het feit dat klokuren gymnastiek noodzakelijk zijn waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(s) geen ruimte is.

3.7.2Huur van een sportterrein

De noodzaak van huur van een sportveld blijkt uit:

  • a.

    het feit dat het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en

  • b.

    er geen mogelijkheden zijn tot gebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag.

3.8 Herstel constructiefouten

noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

3.9 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van

bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingenprognose

De leerlingenprognoses voor het primair onderwijs, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs worden in principe opgesteld door de gemeente Lelystad. Deze prognoses worden gehanteerd als een van de criteria voor het bepalen van de noodzaak van aangevraagde voorzieningen.

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school wordt, indien noodzakelijk voor de beoordeling van een aanvraag conform artikel 7, gemaakt voor een periode van tenminste vijftien jaren te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een korte-termijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

  • a.

    het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

  • b.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

  • d.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • e.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij de levering van de beschrijving van het voedingsgebied worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de -aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder B van de Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid gemeente Lelystad.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • -

    deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -

    deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -

    deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1. School voor basisonderwijs en speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.

1.1Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties) met een permanente

of tijdelijke bouwaard

1.1. ASchool voor basisonderwijs

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m² (netto). De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling. Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt op basis van de bvo vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2

350

3

465

4

580

5

785

6

900

7

1.015

8

1.130

9

1.245

10

1.360

11

1.475

12

1.590

13

1.705

en vervolgens te verhogen met 115 m2 ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal, wordt de minimale bvo opgehoogd met 90 m2

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2

330

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

2

305

3

410

4

515

5

710

6

815

7

920

8

1.025

en vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van één groep leerlingen.

Tabel 3Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

1

100

2

180

3

260

4

340

5

420

En vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw kleiner is dan het aantal groepen zoals normatief vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In dat geval wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is "overgedimensioneerd". De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.1.B Speciale school voor basisonderwijs

De capaciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. Het aantal lokalen wordt verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd, dient er een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van tabel 4 voor gebouwen met een permanente bouwaard, die nog niet zijn aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen,die zijn aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen. Voor huisvesting met een tijdelijke bouwaard wordt gebruikgemaakt van tabel 2 en 3.

Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard, aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs

vaste voet m²

inclusief

m² per groep

toeslag extra ruimte

670

4

105

125

De vaste voet aan bvo is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal is in de kolom

"inclusief" aangegeven. Hierin is geen speellokaal begrepen.

De toeslag extra ruimte omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). De toeslag extra ruimte wordt toegekend bij het vormen van de 12e groep.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw kleiner is dan het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van tabel 2, 3, 4 is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In dat geval wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de normatieve bvo, behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor het basisonderwijs geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1,2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 115 m² bvo per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard, dat is aangepast aan de onderwijskundige vernieuwingen. Indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard, wordt uitgegaan van 80 m² bvo per groep leerlingen.

De capaciteit van dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld. Voor dislocaties voor speciale scholen voor basisonderwijs is de “overdimensionering” niet te bepalen.

1.3Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

1.4Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.5Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2012 alle scholen voor (speciaal) basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Indien in het verleden, voor meer groepen onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Indien in het verleden voor minder groepen onderwijsleerpakket en meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

Een school voor het basisonderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn.

1.6.2Terreingymnastiekruimte

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke en recreatieve doeleinden.

2.1Hoofdgebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als bvo) van een gebouw is de bvo zoals bepaald aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel D onder III-1 "De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs”.

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1.

-In het speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit

meer dan 13 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.

-In het voortgezet speciaal onderwijs wordt het aantal lokalen verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 14 lokalen en wordt het aantal lokalen verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 28 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is.

Indien het een school betreft voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt de capaciteit van het gebouw berekend door het aantal mogelijk te huisvesten groepen voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs afzonderlijk te bepalen.

Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m² nvo. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de bvo, vastgesteld met behulp van de oppervlakteformules, voor gebouwen met een permanente bouwaard, van tabel 4 "Ruimtenormering (V)SO". Voor de vaststelling van het aantal groepen, waarvoor een gebouw normatief geschikt is voor gebouwen met een tijdelijke bouwaard worden de tabellen 2 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting" en tabel 3 "Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting" gehanteerd.

Tabel 4 Ruimtenormering (V)SO

schoolsoort

vaste voet

Inclusief

aantal groepen

per groep

correctie m²

VSO

toeslag m²

extra ruimte

SO doven

775

7

75

105

VSO doven

800

7

84

60

SO sh/esm

628

4

95

130

SO visg

727

4

96

116

SO lg

850

4

134

150

SO lz

638

4

100

105

SO zmlk

585

4

95

100

SO zmok

585

4

95

105

SO pi

575

4

95

92

SO mg

733

4

110

132

VSO sh/esm

563

4

84

65

VSO visg

660

4

88

45

VSO lg

725

4

110

70

VSO lz

575

4

80

90

VSO zmlk

600

4

93

80

VSO zmok

600

4

80

102

VSO pi

535

4

80

75

VSO mg

725

4

113

60

(SO

VSO)

sg doven

775

6

77

7

105

60

sg sh/esm

628

3

96

-12

115

60

sg visg

727

3

96

-10

116

45

sg lg

850

3

135

-27

135

70

sg lz

638

3

99

-14

120

65

sg zmlk

585

3

97

-2

100

80

sg zmok

585

3

105

-19

55

85

sg pi

575

3

95

-12

92

60

sg mg

733

3

108

5

132

50

De vaste voet aan bruto vloeroppervlakte is inclusief ruimten voor een bepaald aantal groepen. Dit aantal groepen is in de kolom "inclusief" gegeven. De relatie tussen de vaste voet en de minimum opheffingsnorm voor de scholen is hiermee in stand gebleven.

In de bruto vloeroppervlakte voor SOVSO scholen is uitgegaan van dezelfde vaste voet als voor de SO component. Het aantal m² per groep, alsmede de extra toe te kennen ruimte kan anders zijn dan bij categoriale SO- of VSO scholen. Tevens wordt op het aantal vierkante meters per groep een correctie toegepast voor het aantal aanwezige VSO groepen. Eeen voorbeeld van de berekening van het aantal m2 is in de toelichting opgenomen.

De toeslag voor extra ruimte (ER) omvat een aantal extra m² voor het creëren van een extra lokaal, niet zijnde een speellokaal (hiervoor geldt een aparte toeslag). In het speciaal onderwijs wordt de toeslag ER toegekend bij het vormen van de 12e groep in het voortgezet speciaal onderwijs bij het vormen van de 13e groep.

Indien het aantal groepen waarvoor het gebouw normatief geschikt is, zoals vastgesteld op basis van de tabel ruimtenormering (V)SO, groter is dan het aantal groepen, zijnde de capaciteit op basis van het aantal lokalen, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke bvo en de bvo behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee het gebouw is "overgedimensioneerd" en wordt als zodanig geregistreerd.

De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze "overdimensionering" van de bvo op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

2.2 Dislocaties of nevenvestigingen, gebouwen met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De capaciteit van een gebouw wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen betreft het aantal lesruimten, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld. Voor de bepaling van de overdimensionering van een nevenvestiging wordt de normatieve capaciteit bepaald met behulp van tabel 3 “gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting” uit hoofdstuk 1 van deze bijlage. NB: Voor dislocaties is de "overdimensionering" niet te bepalen.

2.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw en een of meerdere dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, omdat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld.

Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijk bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat, het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw.

De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

2.4Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

2.5Inventaris

De inventarisgegevens betreffen de gegevens ter vaststelling van het aantal groepen van de desbetreffende school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is. Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2012 alle scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair.

Indien in het verleden voor meer groepen inventaris is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de ISOVSO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

2.6 Gymnastiekruimten

2.6.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs bedraagt 40 klokuren. Een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs kan gezien de schooltijden van de school echter niet meer dan 26 klokuren gebruik maken van de gymnastiekruimte. Indien een school aanspraak maakt (kan maken) op klokuren gebruik van een andere gymnastiekruimte dan behorende bij de school dan is de capaciteit van deze gymnastiekruimte ten behoeve van de betreffende school bepaald door het aantal uren dat deze gymnastiekruimte beschikbaar is gedurende de schooltijden van de school waarvoor de klokuren noodzakelijk zijn.

2.6.2Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

2.6.3Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

3. Voortgezet onderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in gegevens over:

  • -

    de bruto-vloeroppervlakte van gebouwen;

  • -

    het aantal specifieke ruimten;

  • -

    het aantal werkplaatsen;

  • -

    het aantal gymnastieklokalen.

Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hierdoor beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

3.1Hoofdgebouwen, nevenvestigingen en dislocaties met een permanente of een tijdelijke bouwaard

De bruto-vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-2 de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de BVO van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'.

Naast de bruto-vloeroppervlakte zal het gegeven 'aantal gymnastieklokalen' moeten worden vastgelegd, evenals het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' indien en voor zover deze noodzakelijk zijn in het kader van aanvragen betreffende uitbreiding dan wel medegebruik. Bij het gegeven 'aantal specifieke ruimten en werkplaatsen' moeten de ruimtesoorten worden onderscheiden zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen. Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

3.2Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer. Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (of nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals vastgelegd in de Basisregistratie Huisvesting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

3.3Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd

3.4Inventaris

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 1997 alle instellingen voor voortgezet onderwijs zijn voorzien van een inventaris.. De bruto vloeroppervlakte algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen als zodanig zijn de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.

3.5Gymnastiekruimten

3.5.1 Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het voortgezet onderwijs bedraagt 40 uur.

3.5.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

3.5.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL BWijze van bepalen van de ruimtebehoefte en inventaris

1. School voor basisonderwijs

1.1Lesgebouwen

School voor basisonderwijs

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

De formatie die aan basisscholen wordt toegekend is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

a. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C) / 179

waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

b. Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

G = (A + B + C + D) / 179 + E

waarbij:

G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.Het verkregen getal wordt niet afgerond.

C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de laatst bekende teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

D = som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 6% van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2. Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

1.2 Gymnastiekruimten

School voor basisonderwijs

Voor een basisschool is het aantal gymgroepen leerlingen 6-12-jarigen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule:

G = (A + B + C + D) / 179

De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Voor het bepalen van het aantal groepen leerlingen 6-12-jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht "splitsing aantal groepen leerlingen" zoals weergegeven in tabel 5.

Tabel 5Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)

Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen leerlingen 4 en 5 -jarigen en groepen leerlingen 6-12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening. Vanaf 2002 wordt uitgegaan van de volledige doorvoering van de groepsgrootteverkleining.

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen leerlingen 4 en 5 jarigen

Aantal groepen leerlingen 6-12-jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

47

14

33

48

15

33

49

15

34

50

15

35

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft, op de school zal zijn ingeschreven.

In die gevallen waarin het college goedkeuring heeft verleend om ten behoeve van het speelonderwijs aan één of meer onderbouwgroepen (4 en 5 jarigen) gebruik te maken van de gymnastiekruimte van de basisschool, worden voor de bepaling van het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt, de onderbouwgroepen beschouwd als bovenbouwgroepen.

Speciale school voor basisonderwijs

Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie voor een speciale school voor basisonderwijs, wordt het aantal gymgroepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II.

1.3Inventaris

School voor basisonderwijs

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket

  • b.

    meubilair

a. onderwijsleerpakket

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C + D) / 179 + E

De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

b. meubilair

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

G = (A + B + C) / 179

De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

Speciale school voor basisonderwijs

Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen

te delen door de "N-factor". De "N-factor" is bepalend voor de groepsgrootte. De "N-factor" voor

een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Lesgebouwen

Voor een school of nevenvestiging voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De N factor bepaalt de maximale groepsgrootte.

In onderstaande tabel 6, "N factor", is de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype weergegeven (artikel 14 Formatiebesluit WEC). Het getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Tabel 6 N factor

Onderwijssoort

N-factor SO

N-factor VSO

Dove kinderen (DO)

6

6

Slechthorende kinderen (SH)

12

7

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens

behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

12

7

Visueel gehandicapte kinderen (VISG)

12

7

Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG)

12

7

Langdurig zieke kinderen (LZ)

13

7

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

12

7

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

12

7

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

10

7

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)

7*

7*

* tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap anders is vastgesteld.

De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats, waarna de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften worden gesommeerd. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met het aantal groepen dat in de vaste voet is opgenomen. Heeft een schooltype minder dan dit aantal groepen dan bestaat er geen recht op een vaste voet voor dit schooltype.

2.2 Gymnastiekruimten

Het aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed.

Het aantal gymgroepen is afhankelijk van het aantal leerlingen. Het aantal gymgroepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de "N factor". De "N factor" is bepalend voor de groepsgrootte. In tabel 6 is de "N factor" weergegeven. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma hoger is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe gymaccommodatie wordt het aantal groepen bepaald aan de hand van de prognose als bedoeld in bijlage II. De bepaling van het aantal groepen van een SOVSO school of een SO school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden, vindt voor de verschillende schooltypen afzonderlijk plaats.

3. School voor voortgezet onderwijs

3.1 Lesgebouwen

Voor een school voor voortgezet onderwijs wordt met behulp van het Ruimtebehoeftemodel (RBM) de ruimtebehoefte bepaald. Het totale ruimtebeslag van een instelling voor voortgezet onderwijs is een optelling van twee componenten, te weten:

  • 1.

    een leerlinggebonden component;

  • 2.

    een vaste voet.

ad 1 een leerlinggebonden component

Deze wordt bepaald door aan de hand van in tabel 7.1.a ‘Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’, opgenomen bruto-vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, leerweg of sector die de leerling volgt.

ad 2 een vaste voet

De vaste voet wordt bepaald aan de hand van in tabel 7.1.b ‘Berekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’, opgenomen bruto- vloeroppervlakten per instelling of sector. De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en van het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg.

Vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten en verhoging met de vaste voet per instelling en, indien van toepassing, een vaste voet per sector geeft, uitgedrukt in bruto vierkante meters, de totale ruimtebehoefte van de instelling.

Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs. Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten ter ondersteuning van leerlingen op de scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die gebruikmaken van de diensten van het OPDC zijn derhalve in alle gevallen ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

Voor een onderbouwing van de in tabel 7.1.a en 7.1.b opgenomen bruto-normoppervlakten wordt verwezen naar de toelichting van deze bijlage. Indien noodzakelijk voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze onderbouwing de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald.

Tabel 7.1.a.Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

Specifiek

5,47

BLW

Algemeen

4,69

-

Specifiek

8,99

LWOO

Algemeen

4,44

-

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

Specifiek

0,89

BLW

Algemeen

5,56

-

Specifiek

2,25

LWOO

Algemeen

5,85

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

Specifiek

2,10

BLW

Algemeen

4,71

Specifiek

4,22

LWOO

Algemeen

4,85

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

Specifiek

0,78

BLW

Algemeen

5,37

Specifiek

2,34

LWOO

Algemeen

5,03

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

Algemeen

4,41

Specifiek

7,72

Legenda

TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 7.1.bBerekening van de vaste voet per instelling ten behoeve van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Legenda

BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

De vaste voet per instelling is 980 m2 bruto-vloeroppervlakte (BVO) welke wordt toegekend aan de hoofdvestiging van de instelling. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak, geldt een aanvullende vaste voet van 550 m2 BVO. Indien van toepassing worden vaste voeten behorende bij die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg wordt aangeboden toegekend op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. Tevens geldt een vaste voet voor die vestiging waar een afdeling voor praktijkonderwijs aanwezig is.

3.2Gymnastiekruimten

De in onderstaande tabel 7.2 'Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs' vermelde bruto vloeroppervlakten vormen de grondslag voor de bepaling van de omvang van de voorzieningen in de huisvesting ten behoeve van gymnastiekonderwijs.

Tabel 7.2 Berekening van de ruimtebehoefte gymnastiekaccommodatie voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

 Leerweg

 BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

-

1,99

Legenda

TLW theoretische leerweg

LWOO leerwegondersteunend onderwijs

GLW gemengde leerweg

BLW beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

DEEL CDe bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1. School voor basisonderwijs

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte". Bij nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding wordt gekeken naar de ontwikkeling van het aantal leerlingen. In geval van een geprognosticeerde (conform prognose bijlage II) toename van het aantal leerlingen wordt gekeken naar het aantal groepen dat 7 jaar na het jaar van het betreffende programma kan worden geformeerd. Indien dit (hogere) aantal groepen gedurende 15 jaren aanwezig is, wordt de permanente ruimtebehoefte op dit hogere aantal vastgesteld.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal ruimten wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een tweede afzonderlijk speellokaal wordt toegekend, indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend

indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw,

vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de

vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter

vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw

geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een

speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde

voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

1.3Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd, op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

2.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat nodig is voor het aantal groepen waarvoor tenminste vijftien jaar huisvesting noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

2.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende bouw wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² bvo en het aantal m² bvo behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: "De bepaling van de capaciteit".

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat nodig is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting, medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven onder B van deze bijlage: "Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte".

2.3Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen zoals gesteld ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en/of meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en/of meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen zoals normatief kan worden gevormd,op basis van de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

2.4Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende bouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan voor wie de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3. School voor voortgezet onderwijs

3.1Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De hieruit voortkomende ruimtebehoefte wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw of uitbreiding door middel van ingebruikneming wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en de huisvesting die aanwezig is.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

3.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. Het verschil is minimaal 100 m2 bruto vloeroppervlakte. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal leerlingen, waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen aanwezig op de laatst bekende teldatum voor het indienen van de aanvraag en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster kan vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte worden bepaald. Medegebruik wordt gegeven in de vorm van in te roosteren lessen.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar doch korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met tien procent verhoogde capaciteit van de beschikbare huisvesting. De ruimtebehoefte wordt bepaald met behulp van het ruimtebehoeftemodel zoals beschreven in deel B van deze bijlage: 'Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte'.

3.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijk oppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting.

De omvang van de tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair als er sprake is van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke en/of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel, zoals beschreven in de toelichting bij deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door het verschil tussen de ruimtebehoefte behorende bij het aantal leerlingen, waarvoor gymnastiekruimte langer dan vijftien jaar noodzakelijk is (te bepalen met behulp van het ruimtebehoeftemodel) en de gymnastiekruimte die aanwezig is.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voorziening medegebruik gymnastiekruimte wordt uitgedrukt in lestijden. Het aantal lestijden gymnastiek wordt bepaald met behulp van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322.

Hierop wordt het aantal in eigen accommodatie te verzorgen lessen in mindering gebracht (zie Deel A, paragraaf 3.5.1).

De omvang van de goedgekeurde voorziening huur sportterrein bedraagt ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het aantal lestijden waarvoor vergoeding wordt gegeven wordt bepaald aan de hand van het lesrooster met als maximum het met toepassing van tabel 7.2 van het ruimtebehoeftemodel berekende aantal: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 460. Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) : 322.

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1. School voor basisonderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² netto /ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • -

    één speellokaal per school met een minimum bruto oppervlakte van 90 m² bvo (inclusief toestellenberging) vanaf de 14e groep een tweede speellokaal met een bruto oppervlak van 90 m2 (inclusief toestellenberging).

  • -

    minimumoppervlakte leslokaal is 42 m² netto.

2.School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m² netto /ll met een minimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • -

    een speellokaal heeft een minimum bruto oppervlakte van 90 m² bvo (inclusief toestellenberging).

  • -

    minimumoppervlakte leslokaal is 42 m² netto.

3.School voor voortgezet onderwijs

Minimum afmetingen, uitgedrukt in netto m2:

theorielokaal:

42 m2

theorievaklokaal:

50 m2

vaklokaal natuurkunde:

50 m2

vaklokaal biologie:

50 m2

vaklokaal scheikunde:

60 m2

vaklokaal handvaardigheid:

60 m2

vaklokaal overig:

80 m2

specifiek vaklokaal lassen:

50 m2

specifiek vaklokaal meten:

50 m2

werkplaats:

115 m2

restaurant:

80 m2

4. Gymnastiekruimten

  • -

    de oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

  • -

    de hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

  • -

    het gymnastiekgebouw bevat tenminste 2 kleedruimten met een was-/douchegelegenheid.

III-1Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de

schoolgebouwen in het primair onderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs'

De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

  • -

    De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle

    onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

  • -

    De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het

    buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

  • -

    De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te

    worden gerekend.

  • -

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige gymnastieklokalen wordt

    toegerekend aan het lesgebouw.

  • -

    Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in- of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt

    de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

  • -

    Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de

    oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².

Uitzonderingen:

  • -

    In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn,

    worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • -

    Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van

alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

-Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de

bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m (bestaande bouw) te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

-Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte

- of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.

III-2Overzicht 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het voortgezet onderwijs'.

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende "beloopbare" binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de bruto oppervlakte behoort eveneens:

  • -

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

  • -

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m².

Uitzonderingen:

-de oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet

tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

  • -

    open brand of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • -

    niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

BIJLAGE IV FINANCIËLE NORMERING

Deze bijlage valt uiteen in twee delen:

Deel A: vergoeding op basis van normbedragen

Deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2,

2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding

omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m2) respectievelijk 5% (bij grotere

projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op

het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de

toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering

gebracht.

Alle in deze bijlage genoemde bedragen zijn incl. BTW.

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen voor het jaar 2013 zijn aangepast conform de systematiek van prijsbijstelling en indexering die is opgenomen in hoofdstuk 4 , Indexering.

1. School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • -

    nieuwbouw (paragraaf 1.1)

  • -

    uitbreiding (paragraaf 1.2)

  • -

    tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3)

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4)

  • -

    aanpassing (paragraaf 1.5)

  • -

    gymnastiek (paragraaf 1.6)

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een viertal kostencomponenten, te weten:

  • -

    kosten voor terrein;

  • -

    bouwkosten;

  • -

    toeslag voor paalfundering;

  • -

    toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • -

    toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw;

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma.

Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken.

Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-vaste voet (inclusief twee groepen)

€ 699.626,86

-elke volgende groep

€ 136.876,18

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-vaste voet (inclusief vier groepen)

€ 1.133.005,53

-elke volgende groep

€ 131.242,69

-bedrag toeslag extra ruimte

€ 156.240,94

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

> 20 m

-vaste voet (inclusief twee groepen)

€ 9.849,95

€ 14.326,42

€ 22.869,21

-elke volgende groep

€ 1.994,74

€ 3.373,95

€ 6.038,68

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

> 20 m

-vaste voet (inclusief vier groepen)

€ 15.458,11

€ 23.813,62

€ 39.844,60

-elke volgende groep

€ 1.830,86

€ 3.096,82

€ 5.541,15

-bedrag toeslag extra ruimte

€ 2.179,76

€ 3.686,50

€ 6.596,50

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging, 90 m² b.v.o. ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

geen paalfundering nodig

€ 107.121,31

lengte paalfundering

1 < 15m

€ 108.681,83

lengte paalfundering

15 < 20m

€ 109.761,30

lengte paalfundering

> 20m

€ 111.846,23

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het betreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen

Permanente bouw

€ 5.436,09

Tijdelijke bouw

€ 2.719,19

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m² bruto vloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-vaste voet

€ 98.784,33

-bedrag per groep

€ 158.350,94

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-vaste voet

€ 101.697,06

-bedrag per groep

€ 147.495,54

-bedrag toeslag extra ruimte

€ 175.589,87

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

> 20 m

-vaste voet

€ 4.421,98

€ 5.767,01

€ 9.252,39

-per groep

€ 699,74

€ 1.813,63

€ 3.666,52

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1 < 15 m

15 < 20 m

> 20 m

-vaste voet

€ 4.462,45

€ 5.819,79

€ 9.337,08

-per groep

€ 637,77

€ 1.655,77

€ 3.347,95

-toeslag extra ruimte

€ 759,73

€ 1.971,61

€ 3.986,00

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging, 90 m² BVO. ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van tenminste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-geen paalfundering nodig

€ 123.927,39

-lengte paalfundering

1 < 15m

€ 124.474,35

-lengte paalfundering

15 < 20m

€ 125.346,26

-lengte paalfundering

> 20m

€ 126.796,91

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

-geen paalfundering

€ 222.679,49

-lengte paalfundering

1 < 15m

€ 229.062,64

-lengte paalfundering

15 < 20m

€ 230.456,65

-lengte paalfundering

> 20m

€ 231.588,15

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Hiervoor geldt hetzelfde als bij 1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.

1.3Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

-per groep

80 m²

-toeslag voor eerste groep

20 m²

-toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie

160 m²

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Zonder paalfundering

-vast bedrag

€ 40.658,47

( € 40.282,66 )

-bedrag per groep

€ 79.933,37

( € 75.355,30 )

-toeslag eerste groep

€ 19.983,20

( € 18.838,97 )

-toeslag hoofdlocatie

€ 159.866,15

( € 150.710,61 )

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

De vergoeding wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bepaald op basis van de volgende bedragen:

-vast bedrag

€ 22.854,46

( € 18.351,56)

-bedrag per groep

€ 83.756,89

( € 81.656,35)

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.4Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

School voor basisonderwijs

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen.

Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Aantal groepen

OLP

Meubilair

Totaal

2

€ 47.108,13

€ 28.116,72

€ 75.224,85

3

€ 53.607,81

€ 37.783,47

€ 91.391,28

4

€ 66.710,32

€ 47.752,72

€ 114.463,04

5

€ 73.448,97

€ 57.420,06

€ 130.869,03

Elke volgende groep

€ 7.134,96

€ 6.745,64

€ 13.880,60

Toeslag tweede speellokaal

€ 927,49

€ 6.433,15

€ 7.360,64

Speciale school voor basisonderwijs

De bekostiging voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.

Vaste voet (incl. vier groepen)

€ 138.852,52

Elke volgende groep

€ 14.489,45

Toeslag bij de twaalfde groep

€ 18.670,13

Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste

vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.

1.5 Aanpassing

Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m² bedraagt € 750.545,33 (op het schoolterrein) respectievelijk € 765.725,55 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-paallengte

1 < 15 meter

€ 15.096,39

-paallengte

15 < 20 meter

€ 20.811,15

-paallengte

> 20 meter

€ 29.228,36

Bouwkosten uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto vloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m². Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

-uitbreiding met 112 t/m 120 m²

€ 174.379,73

-uitbreiding met 121 t/m 150 m²

€ 211.982,51

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120 m²

121-150m²

-paallengte

1 < 15 meter

€ 6.758,40

€ 8.450,73

-paallengte

15 < 20 meter

€ 11.705,92

€ 14.628,63

-paallengte

> 20 meter

€ 19.137,89

€ 23.922,36

OLP en meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP en meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.080,67

2. School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • -

    nieuwbouw (paragraaf 2.1)

  • -

    uitbreiding (paragraaf 2.2)

  • -

    tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3)

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4)

  • -

    gymnastiek (paragraaf 2.5)

Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een "bedrag vaste voet" is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals weergegeven in bijlage III, deel A, paragraaf 2.1, tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het "bedrag per groep" in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere extra groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

  • -

    kosten voor terrein;

  • -

    bouwkosten;

  • -

    toeslag voor paalfundering;

  • -

    toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • -

    toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

  • -

    toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Bedrag toeslag extra ruimte

SO doven

€ 1.897.611,8

€ 91.066,30

€ 127.492,47

SO sh/esm

€ 1.025.136,49

€ 116.481,53

€ 159.395,51

SO visg

€ 1.121.450,81

€ 118.850,36

€ 143.610,51

SO lg

€ 1.309.930,29

€ 165.894,88

€ 134.872,99

SO lz

€ 1.037.397,46

€ 122.612,02

€ 128.742,51

SO zmlk

€ 991.295,38

€ 118.743,39

€ 124.992,98

SO zmok

€ 991.295,38

€ 118.743,39

€ 131.242,58

SO pi

€ 960.152,07

€ 116.481,53

€ 112.803,12

SO mg

€ 1.153.878,99

€ 134.872,99

€ 161.847,59

VSO doven

€ 1.212.028,70

€ 100.994,30

€ 72.138,87

VSO sh/esm

€ 927.080,52

€ 100.994,30

€ 78.150,24

VSO visg

€ 1.064.372,05

€ 107.898,39

€ 55.175,52

VSO lg

€ 1.132.962,60

€ 133.563,40

€ 84.994,79

VSO lz

€ 941.508,53

€ 96.184,96

€ 108.207,72

VSO zmlk

€ 990.805,08

€ 114.028,88

€ 108.207,72

VSO zmok

€ 981.185,82

€ 97.137,23

€ 123.849,91

VSO pi

€ 893.415,76

€ 96.184,96

€ 90.173,58

VSO mg

€ 1.121.855,12

€ 135.861,11

€ 72.138,87

Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen:

Bedrag

vaste voet

SOVSO

Bedrag

per groep

SOVSO

Bedrag

correctie

Bedrag toeslag extra ruimte voor:

SO

VSO

SOVSO doven

€ 1.181.970,64

€ 92.577,68

€ 8.416,05

€ 126.242,44

€ 72.138,87

SOVSO sh/esm

€ 1.015.183,63

€ 116.564,79

€ -14.570,82

€ 139.634,91

€ 72.852,92

SOVSO visg

€ 1.168.785,15

€ 119.992,84

€ -12.499,19

€ 144.991,79

€ 56.246,90

SOVSO lg

€ 1.309.930,29

€ 167.133,35

€ -33.426,55

€ 167.133,35

€ 86.661,70

SOVSO lz

€ 1.027.326,07

€ 120.207,35

€ -16.999,18

€ 145.705,84

€ 78.923,86

SOVSO zmlk

€ 1.000.735,96

€ 122.397,52

€ -2.523,77

€ 126.182,89

€ 100.946,31

SOVSO zmok

€ 991.295,38

€ 131.242,58

€ -23.748,91

€ 68.746,08

€ 106.243,63

SOVSO pi

€ 969.474,13

€ 117.612,47

€ -14.856,44

€ 113.898,21

€ 74.281,62

SOVSO mg

€ 113.919,93

€ 131.135,04

€ 6.070,93

€ 160.276,66

€ 60.710,48

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedragen vaste voet

Bedragen per groep

1<15

15<20

> 20

1<15

15<20

> 20

SO doven

€ 16.835,56

€ 26.424,17

€ 44.847,42

€ 42.208,77

€ 2.212,13

€ 3.957,67

SO sh/esm

€ 14.272,47

€ 22.088,94

€ 37.089,93

€ 1.656,50

€ 2.801,88

€ 5.013,43

SO visg

€ 15.998,93

€ 25.008,77

€ 42.314,40

€ 1.673,85

€ 2.831,36

€ 5.066,05

SO lg

€ 18.143,42

€ 28.636,30

€ 48.805,10

€ 2.336,44

€ 3.952,47

€ 7.071,20

SO lz

€ 14.447,09

€ 22.383,81

€ 37.617,81

€ 1.743,81

€ 2.949,31

€ 5.277,09

SO zmlk

€ 13.522,57

€ 20.820,41

€ 34.820,56

€ 1.656,50

€ 2.801,88

€ 5.013,43

SO zmok

€ 13.542,68

€ 20.820,41

€ 34.820,56

€ 1.656,50

€ 2.801,88

€ 5.013,43

SO pi

€ 13.348,54

€ 20.525,54

€ 34.293,25

€ 1.656,50

€ 2.801,88

€ 5.013,43

SO mg

€ 16.103,58

€ 25.185,70

€ 42.630,67

€ 1.917,84

€ 3.244,19

€ 5.804,97

VSO doven

€ 17.271,62

€ 27.161,69

€ 46.166,63

€ 1.464,65

€ 2.477,48

€ 4.432,81

VSO sh/esm

€ 13.139,24

€ 20.171,65

€ 33.659,79

€ 1.464,65

€ 2.477,48

€ 4.432,81

VSO visg

€ 14.830,55

€ 23.032,50

€ 38.778,63

€ 1.534,39

€ 2.595,46

€ 4.643,89

VSO lg

€ 15.963,90

€ 24.949,65

€ 42.208,77

€ 1.917,98

€ 3.244,32

€ 5.804,87

VSO lz

€ 13.348,47

€ 20.525,57

€ 34.293,05

€ 1.394,89

€ 2.359,51

€ 4.221,72

VSO zmlk

€ 13.784,38

€ 21.262,91

€ 35.612,33

€ 1.621,56

€ 2.742,93

€ 4.907,75

VSO zmok

€ 13.784,38

€ 21.262,91

€ 35.612,33

€ 1.394,89

€ 2.359,51

€ 4.221,72

VSO pi

€ 12.651,03

€ 19.345,81

€ 32.182,18

€ 1.394,89

€ 2.359,51

€ 4.221,72

VSO mg

€ 15.963,90

€ 24.949,65

€ 42.208,77

€ 1.970,29

€ 3.332,81

€ 5.963,19

Bedragen toeslag extra ruimte

1<15

15<20

> 20

SO doven

€ 1.830,53

€ 3.096,76

€ 5.540,74

SO sh/esm

€ 2.266,48

€ 3.833,94

€ 6.860,15

SO visg

€ 2.022,49

€ 3.421,11

€ 6.121,23

SO lg

€ 2.615,71

€ 4.424,26

€ 7.915,92

SO lz

€ 1.830,53

€ 3.096,76

€ 5.540,74

SO zmlk

€ 1.743,81

€ 2.949,31

€ 5.277,09

SO zmok

€ 1.830,53

€ 3.096,76

€ 5.540,74

SO pi

€ 1.603,88

€ 2.713,42

€ 4.855,02

SO mg

€ 2.301,75

€ 3.892,91

€ 6.965,96

VSO doven

€ 1.046,17

€ 1.769,63

€ 3.166,30

VSO sh/esm

€ 1.133,35

€ 1.917,10

€ 3.430,15

VSO visg

€ 784,63

€ 1.327,23

€ 2.374,72

VSO lg

€ 1.220,54

€ 2.064,57

€ 3.694,01

VSO lz

€ 1.569,26

€ 2.654,45

€ 4.749,43

VSO zmlk

€ 1.394,89

€ 2.359,51

€ 4.221,72

VSO zmok

€ 1.778,49

€ 3.008,37

€ 5.382,70

VSO pi

€ 1.307,72

€ 2.212,04

€ 3.975,97

VSO mg

€ 1.046,17

€ 2.212,04

€ 3.166,30

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO component van de SOVSO school.

bedragen per groep

bedragen correctie VSO

1<15

15<20

> 20

1<15

15<20

> 20

SOVSO doven

€ 1.342,59

€ 2.271,03

€ 4.063,41

€ 122,05

€ 206,46

€ 369,40

SOVSO sh/esm

€ 1.673,88

€ 2.831,41

€ 5.066,07

€ -209,23

€ -353,93

€ -633,26

SOVSO visg

€ 1.673,88

€ 2.831,41

€ 5.066,07

€ -174,37

€ -294,94

€ -527,71

SOVSO lg

€ 2.353,89

€ 3.981,67

€ 7.124,15

€ -470,77

€ -796,34

€-1.424,83

SOVSO lz

€ 1.726,19

€ 2.919,89

€ 5.224,38

€ -244,11

€ -412,91

€ -738,80

SOVSO zmlk

€ 1.691,31

€ 2.860,91

€ 5.118,84

€ -34,88

€ -58,99

€ -105,54

SOVSO zmok

€ 1.830,80

€ 3.096,86

€ 5.541,01

€ -331,28

€ -560,39

€-1.002,66

SOVSO pi

€ 1.656,44

€ 2.801,92

€ 5.013,29

€ -209,23

€ -353,93

€ -633,26

SOVSO mg

€ 1.883,11

€ 3.185,33

€ 5.699,33

€ 87,18

€ 147,47

€ 263,86

extra ruimte SO

extra ruimte VSO

1<15

15<20

> 20

1<15

15<20

> 20

SOVSO doven

€ 1.830,80

€ 3.096,86

€ 5.541,01

€ 1.046,17

€ 1.769,63

€ 3.166,30

SOVSO sh/esm

€ 2.005,16

€ 3.391,80

€ 6.068,73

€ 1.046,17

€ 1.769,63

€ 3.166,30

SOVSO visg

€ 2.022,60

€ 3.421,28

€ 6.121,50

€ 784,63

€ 1.398,63

€ 2.374,72

SOVSO lg

€ 2.353,89

€ 3.981,67

€ 7.124,15

€ 1.220,54

€ 2.064,57

€ 3.694,01

SOVSO lz

€ 2.092,35

€ 3.539,26

€ 6.332,58

€ 1.133,35

€ 1.917,10

€ 3.430,15

SOVSO zmlk

€ 1.743,62

€ 2.949,38

€ 5.277,16

€ 1.394,89

€ 2.359,51

€ 4.221,72

SOVSO zmok

€ 959,00

€ 1.622,17

€ 2.902,43

€ 1.482,07

€ 2.506,98

€ 4.485,58

SOVSO pi

€ 1.604,14

€ 2.713,43

€ 4.854,98

€ 1.046,17

€ 1.769,63

€ 3.166,30

SOVSO mg

€ 2.301,58

€ 3.893,19

€ 6.965,85

€ 871,81

€ 1.474,69

€ 2.638,57

Toeslag voor een speellokaal

In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

-geen paalfundering nodig

€ 107.121,31

-lengte paalfundering

1 < 15m

€ 108.681,83

-lengte paalfundering

15 < 20m

€ 109.761,30

-lengte paalfundering

> 20m

€ 111.846,23

Toeslag voor liftinstallatie

Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

-lift, inclusief aanbrengen schacht € 107.883,94

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het betreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden. De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen

Permanente bouw

€ 5.436,09

Tijdelijke bouw

€ 2.719,19

2.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1).

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Bedrag toeslag extra ruimte

SO doven

€ 90.207,32

€ 103.288,30

€ 144.603,62

SO sh/esm

€ 92.011,47

€ 133.448,48

€ 182.613,71

SO visg

€ 92.913,55

€ 136.175,30

€ 164.545,14

SO lg

€ 92.913,55

€ 190.078,02

€ 212.773,90

SO lz

€ 92.011,47

€ 147.561,79

€ 147.495,69

SO zmlk

€ 92.011,47

€ 133.448,48

€ 140.472,09

SO zmok

€ 92.011,47

€ 132.442,85

€ 147.495,69

SO pi

€ 91.109,40

€ 132.140,16

€ 127.967,31

SO mg

€ 92.011,47

€ 154.519,30

€ 185.423,15

VSO doven

€ 90.207,32

€ 115.682,90

€ 82.630,64

VSO sh/esm

€ 90.207,32

€ 115.682,90

€ 89.516,53

VSO visg

€ 91.109,40

€ 122.403,52

€ 62.592,71

VSO lg

€ 91.109,40

€ 153.004,40

€ 97.366,43

VSO lz

€ 89.305,26

€ 109.072,44

€ 122.706,50

VSO zmlk

€ 91.109,40

€ 129.358,26

€ 111.275,93

VSO zmok

€ 91.109,40

€ 111.275,93

€ 141.876,81

VSO pi

€ 89.305,26

€ 109.072,44

€ 102.255,42

VSO mg

€ 91.109,40

€ 157.177,25

€ 83.456,94

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag

vaste voet

Bedrag

per groep

Bedrag

correctie

SOVSO

toeslagen extra ruimte

SO

VSO

SOVSO doven

€ 90.207,32

€ 106.042,66

€ 9.640,24

€ 144.603,62

€ 82.630,64

SOVSO sh/esm

€ 92.011,47

€ 134.853,20

€ -16.856,65

€ 161.542,90

€ 84.283,25

SOVSO visg

€ 92.913,55

€ 136.175,30

€ -14.184,93

€ 164.545,14

€ 63.832,17

SOVSO lg

€ 93.815,62

€ 193.355,70

€ -38.671,14

€ 193.355,70

€ 100.258,51

SOVSO lz

€ 91.109,40

€ 137.703,96

€ -19.473,29

€ 166.913,89

€ 90.411,69

SOVSO zmlk

€ 92.011,47

€ 136.257,92

€ -2.809,44

€ 140.472,09

€ 112.377,67

SOVSO zmok

€ 92.011,47

€ 147.495,69

€ -26.689,70

€ 77.259,65

€ 119.401,27

SOVSO pi

€ 92.011,47

€ 133.448,48

€ -16.856,65

€ 129.234,32

€ 84.283,25

SOVSO mg

€ 92.913,55

€ 153.197,20

€ 7.092,46

€ 187.241,02

€ 70.924,63

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

vast bedrag (per uitbreiding):

-paallengte

1 < 15 meter

€ 4.038,62

-paallengte

15 < 20 meter

€ 5.266,68

-paallengte

> 20 meter

€ 7.998,59

Bedragen per groep

Bedragen toeslag extra ruimte

1<15

15<20

> 20

1<15

15<20

> 20

SO doven

€ 455,72

€ 1.182,90

€ 2.391,57

€ 638,01

€ 1.656,06

€ 3.348,19

SO sh/esm

€ 577,25

€ 1.498,33

€ 3.029,32

€ 789,91

€ 2.050,35

€ 4.145,38

SO visg

€ 583,32

€ 1.514,11

€ 3.061,21

€ 704,84

€ 1.829,55

€ 3.698,97

SO lg

€ 814,22

€ 2.113,45

€ 4.272,94

€ 911,44

€ 2.365,80

€ 4.783,14

SO lz

€ 607,72

€ 1.577,19

€ 3.188,76

€ 638,01

€ 1.656,06

€ 3.348,19

SO zmlk

€ 577,25

€ 1.498,33

€ 3.029,32

€ 607,63

€ 1.577,19

€ 3.188,76

SO zmok

€ 577,25

€ 1.498,33

€ 3.029,32

€ 638,01

€ 1.656,06

€ 3.348,19

SO pi

€ 577,25

€ 1.498,33

€ 3.029,32

€ 559,02

€ 1.451,02

€ 2.933,65

SO mg

€ 668,39

€ 1.734,92

€ 3.507,64

€ 802,07

€ 2.081,90

€ 4.209,16

VSO doven

€ 510,41

€ 1.324,84

€ 2.678,56

€ 364,58

€ 946,31

€ 1.913,26

VSO sh/esm

€ 510,41

€ 1.324,84

€ 2.678,56

€ 394,96

€ 1.025,18

€ 2.072,70

VSO visg

€ 534,71

€ 1.387,94

€ 2.806,11

€ 273,43

€ 709,74

€ 1.434,94

VSO lg

€ 668,39

€ 1.734,92

€ 3.507,64

€ 425,34

€ 1.104,04

€ 2.232,13

VSO lz

€ 486,10

€ 1.261,76

€ 2.551,00

€ 546,86

€ 1.419,47

€ 2.869,89

VSO zmlk

€ 565,09

€ 1.466,80

€ 2.965,54

€ 486,10

€ 1.261,76

€ 2.551,00

VSO zmok

€ 486,10

€ 1.261,76

€ 2.578,16

€ 619,78

€ 1.608,74

€ 3.252,54

VSO pi

€ 486,10

€ 1.261,76

€ 2.551,00

€ 455,72

€ 1.182,90

€ 2.391,57

VSO mg

€ 686,62

€ 1.782,23

€ 3.603,30

€ 364,58

€ 946,31

€ 1.913,26

De volgende bedragen vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.

bedragen per groep

bedragen correctie SOVSO per groep

1<15

15<20

> 20

1<15

15<20

> 20

SOVSO doven

€ 467,87

€ 1.214,45

€ 2.455,35

€ 42,54

€ 110,41

€ 223,21

SOVSO sh/esm

€ 583,32

€ 1.514,11

€ 3.061,21

€ -72,92

€ -189,26

€ -382,65

SOVSO visg

€ 583,32

€ 1.514,11

€ 3.061,21

€ -60,76

€ -157,72

€ -318,87

SOVSO lg

€ 820,30

€ 2.129,21

€ 4.304,83

€ -164,06

€ -4.146,66

€ -860,97

SOVSO lz

€ 601,55

€ 1.561,43

€ 3.156,87

€ -85,07

€ -220,81

€ -446,43

SOVSO zmlk

€ 589,40

€ 1.529,88

€ 3.093,10

€ -12,15

€ -31,55

€ -63,78

SOVSO zmok

€ 638,01

€ 1.656,06

€ 3.348,19

€ -115,45

€ -299,67

€ -605,86

SOVSO pi

€ 577,25

€ 1.498,33

€ 3.029,32

€ -72,92

€ -189,26

€ -382,65

SOVSO mg

€ 656,23

€ 1.703,37

€ 3.443,86

€ 30,38

€ 78,86

€ 159,44

bedragen toeslag extra ruimte SO

VSO

1<15

15<20

> 20

1<15

15<20

> 20

SOVSO doven

€ 638,01

€ 1.656,06

€ 3.348,19

€ 364,58

€ 946,31

€ 1.913,26

SOVSO sh/esm

€ 698,77

€ 1.813,78

€ 3.667,08

€ 364,58

€ 946,31

€ 1.913,26

SOVSO visg

€ 704,84

€ 1.829,55

€ 3.698,97

€ 273,43

€ 709,74

€ 1.434,94

SOVSO lg

€ 820,30

€ 2.129,21

€ 4.304,83

€ 425,34

€ 1.104,04

€ 2.232,13

SOVSO lz

€ 729,15

€ 1.892,64

€ 3.826,51

€ 394,96

€ 1.025,18

€ 2.072,70

SOVSO zmlk

€ 607,63

€ 1.577,19

€ 3.188,76

€ 486,10

€ 1.261,76

€ 2.551,00

SOVSO zmok

€ 334,19

€ 867,45

€ 1.753,81

€ 516,48

€ 1.340,62

€ 2.710,45

SOVSO pi

€ 559,02

€ 1.451,02

€ 2.933,65

€ 364,58

€ 946,31

€ 1.913,26

SOVSO mg

€ 802,07

€ 2.081,90

€ 4.209,16

€ 303,81

€ 788,60

€ 1.594,38

Toeslag voor liftinstallatie

Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

-lift, inclusief aanbrengen schacht € 129.674,53

Toeslag voor een speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee inclusief toestellenberging 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van tenminste een groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

-geen paalfundering nodig

€ 222.679,49

-lengte paalfundering

1 < 15m

€ 229.062,64

-lengte paalfundering

15 < 20m

€ 230.456,65

-lengte paalfundering

> 20m

€ 231.588,15

Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Hiervoor geldt hetzelfde als bij 2.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard) - Toeslag voor sloopkosten.

2.3Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

-per groep

80 m²

-toeslag voor eerste groep

20 m²

-toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie

160 m²

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven.

Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen:

-voor de vaste voet

€ 375,82

-per groep

€ 4.577,48

-toeslag eerste groep

€ 1.144,81

-toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie

€ 9.154,39

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag

vaste voet

Bedrag

per groep

Toeslag

1e groep

Toeslag

hoofdlocatie

SO doven

€ 41.645,95

€ 76.419,68

€ 19.116,36

€ 152.930,92

SO sh/esm

€ 41.645,95

€ 76.419,68

€ 19.116,36

€ 152.930,92

SO visg

€ 42.372,29

€ 77.842,27

€ 19.494,91

€ 155.959,25

SO lg

€ 43.461,81

€ 79.976,17

€ 20.062,72

€ 160.501,75

SO lz

€ 41.282,78

€ 75.708,38

€ 18.927,09

€ 151.517,31

SO zmlk

€ 42.009,12

€ 77.130,97

€ 19.305,64

€ 154.445,08

SO zmok

€ 41.645,95

€ 76.419,68

€ 19.116,36

€ 152.930,92

SO pi

€ 41.282,78

€ 75.708,38

€ 18.927,09

€ 151.416,75

SO mg

€ 43.461,81

€ 79.976,17

€ 20.062,72

€ 160.501,75

VSO doven

€ 42.009,12

€ 77.130,97

€ 19.305,64

€ 154.445,08

VSO sh/esm

€ 42.009,12

€ 77.130,97

€ 19.305,64

€ 154.445,08

VSO visg

€ 42.372,28

€ 77.842,27

€ 19.494,91

€ 155.959,25

VSO lg

€ 44.188,15

€ 81.398,77

€ 20.441,26

€ 163.530,09

VSO lz

€ 41.645,95

€ 76.419,68

€ 19.116,36

€ 152.930,92

VSO zmlk

€ 42.372,29

€ 77.842,27

€ 19.494,91

€ 155.959,25

VSO zmok

€ 41.366,67

€ 77.842,27

€ 19.494,91

€ 155.959,25

VSO pi

€ 42.009,12

€ 77.130,97

€ 19.305,64

€ 154.445,08

VSO mg

€ 43.461,81

€ 79.976,17

€ 20.062,72

€ 160.501,75

SOVSO doven

€ 42.372,29

€ 77.842,27

€ 19.494,91

€ 155.959,25

SOVSO sh/esm

€ 42.009,12

€ 77.130,97

€ 19.305,64

€ 154.445,08

SOVSO visg

€ 42.372,29

€ 77.842,27

€ 19.494,91

€ 155.959,25

SOVSO lg

€ 43.824,98

€ 80.687,47

€ 20.251,99

€ 162.015,92

SOVSO lz

€ 42.009,12

€ 77.130,97

€ 19.305,64

€ 154.445,08

SOVSO zmlk

€ 42.735,47

€ 78.583,74

€ 19.684,18

€ 157.473,42

SOVSO zmok

€ 42.372,29

€ 77.842,27

€ 19.494,91

€ 155.959,25

SOVSO pi

€ 42.009,12

€ 77.130,97

€ 19.305,64

€ 154.445,08

SOVSO mg

€ 43.824,98

€ 80.687,47

€ 20.251,99

€ 162.015,92

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Uitbreiding tijdelijke voorziening

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met € 4.027,99 en het bedrag per groep met € 1.879,01.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

SO doven

€ 22.775,39

€ 81.081,48

SO sh/esm

€ 23.133,68

€ 82.630,13

SO visg

€ 23.491,97

€ 84.178,77

SO lg

€ 23.491,97

€ 84.178,77

SO lz

€ 23.133,68

€ 82.630,13

SO zmlk

€ 23.133,68

€ 82.630,13

SO zmok

€ 23.312,83

€ 83.404,45

SO pi

€ 23.133,68

€ 82.630,13

SO mg

€ 23.133,68

€ 82.630,13

VSO doven

€ 22.775,39

€ 81.081,48

VSO sh/esm

€ 22.775,39

€ 81.081,48

VSO visg

€ 22.954,54

€ 81.855,80

VSO lg

€ 23.133,68

€ 82.630,13

VSO lz

€ 22.775,39

€ 81.081,48

VSO zmlk

€ 23.133,68

€ 82.630,13

VSO zmok

€ 23.133,68

€ 82.630,13

VSO pi

€ 22.775,39

€ 81.081,48

VSO mg

€ 23.133,68

€ 82.630,13

SOVSO doven

€ 22.954,54

€ 81.855,80

SOVSO sh/esm

€ 22.954,54

€ 81.855,80

SOVSO visg

€ 23.312,83

€ 83.404,45

SOVSO lg

€ 23.491,97

€ 84.178,77

SOVSO lz

€ 22.954,54

€ 81.855,80

SOVSO zmlk

€ 23.133,68

€ 82.630,13

SOVSO zmok

€ 23.312,83

€ 83.404,45

SOVSO pi

€ 23.133,68

€ 82.630,13

SOVSO mg

€ 23.312,83

€ 83.404,45

Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van de werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

2.4Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De bekostiging voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:

·een vaste voet inclusief vier groepen; (bij doven 7 groepen)

·een bedrag voor elke volgende groep;

·een toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13e groep).

Vaste voet

Elke volgende groep

Toeslag extra ruimte

SO-doven

€ 219.818,75

€ 24.730,50

€ 13.714,91

SO-sh

€ 254.458,48

€ 32.327,53

€ 23.594,18

SO-esm

€ 165.782,52

€ 14.378,98

€ 22.243,30

SO-visg

€ 246.974,11

€ 20.563,99

€ 22.194,16

SO-lz

€ 150.170,14

€ 14.454,48

€ 16.832,60

SO-lg

€ 240.482,23

€ 24.786,82

€ 20.172,04

SO-zmlk

€ 147.192,71

€ 12.621,76

€ 17.653,68

SO-zmok

€ 138.169,30

€ 13.833,60

€ 14.661,84

SO-pi

€ 142.552,75

€ 13.882,75

€ 15.307,92

SO-mg

€ 201.055,12

€ 17.029,19

€ 18.588,63

VSO-doven

€ 232.682,63

€ 32.039,85

€ 18.015,67

VSO-sh

€ 214.152,75

€ 23.899,83

€ 18.038,44

VSO-esm

€ 177.736,64

€ 12.827,93

€ 16.789,45

VSO-visg

€ 290.584,51

€ 31.953,54

€ 17.768,75

VSO-lz

€ 164.079,25

€ 11.898,97

€ 17.013,58

VSO-lg

€ 221.404,56

€ 17.424,74

€ 15.705,88

VSO-zmlk

€ 150.201,31

€ 10.328,74

€ 23.461,12

VSO-zmok

€ 167.682,39

€ 12.459,93

€ 18.959,00

VSO-pi

€ 166.914,06

€ 12.871,09

€ 19.578,71

VSO-mg

€ 156.612,88

€ 10.154,94

€ 14.129,65

Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. Voor een nevenvestging wordt per groep het bedrag voor elke volgende groep toegekend.

2.5 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 750.545,33 (op het schoolterrein) en € 765.725,55 (op afzonderlijk terrein). In deze vergoeding zijn begrepen de kosten van fundering op staal en de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 75.290,55. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven. Als extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15m

€ 15.096,39

(€ 19.034,39)

Paallengte 15<20m

€ 20.811,15

(€ 26.361,15)

Paallengte >=20m

€ 29.228,36

(€ 37.938,12)

Bouwkosten uitbreidingBij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2. Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m2

€ 174.379,73

Uitbreiding met 120 t/m 150 m2

€ 211.982,51

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120m2

121-150m2

Paallengte 1<15m

€ 6.758,40

€ 8.450,73

Paallengte 15<20m

€ 11.705,92

€ 14.628,63

Paallengte >=20m

€ 19.137,89

€ 23.922,36

OLP/meubilairDe vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

Schoolsoort

Bedrag

SO doven

€ 40.733,75

SO sh/esm

€ 40.494,79

SO visg

€ 49.025,04

SO lg/mg

€ 53.702,22

SO lz/pi

€ 38.518,42

SO zmlk

€ 38.518,42

SO zmok

€ 38.439,16

VSO doven

€ 47.755,64

VSO sh/esm

€ 49.001,72

VSO visg

€ 58.296,06

VSO lg/mg

€ 59.806,17

VSO lz/pi

€ 47.065,57

VSO zmlk

€ 47.065,57

VSO zmok

€ 42.014,80

SOVSO-doven

€ 49.454,59

SOVSO-sh/esm

€ 53.014,48

SOVSO-visg

€ 60.496,23

SOVSO-lg/mg

€ 61.434,00

SOVSO-lz/pi

€ 51.077,17

SOVSO-zmlk

€ 51.077,17

SOVSO-zmok

€ 42.491,56

3. School voor voortgezet onderwijs

De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

  • -

    nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

  • -

    tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

  • -

    eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

  • -

    gymnastiek (paragraaf 3.4).

3.1 Nieuwbouw en uitbreidingEr bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component 'aanpassing' deel B). De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:

  • -

    kosten van terreinen;

  • -

    bouwkosten.

Kosten van terreinenEr is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, omdat de gemeente het terrein (eventueel na aankoop) om niet beschikbaar stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Als een terrein moet worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt voor het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, voor de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor het bepalen van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. BouwkostenBouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten.

-De ruimte-afhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de

afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.

-De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto-vloeroppervlak uit een

vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimte-afhankelijke kosten per m2 bruto-vloeroppervlakte.

De bedragen in de tabel omvatten vaste bedragen per m2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort.

Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat.

De vergoeding voor de ruimte-afhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

Bedragen voor ruimte-afhankelijke kosten per bruto m2

<460m2

460<2500m2

>=2500m2

Algemene en specifieke ruimte

€ 1.911,48

€ 1.134,40

€ 1.107,62

Werkplaatsen

€ 1.866,96

€ 1.510,22

€ 1.510,22

Werkplaatsen consumptief

€ 2.267,06

€ 1.910,32

€ 1.910,32

Specifieke ruimte:

  • -

    (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

  • -

    handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

Werkplaatsen:

  • -

    techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

  • -

    consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

  • -

    grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

  • -

    landbouw: groen-praktijk;

De overige ruimte is algemene ruimte.

Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening

> 460 < 2500 m2

>= 2500 m2

Vaste voet algemeen

€ 120.609,77

€ 120.609,77

Vaste voet algemene sectie

€ 236.747,86

€ 330.554,17

Vaste voet werkplaatssectie

€ 43.775,47

€ 43.775,47

Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.

Aanvullende normkosten

Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport. De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter

€ 3.515,94

€ 18,45

Paallengte 15 tot 20 meter

€ 3.743,16

€ 31,21

Paallengte 20 meter of langer

€ 4.179,12

€ 55,84

Uitbreiding >= 1000 m2

Paallengte 1 tot 15 meter

€ 4.293,59

€ 6,46

Paallengte 15 tot 20 meter

€ 5.600,29

€ 16,77

Paallengte 20 meter of langer

€ 8.504,51

€ 33,90

Om in aanmerking te komen voor een aanvullend bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 11,98 per m2 terrein. 3.2 Tijdelijke voorziening

Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening. De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

  • -

    nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

  • -

    huur van tijdelijke lokalen.

Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalenHet bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

€ 608,25* A + € 41.818,32

A = het toegekende aantal m2 bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

Voor het berekenen van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met het realiseren van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening. Huur van tijdelijke lokalenNaast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

3.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

Het toekennen van een vergoeding voor eerste inrichting (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming. Uitgezonderd van de vergoeding zijn vervangende nieuwbouw en ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw, omdat de eerste inrichting reeds eerder van overheidswege is bekostigd. Als bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing als inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.

Normbedragen inventaris per ruimtetype

Algemene ruimte

€ 157,35

Specifieke ruimte

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

€ 367,76

Handel/verkoop/administratie

€ 224,97

Praktijkonderwijs

€ 302,06

Werkplaatsen

Techniek algemeen

€ 385,84

Consumptief

€ 747,19

Grafische techniek

€ 1.428,51

Landbouw

€ 0,00

Tot de specifieke ruimte wordt gerekend de ruimte voor:

  • -

    (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke

    verzorging, mode en commercie;

  • -

    handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

  • -

    praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken

Tot de werkplaatsen worden gerekend de ruimte voor:

  • -

    techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten,

    elektrotechniek, installatietechniek, lasserij,

    metaal, voertuigentechniek;

  • -

    consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

  • -

    grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

  • -

    landbouw: groen-praktijk;

  • -

    praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

De overige ruimte is algemene ruimte.

3.4 Gymnastiek voortgezet onderwijsBouwkosten nieuwbouw/uitbreidingDe vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 750.545,33 (op het schoolterrein) respectievelijk € 765.725,55 (op afzonderlijk terrein).

De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen. Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Paallengte 1<15 meter:

€ 15.096,39

Paallengte 15<20 meter:

€ 20.811,15

Paallengte >=20 meter:

€ 29.228,36

Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaalNaast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant.

Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

a.Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt

het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

b.Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder

geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

c.Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor

voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

d.Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de

school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de regeling voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs (bijlage IV)onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

Huur sportveldenGedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 20,85 per klokuur. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilairIn geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Meubilair

L.h.m

Totaal

Eerste lokaal

€ 1.078,81

€ 64.331,81

€ 65.410,62

Tweede lokaal

€ 1.078,81

€ 50.183,70

€ 51.262,51

Derde lokaal

€ 1.078,81

€ 21.817,52

€ 22.896,34

Oefenplaats 1

€ 14.207,57

€ 14.207,57

Oefenplaats 2

€ 1.640,07

€ 1.640,07

4. Indexering

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn conform het prijspeil van 2013, zoals bekendgemaakt door de VNG in de publicatie ‘prijsbijstelling normen onderwijshuisvesting 2013’. Jaarlijks wordt door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief BTW)', gepubliceerd in de 'Maandstatistiek bouwnijverheid' van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer 'Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de 'Maandstatistiek van de prijzen' van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

Indien de CBS-ondexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000 = 100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende én het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het integraal huisvestingsplan

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het IHP wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het IHP. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het IHP en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) 'bruto investeringen door bedrijven in woningen', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoeding gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer 'prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie', zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

5. Aanbesteding bij vergoeding op basis van normbedragen

Het schoolbestuur is bij de realisering van de diverse onderwijshuisvestingsvoorzieningen bouwheer, tenzij schoolbestuur en college anders overeenkomen. Dit vloeit voort uit de diverse onderwijswetten (artikel 103 van de Wet op het Primair Onderwijs, artikel 101 van de Wet op de Expertisecentra en artikel 76n. van de Wet op het Voortgezet Onderwijs). Hieruit vloeit voort dat als het schoolbestuur als bouwheer optreedt, het ook de aanbesteding regelt en zich dient te houden aan de vigerende aanbestedingsregels. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding.

DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien toegekende huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, derde lid, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van bijlage IV opgenomen bepalingen te worden voldaan.

Procedure vergoeding op basis van feitelijke kosten

Vergoeding op basis van feitelijke kosten betekent dat de hoogte van de vergoeding wordt gebaseerd op de daadwerkelijke geoffreerde prijs van de uit te voeren voorziening. Omdat offertes over het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben moet in de procedure voor de vaststelling van het programma worden gewerkt met een kostenraming. In eerste instantie dient de aanvrager deze kostenraming bij de aanvraag te voegen. Ten behoeve van de vaststelling van het bedrag en het programma wordt deze kostenraming beoordeeld en zo nodig door de gemeente bijgesteld c.q. geactualiseerd. Dit bedrag wordt na vaststelling van het programma in de beschikking voor de aanvrager vermeld. Dit bedrag is echter geen taakstellend budget (er kunnen derhalve geen rechten aan worden ontleend). De daadwerkelijke hoogte van de vergoeding wordt bepaald aan de hand van de laagste geoffreerde prijs. Dat kan derhalve leiden tot meer- of minderkosten ten opzichte van de raming. Deze meer- of minderkosten hebben geen invloed meer op de voorzieningen, die op het reeds vastgestelde programma en overzicht zijn geplaatst.

Aanbesteding

Indien het schoolbestuur als bouwheer optreedt, dient het ook de aanbesteding regelt en zich dient te houden aan de vigerende aanbestedingsregels. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding.

Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen

1.Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1.

    voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen

  • 2.

    voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud

    van gebouwen voor primair onderwijs;

  • 3.

    voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen

    bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

  • 4.

    voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of

    gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van

    het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing 'vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad 3

Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2. Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.

Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op

te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • b.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

  • c.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

2.2 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te

handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • b.

    vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • c.

    vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • d.

    vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • e.

    die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

2.3 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet

gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding

betreffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is;

  • b.

    vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is;

  • c.

    vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is;

  • d.

    vervolgens de voorziening aan een niet-lesruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is; en

  • e.

    vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 8, lid 1 onder a, de minste is.

2.4 Binnen de hoofdprioriteit 'voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige

inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de

eigentijdse eisen van het onderwijs' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste de voorziening aanpassing als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen aan een gebouw dat aangepast wordt waarbij het aantal groepen leerlingen het hoogst is;

  • b.

    vervolgens de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • c.

    vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

  • d.

    vervolgens de voorziening aan niet-lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

  • e.

    vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

  • f.

    vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet-aangepaste gebouw het hoogst is.

Bijlage VI Regeling Bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en

(voortgezet) speciaal onderwijs

Artikel VI.1 Omvang en bekostiging gebruik

1.De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt. Voor een basisschool wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B van de Verordening voorzieningen huisvesting Onderwijs en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder.

Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor bekostiging in aanmerking komt vastgesteld op basis van het aantal groepen volgens het bepaalde in bijlage III, deel B van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs en bedraagt ten hoogste 3,75 klokuur per week per groep leerlingen jonger dan zes jaar indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal en ten hoogste 2,25 klokuur per groep leerlingen van zes jaar en ouder.

2.Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs

of school voor (voortgezet) speciaal onderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks bekostiging. De hoogte van de bekostiging wordt vastgesteld volgens het bepaalde in artikel VI.2 van deze regeling op basis van de door het betreffende bevoegd gezag in te dienen opgave van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het onderwijs. Het maximaal aantal voor bekostiging in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meerdere scholen voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

3.Het college keert de ingevolge het tweede lid vastgesteld jaarlijkse vergoeding op aanvraag van

3. het bevoegd gezag jaarlijks uit.

Artikel VI.2 Grondslag bekostiging voor materiële instandhouding lichamelijke oefening

1. BasisschoolVoor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Bij de bepaling van het aantal formatieplaatsen en daarop gebaseerde aantal groepen wordt uitgegaan van de formule en bepalingen zoals vastgelegd in Bijlage III, Deel B, artikel 1.2. van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht 'splitsing aantal groepen leerlingen' zoals weergegeven in tabel 5 ‘Splitsingstabel aantal groepen leerlingen’ in bijlage II deel A van deze verordening.

2. Speciale school voor basisonderwijsVoor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar wordt, indien de school niet de beschikking heeft over een speellokaal, maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor’ zoals bepaald in vierde lid van artikel 136 WPO. De 'N-factor' is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.3. School voor (voortgezet) speciaal onderwijsHet aantal groepen is bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar word maximaal 3,75 klokuur gymnastiek vergoed, indien de school of nevenvestiging niet de beschikking heeft over een speellokaal. Per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder wordt maximaal 2,25 klokuur gymnastiek vergoed. Bij de bepaling van het aantal groepen wordt uitgegaan van de bepalingen uit Bijlage III, deel B, artikel 2.2. van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

4. Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 en 136 van de Wet op het primair onderwijs en artikel 115 en 130 van de Wet op de Expertisecentra worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang

Vast bedrag

Variabel bedrag

Tot 1987

-< 90 m2

€ 2.873,33

€ 349,12

-90-130 m2

€3.686,96

€ 441,78

-130-170 m2

€ 4.031,41

€ 476,75

-170-190 m2

€ 3.847,24

€ 521,62

-190-230 m2

€ 3.684,24

€ 574,67

-> 230 m2

€ 4.710,14

€ 642,86

Vanaf 1987

->= 252 m2

€ 3.311,04

€ 584,59

De bovenstaande normbedragen zijn weergegeven in prijspeil 2013.

5.Medegebruik/huur van een niet-eigen voorzieningNaast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • -

    Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het

    variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

  • -

    Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste

    en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

  • -

    Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving

    van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

  • -

    Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de

huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

Artikel VI.3 Beslissing college in gevallen waarin de regeling niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze regeling betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het

college.

Artikel VI.4 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze regeling gehanteerde normbedragen voor de

klokuurvergoeding bij op basis van de in bijlage IV , deel A van de verordening voorzieningen

huisvesting onderwijs opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Toelichting

1. Algemene toelichting

1.1 Inleiding

Sinds de decentralisatie van onderwijshuisvesting hebben gemeenten de opdracht te voorzien in adequate huisvesting voor het primair en het voortgezet onderwijs, op basis van een verordening. In deze algemene toelichting wordt ingegaan op de totstandkoming van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs. Er wordt een kort overzicht gegeven van de overwegingen die tot de decentralisatie van de onderwijshuisvesting hebben geleid, van het belang ervan en van de wet. Daarna wordt ingegaan op het belangrijkste instrument dat gemeenten hebben om de nieuwe taak uit te voeren: de verordening. Een ander belangrijk instrument voor het gemeentelijk beleid is het overleg met het onderwijsveld. Op dat overleg, en op de functie van de verordening daarin, wordt tot slot ingegaan.

1.2 Het belang van de decentralisatie van de onderwijshuisvesting

De samenleving heeft belang bij goed onderwijs. Goed onderwijs is mede afhankelijk van een goede infrastructuur, waaronder begrepen de huisvesting van de scholen. Bij de realisatie van die huisvesting is het van belang een situatie te creëren die zo goed mogelijk op de omstandigheden van de school is toegesneden, tegen een zo laag mogelijke prijs. Het gaat immers om de aanwending van gemeenschapsgelden. Deze twee uitgangspunten, maatwerk en efficiency, vormden de belangrijkste redenen voor decentralisatie van onderwijshuisvesting. Veel meer dan de rijksoverheid is het immers voor gemeenten mogelijk bij het huisvestingsbeleid rekening te houden met de omstandigheden van de school en de overige lokale omstandigheden. Dat kan bijvoorbeeld door minder rigide normen te hanteren dan de rijksoverheid deed en meer ruimte te creëren voor overleg met het scholenveld, zonder uiteraard de gelijke behandeling van scholen uit het oog te verliezen.

De decentralisatie van de onderwijshuisvesting is dus op de eerste plaats van belang voor scholen. Ook voor gemeenten, in hun rol van overheid, is het echter van belang. Op tal van gemeentelijke beleidsterreinen is immers sprake van huisvestingsbehoefte. Gemeenten dienen de rol van beleidsbepalend coördinator en financier te vervullen en zo een optimale afstemming tussen huisvestingsbehoefte, beschikbare huisvestingscapaciteit en beschikbare middelen te bewerkstelligen. Enerzijds wordt hierdoor meer efficiency bereikt en anderzijds betekent dit ook dat de inhoud van het lokale onderwijsbeleid via de huisvesting kan worden ondersteund. Zou de gemeente bijvoorbeeld in het kader van het achterstandsbeleid besluiten dat extra aandacht (en geld) wordt besteed aan een bepaalde categorie leerlingen, dan kan daaraan gekoppeld worden dat daar ook in de sfeer van de huisvesting een mogelijkheid voor wordt gecreëerd.

Ook buiten de sfeer van het onderwijs heeft de onderwijshuisvesting taak van gemeenten inmiddels zijn vruchten afgeworpen. Zo worden nieuwe vormen van bouwen gestimuleerd en heeft de groei van het aantal Brede Scholen een grote vlucht genomen.

Samenvattend kan gesteld worden dat niet alleen het onderwijs, maar ook andere gemeentelijke beleidsterreinen kunnen profiteren van de huisvestingsverantwoordelijkheid van gemeenten. Het spreekt voor zich dat dit gebeurt in goed overleg met de betrokken schoolbesturen.

1.3 De wet

De verordening voorzieningen huisvesting onderwijs stoelt op de Wet op het primair onderwijs  (WPO), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de Wet op de expertisecentra (WEC). De belangrijkste elementen uit de wet zijn:

  • ·

    de gemeenteraad heeft een zorgplicht voor alle huisvestingsvoorzieningen op het grondgebied van de gemeente;

  • ·

    de voorzieningen in de huisvesting waarvoor de gemeente verantwoordelijk is, zijn benoemd in de onderwijswetgeving;

  • ·

    de gemeenteraad heeft de plicht een verordening vast te stellen. In die verordening moet onder andere worden geregeld welke criteria de gemeente hanteert bij de beoordeling van verzoeken, hoe de bedragen voor de huisvestingsvoorzieningen worden vastgesteld en aan welke eisen schoolgebouwen moeten voldoen. Voordat de verordening wordt vastgesteld, wordt daarover overleg gevoerd met de schoolbesturen;

  • ·

    aan het college wordt opgedragen jaarlijks een bekostigingsplafond vast te stellen. Dit plafond is het maximale bedrag voor de bekostiging van huisvestingsvoorzieningen in het daaropvolgende jaar en moet zodanig worden vastgesteld dat daarmee redelijkerwijs kan worden voorzien in de huisvestingsbehoefte;

  • ·

    als de huisvestingsverzoeken zijn beoordeeld dient een zogenoemd programma te worden vastgesteld door het college. Dit programma bevat alle aangevraagde voorzieningen die het jaar daarop voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komen. Verzoeken die worden afgewezen komen op het zogenoemde overzicht te staan. De afwijzingsgrond wordt daarbij vermeld;

  • ·

    de wet regelt ook de weigeringsgronden. Een voorziening wordt geweigerd indien:

    • o

      niet aan de formele eisen voor indiening is voldaan;

    • o

      de voorziening niet noodzakelijk is;

    • o

      op een andere wijze in de behoefte kan worden voorzien, bijvoorbeeld door medegebruik. Om dat medegebruik te kunnen realiseren heeft de gemeente het recht leegstaande ruimte te vorderen van een schoolbestuur;

    • o

      de voorziening noodzakelijk is als gevolg van verwijtbare nalatigheid van het schoolbestuur;

    • o

      het vastgestelde budget niet toereikend is;

1.4 Het overleg met het lokale onderwijsveld; consensusmodel

Alvorens in paragraaf 1.5 in te gaan op het formele instrument dat gemeenten ter beschikking staat om de huisvestingstaak uit te voeren (de verordening), wordt eerst ingegaan op het minstens zo belangrijke instrument van het overleg.

De wet schrijft een aantal malen overleg met bijzondere scholen of hun vertegenwoordigers voor. Méér echter dan een wettelijke verplichting is het overleg een instrument om lokaal onderwijs(huisvestings)beleid te voeren. Het is niet alleen van belang om draagvlak te verkrijgen voor de intenties van de gemeente, maar ook nuttig om inzicht te krijgen in de wensen en mogelijkheden van schoolbesturen. Met name indien een gemeente de onderwijshuisvesting wil inbedden in het bredere lokaal onderwijsbeleid, is goed overleg onontbeerlijk.

In paragraaf 1.5 wordt onder andere beschreven wat het programma, het overzicht en de urgentiecriteria inhouden. De toepassing van deze wettelijke instrumenten kàn ertoe leiden dat het huisvestingsbeleid niet meer wordt dan het van jaar tot jaar toe- en afwijzen van ingediende verzoeken. Op die wijze is het niet alleen onmogelijk om integraal beleid te voeren; ook de ontwikkeling van een meerjarenperspectief is dan niet aan de orde.

Indien echter, in overleg met het onderwijsveld, gekomen kan worden tot een meerjarenplanning, kunnen de formele instrumenten in belangrijke mate achterwege blijven. Van de scholen wordt dan gevraagd inzicht te geven in hun meerjarenplanning en de daaruit voortvloeiende huisvestingswensen. De gemeente geeft aan wat, naar verwachting, de financiële mogelijkheden zijn en of er ontwikkelingen op andere gemeentelijke beleidsterreinen verwacht worden die mogelijk van invloed zijn op de onderwijshuisvesting. Vervolgens wordt, in gezamenlijk overleg, een planning voor de komende jaren vastgesteld. Dat kan met inachtneming van de urgentiecriteria die in de verordening

vastliggen, maar hier kan ook van worden afgeweken als daarover consensus bestaat. De

meerjarenplanning leidt vervolgens ieder jaar tot het plaatsen van een aantal voorzieningen op het

programma. Of de schoolbesturen kunnen op basis van deze (jaarlijks te actualiseren) meerjarenplanning hun aanvragen indienen.

Het vorenstaande betekent dat de urgentiecriteria in feite niet formeel toegepast worden, omdat

uitgegaan wordt van consensus met de schoolbesturen. Slechts als er geen overeenstemming over de

meerjarenplanning bereikt wordt, wordt teruggevallen op de formele bepalingen uit de verordening.

Het zogenaamde consensusmodel stelt ook eisen aan het overleg. Daarbij gaat het zowel om de agenda als de deelnemers. Dit type overleg kan alleen zinvol zijn als het niet wordt beperkt tot de 'techniek' van de huisvesting, maar wordt verbreed tot de voornemens en wensen van alle partijen op het brede onderwijsterrein. Dat stelt uiteraard ook eisen aan de deelnemers. Overleg is alleen zinvol als men voldoende deskundigheid, maar ook voldoende mandaat heeft.

Toepassing van het hiervoor beschreven consensusmodel betekent niet dat er geen verordening behoeft te worden vastgesteld. Volgens de wet dient iedere gemeente waar zich basis-, speciaal, of voortgezet onderwijs bevindt een verordening te hebben. Ook al wordt die verordening niet strikt toegepast, hij is wel van belang als ‘vangnet’ voor het geval er onverhoopt niet met alle schoolbesturen consensus zou kunnen worden bereikt. De uitkomsten van het consensusmodel zullen tot de vaststelling van een programma (de beschikkingen) door het college moeten leiden. Ook in het consensusmodel vormen de bepalingen in de verordening de basis voor het onderwijshuisvestingsbeleid. Formeel gezien kunnen er geen rechten ontleend worden aan de meerjarenplanning.

Om het consensusmodel een steviger juridische basis te geven kan worden aangesloten bij de mogelijkheid die de onderwijswetten bieden om naast de verordening afspraken te maken met een of meer schoolbesturen.

1.5 De verordening

De wet geeft gemeenten een belangrijk instrument om de huisvestingstaak gestalte te geven: de verordening. De verordening dient de uitwerking te vormen van een aantal wettelijke bepalingen. De belangrijkste daarvan is dat de verordening zodanig moet worden opgezet dat kan worden 'voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt'.

De VNG heeft hiervoor een zogenaamde ‘model-verordening’ opgesteld die door iedere gemeente op de gewenste lokale maat gesneden kan worden. Deze modelverordening is tot stand gekomen met medewerking van een klankbordgroep bestaande uit gemeentelijke vertegenwoordigers, en na uitgebreid en constructief overleg met de besturenorganisaties voor het bijzonder onderwijs. De verordening van de gemeente Lelystad is grotendeels opgesteld overeenkomstig het model van de VNG. In overeenstemming met de schoolbesturen is er op onderdelen voor gekozen hiervan af te wijken. Dit betreft de bepalingen omtrent de te volgen procedure voor het aanvragen en toekennen van voorzieningen (conform het hierboven beschreven consensusmodel) en de methode van berekening van de ruimtebehoefte.

De VNG heeft de methode van berekening van de ruimtebehoefte in 2008 gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat het ruimtebehoeftemodel in de modelverordening niet meer gekoppeld is aan het aantal lokalen, maar aan vierkante meters. In Lelystad is er voor gekozen deze wijziging niet over te nemen, maar de ruimtebehoefte bepaling van de ‘oude’ modelverordening te blijven hanteren (de zogenaamde ‘klassieke methode’). Deze methode biedt voldoende handvatten om schoolbesturen dezelfde door de VNG met de wijziging beoogde grotere vrijheid voor de indeling van gebouwen te geven.

De verordening bestaat verder voor het belangrijkste deel uit bepalingen die volgens de wet moeten worden opgenomen. Op het eerste gezicht lijkt de verordening, en met name de bijlagen, vrij omvangrijk. De redenen daarvoor zijn de volgende: alhoewel het sterk de voorkeur heeft om in overleg met de schoolbesturen (zie hiervoor paragraaf 1.4) het huisvestingsbeleid gestalte te geven, dient de verordening zodanig van inhoud te zijn dat die in juridische zin voldoende waarborgen biedt om, ook in beroep, de gemeentelijke beslissingen te kunnen dragen. Dat gegeven leidt tot meer bepalingen dan op het eerste gezicht wenselijk lijkt.

Bovendien vervangt de verordening het grootste deel van het omvangrijke scala aan rijksregelgeving en andere voorschriften. Gemeenten hebben nu eenmaal niet dezelfde variëteit aan regelgevingsmogelijkheden die het rijk heeft, dus alle regels moeten in de vorm van een verordening worden gegoten.

1.5.1 Uitgangspunten

De verordening heeft de volgende uitgangspunten:

  • ·

    Integraal gemeentelijk huisvestingsbeleid;

  • ·

    Efficiency;

  • ·

    Maatwerk;

  • ·

    Gelijke behandeling van openbaar en bijzonder onderwijs.

Integraal gemeentelijk beleid