Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)

Geldend van 04-07-2013 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)

Inleiding

Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)

Conform artikel 3.38 Wet ruimtelijke ordening (Wro)

Gemeente Hollands Kroon

Grontmij Nederland B.V.

Alkmaar, 28 mei 2013

Verantwoording

Titel

:

Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)

Subtitel

:

Conform artikel 3.38 Wet ruimtelijke ordening (Wro)

Projectnummer

:

321418

Referentienummer

:

Revisie

:

00

Datum

:

28 mei 2013

Auteur(s)

:

M.J. Schmeink, F. Sinoo

E-mail adres

:

fiona.sinoo@grontmij.nl

Gecontroleerd door

:

R.W. Dekker

Paraaf gecontroleerd

:

Goedgekeurd door

:

R.Jongenburger

Paraaf goedgekeurd

:

Contact

:

Grontmij Nederland B.V.

Robijnstraat 11

1812 RB Alkmaar

Postbus 214

1800 AE Alkmaar

T +31 72 547 57 57

F +31 72 850 26 57

www.grontmij.nl

Inhoudsopgave

1 Inleiding 4

  • 1.

    1 Aanleiding 4

  • 1.

    2 Ligging verordeningsgebied 4

  • 1.

    3 Vigerende ruimtelijkeplannen 5

  • 1.

    4 Leeswijzer 5

2 De beheersverordening 6

  • 2.

    1 Inhoudelijk 6

  • 2.

    2 Bestanddelen 6

  • 2.

    3 Aanvullende ruimtelijke instrumenten 7

  • 2.

    4 Welstand 7

  • 2.

    5 Vergunningvrij bouwen 7

  • 2.

    6 Kruimelgevallen 7

  • 2.

    7 Uitgebreide omgevingsvergunning voor handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening 8

  • 2.

    8 Toepassing aanvullende instrumenten 8

  • 2.

    9 Waarom een beheersverordening voor Kolhorn Barsingerhorn en Haringhuizen? 8

3 Artikelgewijze toelichting op de regels 9

  • 3.

    1 Systematiek 9

  • 3.

    2 Toelichting per artikel van de regels 10

4 Procedure/proces 13

  • 4.

    1 Algemene wettelijke procedure 13

  • 4.

    2 Procedure beheersverordening Haringhuizen, Kolhorn, Barsingerhorn (kernen) 13

5 Gebruikte bronnen bestaande situatie 14

Luchtfoto bestaande situatie Kolhorn

Luchtfoto bestaande situatie Barsingerhorn

Luchtfoto bestaande situatie Haringhuizen

Lijst opgenomen bedrijven

Nota van inspraak- en overlegreacties

Nota van ambtshalve wijzigingen

Aanleiding

In de Wet ruimtelijke ordening (verder: Wro) staat dat de gemeente voor haar gehele grondgebied elke tien jaar één of meerdere actuele bestemmingsplannen moet vaststellen (artikel 3.1). In artikel 3.38 is opgenomen dat, in plaats van een bestemmingsplan, ook een beheersverordening kan worden vastgesteld, voor de gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien.

De gemeente Hollands Kroon is bezig om alle bestemmingsplannen binnen het gemeentelijk grondgebied te actualiseren om te voldoen aan de wettelijke plicht en de verschillende ruimtelijke regelingen binnen de gemeentegrenzen zoveel mogelijk te harmoniseren. In de kernen Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen worden echter voor het overgrote deel geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Omdat een bestemmingsplan een ontwikkelingsgericht instrument is, waarbij ruimte wordt gegeven voor uitbreiding van het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing, is dit instrument minder passend voor deze kernen. Omdat de bestaande bestemmingsplannen wel verouderd zijn (ouder dan tien jaar), moeten deze wel worden geactualiseerd. Daarom wordt een beheersverordening vastgesteld.

Ligging verordeningsgebied

Het verordeningsgebied bestaat uit de drie kernen Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen. In figuren 1.1 tot en met 1.3 zijn de drie gebieden op kaart aangegeven.

Figuur 1 . 1 Verordeningsgebied kern Kolhorn (Google maps)

Figuur 1 . 2 Verordeningsgebied kern Barsingerhorn (Google maps)

Figuur 1 . 3 Verordeningsgebied kern Haringhuizen (Google maps)

Vigerende ruimtelijkeplannen

In het verordeningsgebied zijn een aantal ruimtelijke plannen van kracht. Het gaat om:

  • ·

    De Strook 1983 vastgesteld: 4 mei 1983

  • ·

    Kolhorn Dorpsvernieuwingsplan vastgesteld: 10 oktober 1991

  • ·

    Kolhorn-schil vastgesteld: 28 januari 1993

  • ·

    Ten oosten van de Leekerweg vastgesteld: 22 april 1985

  • ·

    Barsingerhorn vastgesteld: 18 oktober 2001

  • ·

    Haringhuizen vastgesteld: 27 juni 2002

Deze plannen komen, zoals in de Wet ruimtelijke ordening is bepaald, bij inwerkingtreding van de beheersverordening te vervallen.

Leeswijzer

Voorliggend rapport is de toelichting bij de beheersverordening. In het volgende hoofdstuk wordt een artikelgewijze toelichting op de regels van de beheersverordening gegeven en wordt de systematiek toegelicht. Verder bestaat de beheersverordening uit regels en een verbeelding, die in aparte documenten zijn opgenomen.

De beheersverordening

Inhoudelijk

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik voor een gebied met een lage dynamiek waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien binnen de horizon van de verordening.

Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd. Het gaat daarbij om gebruik en bouwen inclusief hetgeen dat op basis van verleende vergunningen is toegestaan, maar nog niet is gerealiseerd. Bij gebruik in ruime zin wordt het vigerende bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.

Gebruik in ruime zin kan weer worden onderscheiden in een beperkte en een brede variant. In de beperkte variant wordt het - met het bestemmingsplan in overeenstemming zijnde - bestaande gebruik met de bijbehorende bouwwerken vastgelegd met daarin opgenomen, al dan niet gerealiseerde, beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de erfbebouwing en beperkte uitbreidingen van het hoofdgebouw. Daarentegen kunnen in de brede variant alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan worden opgenomen.

In de Beheersverordening Haringhuizen, Kolhorn en Barsingerhorn is ervoor gekozen de ruimte die het bestemmingsplan biedt in een aantal gevallen mee te nemen en is op die wijze invulling gegeven aan het begrip bestaand in ruime zin.

De bestaande bebouwing wordt als uitgangspunt genomen met een ruime regeling voor bijbehorende bouwwerken. Voor zover er nog ongebruikte bouwmogelijkheden bestaan op basis van voorgaande bestemmingsregelingen en deze bouwmogelijkheden niet passen binnen de regels van de beheersverordening, kan aan een bouwplan worden meegewerkt door gebruik te maken van de regeling voor kruimelgevallen uit hoofdstuk IV van het Besluit omgevingsrecht. Dit levert geen vertraging op voor de aanvrager. Bij het beoordelen of een dergelijke bouwaanvraag ruimtelijk aanvaardbaar is, kunnen de voorgaande bestemmingsregelingen worden meegewogen.

Bestanddelen

Anders dan bij het bestemmingsplan bepaalt de Wro niet uit welke elementen een beheersverordening bestaat. Het is wel duidelijk dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.

Dat maakt dat een beheersverordening bestaat uit:

  • ·

    een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Dat is op bijbehorende verbeelding aangegeven als verordeningsgebied, met een of meer objecten binnen het gebied, die op de verbeelding zijn aangeven als besluit(sub)vlak;

  • ·

    regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten en die kunnen gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en eventueel overgangsrecht.

Alhoewel de Wro dit evenmin bepaalt, is het noodzakelijk de beheersverordening vergezeld te laten gaan van een toelichting waarin de gemaakte keuzen zijn onderbouwd. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt wel dat de beheersverordening de volgende elementen kan bevatten:

  • ·

    een verbod om bepaalde werken, geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning;

  • ·

    een verbod om bouwwerken te slopen zonder omgevingsvergunning;

  • ·

    afwijkingsregels;

  • ·

    overgangsrecht.

Aanvullende ruimtelijke instrumenten

De beheersverordening is slechts één van de beschikbare instrumenten voor het ruimtelijke beheer van het gebied Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen en kan niet los worden gezien van de andere instrumenten die ook voor het beheer kunnen worden benut. Het gaat daarbij om het volgende:

  • het welstandstoezicht;

  • het vergunningvrij bouwen;

  • de planologische kruimelgevallen;

  • omgevingsvergunning voor afwijken van de beheersverordening te voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, ook wel de planologische omgevingsvergunning genoemd.

Welstand

In het kader van het welstandstoezicht wordt het uiterlijk van een bouwwerk beoordeeld aan de hand van de zogenaamde redelijke eisen van welstand. Die eisen zijn voor het gebied Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen vastgelegd in de welstandsnota. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwactiviteiten wordt getoetst aan de welstandseisen. Daarmee is het welstandstoezicht een instrument voor het beheer van de ruimtelijke kwaliteit van een gebied net zoals de beheersverordening of een bestemmingsplan.

Vergunningvrij bouwen

In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn bouwactiviteiten opgenomen waarvoor geen omgevingsvergunning nodig is. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van vergunningvrije activiteiten:

  • de geheel vergunningvrije activiteiten uit artikel 2 van Bijlage II, die niet binnen een bestemmingsplan of beheersverordening hoeven te passen, zoals aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, zonnepanelen, vlaggenmasten, erfafscheidingen, nutsgebouwtjes, dakkapellen, antenne-installaties, straatmeubilair, containers voor huisvuil en installaties voor het regelen van het verkeer;

  • de activiteiten uit artikel 3 van bijlage II, die alleen vergunningvrij zijn als zij passen binnen een bestemmingsplan of beheersverordening, zoals bouwwerken op het achtererf die hoger zijn dan 5,00 m, zwembaden bij woningen, openbare speeltoestellen en onder omstandigheden veranderingen aan bouwwerken.

Voor beide categorieën gelden de volgende uitzonderingen:

  • vergunningvrij bouwen is niet toegestaan in een gebied dat wegens explosiegevaar of op grond van veiligheidsrisico's onbebouwd moet blijven;

  • het aantal woningen mag niet worden veranderd door vergunningvrij bouwen;

  • wanneer een gebied archeologische resten bevat is vergunningvrij bouwen over een oppervlakte van meer dan 50 m2 niet toegestaan.

Voor de vergunningvrije activiteiten is geen procedure van toepassing. Deze kunnen zonder meer worden uitgevoerd.

Kruimelgevallen

In bijlage II van het Bor zijn ook de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat om zogenaamde bijbehorende bouwwerken, die groter zijn dan de bouwvergunningvrije bouwwerken, infrastructurele en nutsvoorzieningen, antennes tot 40 meter, duurzame energie-installaties, evenementen en gebruiksveranderingen tot maximaal 1500 m2 binnen de bebouwde kom, inclusief inpandige bouwactiviteiten.

Voor de activiteiten die via kruimelgevallenregeling mogelijk kunnen worden gemaakt geldt de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van 8 weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend staat tegen de vergunning bezwaar en beroep open.

Uitgebreide omgevingsvergunning voor handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening

Voor - de op dit moment - onvoorziene ontwikkelingen, die niet met de voorgaande instrumenten zijn in te passen, biedt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid van de beheersverordening af te wijken indien wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht zich gedurende de looptijd van een plan zodoende een situatie voordoen die niet in de beheersverordening is in te passen, noch met voorgaande instrumenten kan worden toegestaan, zal deze situatie worden beoordeeld in het kader van de gevolgen die de betreffende ontwikkeling voor de ruimtelijke kwaliteit heeft.

Voor het bouwen/gebruiken met een ruimtelijke onderbouwing geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure omvat een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en een ieder zijn of haar zienswijze kan indienen. De procedure heeft een beloop van 6 maanden. Nadat de vergunning is verleend staat hiertegen direct beroep open.

Toepassing aanvullende instrumenten

Bij het opstellen van de Beheersverordening Haringhuizen, Kolhorn en Barsingerhorn is rekening gehouden met de mate waarin bovengenoemde instrumenten kunnen worden ingezet in het verordeningsgebied. Gelet op de mogelijkheden die het vergunningvrij bouwen biedt en met name ook de planologische kruimelgevallen, is ervoor gekozen bepaalde bouw- en gebruiksmogelijkheden niet in de beheersverordening op te nemen.

Bij deze keuze heeft de strekking van het instrument de beheersverordening een belangrijke rol gespeeld. Zoals eerder al benoemd, is de beheersverordening bedoeld om de bestaande situatie te beheren. Op het moment dat zich een geval voordoet die niet als passend binnen de 'bestaande situatie' kan worden beschouwd, kunnen de eerder genoemde alternatieve instrumenten worden ingezet.

Het vergunningvrij bouwen is een wettelijk recht. De gemeente kan hier geen invloed op uitoefenen. Dit is anders voor de activiteiten uit de kruimelgevallenregeling of via de uitgebreide omgevingsvergunning voor de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening. Deze activiteiten moet de gemeente eerst goedkeuren alvorens deze kunnen worden uitgevoerd.

Waarom een beheersverordening voor Kolhorn Barsingerhorn en Haringhuizen?

Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen zijn drie dorpskernen waar de komende periode weinig (grootschalige) ruimtelijke ontwikkelingen in de zin van de Wro worden voorzien. Daarnaast zijn Kolhorn en Barsingerhorn beide aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De gemeente heeft de bedoeling om, op enkele percelen na waar een ontwikkeling wordt voorzien, het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing vast te leggen. Er wordt dus beperkte uitbreiding toegestaan. Omdat de vigerende bestemmingsplannen voor deze dorpskernen ouder zijn dan 10 jaar, de wettelijk actualisatie datum van 1 juli 2013 steeds dichterbij komt en de gemeente Hollands Kroon ervaring wil opdoen met het instrument beheersverordening als voorbereiding op de Omgevingswet is er voor gekozen om het instrument beheersverordening voor deze kernen in te zetten.

Artikelgewijze toelichting op de regels

Systematiek

De verordening bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De verbeelding bestaat uit drie losse gebieden, maar vormen wel één geheel. In de regels wordt aangegeven welke bouwwerken en welk gebruik wordt toegestaan.

Handreiking Beheersverordening Wro

Bij de systematiek van de beheersverordening wordt aangesloten op de systematiek die wordt beschreven in de ‘Handreiking Beheersverordening Wro’ van de VNG. Daarbij is gekozen voor de ruime benadering, waarbij niet de feitelijk bestaande situatie, maar de situatie zoals deze nu in de vigerende bestemmingsplannen en vrijstellingen, ontheffingen en afwijkingen is toegestaan. Daar waar op basis van het bestaande planologisch regime nog ruimte bestaat, zal deze ruimte niet worden ingeperkt.

Hoofdfunctie wonen

Voor alle drie de kernen geldt wonen als hoofdfunctie. Daarom is op alle drie de gebieden waar de beheersverordening uit bestaat, een besluitvlak ‘Woongebied’ opgenomen. Op de percelen waar een andere situatie geldt, is dit met besluitsubvlakken aangegeven, bestaande uit Bedrijf, Detailhandel, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie en Sport. In de regels worden per besluitsubvlak aanvullende of aparte regels gegeven.

Voor de beschermde dorpsgezichten in Kolhorn en Barsingerhorn is een apart besluitvlak gehanteerd die bovenop het besluitvlak ‘Woongebied’ ligt. Hier wordt in de alinea hieronder nader ingegaan.

Tevens zijn aparte artikelen opgenomen voor het slopen van gebouwen en voor aanlegwerkzaamheden. Hierin is bepaald onder welke voorwaarden dit is toegestaan en is dit gekoppeld aan een omgevingsvergunning. De reden van het opnemen van deze bepalingen is om de bestaande situatie te handhaven en beschermen.

Beschermde dorpsgezichten

Een bijzonder aspect in deze beheersverordening is het beschermde dorpsgezicht dat voor twee van de drie kernen geldt: voor Kolhorn is een aanwijzing gegeven door het rijk en voor Barsingerhorn door de provincie. In de vigerende bestemmingsplannen voor deze kernen is hier een aparte regeling voor opgenomen in de beschrijving in hoofdlijnen. In de Monumentenwet is bepaald dat, indien een bestemmingsplan voor een beschermd stads- of dorpsgezicht opnieuw moet worden vastgesteld, de gemeenteraad een beheersverordening kan vaststellen in plaats van een bestemmingsplan. Voorwaarde hierbij is dat de Minister wordt gehoord. In deze beheersverordening worden de regelingen zoals deze golden in de vigerende bestemmingsplannen voor de beschermde dorpsgezichten opgenomen. Dit is gedaan door middel van het opnemen van twee aparte besluitvlakken die overlappen met het besluitvlak Woongebied: één voor Kolhorn en één voor Barsingerhorn, met daaraan gekoppelde regels. Deze twee besluitvlakken zijn vergelijkbaar met een dubbelbestemming in een bestemmingsplan. De Minister wordt bij de voorbereiding van de verordening gehoord.

Bijgebouwenregeling

De ruime benadering waarvoor wordt gekozen is ook terug te vinden in de bijgebouwenregeling. Hiervoor is een algemene regeling opgenomen, die voor de gehele gemeente in de actualiserende bestemmingsplannen wordt toegepast. Dit kan betekenen dat de bestaande mogelijkheden voor bijgebouwen wordt ingeperkt en dat bestaande bijgebouwen strijdig zijn met deze beheersverordening. Om dit te voorkomen is opgenomen dat daar waar legaal meer of hoger is gebouwd dan in de bijgebouwenregeling wordt toegestaan, dit als de geldende maximale oppervlakte of hoogte geldt. Aan de andere kant kan het ook zijn dat de bestaande mogelijkheden iets worden opgerekt, omdat de nieuwe regeling op andere punten iets ruimer is dan de bestaande regeling. Dit gaat echter om marginale verschillen, waarbij niet van nieuwe ontwikkelingen kan worden gesproken en dit mogelijk is binnen de grenzen van de beheersverordening.

Toelichting per artikel van de regels

De regels van de beheersverordening bestaan uit 4 hoofdstukken: 1. Inleidende regels, 2. Verordeningsregels, 3. Algemene regels en 4. Overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In de inleidende regels wordt aangegeven op welke manier bepaalde begrippen moeten worden gedefinieerd (artikel 1) en hoe gemeten dient te worden (artikel 2). Deze regels gelden voor alle bepalingen in het plan.

Hoofdstuk 2 Verordeningsregels

De verordeningsregels zijn het hoofdonderdeel van de regels. In dit hoofdstuk wordt bepaald welke regels gelden voor de aangewezen gronden.

Artikel 3 Besluitvlak Woongebied

Omdat in deze beheersverordening één hoofdfunctie bestaat, namelijk wonen, is hier één artikel voor opgenomen. Voor het gehele verordeningsgebied (de drie kernen) geldt dit artikel. Dat betekent echter niet dat overal alleen de functie wonen is toegestaan. Voor de locaties en percelen waar andere functies aanwezig zijn, is dit middels een besluitsubvlak aangegeven. Zo bestaat er een besluitsubvlak voor de functies ‘bedrijf’, ‘detailhandel’, ‘horeca’, ‘maatschappelijk’ ‘recreatie’ en ‘sport’.

Hieronder wordt de regeling per besluitsubvlak toegelicht.

Besluitsubvlak Bedrijf

De percelen waar een bedrijf is gevestigd dat niet valt onder beroep en bedrijf aan huis, en waar het volgens de huidige planologische regeling ook een bedrijf is toegestaan, zijn op de verbeelding aangeduid met het besluitsubvlak ‘bedrijf’. Hier zijn bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan.

Besluitsubvlak Detailhandel

Binnen de vlakken aangeduid met het besluitsubvlak ‘detailhandel’ is detailhandel in de bestaande bebouwing toegestaan.

Besluitsubvlak Horeca

Waar een besluitsubvlak ‘horeca’ is opgenomen, is horeca van categorie 1 van de staat van horeca-activiteiten toegestaan.

Besluitsubvlak Maatschappelijk

Voor de percelen waar een maatschappelijke functie wordt bedreven, zoals een school, een kerk et cetera, is een besluitsubvlak ‘maatschappelijk’ opgenomen. Hier zijn aparte regels voor het gebruik voor opgenomen. Wonen is in deze vlakken niet toegestaan.

Besluitsubvlak Recreatie

Waar een besluitsubvlak ‘recreatie’ is opgenomen zijn dagrecreatieve functies toegestaan.

Besluitsubvlak Sport

Voor sportterreinen en sportgebouwen is een besluitsubvlak ‘sport’ opgenomen. Hier mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de functie sport, en dus niet voor wonen of een andere functie.

Voor het gehele verordeningsgebied, binnen en buiten de besluitsubvlakken, geldt dat geen nieuwe bouwwerken ten opzichte van de bestaande regeling zijn toegestaan. Voor bijgebouwen geldt hier echter een andere regeling, hier worden namelijk dezelfde bouwmogelijkheden toegestaan als in de gehele gemeente Hollands Kroon. In alle nieuwe bestemmingsplannen en beheersverordeningen binnen de gemeente wordt dezelfde bijgebouwenregeling opgenomen, zodat overal dezelfde mogelijkheden en rechten bestaan. Dit betekent dat enigszins wordt afgeweken van de bestaande regelingen voor de drie kernen. Echter, wanneer op basis van de bestaande regeling meer is gebouwd dan in de nieuwe regeling wordt toegestaan, geldt die bestaande bebouwing als maximum. De afwijkingen met de bestaande regeling zijn zo klein, dat hier niet van een ontwikkeling kan worden gesproken. Dit behelst slechts het gelijktrekken van de verschillende regelingen binnen één gemeente.

Artikel 4 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Kolhorn

Op het door het rijk aangewezen beschermd dorpsgezicht van Kolhorn is een dubbel besluitvlak gelegd. Hier gelden zowel de regels zoals genoemd in artikel 3, als die in artikel 4. Dit extra besluitvlak is bedoeld om de bestaande situatie van het beschermde dorpsgezicht te handhaven en extra bescherming te bieden. In dit artikel zijn de regels opgenomen zoals deze al eerder in ’de beschrijving in hoofdlijnen’ van het ‘Dorpsvernieuwingsplan’ van Kolhorn waren opgenomen voor het beschermd dorpsgezicht.

Artikel 5 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn

Ook de kern Barsingerhorn is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Echter, niet door het rijk, maar door de provincie Noord-Holland. Hiervoor is dezelfde methode gehanteerd als bij het beschermd dorpsgezicht Kolhorn. Er is een dubbel besluitvlak op het aangewezen gebied gelegd en voor dit vlak zijn regels opgenomen in artikel 5, waarmee de bestaande situatie extra wordt beschermd. Deze regels zijn afkomstig uit ‘de beschrijving in hoofdlijnen’ van het vigerende bestemmingsplan ‘Barsingerhorn’. Hiernaast gelden tevens de regels van artikel 3.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

De algemene regels bevatten bepalingen die voor het gehele verordeningsgebied van toepassing zijn.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In dit artikel is een verbod gesteld voor het uitvoeren van werken geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden. Met andere woorden: voor het aanleggen. Deze werkzaamheden mogen alleen plaatsvinden met een vergunning. Aan het verkrijgen van de vergunning zijn voorwaarden verbonden die in het artikel zijn opgenomen.

Omgevingsvergunning voor het slopen

Om de beschermde dorpsgezichten te behouden, is een sloopvergunningstelsel opgenomen. Dit houdt in dat in de gebieden, aangewezen als beschermd dorpsgezicht, geen bouwwerken mogen worden gesloopt, tenzij hiervoor vergunning is verleend. Voorwaarde voor vergunning is dat aannemelijk moet zijn dat een vervangend bouwwerk op dezelfde plaats wordt terug gebouwd. Dit artikel zorgt ervoor dat er geen ‘gaten’ ontstaan in de beschermde dorpsgezichten en dat de waarde ervan dus behouden blijft.

Antidubbeltelregel

Met de antidubbeltelregel wordt voorkomen dat meerdere malen gebruik kan worden gemaakt van de bijgebouwenregeling, na het splitsen van een woning. Deze bepaling zorgt ervoor dat de gronden die al eens in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van bebouwing, niet nogmaals in aanmerking kunnen worden genomen bij het toestaan van nieuwe bebouwing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In artikel 5.1.1 Bro is bepaald dat indien bij een beheersverordening onder het bestaande gebruik tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan worden begrepen de beheersverordening moet voorzien in overgangsrecht voor het geval de feitelijk bestaande situatie in strijd is met de verordening. Hiertoe is een overgangsbepaling opgenomen, voor zowel bebouwing als gebruik.

Citeertitel

In dit artikel is de naam en datum van de beheersverordening opgenomen.

Procedure/proces

Algemene wettelijke procedure

De wettelijke grondslag voor de beheersverordening ligt in artikel 3.38 van de Wro (Wet ruimtelijke ordening). De Wro kent echter geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening, waardoor deze niet in ontwerp ter inzage hoeft worden gelegd en direct kan worden vastgesteld door de gemeenteraad. Of er inspraak moet worden gehouden is afhankelijk van de inspraakverordening van de gemeente. In deze inspraakverordening is bepaald welke ruimtelijke beleidsvoornemens volgens de procedure van de inspraakverordening moeten worden voorbereid. Per gemeente is dit verschillend. Indien in de inspraakverordening niet anders is bepaald, moet de inspraak worden verleend conform de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen bezwaar bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter worden aangetekend.

Voor de bekendmaking van de vaststelling van de beheersverordening geldt artikel 139 van de Gemeentewet. Hierin bepaald dat de verordening pas verbindend is wanneer de vaststelling bekend is gemaakt.

Procedure beheersverordening Haringhuizen, Kolhorn, Barsingerhorn (kernen)

Omdat de gemeente Hollands Kroon de bewoners van de drie kernen waar de beheersverordening op ziet, wel de mogelijkheid heeft willen geven om in te spreken, is een ontwerp van de beheersverordening ter inzage gelegd. Voorafgaand hieraan heeft het college van burgemeester en wethouders de ontwerp-beheersverordening vrijgegeven. Tevens is in de periode van ter inzage legging, een informatiemoment georganiseerd, waar een toelichting op de verordening is gegeven.

De inspraakreacties die tijdens de inspraakperiode en het informatiemoment zijn ingediend, zijn samengevat en beantwoord in bijlage 5 bij deze toelichting. De reacties zijn betrokken bij het besluit tot vaststelling van de beheersverordening door de gemeenteraad.

Gebruikte bronnen bestaande situatie

Voor het vastleggen van de bestaande situatie zijn de onderstaande bronnen gebruikt:

  • ·

    GBKN en kadastrale ondergrond van de gemeente Hollands Kroon

  • ·

    Bestemmingsplan De Strook 1983

  • ·

    Bestemmingsplan Kolhorn Dorpsvernieuwingsplan

  • ·

    Bestemmingsplan Kolhorn-schil

  • ·

    Bestemmingsplan Ten oosten van de Leekerweg

  • ·

    Bestemmingsplan Barsingerhorn

  • ·

    Bestemmingsplan Haringhuizen

  • ·

    Aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn van de Provincie Noord-Holland

  • ·

    Begrenzing beschermd dorpsgezicht Kolhorn van Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer

  • ·

    Lijst bedrijven Barsingerhorn van Milieudienst

  • ·

    Lijst bedrijven Kolhorn van Milieudienst

  • ·

    Lijst bedrijven Haringhuizen van Milieudienst

Luchtfoto bestaande situatie Kolhorn

Luchtfoto bestaande situatie Barsingerhorn

Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen)

Regels

1. Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 3

Artikel 1 Begrippen 3

Artikel 2 Meten 7

Hoofdstuk 2 Verordeningsregels 8

Artikel 3 Woongebied 8

Artikel 4 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Kolhorn 12

Artikel 5 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn 14

Hoofdstuk 3 Algemene regels 17

Artikel 6 Algemene bouwregels 17

Artikel 7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden 18

Artikel 8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk 19

Artikel 9 Antidubbeltelregel 20

Artikel 10 Algemene gebruiksregels 21

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 22

Artikel 11 Overgangsrecht 22

Artikel 12 Citeertitel 23

Bijlagen 24

Bijlage 1 Gewenste Ruimtelijke Structuur (1) 25

Bijlage 2 Gewenste Ruimtelijke Structuur (2) 26

Bijlage 3 Geveltekeningen 27

Bijlage 4 Lijst van aan- huis verbonden beroepen en bedrijven 28

Bijlage 5 Staat van horeca-activiteiten 29

Bijlage 6 Staat van bedrijfsactiviteiten 30

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordeningsgebied

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, vervat in het GMLbestand NL.IMRO.1911.BV00001- met bijbehorende bestanden.

1.2 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.3 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf

een in bijlage 4 genoemd dienstverlenend beroep of bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.5 afhankelijke woonruimte

woonruimte die een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 bed&breakfast

een voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt, als aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit. Onder bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.8 bestaand

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro, of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo.

1.9 bestaand hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van het toegelaten gebruik van een perceel en, indien meerdere gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op dat gebruik het belangrijkste is.

1.10 bijbehorend bouwwerk

aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

1.11 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.14 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.15 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst:

  • a.

    dakkapellen mogen uitsluitend worden uitgevoerd met gesloten zijwanden;

  • b.

    dakkapellen hebben een maximale hoogte van 1,75 m;

  • c.

    de afstand tussen de onderkant van de dakkapel en de dakvoet ligt tussen de 0,5 en 1 m;

  • d.

    de afstand tussen de bovenkant van de dakkapel en de daknok is 0,5 m of meer;

  • e.

    de afstand tussen de zijkanten van de dakkapel en de zijranden van het dak is 0,5 m of meer;

  • f.

    de breedte van de dakkapel beslaat ten hoogste 2/3 van de breedte van het dakvlak.

1.16 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.17 dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kunstgalerieen en expositieruimten, de beoefening van scheppende kunst en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven, met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.18 druiplijn

de horizontale snijlijn van het oplopende dakvlak met het daaronder gelegen buitenwerkse gevelvlak; dit betekent dat in voorkomende gevallen de druiplijn wordt bepaald overeenkomstig het hieronder staande:

1.19 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.20 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling.

1.21 gebouw

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.22 hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.23 horecabedrijf

een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.24 mantelzorg

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.

1.25 ondergeschikte detailhandel

detailhandelsactiviteiten die aan te merken zijn als rechtstreeks voortvloeiend uit de bedrijfsactiviteiten van een niet-detailhandelsbedrijf en daaraan in bedrijfseconomisch en ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn.

1.26 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

1.27 peil

  • 1.

    voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • 2.

    voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst de bouwhoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij aanvang van de bouw;

  • 3.

    indien in of op het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil).

1.28 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.29 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.30 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.31 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

1.32 voorgevelrooilijn

de gevel van een woning of hoofdgebouw, alsmede het verlengde daarvan, langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing de evenwijdige aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluiteind aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft.

1.33 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming, al dan niet noodzakelijk is.

Artikel 2 Meten

Artikel 2 Meten

2.1 Wijze van meten

Tenzij anders bepaald, worden de waarden die in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

  • a.

    afstanden loodrecht;

  • b.

    goothoogte: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord, dakkapel of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • c.

    bouwhoogte: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • d.

    oppervlakte (van een bouwwerk): tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • e.

    maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven;

  • f.

    indien bouwwerken van een platte afdekking worden voorzien, geldt de maximale goothoogte als maximale hoogte.

2.2 Dakoverstek

Een dak over een ruimte bij een gebouw, welke ruimte niet zodanig door wanden is omgeven, dat deze ruimte als deel uitmakend van het gebouw is aan te merken.

2.3 Lessenaarsdak

de goothoogte van een lessenaarsdak wordt bepaald door de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak, de bouwhoogte wordt bepaald door de hoogte van de hoge zijde van het dak.

2.4 Hoogte

Bij het meten van de hoogten als bedoeld in 2.1, onderdeel b, wordt een bouwwerk, voor zover het zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Hoofdstuk 2 Verordeningsregels

Artikel 3 Woongebied

3.1 Bestaand gebruik

  • a.

    de binnen het besluitvlak ‘Woongebied’ gelegen gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;

  • b.

    binnen 'Woongebied' is ook het uitoefenen van aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten toegestaan;

  • c.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'Bedrijf' mogen de gronden en bestaande bouwwerken tevens worden gebruikt voor een bedrijf in de categorieën 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

  • d.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'Detailhandel' mogen de gronden en bestaande bouwwerken tevens worden gebruikt voor detailhandel;

  • e.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'Horeca' mogen de gronden en bestaande bouwwerken tevens worden gebruikt voor horeca in de categorieën 1 van de Staat van horeca-activiteiten;

  • f.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'Maatschappelijk' mogen de gronden en bestaande bouwwerken tevens worden gebruikt voor maatschappelijke, sociale culturele en educatieve voorzieningen;

  • g.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'Recreatie' mogen de gronden en bestaande bouwwerken tevens worden gebruikt voor dagrecreatieve voorzieningen;

  • h.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'Sport' mogen de gronden en bestaande bouwwerken tevens worden gebruikt voor sportvoorzieningen.

3.2 Bouwwerken

3.2.1 Algemeen

Binnen 'Woongebied' mogen worden gebouwd:

  • a.

    hoofdgebouwen;

  • b.

    bijbehorende bouwwerken;

  • c.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.2 Hoofdgebouwen

  • a.

    nieuwe hoofdgebouwen zijn niet toegestaan.

  • b.

    in afwijking van het bepaalde onder lid 3.2.2 onder a, mogen de binnen het besluitvlak 'Woongebied' aanwezige bestaande hoofdgebouwen op dezelfde locatie worden vervangen door hoofdgebouwen van dezelfde afmetingen.

3.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a.

    bijbehorende bouwwerken dienen op ten minste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  • b.

    in afwijking van het bepaalde onder a mag één uitbouw vóór de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

    • 1.

      de diepte van de uitbouw mag ten hoogste 1,5 m bedragen;

    • 2.

      de breedte van de uitbouw mag ten hoogste 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;

    • 3.

      de bouwhoogte bedraagt niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waaraan wordt aangebouwd;

  • c.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de binnen de beheersverordening toegelaten maximale oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met:

    • 1.

      70 m² bij rijenwoningen, niet zijnde halfvrijstaande woningen;

    • 2.

      70 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen kleiner dan 500 m²;

    • 3.

      100 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 500 m²;

    • 4.

      125 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 750 m²;

    • 5.

      150 m² bij vrijstaande en halfvrijstaande woningen op bouwpercelen groter dan 1000 m²;

    • 6.

      de bestaande oppervlakte indien deze meer is dan op grond van het bepaalde onder 1 t/m 5 is toegestaan;

  • d.

    het bebouwingspercentage op een bouwperceel mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen;

  • e.

    de goothoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen, dan wel niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw voor zover het aan- en uitbouwen betreft, dan wel niet meer dan de bestaande goothoogte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen indien deze meer is;

  • f.

    de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen mag ten hoogste 3 m bedragen;

  • g.

    de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 8 m bedragen, waarbij de bouwhoogte in ieder geval 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw en met uitzondering van de zone van 0 tot 3 m vanaf de perceelgrens waar een maximale bouwhoogte geldt van 6 m;

  • h.

    de goothoogte en bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3 m en 6 m;

  • i.

    de diepte van een dakoverstek mag ten hoogste 0,5 m bedragen;

  • j.

    ondergronds bouwen is niet toegestaan.

3.2.4 Bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de besluitvlakken 'Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn' en 'Beschermd dorpsgezicht Kolhorn'

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder c, e, f, g en h, gelden voor bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de besluitvlakken 'Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn' en 'Beschremd dorpsgezicht Kolhorn' de volgende regels:

  • a.

    de oppervlakte mag ten hoogste 40 m² bedragen;

  • b.

    de goothoogte mag ten hoogste 3 m bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte mag ten hoogste 5 m bedragen.

3.2.5 Bijbehorende bouwwerken bij stolpboerderijen en karakteristieke panden

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.3 gelden voor stolpboerderijen en voor als karakteristiek aangeduide panden de volgende regels:

  • a.

    er mogen geen aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen worden gebouwd;

  • b.

    bijgebouwen en vrijstaande overkappingen dienen op ten minste 5 meter achter de achtergevel te worden gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a.

    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel bedraagt maximaal 1 meter;

  • b.

    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel bedraagt maximaal 2 meter;

  • c.

    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

3.2.7 Afwijken van de bouwregels binnen de besluitvlakken 'Beschermd dorpsgeszicht Barsingerhorn' en 'Beschermd dorpsgezicht Kolhorn'

Het bevoegd gezag kan, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a.

    de waarden van het beschermd dorpsgezicht;

  • Ÿ

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • Ÿ

    de milieusituatie;

  • Ÿ

    het uitzicht van woningen;

  • Ÿ

    de verkeersveiligheid;

  • Ÿ

    de woonsituatie,

afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 met dien verstande dat:

  • a.

    voorafgaand van een ter zake deskundige advies wordt overlegd;

  • b.

    het bepaalde in de bouwregels voor bijbehorende bouwwerken uit artikel 3.2.3 als maximum geldt.

3.2.8 Afwijken van de bouwregels bij stolpen

Het bevoegd gezag kan, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • Ÿ

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • Ÿ

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • Ÿ

    de milieusituatie;

  • Ÿ

    het uitzicht van woningen;

  • Ÿ

    de verkeersveiligheid;

  • Ÿ

    de woonsituatie,

afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.5 onder a. voor het bouwen van aan- en uitbouwen en aangebouwde overkappingen, met dien verstande dat:

  • a.

    de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd;

  • b.

    de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping in het verlengde van de gevels van de stolp wordt gebouwd;

  • c.

    de dakhelling van de aan- of uitbouw of aangebouwde overkapping overeenkomstig de dakhelling van de stolp is;

  • d.

    de bouwregels uit artikel 3.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.3 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn in overeenstemming met de woonfunctie, mits:

  • a.

    niet meer dan 1/3 deel van het totale oppervlak van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met een maximum van 75 m², voor de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;

  • b.

    alleen activiteiten mogen worden uitgevoerd die niet meldingsplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd worden in de bijlage bij deze beleidsregels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;

  • c.

    geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;

  • d.

    geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • e.

    het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;

  • f.

    er geen reclame-uitingen groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst met een maximum aantal van één, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mogen zijn;

  • g.

    degene die het aan huis verbonden beroep of de bedrijfsactiviteit uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;

  • h.

    er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;

  • i.

    er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan ondergeschikte detailhandel;

  • j.

    buitenopslag ten behoeve van de activiteit uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied.

3.4 Bed&Breakfast

Tot een gebruik in overeenstemming met de woonfunctie wordt mede gerekend het hobbymatig gebruik van bestaande gebouwen voor bed & breakfast voor maximaal 4 personen, met dien verstande dat:

  • a.

    er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;

  • b.

    permanente bewoning niet is toegestaan;

  • c.

    geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;

  • d.

    geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • e.

    het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;

  • f.

    het parkeren op het eigen erf plaatsvindt.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, in strijd met de woonfunctie, wordt in ieder geval aangemerkt:

  • a.

    het gebruik van een woning voor recreatieve bewoning, met uitzondering van bestaande recreatieve bewoning;

  • b.

    het gebruik van een bijbehorend bouwwerk voor zelfstandige bewoning;

  • c.

    het gebruik van een bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte.

3.5.1 Afwijken van de specifieke gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • Ÿ

    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  • Ÿ

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • Ÿ

    de milieusituatie;

  • Ÿ

    het uitzicht van woningen;

  • Ÿ

    de verkeersveiligheid;

  • Ÿ

    de woonsituatie,

afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 onder c. en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk tijdelijk als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, mits:

  • a.

    dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;

  • b.

    de oppervlakte van de afhankelijke woonruimte maximaal 70 m² bedraagt;

  • c.

    het parkeren op het eigen erf plaatsvindt;

  • d.

    binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg het gebruik als afhankelijke woonruimte ongedaan wordt gemaakt.

afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 lid c. en toestaan dat naast de in artikel 3.2.3 genoemde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken een tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning wordt gerealiseerd, mits:

  • e.

    dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen, is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;

  • f.

    de oppervlakte van de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning maximaal 70 m² bedraagt;

  • g.

    het in artikel 3.2.3. genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;

  • h.

    het parkeren op eigen erf plaatsvindt;

  • i.

    binnen 6 maanden na beëindiging van de mantelzorg de tijdelijke (al dan niet aangebouwde) mantelzorgwoning is verwijderd.

Artikel 4 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Kolhorn

Artikel 4 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Kolhorn

4.1 Doel besluitvlak

Voor de gronden gelegen binnen het besluitvlak 'Beschermd dorpsgezicht Kolhorn', zijn naast de regels zoals genoemd in artikel 3, tevens de regels in dit artikel van toepassing.

4.2 Beschrijving in hoofdlijnen

De navolgende eigenschappen van de openbare ruimte zijn van belang voor de historisch-ruimtelijke structuur.

4.2.1 Ruimtelijke structuur en inrichting

  • a.

    De patronen van dijken, water, wegen/paden, verkaveling en situering van bebouwing zoals weergegeven op de kaarten in bijlage 1 en 2 bij deze regels dienen gehandhaafd te blijven.

  • b.

    De inrichting van de wegen, het water, overtuinen, kaden, trappen, bruggen, kademuren en oeverbeschoeiingen zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2 bij deze regels dient door materiaalgebruik en profilering in harmonie te zijn met de cultuurhistorische ruimtelijke structuur.

  • c.

    Richtlijnen zijn hierbij:

    • 1.

      De Westfriesedijk met bijbehorende afritten dient met asfalt bestraat te zijn. De slijtlaag dient qua kleur en structuur te refereren aan de oorspronkelijke grindverharding. de bermen dienen behoudens een rabatstrook van gebakken klinkers te bestaan uit gras en uit een verharding met grasstenen op plaatsen waar geparkeerd mag worden. Voor zover op de Westfriesedijk in de omgeving van voormalige turfschuren aanvullende parkeergelegenheid noodzakelijk is, zal deze in overleg met de gemeentelijke monumentencommissie worden vormgegeven.

    • 2.

      Bij de overige wegen dient de verharding overwegend te bestaan uit gebakken klinkers in de kleuren geel en rood.

    • 3.

      De oevers van het Kolhornerdiep ten oosten van de brug dienen uit gemetselde kademuren te bestaan. Ten westen van de brug is een meer informele oeverbescherming gewenst. De oevers van de Hoogsloot dienen, waar mogelijk, natuurlijke oevers te zijn, waar een beschoeiing nodig is, dient deze te worden uitgevoerd in hout en te refereren aan het historische beeld. De oever van de Benedenkolk langs de Oude Streek dient een gemetselde kademuur te zijn. Dit geldt ook voor de overzijde voor het stuk tussen het gemaal en de Klokkebrug. De overige oevers dienen, waar nodig, een houten beschoeiing te hebben. Van deze materiaalrichtlijnen kan incidenteel worden afgeweken, mits het beeld blijft passen in het gewenste historische beeld. Voor de hoogte van de beschoeiing is handhaving van de bestaande karakteristieke hoogteverschillen uitgangspunt.

    • 4.

      Bij de bruggen dient de bestaande vormgeving, kleurstelling en materiaalgebruik gehandhaafd te worden. Voor nieuwe bruggen is een goede afstemming op de cultuurhistorische waarden uitgangspunt. De nieuwe brug over de hoogsloot zal in overleg met een ter zake deskundige nader worden gedetailleerd.

    • 5.

      De bestaande houten trappen op het dijktalud dienen gehandhaafd te worden, zowel qua aantal als qua vormgeving en kleurstelling.

  • d.

    Veranderingen dienen te passen binnen c.q. aan te sluiten op de bestaande inrichting.

  • e.

    De begrenzing van de overtuinen door hekken en hagen en de perceelsafscheidingen, zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2 ("aandachtsgebied perceelsbegrenzingen") bij deze regels dienen gehandhaafd te blijven.

  • f.

    Met betrekking tot het bouwen wordt gestreefd naar een verschijningsvorm zoals weergegeven in de in bijlage 3 bij deze regels aangegeven regels c.q. geveltekeningen. Voor de panden c.q. gedeelten van panden waarvan bouwvorm, gevelindeling en materiaalgebruik zijn aangegeven met 'te handhaven' wordt gestreefd naar de handhaving van de huidige verschijningsvorm.

4.2.2 Functionele structuur

  • a.

    De woonfunctie wordt als kenmerkend voor het dorp als belangrijkste functie beschouwd.

  • b.

    De huidige functie van wegen en paden dient voor wat betreft de verkeersfunctie al dan niet gericht op doorgaand verkeer in hoofdzaak gehandhaafd te blijven.

  • c.

    In de verordening zijn, met inachtneming van het bepaalde in de regels, additionele voorzieningen in de vorm van terreinaankleding, ontsluiting en parkeren voor eigen behoefte e.d. begrepen.

  • d.

    Voor zover in de regels geen nadere regels zijn opgenomen mogen groenvoorzieningen tevens worden ingericht als kijk- en speelgroen, grasland, water e.d.

4.3 Nadere eisen

4.3.1 Stellen van nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a.

    de bouwmaterialen en gevelindeling van de gevels voor zover deze niet zijn beschreven in bijlage 3 bij deze regels, in die zin dat de gevels in gebakken materiaal of hout moeten worden uitgevoerd, dan wel gepleisterd dienen te worden en de daken met gebakken pannen dienen te worden afgedekt en de gevelopeningen hoger dienen te zijn hun breedte.

  • b.

    het materiaalgebruik van aan- en uitbouwen, vrijstaande bijgebouwen, gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsdoeleinden, in die zin dat de gevels in gebakken materiaal of hout moeten worden uitgevoerd, danwel gepleisterd dienen te worden en de daken met dakpannen dienen te worden afgedekt.

4.3.2 Voorwaarden nadere eisen

De nadere eisen met betrekking tot de bebouwing kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermde dorpsgezicht;

  • b.

    de bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundig beeld;

  • c.

    het woonmilieu van de aangrenzende percelen.

Artikel 5 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn

Artikel 5 Besluitvlak Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn

5.1 Doel besluitvlak

Voor de gronden gelegen binnen het besluitvlak 'Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn', zijn naast de regels zoals genoemd in artikel 3, tevens de regels in dit artikel van toepassing.

5.2 Beschrijving in hoofdlijnen

Met het oog op het behoud en de versterking van de historische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgezicht dient bij de toepassing van deze regels voor de gronden aangegeven met het besluitvlak 'beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn' gewerkt te worden naar de inhoud en geest van de toelichting bij de aanwijzing van Barsingerhorn als beschermd dorpsgezicht op basis van (destijds) artikel 10 van de Provinciale Monumentenverordening Noord-Holland. De aanwijzingsstukken van december 1994 zijn, voorzover relevant voor de toepassing van deze regels, in dit artikel geintegreerd.

5.2.1 De openbare ruimte

De navolgende eigenschappen van de openbare ruimte zijn van belang voor de historisch-ruimtelijke structuur.

  • a.

    voor de inrichting van de Heerenweg is het beleid gericht op het behoud van het eenvoudige profiel met de opbouw: gevel-voorerf-erfscheiding-weg (uitsluitend begeleid door molgoten) -berm/oever-vaart-oever-voorerf of agrarisch gebied. Voor de Mieldijk en het gedeelte van de Heerenweg dat niet grenst aan het water, is de opbouw beperkt tot: berm-weg-voorerf of berm.

  • b.

    water: Bij de waterlopen dient sprake te zijn van eenvoudige houten beschoeiingen (zuidzijde en bebouwde plekken langs de Mient) of simpele groene oevers.

  • c.

    dijken en kaden: Ophogen, afgraven, afschuiven of egaliseren van gronden dient zoveel mogelijk beperkt te blijven tot de normale onderhoudswerken. Aantasting van de waterkerende functie, een en ander ter beoordeling van de beheerder van de desbetreffende waterkering, is niet toegestaan. Aantasting van de landschappelijke herkenbaarheid door het verwijderen en/of aanbrengen van grond is niet toegestaan.

  • d.

    beplanting: In verband met de (historische-) ruimtelijke betekenis wordt gestreefd naar instandhouding van de omplanting van de begraafplaats, de beplanting van de Heerenweg en de erfbeplantingen op de percelen Heerenweg 4 en 12.

5.2.2 Bebouwing

  • a.

    Voor de individuele panden van het beschermde dorpsgezicht is het beleid gericht op:

    • 1.

      behoud van bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm), gevelindeling en materiaalgebruik van beeldbepalende panden. In sommige gevallen zijn daarbij op kleinschalig niveau nog verbeteringen denkbaar, zoals het in stijl veranderen van een deur of een schoorsteen.

    • 2.

      behoud van bouwvorm van beeldondersteunende panden en verbetering van gevelindeling en/of het materiaalgebruik;

    • 3.

      verbetering van bouwvorm, gevelindeling en materiaalgebruik bij overige panden in geval van ingrijpende verbouwing, vervanging of nieuwbouw, indien geen ingrijpende verbouwing of vervanging aan de orde is kunnen de met "overig" aangeduide panden in hun bestaande bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en aantal aaneengebouwde woningen) gehandhaafd blijven;

    • 4.

      een passende bouwvorm, gevelindeling en materiaalgebruik bij nieuwbouw.

  • b.

    Het beschreven beleid wordt bewerkstelligd door regels gericht op behoud en door de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen daar waar verbetering van de verschijningsvorm gewenst is of daar waar sprake is van nieuwbouw.

5.2.3 Bruggen

Het beleid is gericht op een passende vormgeving van bruggen. Dit beleid wordt bewerkstelligd door de mogelijkheid tot het stellen van nadere eisen aan de vormgeving. Bij de toepassing van nadere eisen en afwijkingen dienen de volgende eigenschappen in acht te worden genomen:

  • a.

    de onderlinge afstand van bruggen bedraagt ten minste 10 meter;

  • b.

    eenvoudige, houten, omhooggebrachte constructies;

  • c.

    leuningen met enkele staanders en 2 of 3 liggers in de kleuren donkergroen of wit;

  • d.

    een breedte van maximaal 2,50 meter.

5.3 Nadere eisen

5.3.1 Stellen van andere eisen

  • a.

    Bij de toepassing van nadere eisen dienen de volgende eigenschappen in acht te worden genomen:

    • 1.

      Bouwmassa/situering:

      • Ÿ

        één bouwlaag met schild- of zadeldak of bij boerderijen met een stolpvormige kap;

      • Ÿ

        een steile kap van 45° of meer;

      • Ÿ

        een langgerekte plattegrond of bij boerderijen een vierkante plattegrond;

      • Ÿ

        in geval sprake is van een langgerekte plattegrond staat deze overwegend loodrecht op de weg;

      • Ÿ

        overwegend vrijstaande bouw (met een enkele maal een dubbel pand);

      • Ÿ

        een situering die de loop van de Heerenweg begeleidt en waarbij in het gedeelte tussen Heerenweg 32 en Heerenweg 210 en in het gedeelte Heerenweg 21 en Heerenweg 33 sprake is van voorgevelrooilijnen die slechts weinig verspringen (maximaal 3 m).

    • 2.

      Gevelindeling en materiaalgebruik:

      • Ÿ

        een gevelindeling die afhankelijk van de bouwperiode kenmerkend is voor de architectuur uit de 19e eeuw (verticaal gerichte gevelopeningen met meestal T-vormige vensters) of uit het begin van de 20e eeuw (gecombineerde ramen in topgevels en vaak een erker als uitbouw in de voorgevel);

      • Ÿ

        gevels opgetrokken uit gebakken steen in overwegend rood/roodbruine tinten, incidenteel houten topgevels;

      • Ÿ

        gebakken pannen of bij boerderijen ook riet;

      • Ÿ

        kleuren van houtwerk overwegend wit en donkergroen.

    • 3.

      Dakkapellen en bijgebouwen:

      • Ÿ

        dakkapellen in omvang en door hun vormgeving ondergeschikt;

      • Ÿ

        bijgebouwen in omvang, situering en oppervlakte ondergeschikt aan het hoofdgebouw;

      • Ÿ

        bijgebouwen voorzover in het zicht gelegen opgetrokken uit gebakken rood/roodbruine steen of houtwerk in donkergroene kleur.

  • b.

    Eventueel kunnen op overgangssituaties naar het buitengebied of naar de openbare ruimte nadere eisen worden gesteld aan de toepassing van beplanting, of kunnen eisen worden gesteld ten aanzien van de afbraak van eventuele bestaande, ontsierende bouwwerken op het betrokken perceel. Ook zal het in bepaalde gevallen gewenst zijn dat de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd wordt op één locatie binnen het bouwperceel.

5.3.2 Toepassing van nadere eisen

a.De nadere eisen met betrekking tot de bebouwing kunnen uitsluitend worden gesteld met het oog op:

  • 1.

    het beschermde dorpsgezicht;

  • 2.

    de bevordering van de samenhang van het stedenbouwkundig beeld;

  • 3.

    de handhaving van het halfopen bebouwingsbeeld;

  • 4.

    het woonmilieu van de aangrenzende percelen;

  • 5.

    de afstand tot de weg in verband met verkeersbelangen.

5.4 Afwijken van inrichtingsregels

Afwijkingen van de beschreven profielen in lid 5.2.1 onder a. dienen beperkt te blijven tot ondergeschikte gedeelten waarbij dit bijvoorbeeld uit het oogpunt van verkeersveiligheid dringend gewenst is. Een eenvoudige inrichting dient daarbij uitgangspunt te blijven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Algemene bouwregels

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a.

    de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;

  • b.

    de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;

  • c.

    ingeval van herbouw is dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

Artikel 7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Artikel 7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

7.1 Werken

Ter plaatse van het besluitsubvlak ‘omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk’ is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a.

    het aanleggen, verbreden, verleggen of verharden van wegen en paden;

  • b.

    het aanbrengen of wijzigen van oppervlakteverhardingen;

  • c.

    het verwijderen van karakteristieke hekwerken en stoepen;

  • d.

    het wijzigen van de inrichting van wegen en paden.

7.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden die:

  • a.

    normaal onderhoud en beheer betreffen;

  • b.

    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening.

7.3 Criteria

De werken en werkzaamheden als bedoeld in 7.1 zijn toelaatbaar als door de werken en werkzaamheden, dan wel de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de waarden van het beschermd dorpsgezicht. Hiertoe dient voorafgaand aan de vergunningverlening van een ter zake deskundige, advies te worden overlegd.

Artikel 8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

8.1 Sloopwerkzaamheden

Ter plaatse van de besluitsubvlakken ‘Beschermd dorpsgezicht Kolhorn' en 'Beschermd dorpsgezicht Barsingerhorn' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor slopen bouwwerken te slopen.

8.2 Criteria

De in 8.1 bedoelde omgevingsvergunning kan worden verleend, als aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Artikel 9 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waarvan uitvoering is gegeven of alsnog uitvoering kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

  • a.

    onder met de beheersverordening strijdig gebruik word in ieder geval begrepen het gebruik van/of het laten gebruiken van:

    • 1.

      onbebouwde gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens;

    • 2.

      onbebouwde gronden en/of bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;

    • 3.

      stacaravans en recreatiewoningen voor permanente bewoning;

    • 4.

      onbebouwde gronden als kampeerterrein;

    • 5.

      vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

    • 6.

      onbebouwde gronden als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • 7.

      onbebouwde gronden als stortplaats voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.

  • b.

    nieuwe bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het ter plaatse bestaande gebruik van de gronden of van bestaande gebouwen waarbij deze worden gebouwd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Gebruiken

  • a.

    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b.

    Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c.

    Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d.

    Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.2 Bouwen

  • a.

    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van de verordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    • 1.

      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • 2.

      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b.

    Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

  • c.

    Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Citeertitel

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Beheersverordening Kolhorn, Barsingerhorn en Haringhuizen (kernen).

Bijlagen

Bijlage 1 Gewenste Ruimtelijke Structuur (1)

Bijlage 2 Gewenste Ruimtelijke Structuur (2)

Bijlage 3 Geveltekeningen

Bijlage 4 Lijst van aan- huis verbonden beroepen en bedrijven

Bijlage 5 Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 6 Staat van bedrijfsactiviteiten