Aldus besloten in de openbare vergadering van 2 januari 2013,
mr. G.P. Dalhuisen ir. G. Verwolf,
secretaris voorzitter
Toelichting op de Kostentoedelingsverordening watersysteembeheer Waterschap Vallei
en Veluwe
Algemeen
1. Wettelijke basis
Ingevolge artikel 120, eerste lid, van de Waterschapswet (Stb. 2007, 208) moet het
algemeen bestuur van een waterschap ten behoeve van de watersysteemheffing een verordening
vaststellen, waarin voor elk van de categorieën van heffingplichtigen de toedeling
van het kostendeel is opgenomen. Het waterschap kan bij de kostentoedelingsverordening
bepalen dat kosten van heffing en invordering en kosten van de verkiezing van de leden
van het algemeen bestuur rechtstreeks worden toegerekend aan de betrokken categorieën
van heffingplichtigen. Het waterschap kan ook gebruik maken van de mogelijkheid om
tarieven te differentiëren. Deze mogelijkheid is in artikel 122 van de Waterschapswet
opgenomen. Een eventuele tariefdifferentiatie moet in de kostentoedelingsverordening
worden geregeld. De kostentoedelingsverordening moet door gedeputeerde staten van
de provincie worden goedgekeurd en moet tenminste eenmaal in de vijf jaren worden
herzien. De kostentoedelingsverordening van waterschap Vallei en Veluwe behoeft de
goedkeuring van gedeputeerde staten van de provincies Gelderland en Utrecht.
2. Kostentoedelingsmethode Delfland wettelijk voorgeschreven
De wijze waarop de kosten van de taakuitoefening aan de categorieën van heffingplichtigen
worden toegedeeld, is wettelijk vastgelegd. Ingevolge het tweede lid van artikel 120
wordt de toedeling van het kostendeel aan de categorie ingezetenen bepaald aan de
hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante kilometer in het gebied van
het waterschap. De toedeling van kosten aan de overige drie heffingplichtige categorieën
(ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn, natuurterreinen en gebouwde
onroerende zaken) vindt ingevolge het vierde lid van deze bepaling plaats aan de hand
van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer. Deze wijze van kostentoedeling
staat bekend als de methode Delfland.
3. Toedelen van kosten aan de categorie ingezetenen
De eerste stap in het toedelingsproces is de toedeling van kosten aan de categorie
ingezetenen Dit gebeurt aan de hand van de gemiddelde inwonerdichtheid per vierkante
kilometer. Afhankelijk van de inwonerdichtheid wordt aan de ingezetenen tenminste
20% en ten hoogste 50% van de kosten van het watersysteembeheer toegedeeld. De toedeling
is als volgt:
Bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder, bedraagt het toedelingspercentage
minimaal 20% en maximaal 30%;
Bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 500 maar niet meer dan 1000,
bedraagt het toedelingspercentage minimaal 31% en maximaal 40%;
Bij een gemiddeld aantal inwoners van meer dan 1000, bedraagt het toedelingspercentage
minimaal 41% en maximaal 50%.
Het binnen de bandbreedtes bepalen van het exacte ingezetenenaandeel behoort tot de
bestuurlijke vrijheid van het waterschap.
3.1 Ophogen ingezetenenaandeel
Het algemeen bestuur van een waterschap kan de zojuist genoemde maximale kostentoedelingspercentages
met 10% verhogen. Dit is in het derde lid van artikel 120 van de Waterschapswet geregeld.
Dit betekent dat bij een gemiddeld aantal inwoners van 500 of minder het toedelingspercentage
minimaal 20 % en maximaal 40 % bedraagt. Blijkens de wetsgeschiedenis kan verhoging
in bijzondere omstandigheden plaatsvinden. Als voorbeeld zijn daarbij twee situaties
genoemd, namelijk de situatie waarin in het gebied van het waterschap een relatief
groot aantal natuurterreinen voorkomt en de situatie waarin in het gebied van het
waterschap sprake is van een zeer grote inwonerdichtheid. De Waterschapswet zegt echter
niet wat hieronder moet worden verstaan. De Unie van waterschappen relateert deze
begrippen in de modelverordening omwille van de eenduidigheid aan het objectief fiscaal
criterium ‘in betekenende mate’. Dit staat voor 25% of meer. Toepassing van dit criterium
leidt er toe dat voor een eventuele ophoging van het ingezetenenaandeel in bovenstaande
voorbeelden kan worden gekozen indien 25% of meer van het gebied van het waterschap
uit natuurterreinen bestaat of indien het gemiddelde inwoneraantal 1250 (125% x 1000
inwoners) of meer bedraagt. Tot natuurterreinen worden in verband met het bepaalde
in artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet, ook bossen en open wateren met
een oppervlakte van tenminste één hectare gerekend. Het verhogen van het maximale
ingezetenenaandeel is geen verplichting, maar behoort tot de bestuurlijke vrijheid
van het waterschap. Het criterium van 25% of meer geeft een zekere denkrichting
aan. Bij de besluitvorming tot ophoging van het ingezetenenaandeel kunnen echter
ook andere bestuurlijke overwegingen een rol spelen.
4. Toedelen van de resterende kosten aan de specifieke categorieën
Nadat het aandeel van de ingezetenen in de kostentoedeling is bepaald, worden de resterende
kosten van de taakuitoefening aan de categorieën ongebouwd niet zijnde natuurterreinen,
natuurterreinen en gebouwd toegedeeld. Deze toedeling vindt plaats ingevolge op basis
van de waarde van de onroerende zaken in het economische verkeer (artikel 120, vierde
lid, Waterschapswet). In het Waterschapsbesluit zijn over de waardebepaling nadere
regels gesteld. De onderlinge waardeverhouding tussen de categorieën is bepalend voor
de kostentoedeling.
4.1 Waardebepaling en waardepeildatum
De waarde van de onroerende zaken moet worden bepaald naar de hoedanigheid en de staat
van de onroerende zaken op de waardepeildatum. In artikel 6.11, tweede lid, van het
Waterschapsbesluit is dit voor natuurterreinen en voor andere ongebouwde onroerende
zaken die geen natuurterreinen zijn, uitdrukkelijk bepaald. Voor gebouwde onroerende
zaken was een dergelijke expliciete regeling in het Waterschapsbesluit niet nodig,
omdat voor de waardebepaling van deze categorie wordt aangesloten bij de WOZ- waarde
en in de Wet WOZ al geldt dat de waarde naar de hoedanigheid en de staat van de onroerende
zaken op de waardepeildatum moet worden bepaald.
De waardepeildatum is het moment waarnaar de waarde van de onroerende zaken ten behoeve
van de kostentoedeling wordt bepaald. Dit wil zeggen dat in het proces van kostentoedeling
geen rekening wordt gehouden met wijzigingen die zich in de staat of de hoedanigheid
van de onroerende zaken hebben voorgedaan of nog zullen voordoen tussen de waardepeildatum
en het begin van het eerste belastingjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking
heeft. Bouwpercelen die na de waardepeildatum worden bebouwd, worden voor de kostentoedeling
dus als ongebouwde onroerende zaken (niet zijnde natuurterreinen) in aanmerking genomen
en hetzelfde geldt voor landbouwgrond die na de waardepeildatum wordt omgevormd tot
natuur of tot bouwgrond.
5. NatuurterreinenNatuurterreinen vormen vanaf 2009 binnen de kostentoedeling (en
de belastingheffing) een afzonderlijke categorie. Ingevolge artikel 116, onderdeel
c, van de Waterschapswet is een natuurterrein een ongebouwde onroerende zaak, waarvan
de inrichting en het beheer geheel of nagenoeg geheel en duurzaam is afgestemd op
het behoud en de ontwikkeling van natuur. De feitelijke situatie (en niet de toekomstige
situatie of een situatie volgens het bestemmingsplan) bepaalt dus of sprake is van
een natuurterrein. Bossen, al dan niet bedrijfsmatig geëxploiteerd, en open wateren
worden bij wetsfictie mede als natuurterreinen aangemerkt. Voorwaarde is wel dat deze
objecten een oppervlakte van tenminste één hectare hebben.
6. Relatie met de begroting van het waterschap
In de begroting van het waterschap worden de te maken kosten geraamd en gegroepeerd
naar de taken van het waterschap nl. Watersysteembeheer en Zuiveringsbeheer. Alle
kosten van Watersysteembeheer worden gefinancierd door middel van de watersysteemheffingen.
In deze kostentoedelingsverordening wordt vastgelegd welk percentage van de kosten
van de watersysteemtaak door welke van de vier categorieën moet worden opgebracht.
7. De watersysteemtaak
De watersysteemtaak omvat de taken van het waterschap op het gebied van het waterkeringsbeheer,
het waterkwantiteitsbeheer en het kwaliteitsbeheer van oppervlaktewateren, voor zover
die activiteiten niet vallen onder het transporteren en/of behandelen van afvalwater.
De zorg voor het watersysteem is één samenhangende taak die het waterschap in het
gehele waterschapsgebied uitoefent. Onder het waterschapsgebied moet het reglementaire
gebied worden verstaan, de buitengrenzen van het waterschap derhalve, inclusief eventuele
buitendijkse gebieden. Omdat de watersysteemtaak in het gehele waterschapsgebied wordt
uitgeoefend, komen gebieden zonder enig belang in de nieuwe situatie niet meer voor.
Ook de situatie waarin per taak verschillende taakgebieden kunnen worden onderscheiden,
behoort tot het verleden.
8. Tariefdifferentiatie
In artikel 122 van de Waterschapswet wordt de mogelijkheid van tariefdifferentiatie
geopend. Blijkens de Memorie van Toelichting heeft de wetgever deze regeling opgenomen
omdat zij niet voorbij heeft willen gaan aan het feit dat het belang bij de watersysteemtaak
voor bepaalde onroerende zaken duidelijk anders kan liggen dan dat van andere onroerende
zaken. De wetgever heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven dat de waterschappen ter
zake een bestuurlijke vrijheid hebben. Zie hiervoor Memorie van Toelichting, blz.
26 en het Nader rapport, blz. 14). Het uitgangspunt dat in artikel 121, eerste lid
, onderdelen b, c en d, van de Waterschapswet is neergelegd, is dat het tarief van
de belasting per heffingsmaatstaf gelijk is. De regeling van de tariefdifferentiatie
brengt hierin verandering, omdat in dat geval geen sprake meer is van gelijke tarieven
per heffingsmaatstaf, maar van tarieven die naar gelang de situatie hoger of lager
kunnen zijn vastgesteld. De situaties waarin tariefdifferentiatie mogelijk is, zijn
limitatief in de Waterschapswet opgesomd.
Ook de mate waarin kan worden gedifferentieerd is in de Waterschapswet vastgelegd.
Tariefdifferentiatie is ingevolge artikel 122 uitsluitend in de volgende gevallen
en binnen de volgende bandbreedtes mogelijk:
-buitendijks gelegen onroerende zaken (maximaal 75% lager tarief);
-onroerende zaken die blijkens de legger van het waterschap als waterberging worden
gebruikt (maximaal 75% lager tarief);
-onroerende zaken gelegen in bemalen gebieden (maximaal 100% hoger tarief);
-onroerende zaken die in hoofdzaak uit glasopstanden bestaan (maximaal 100% hoger
tarief);
-verharde openbare wegen (maximaal 100% hoger tarief).
Het algemeen bestuur is niet tot het differentiëren van tarieven verplicht. De differentiaties
kunnen blijkens het vierde lid van artikel 122 naast elkaar worden toegepast.
In de Kostentoedelingsverordening waterschap Vallei en Veluwe 2013 is vastgelegd dat
er slechts twee tariefdifferentiaties worden toegepast, te weten:
voor ongebouwde onroerende zaken die geen natuurterreinen zijn gelegen in bemalen
gebieden;voor verharde openbare wegen.
Op de kaart behorende bij deze verordening is aangegeven wat de begrenzing is van
de bemalen gebieden.
De tariefsdifferentiatie voor wegen is nieuw omdat de waterschappen Vallei & Eem en
Veluwe deze differentiatie niet kenden.