Nota Drank- en Horecabeleid gemeente Brummen 2013

Geldend van 28-06-2013 t/m heden

Intitulé

Nota Drank- en Horecabeleid 2013 gemeente Brummen

Burgemeester en wethouders van Brummen hebben de Nota Drank- en Horecabeleid 2013 gemeente Brummen vastgesteld.

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Op 1 januari 2013 trad de nieuwe Drank- en Horecawet (nDHW) in werking. Dit (natuurlijk) moment is aangegrepen om zowel de huidige Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Brummen te actualiseren (en te dereguleren), alsmede actueel horecabeleid te formuleren. Momenteel heeft de gemeente Brummen geen actueel horecabeleid. Het laatst vastgesteld horecabeleid van de gemeente Brummen stamt alweer uit 1994. Om het beleid af te stemmen op de meest recente wet- en regelgeving, is actualisatie ervan onontbeerlijk.  

Door het voeren van een drank- en horecabeleid wil de gemeente bevorderen, dat voor de horeca-ondernemers (en overige betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de gemeente met de horeca, resp. horeca-aangelegenheden omgaat. Dat vereist van de gemeente een ‘beleidsmatige’ aanpak. Naast het feit, dat vastgesteld horecabeleid rechtszekerheid en –gelijkheid biedt, geeft het inzicht in de wijze, waarop de gemeente om gaat met horecagerelateerde zaken, zoals vergunningaanvragen en ontheffingsverzoeken op grond van de (nieuwe) Drank- en Horecawet.

Onderwerpen als alcoholmatiging-, vestigings-, terrassen- en evenementenbeleid vallen buiten de reikwijdte van voorliggende nota. Ook de implementatie van de nieuwe Drank en Horecawet (nDHW) valt in principe buiten de kaders van deze nota. Echter niet kan worden voorkomen, dat in deze nota (deel)aspecten van de hierboven genoemde onderwerpen ‘geraakt’ worden en als zodanig summier aan bod komen.

Het totstandkomingtraject van voorliggende nota vindt parallel plaats aan het actualiseringtraject van de APV 2013 van de gemeente Brummen. In het kader van de voorbereiding ervan zijn inwoners, horeca-ondernemers en overige relevante partijen van de gemeente Brummen benaderd om hun ideeën, wensen en voorstellen kenbaar te maken ten behoeve van de voorbereiding van de APV en voorliggende nota.

1.2. Doelstelling

Met voorliggend drank- en horecabeleid wordt beoogd, dat inzicht wordt verschaft in de wijze, waarop de gemeente Brummen omgaat met horeca (aangelegenheden), alsmede het verlenen van ontheffingen en vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet.

In voorliggende nota wordt beleid geformuleerd, dat voornamelijk is gericht op de uitvoering. Doel van dit beleid is:

  • -

    het samenvoegen/bundelen van horecagerelateerde zaken/taken, waarin de gemeente Brummen een rol heeft;

  • -

    het bieden van een juridisch toetskader voor de beoordeling van horecagerelateerde ontheffing- en vergunningaanvragen (op grond van onder andere de DHW, APV en overige gerelateerde bijzondere wetten).

NB. De gemeente Brummen heeft in het Collegeprogramma 2010-2014 de doelstelling opgenomen om de administratieve lasten voor bedrijven te reduceren. Naast verlichting van de administratieve lasten rondom vergunningen, wordt reductie van de bestuurlijke lasten en overige deregulering nagestreefd.

In het kader van de voorbereiding van voorliggende nota is nadrukkelijk gekeken naar de huidige (lokale) regels, aangaande de horecabranche. Daar waar mogelijk zijn ‘bestaande – overbodige - regels’ (uit de APV) geschrapt en is ‘terughoudendheid’ getoond met het formuleren en vaststellen van ‘nieuwe regels’ (onder meer naar aanleiding van de komst van de nieuwe Drank en Horecawet).  

Integrale benadering

Bij de uitvoering van voorliggend beleid is het van belang, dat - waar mogelijk - een integrale aanpak gehanteerd wordt. De door de gemeente te nemen maatregelen op verschillende horeca-gerelateerde beleidsterreinen dienen zo veel mogelijk op elkaar afgestemd te zijn. Een goed voorbeeld hiervan is (het streven naar) afstemming tussen (de uitvoering van) het drank- en horeca-, alcoholmatiging- en het integraal handhavingsbeleid van de gemeente Brummen, danwel hetgeen op regionaal niveau hieromtrent is vastgesteld.

1.3. Totstandkomingtraject

Bij de totstandkoming van voorliggende nota is nadrukkelijk gekeken naar reeds vastgesteld beleid, resp. nu geldende beleidsregels en hetgeen reeds op regionaal niveau beleidsmatig is vastgesteld / overeengekomen. Nadrukkelijk is aansluiting gezocht bij regionale (organisatorische) werkafspraken, die zijn gemaakt met o.a. politie en al dan niet formeel zijn vastgelegd in regionale beleidsnota’s.

1.4. Burgerparticipatie/inspraak

Bij de voorbereiding van voorliggend beleid is invulling gegeven aan burgerparticipatie door betrokkenen (waaronder horecaondernemers en evenementenorganisatoren) in het begin van het beleidsvoorbereidingtraject nadrukkelijk uit te nodigen c.q. te benaderen om hun wensen, eisen, voorstellen etc. kenbaar te maken. Dit traject is afgerond met een themabijeenkomst eind december 2012 voor o.a. raads- en collegeleden, evenementenorganisatoren en horecaondernemers. De input die hieruit naar voren is gekomen, is - waar van toepassing - verwerkt in voorliggende nota.

1.5. Leeswijzer

In voorliggende beleidsnotitie wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de huidige werkwijze van de gemeente Brummen, inzake drank- en horecavergunningen en –ontheffingen, het juridisch kader, beleidsregels, vergunningverlening, handhaving, monitoring en evaluatie.

In deze nota wordt uitgegaan van de nieuwe Drank- en Horecawet en de nieuwe APV 2013 van de gemeente Brummen. Waar dit niet het geval is, wordt het nadrukkelijk gemeld.

2. Huidige situatie in de gemeente Brummen

2.1. De huidige bestuurspraktijk

De gemeente Brummen is in vergelijking met omliggende (buur)gemeenten als Zutphen en Apeldoorn op het gebied van horeca te beschouwen als een ‘kleine speler’. Specifieke problemen en vraagstukken op gebied van horeca, zoals de hierboven genoemde gemeenten die ervaren, kent de gemeente Brummen nauwelijks tot niet. Het horecabestand van de gemeente Brummen bestaat ‘slechts’ uit circa 60 horeca-inrichtingen. De gemeente Brummen heeft geen specifiek vestigingsbeleid, waarin is vastgelegd hoe de gemeente – zowel kwalitatief als kwantitatief gezien – wenst om te gaan met horeca.

Uit diverse gemeentelijke documenten [1] is naar voren gekomen, dat de aanwezigheid van horeca-gelegenheden in Brummen beperkt, resp. ‘onvoldoende’ is. Echter de huidige bestemmingsplannen zijn voornamelijk ‘conserverend’ van aard (voor wat betreft ‘horeca’). Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in dit kader zijn c.q. worden op korte termijn niet of nauwelijks voorzien in de gemeente Brummen. Concreet betekent dit, dat in voorliggende nota de focus voornamelijk ligt op de bestaande horeca en de wijze waarop de gemeente Brummen hiermee wenst om te gaan.

Los van deze ontwikkeling (danwel het gebrek aan nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen op gebied van horeca) en ondanks het beperkt aantal horeca-inrichtingen binnen onze gemeentegrens, heeft de gemeente Brummen wel (actueel) beleid geformuleerd en vastgesteld op gebied van alcoholmatiging en drugspreventie.

In samenwerking met politie, Stichting Welzijn Brummen en Tactus Verslavings-zorg is in 2012 een Plan van Aanpak ‘Preventie middelengebruik Brummen 2012 tot 2015’ opgesteld en bestuurlijk vastgesteld. Daarnaast werkt de gemeente Brummen structureel samen met de gemeenten Apeldoorn, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen in het project ‘Alcoholmatiging onder jongeren in de Stedendriehoek’.

Kortom het aspect alcoholmatiging – dat vaak ook onderdeel is van gemeentelijk Drank- en Horeca-beleid – heeft de gemeente Brummen reeds in afzonderlijk alcoholmatigingbeleid opgenomen. In dit beleid is de repressieve taak van de overheid minder prominent aan bod gekomen. Dit komt voor een deel voort uit de overtuiging, dat het terugdringen van alcoholmisbruik begint bij goede, adequate informatieverstrekking (en bewustwording bij de betrokken doelgroepen). Handhaving vormt daarbij het sluitstuk.

[1] Ruimtelijke ontwikkelingsvisie ‘Ligt op Groen ‘ (2006), Distributie planologisch onderzoek (DPO) 2006, update 2009, update 2010.

2.1.1. Horecabeleid 1994

Het huidige Brummense horecabeleid stamt (alweer) uit 1994. Wijzigingen op gebied van regelgeving vormden toentertijd aanleiding om horecabeleid te formuleren. Het uiteindelijk doel was om inzicht te verschaffen aan alle betrokkenen, omtrent het standpunt van de gemeente Brummen ten aanzien van de horeca op diverse terreinen. In het verlengde en naar aanleiding van dit opgestelde beleid in 1994, is toen ook de Algemene Politie Verordening (de huidige Algemene Plaatselijke Verordening) en de Brummense Drank- en Horecaverordening nader aangepast.

  

Ofschoon vanaf 2000 diverse malen het voornemen, resp. de wens is geuit om het horecabeleid (1994) te actualiseren, heeft dit tot voor kort niet geleid tot de voorbereiding en vaststelling van nieuw, actueel horecabeleid. Het ontbreken van actueel horecabeleid heeft – voor zover bekend - in de gemeente Brummen echter niet geleid tot ‘vervelende’, resp. structurele ongewenste situaties c.q. excessen. Voorliggend beleidsnota zal derhalve weinig ‘verrassingen’ bevatten, in de zin van een volledig andere benadering, danwel aangepaste werkwijze, betreffende horecagerelateerde aangelegenheden. Een nadere formalisering van de huidige bestuurspraktijk, aangepast aan nieuwe wet- en regelgeving, is in dit kader eerder aan de orde.

Bij de uitvoering van haar wettelijk taken met betrekking tot de horeca neemt de gemeente Brummen alle van toepassing zijnde (nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke) wet- en regelgeving in acht. Meest voorkomende producten, gerelateerd aan de horeca, betreffen de Drank- en Horeca-vergunning en de ontheffing artikel 35 Drank- en Horecawet. Beiden gebaseerd op de Drank- en Horecawet. Daarnaast is het bestemmingsplan een belangrijk instrument als het gaat om het al dan niet toestaan van (vestiging van) horecabedrijven.

2.1.2. Overleg met horeca-ondernemers/horeca-convenant

Momenteel is er geen sprake van een ‘structurele’ overlegvorm tussen gemeente en horeca-ondernemers (en politie). Wel is bekend, dat zowel in 2008 als in 2009 een dergelijk overleg is geïnitieerd tussen horeca-ondernemers, de gemeente en de politie, maar dat dit niet heeft geleid tot een structureel overlegmoment. Noch is er sprake van een vastgesteld horeca-convenant.  

Een dergelijke convenant kan worden afgesloten tussen onder andere de burgemeester, de politie, de officier van Justitie, de horecaondernemers en Koninklijk Horeca Nederland. Het convenant kan geformaliseerde afspraken bevatten tussen horeca, gemeente, politie, brandweer en het Openbaar Ministerie, met als doel de kwaliteit van het uitgaan in het algemeen te bevorderen en daarnaast de veiligheid in brede zin optimaal te dienen. Concrete doelstellingen van een dergelijk convenant zouden kunnen zijn:

  • 1.

    Het scheppen van een veilig en aantrekkelijk uitgaansbeleid, waardoor het aantal meldingen fysiek geweld - gepleegd in relatie tot het uitgaan - zal verminderen;

  • 2.

    Het voorkomen van overlast voor de omgeving van horecabedrijven, het bevorderen van de veiligheid (waaronder ook de brandveiligheid);

  • 3.

    Afstemming toelatingstijdstip van alle horecabedrijven, teneinde ongewenste nachtelijke verplaatsingen (zowel lokaal als regionaal) van horecapubliek te voorkomen.

Ofschoon tot op heden een dergelijke convenant niet is vastgesteld, zou de nieuwe Drank en Horecawet wellicht aanleiding kunnen geven om de behoefte onder horecaondernemers nader te polsen, alsmede de wenselijkheid en haalbaarheid van een horeca-convenant te achterhalen.

2.1.3. Horecaloket

De gemeente Brummen beschikt momenteel niet over een specifiek Horecaloket, waar (toekomstige) horecaondernemers terecht kunnen met vragen over vergunningen/ontheffingen of andere horecagerelateerde zaken. Er is als zodanig geen specifieke ‘ingang’ voor horecaondernemers.

Wel heeft de gemeente Brummen een bedrijfscontactfunctionaris in dienst, die in voorkomende gevallen het aanspreekpunt is voor horecaondernemers. Daarnaast kan een horecaondernemer momenteel nog terecht bij het Vergunningenloket voor informatie omtrent vergunningaanvragen en dergelijke.

2.2. Het juridisch kader

2.2.1. Nieuwe Drank- en Horecawet (nDHW)

De Drank- en Horecawet regelt, kort gezegd, dat een vergunning nodig is voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse in een horecabedrijf en voor het bedrijfsmatig - anders dan om niet - aan particulieren verstrekken van sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse. Met andere woorden: op grond van de Drank- en Horecawet is een vergunning nodig voor het ondernemen van horeca-activiteiten en voor het exploiteren van een slijterij.

Per 1 januari 2013 is de nieuwe Drank- en Horecawet in werking getreden. Deze wet beoogt onder meer het alcoholgebruik onder met name jongeren terug te dringen, alcoholgerelateerde verstoringen van de openbare ruimte te voorkomen en de administratieve lasten voor de horeca-ondernemingen te reduceren. Met de vernieuwde DHW krijgt de gemeente meer ruimte om haar eigen beleid te bepalen en sturing te geven aan een effectieve aanpak van de lokale alcoholgerelateerde problematiek.

De nDHW verplicht gemeenten verder om een verordening op te stellen ter voorkoming van oneerlijke mededinging door paracommerciële horecabedrijven. In plaats van in een aparte horecaverordening mogen deze (verplichte) regels ook worden opgenomen in een Algemene Plaatselijke verordening.

2.2.2. Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gemeente Brummen

De APV is een document met gemeentelijke spelregels. Het is een aanvulling op wat het Rijk en provincie al hebben vastgelegd in wetten en regels. In de APV zijn voorschriften opgenomen, die betrekking hebben op onder meer de openbare orde en veiligheid, het milieu etc. In de APV zijn in hoofdstuk 2, afdeling 8 voorschriften opgenomen met betrekking tot het toezicht op horecabedrijven. Bij de actualisatie van de APV (2013) is een nieuwe afdeling 8A opgenomen (bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de nDHW) conform het VNG model DHW. Hiermee is voldaan aan de eerder genoemde verplichting om de genoemde voorschriften (inzake oneerlijke mededinging door paracommerciële horecabedrijven) op te nemen in een verordening.

2.2.3. Overige besluiten

Naast de Drank- en Horecawet en de APV is een aantal onderliggende besluiten en regelingen van toepassing. In deze besluiten worden bijvoorbeeld eisen gesteld aan de ruimten, waarin een horecabedrijf wordt uitgeoefend, maar ook aan de leidinggevenden in een horecabedrijf.

2.2.3.1. Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet

In dit besluit zijn eisen opgenomen, die op grond van artikel 10 van de Drank- en Horecawet in het belang van de sociale hygiëne aan horecabedrijven worden gesteld. Het betreft in deze onder andere de onderverdeling van de inrichting in lokaliteiten, minimale maten, aanwezigheid van toiletvoorzieningen etc.. Naast de eisen, zoals deze in dit besluit voor horecagelegenheden gelden, is ook het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordening van belang. Hierin zijn algemene bouwtechnische- en veiligheidseisen met betrekking tot bouwwerken opgenomen.

2.2.3.2. Besluit eisen zedelijk gedrag

Het Besluit eisen zedelijk gedrag verplicht de leidinggevenden van een horecabedrijf te voldoen aan een aantal eisen. Voor het verkrijgen van een Drank- en Horecavergunning moeten alle leidinggevenden voldoen aan zogenaamde moraliteits- of zedelijkheidseisen. In de regel is de belangrijkste eis, dat een leidinggevende niet binnen de laatste 5 jaar mag zijn veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan 6 maanden.

Andere belangrijke eis is, dat een leidinggevende niet binnen de laatste 5 jaar bij meer dan één uitspraak mag zijn veroordeeld tot (onvoorwaardelijke) geldboetes van € 500,- of meer wegens overtreding van artikel 8 Wegenverkeerswet. Het Besluit eisen zedelijk gedrag geeft nog meer van dergelijke eisen.

2.2.4. Beleidsnotitie 'ongewenste mededinging gemeente Brummen'

Deze notitie, die in 2007 bestuurlijk is vastgesteld, bevat het toetskader voor paracommerciële instellingen en voorschriften ter voorkoming van ongewenste mededinging. Onder ongewenste mededinging (paracommercialisme) wordt verstaan een vorm van oneerlijke concurrentie door al dan niet op enigerlei wijze gesubsidieerde instellingen, die buiten hun doelstelling om, horecadiensten verlenen aan het publiek.

2.2.6. Beleidsregels 'bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur'

De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (BIBOB) is een Nederlandse wet, die in 2003 is ingesteld. Deze wet geeft o.a. gemeenten de mogelijkheid zich te beschermen tegen het risico, dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteren. Deze wet maakt het onder meer mogelijk om bepaalde vergunningen en subsidies te weigeren of in te trekken als er sprake is van ernstig gevaar, dat de vergunning/subsidie gebruikt wordt voor het plegen van strafbare feiten. Ter uitvoering van de wet heeft de gemeente Brummen een beleidslijn opgesteld, waarin de Brummens werkwijze is vastgelegd. Onder de reikwijdte van het huidige Brummense BIBOB beleid vallen horeca, seksinrichtingen en speelautomatenhallen.

2.3. Het horecabedrijf

Artikel 3 van de Drank- en Horecawet bepaalt, dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders een horecabedrijf uit te oefenen. In artikel 1 van de Drank- en Horecawet wordt dit omschreven als ‘de activiteiten in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse’.

2.3.1. Twee soorten vergunningen voor horecabedrijven

Op grond van de Drank- en Horecawet kan een vergunning worden verleend voor een commercieel horecabedrijf, zijnde de reguliere horecabedrijven, zoals cafés, restaurants, hotels en dergelijke. Deze vergunningen worden op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet verstrekt. (zie paragraaf 4.1.) In een dergelijk horecabedrijf mogen zowel zwak alcoholhoudende drank, als sterke drank worden verkocht. Er mogen echter geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt om elders te nuttigen dan ter plaatse. Alle verstrekte alcoholhoudende dranken dienen genuttigd te worden in een horecalokaliteit, die op de vergunning aanwezig is of op een terras, dat op de vergunning staat vermeld.

Op grond van artikel 4 van Drank- en Horecawet is het tevens mogelijk om voor zogenaamde paracommerciële instellingen een vergunning af te geven. Het gaat dan om instellingen, die slechts als nevenactiviteit alcoholhoudende drank verstrekken en een hoofdfunctie hebben op een geheel ander vlak. Het kan dan gaan om instellingen met een recreatieve, educatieve of sportieve functie, zoals voetbalclubs, culturele instellingen en vergelijkbare instanties.

Tot voor kort hanteerde de gemeente Brummen in dit kader beleidsregels, zoals verwoord in de notitie ‘ongewenste mededinging gemeente Brummen‘, Onder meer deze notitie vormde het toetskader bij het beoordelen van een vergunning op grond van artikel 4 van de DHW. In dit kader verbond het college vrijwel altijd een aantal specifieke voorschriften aan de vergunning.

Met de komst van de nDHW zijn deze voorschriften/bepalingen (deels) opgenomen in de APV 2013.

2.3.2. Ontheffing artikel 35 DHW

Een uitzondering op het uitgangspunt, dat een horecabedrijf alleen kan worden uitgeoefend in een inrichting, wordt gevormd door de ontheffing op grond van artikel 35 van de Drank- en Horecawet. Dit maakt het mogelijk om - bijvoorbeeld bij evenementen - ontheffing van het verbod van de Drank- en Horecawet te verlenen voor het verstrekken van zwak alcoholhoudende dranken. Het moet daarbij dan wel gaan om bijzondere gelegenheden van zeer incidentele aard, zoals bijvoorbeeld een straat-festival, Koninginnedag of een lokale feestweek.

2.4. Overige wet- en regelgeving

Naast de eerder genoemde wetten, besluiten, verordeningen en beleidsregels kan andere/overige regelgeving ten aanzien van de horecabranche van toepassing zijn. Deze regelgeving stelt veelal vanuit andere motieven eisen aan horecabedrijven, slijterijen en paracommercie. Zo is onder meer van belang de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer en Wet BIBOB. Een kleine selectie van de meest voorkomende en van toepassing zijnde wet- en regelgeving wordt in bijlage 1 nader toegelicht.

2.5. Overig gerelateerd beleid

2.5.1. Evenementenbeleid

Voor festiviteiten in een horecabedrijf, sportkantine of sociaal cultureel centrum is meestal geen evenementenvergunning vereist: de gebruiksvergunning van de betrokken inrichting en de voorwaarden uit het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen zijn veelal toereikend. Gelet op jurisprudentie moet wel een evenementenvergunning worden aangevraagd voor een feest, dat als zodanig is aan te merken als een evenement, gelet op de grootschaligheid, het soort publiek, dat er komt en de sluitingstijd welke niet tot de normale bedrijfsvoering van de inrichting behoort.

Wanneer festiviteiten een groot uitstralingseffect hebben, zoals een live optreden, kan de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en/of gezondheid in het geding komen. Ook wanneer een festiviteit geheel of gedeeltelijk buiten de inrichting plaatsvindt, moet wel een evenementenvergunning worden aangevraagd.

Met het in werking treden van de nDHW hoeft voor het verkrijgen van een ontheffing voor het verstrekken van zwakalcoholhoudende drank tijdens evenementen (art. 35-ontheffing) niet meer te worden voldaan aan de eis, dat de leidinggevende in het bezit moet zijn van een Verklaring Sociale Hygiene. De burgemeester kan voorts de ontheffing voor onbepaalde tijd verlenen, indien sprake is van een jaarlijks terugkerend evenement, waarbij telkens dezelfde persoon als leidinggevende optreedt. Waar dit van toepassing is, zal – zo veel als mogelijk - gebruik worden gemaakt van deze mogelijkheid.

2.5.2. Terrassenbeleid

Terrassen zijn sfeerbepalend en hebben daardoor veel invloed op de uitstraling van de kernen. Goed ingerichte terrassen vormen een verlevendiging van het straatbeeld en dragen bij aan de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte. Daar staat tegenover, dat terrassen voor geluidsoverlast kunnen zorgen, het verkeer kunnen hinderen en door hun vormgeving de beeldkwaliteit kunnen verstoren c.q. verminderen. De gemeente kent geen specifiek beleid met betrekking tot terrassen. Wel zijn in de APV regels opgenomen met betrekking tot het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg. Op grond van artikel 2:10 APV 2013 is het verboden om zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie ervan.

 

Indien een horeca-ondernemer een terras wil plaatsen bij zijn horecagelegenheid, heeft hij/zij naast een Drank en Horecavergunning tevens een ‘terrasvergunning’ nodig voor zover het openbaar terrein betreft. Ofschoon het separate toestemmingen betreffen, wordt de behandeling van deze aanvragen om vergunning zo veel als mogelijk integraal opgepakt.

In voorkomende gevallen wordt in de Drank en Horecavergunning expliciet ook de aanwezige terrassen genoemd (incl. oppervlakte), als zijnde horecalokaliteiten, waarop de DHW-vergunning tevens betrekking heeft.

3. Beleidsregels

3.1. Nieuwe DHW

Met de wijziging van de Drank- en horecawet komt de hele ‘beleidscyclus’ bij gemeenten terecht. Concreet betekent dit, dat de gemeente verantwoordelijk is voor de beleidsvoorbereiding, -formulering, -uitvoering, en –evaluatie. Met andere woorden zij reguleert, houdt toezicht en treedt handhavend op. Hierdoor is de gemeente beter in staat om samenhangend beleid te voeren.

Zonder een volledige uiteenzetting van de nieuwe DHW na te streven, wordt hieronder een aantal onderwerpen nader ‘belicht’ om het kader te schetsen, waarbinnen werkzaamheden als vergunningverlening, toezicht en handhaving een plek hebben.

3.1.1. De burgemeester versus het college

Niet het college van burgemeester en wethouders, maar de burgemeester wordt – in medebewind – belast met de uitvoering van de nieuwe Drank- en Horecawet. Concreet betekent dit, dat hij/zij het bevoegd gezag (en daarmee ook bestuurlijk en politiek verantwoordelijk) is voor vergunningverlening en toezicht op de naleving van de nDHW in de gemeente. De burgemeester is reeds verantwoordelijk voor (taken op het gebied van) openbare orde en veiligheid. Hij krijgt met de komst van de nDHW meer/extra instrumenten ter beschikking.

3.1.2. Decentralisatie toezicht op de naleving

De nDHW draagt de verantwoordelijk voor het toezicht op de DHW op aan gemeenten. Deze toezichtstaak – die voorheen bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteiten (NVWA) was belegd – komt naast de bevoegdheid voor het verlenen van DHW-vergunningen, die al bij de gemeente lag. Hiermee is de gemeente verantwoordelijk voor het gehele proces van vergunningverlening en het toezicht op de naleving van de DHW. De gedachte hierachter is, dat de gemeente hiermee meer mogelijkheden heeft om in te spelen op de lokale situatie en problematiek, om vervolgens zelf (bij) te sturen in het toezicht. Het gemeentelijk toezicht kan hiermee meer efficiënt en effectief ingezet worden. De gemeente heeft hiermee een extra instrument om (de grip op) de naleving van de DHW-regels te verbeteren.

3.1.3. Interbestuurlijk toezicht

In de nDHW vervalt het toezicht van de NVWA op de uitvoering van de DHW door gemeenten. Dit sluit aan bij de gedachte om de DHW op decentraal niveau uit te voeren. Het toezicht op de gemeentelijke uitvoering van de DHW maakt onderdeel uit van de controlerende taak van de gemeenteraad (i.e. horizontaal toezicht).

3.1.4. Strafbaarstelling jongeren

De nDHW verbiedt jongeren onder de 16 jaar om alcoholhoudende drank bij zich te hebben op voor publiek toegankelijke plaatsen (waaronder de openbare weg, café’s). De gemeente heeft de bevoegdheid om handhavend op te treden en deze jongeren te beboeten. Dit nieuwe artikel maakt een jongere ook zelf verantwoordelijk voor het bij zich hebben van alcoholhoudende drank. Hiermee ligt de verantwoordelijkheid niet meer alleen bij de drankverstrekkers.

3.1.5. Verordenende bevoegdheid

Verplichte regels omtrent schenktijden paracommerciële rechtspersonen.

In de nieuwe wet worden gemeenten verplicht een verordening ter regulering van paracommercialisme op te stellen.

Hierin dienen gemeenten regels op te nemen met betrekking tot de dagen en tijden, waarop in paracommerciële inrichtingen alcohol mag worden verstrekt (schenktijden). Tevens moeten hierin regels worden opgenomen voor de verstrekking van alcohol tijdens “bijeenkomsten van persoonlijke aard en niet-verenigingsgebonden activiteiten”. De voorschriften voor paracommerciële inrichtingen krijgen hierdoor een algemeen karakter, maar wel is het mogelijk per soort/aard van inrichtingen verschillende regels vast te stellen.

Artikel 2:34a schenktijden paracommerciële rechtspersonen

‘Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode beginnende met 1 uur voor aanvang en eindigende met 1 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon’.

Artikel 2:34b bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

‘Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging’.

De huidige praktijk wijst uit, dat bij vergunningverlening nauwelijks tot niet onderscheid wordt gemaakt naar de aard van de paracommerciële rechtspersoon. Voor zover bekend, heeft dit tot op heden ook nauwelijks tot niet geleid tot ‘excessen’. Vanuit de insteek, dat de huidige situatie momenteel goed werkt, is er geen aanleiding om de voorschriften bij vergunningen voor paracommerciële instellingen drastisch te herzien.

De gemeente Brummen neemt de hierboven genoemde regels niet op in een afzonderlijke Drank- en Horeca-verordening, maar in de APV 2013. De reden hiervoor, is dat in de APV reeds een aantal voorschriften zijn opgenomen, die betrekking hebben op horeca gerelateerde zaken. Door bundeling van de DHW voorschriften in één verordening (i.c. de APV) wordt bewerkstelligd, dat zo veel mogelijk regels – omtrent Horeca - relatief eenvoudig is terug te vinden, resp. te ontsluiten vanuit één document.

Niet verplichte regels inzake onverantwoorde verstrekking van alcohol

Naast bovengenoemde verplichte regels maakt de nieuwe DHW meer - niet verplichte – (medebewinds)bepalingen mogelijk.

  • 1.

    koppeling tussen toegangsleeftijd en horecasluitingstijd;

  • 2.

    regulering van prijsacties;

  • 3.

    beperken van happy hours in de horeca.

 

Deze bepalingen - op het gebied van toegangsleeftijd en sluitingstijd, prijsacties en happy hours - dienen om onverantwoorde verstrekking van alcohol aan in het bijzonder jongeren tegen te gaan.

3.1.6. "Drie keer geel is rood"

De nDHW geeft de burgemeester een extra sanctiemogelijkheid om naleving van de regels te bevorderen ten aanzien van de verstrekking van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar, te weten: “three strikes out”.

Niet DHW-vergunningplichtige detailhandelaren, die alcohol verkopen - zoals supermarkten, warenhuizen, snackbars, bezorgdiensten - kunnen worden gesanctioneerd als ze in een periode van 12 maanden drie keer dezelfde regel overtreden (art. 20 DHW). Met deze sanctie kan de burgemeester een ondernemer het recht om alcohol te verkopen, tijdelijk ontnemen. Minimaal voor 1 week en maximaal voor 12 weken. De gemeente kan dit afdwingen door middel van bestuursdwang en dient dit te borgen in haar (lokale) handhavingsbeleid. In dit kader wordt gewezen op de noodzaak van een adequate afstemming tussen drank- en horeca-, alcoholmatig- en handhavingsbeleid van de gemeente Brummen.

3.1.7. Schorsing vergunning

Schorsing van de vergunning is een nieuw sanctie-instrument. De burgemeester kan een verleende DHW-vergunning voor maximaal 12 weken schorsen. Dit geldt zowel bij horecagelegenheden als bij slijterijen. Dit instrument is minder drastisch, dan het intrekken van de vergunning.

3.1.8. Vereenvoudiging vergunningenstelsel

Gemeenten hebben, net als onder de oude DHW, een taak op gebied van vergunningverlening. In het vergunningenstelsel zijn de volgende aanpassingen gedaan:

  • 1.

    De vergunning staat op naam van de ondernemer en beschrijft inrichtingsgebonden eisen. In een aanhangsel staan de personalia van de leidinggevenden;

  • 2.

    De meldplicht voor een nieuwe leidinggevende met een landelijk formulier in plaats van het aanvragen van een nieuwe vergunning;

  • 3.

    In de toekomst een landelijk digitaal systeem van personen met een VSH-diploma (Verklaring Sociale Hygiëne).

 

Met deze aanpassingen is tegemoet gekomen aan de wens om deregulering, vereenvoudiging van de (vergunning)procedures en het terugdringen van administratieve lasten.

4. Aanvraagprocedure DHW-vergunning/-ontheffing

4.1. Aanvraag DHW-vergunning

4.1.1. De vergunningaanvraag

De aanvraag voor een Drank- en Horecavergunning dient schriftelijk te worden ingediend bij/aan de burgemeester van de gemeente Brummen. Hiervoor kan een aanvraagformulier [3] worden gebruikt (SDU). Bij de aanvraag dient het volgende te worden ingediend:

  • 1.

    Een volledig ingevuld aanvraagformulier;

  • 2.

    Een volledig ingevulde verklaring van leidinggevende (per leidinggevende één verklaring);

  • 3.

    Indien van toepassing een arbeidsovereenkomst van de leidinggevende(n) (indien in loondienst), een loonstrook en een loonbelastingverklaring);

  • 4.

    Kopie van bewijs van eigendom of pacht- of huurovereenkomst van de inrichting;

  • 5.

    Kopie verklaring sociale hygiëne (bewijsstuk vakbekwaamheid);

  • 6.

    Kopieën van geldige verblijfsdocumenten en legitimatiebewijzen van alle leidinggevenden;

  • 7.

    Voor rechtspersonen die zich richten op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard (paracommerciële instellingen) een gewaarmerkt reglement, omtrent sociale hygiëne, zoals vereist op grond van artikel 9 Drank- en Horecawet.

[3] De verwachting is dat vanuit de VNG een model aanvraagformulier beschikbaar wordt gesteld voor vergunningen o.b.v. de Drank- en Horecawet.

4.1.2. Weigeringsgronden

De weigeringgronden staan vermeld in artikel 27 van de Drank- en Horecawet. Een vergunning wordt geweigerd indien:

  • 1.

    niet wordt voldaan aan de ingevolge de artikelen 8 (eisen m.b.t. leidinggevenden), 9 (speciale eisen voor rechtspersonen) en 10 (inrichtingseisen) geldende eisen;

  • 2.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

  • 3.

    artikel 7, tweede lid, of artikel 31, derde lid, zich tegen de verlening van de gevraagde vergunning verzet. (Op grond van artikel 7, lid 2 mag er geen vergunning worden verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf anders dan in een inrichting. Artikel 31, derde lid bepaalt dat, indien de vergunning van een rechtspersoon is ingetrokken vanwege handelen in strijd met de voorschriften of beperkingen verbonden aan de vergunning, de nieuwe vergunning pas verleend mag worden een jaar nadat het besluit tot intrekking onherroepelijk is geworden);

  • 4.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat een of meer van de bij of krachtens de artikelen 2 en 13 tot en met 24 gestelde verboden zal worden overtreden of dat in strijd zal worden gehandeld met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften.

Een vergunning kan voorts worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB). In § 2.2.6. is hieromtrent reeds een en ander toegelicht.

Bij iedere aanvraag DHW zal tevens een algemene aanvraag ‘BIBOB toets’ moeten worden ingediend. In voorkomende gevallen zal een uitgebreide aanvraag ‘BIBOB toets’ aanvullend nodig zijn. Mocht dit nog niet voldoende informatie opleveren, kan een aanvraag aan Bureau BIBOB worden voorgelegd voor een advies. Een en ander conform de Brummense beleidsregels BIBOB.

Leidinggevenden

Als er alcoholhoudende drank worden verstrekt in een inrichting, dient altijd een leidinggevende aanwezig te zijn.

Artikel 8 van de Drank- en Horecawet stelt eisen aan de leidinggevenden, welke op de drank- en horecavergunning worden vermeld. De leidinggevenden mogen niet uit de ouderlijke macht of de voogdij zijn ontzet, mogen niet onder curatele staan, mogen niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn en moeten voldoen aan de eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag, zoals gesteld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999. Bovendien dienen de leidinggevenden de leeftijd van 21 jaar te hebben bereikt en dienen zij te beschikken over een Verklaring Sociale Hygiëne.

 

Met name de eis van het niet mogen zijn van slecht levensgedrag roept vele vragen c.q. verschillen van mening op. Of voldaan wordt aan deze eis, valt uiteen in enerzijds het niet zijn van slecht levensgedrag en anderzijds het voldoen aan de eisen ten aanzien van zedelijk gedrag, zoals gesteld in het besluit. Gemeenten mogen echter ook andere overtredingen en misdrijven, die in het besluit zijn genoemd ten grondslag leggen aan de beoordeling van slecht levensgedrag. Het gaat hierbij nadrukkelijk om twee toetsingsgronden. Uiteraard dient de gemeente dan wel goed te motiveren waarom andere dan de overtredingen en misdrijven, als genoemd in het besluit, haar aanleiding geven om te veronderstellen, dat de leidinggevende van slecht levensgedrag is.

 

Bij de beoordeling of er sprake is van afwijking van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet mag slecht een periode van vijf jaar - voorafgaande aan de datum van de beslissing om een aanvraag drank- en horecavergunning - worden meegewogen.

4.1.3. Intrekkingsgronden

De intrekkinggronden staan vermeld in artikel 31 van de Drank- en Horecawet. Een vergunning moet worden ingetrokken indien:

  • .

    De verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als op de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

  • .

    Niet langer wordt voldaan aan de eisen in artikel 8 (eisen m.b.t. leidinggevenden), artikel 9 (speciale eisen voor rechtspersonen) en artikel 10 (inrichtingseisen);

  • .

    Een persoon leidinggevende is geworden van de inrichting, waarop de vergunning betrekking heeft, terwijl deze leidinggevende niet op de vergunning staat vermeld;

  • .

    Zich in de betrokken inrichting feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

  • .

    De vergunninghouder in het in artikel 30 bedoelde geval geen melding heeft gedaan (verandering van de inrichting).

 

Daarnaast kan een vergunning worden ingetrokken indien:

  • .

    Gehandeld is in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

  • .

    Een verbod in de wet wordt overtreden;

  • .

    Het reglement van een paracommerciële inrichting niet wordt nageleefd.

 

Indien bovengenoemde gevallen zich voordoen beslist de burgemeester over het wel of niet intrekken van de vergunning.

4.1.4. Beslistermijn en verlenging

Op de voorbereiding van een beslissing tot verlening van een vergunning op grond van artikel 3 voor het horecabedrijf aan een paracommercieel rechtspersoon, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Op een dergelijke aanvraag voor een DHW vergunning dient de burgemeester binnen 3 maanden na datum van ontvangst een besluit te nemen.

4.1.5. Financiën / leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een Drank- en Horecavergunning is de aanvrager op grond van legesverordening van de gemeente Brummen leges verschuldigd.

Voor zover van toepassing kunnen deze kosten worden verhoogd met de kosten voor het inwinnen van advies bij het Bureau BIBOB, zoals bedoeld in artikel 9 Wet BIBOB. Het legestarief wordt jaarlijks vastgesteld door de gemeenteraad.

4.1.6. Geldigheidsduur

De drank- en horecavergunning is niet gebonden aan een geldigheidstermijn. De vergunning blijft geldig, totdat er een nieuwe of gewijzigde vergunning wordt verstrekt, de vergunning vervalt of wordt ingetrokken.

4.2. Ontheffing

4.2.1. Het ontheffingsverzoek

Het verzoek om ontheffing (van het verbod in de DHW) voor het verstrekken van zwak alcoholhoudende drank tijdens een bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard voor een aaneengesloten periode van ten hoogste 12 dagen, dient te worden ingediend bij/aan de burgemeester van de gemeente Brummen. Hiervoor bestaat een gemeentelijk aanvraagformulier (model C).

4.2.2. Weigeringsgronden

Op grond van artikel 35 van de drank en Horecawet, dat de ontheffing regelt, kan worden herleid, dat een ontheffing kan worden geweigerd, wanneer:

  • .

    Er geen sprake is van een ‘bijzonder aangelegenheid’;

  • .

    De bijzondere aangelegenheid niet van zeer tijdelijk aard is (voor een aaneengesloten periode van meer dan 12 dagen);

  • .

    De verstrekking van de drank niet geschiedt onder onmiddellijke leiding van een persoon, die:

    • 1.

      De leeftijd van eenentwintig heeft bereikt;

    • 2.

      Niet in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • .

    Deze persoon niet in bezit is van een bewijsstuk inzake de sociale hygiëne.

4.2.3. Intrekkingsgronden

De intrekkingsgronden staan vermeld in artikel 31 van de Drank- en Horecawet. (Zie ook paragraaf 4.1.3.)

4.2.4. Beslistermijn en verlenging

Op een aanvraag voor een DHW-ontheffing dient de burgemeester binnen 8 weken na datum van ontvangst een besluit te nemen.

4.2.5. Financiën / leges

Voor het in behandeling nemen van een aanvraag/verzoek om ontheffing als bedoeld in art. 35 van de Drank- en Horecawet is de verzoeker om ontheffing op grond van de legesverordening van de gemeente Brummen leges verschuldigd. Het legestarief wordt jaarlijks vastgesteld door de gemeenteraad.

4.2.6. Beperking geldigheid ontheffing

In gevallen waarin een evenementenorganisator tijdens een evenement (i.c. een bijzondere gelegenheid van zeer tijdelijke aard) alcohol wenst te schenken, kan de burgemeester een ontheffing (art. 35 DHW) verlenen. De begin- en eindtijden van de ontheffing mogen niet eerder en/of later zijn dan de tijden genoemd in de evenementenvergunning. De ontheffing sluit daar derhalve op aan.

4.3. Sluitingstijden

Horecabedrijven zijn niet alleen van belang voor de levendigheid en de economie van de stad, maar zij kunnen ook (vormen van) overlast met zich meebrengen. Om deze (vormen van) overlast te kunnen inperken, staan de gemeente verschillende instrumenten ter beschikking.

Eén van deze instrumenten is het hanteren van een sluitingstijd voor horecabedrijven. De gemeente Brummen heeft de sluitingstijden voor horecabedrijven en de daarbij behorende terrassen opgenomen in artikel 2:29 van de APV. Hierin is te lezen, dat een horecabedrijf op maandag t/m vrijdag tussen 01.30 uur en 06.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 06.00 uur gesloten dient te zijn. De burgemeester is bevoegd om afwijkende sluitingstijden vast te stellen (zie artikel 2:30 van de APV).

4.4. Collectieve festiviteiten

Horecabedrijven moeten voldoen aan de bij het Besluit ‘algemene regels voor inrichtingen Milieubeheer’ gestelde voorschriften. De voorschriften met betrekking tot geluid- en trillinghinder uit bijlage B van het Besluit zijn zo stringent, dat deze zeker overtreden zullen worden wanneer in een inrichting incidenteel een feest wordt gehouden met bijvoorbeeld levende muziek.

Gezien de maatschappelijke functie, die onder meer horecabedrijven vervullen, biedt genoemd besluit de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de voorschriften, die zien op de geluid- en trillinghinder.

De bedrijven, waarvoor geluid een belangrijk item is en die vooral gebruik zullen willen maken van deze regeling, zijn de horeca, discotheken en sociaal-culturele voorzieningen. De gemeenteraad kan in de APV vaststellen, dat gedurende een bepaalde periode de geluidsvoorschriften van het besluit niet gelden. Dit is geregeld in de APV. Op grond van de APV kan het college dagen aanwijzen waarop collectieve festiviteiten plaatsvinden en waarbij de in het Besluit genoemde geluidsnormen niet gelden. Voorbeelden van collectieve festiviteiten zijn kermissen, culturele of sportieve manifestaties, Koninginnedag e.d.

Het Besluit stelt geen maximum aan het aantal collectieve festiviteiten, zodat de gemeente vrij is in het bepalen van het aantal dagen. Het aantal collectieve festiviteiten wordt uiterlijk 4 weken voor het begin van het nieuwe kalenderjaar bekend gemaakt en het college kan bepalen, dat de aanwijzing slechts geldt in een of meerdere kernen van de gemeente.

4.5. Incidentele festiviteiten

In de APV staat, dat het in een inrichting toegestaan is incidentele festiviteiten te houden, waarbij de in het Besluit ‘algemene regels voor inrichtingen Milieubeheer’ genoemde voorschriften niet gelden. Een incidentele festiviteit is een festiviteit, die aan één of slechts een klein aantal inrichtingen is gebonden, zoals bijvoorbeeld een optreden met live muziek bij een café. In het Besluit is bepaald, dat het maximum aantal incidentele festiviteiten niet meer mag bedragen dan 12 dagen of dagdelen per jaar. De gemeenteraad van Brummen heeft besloten dat er maximaal 12 incidentele festiviteiten per jaar mogen worden gehouden. De houder van een inrichting is verplicht 2 weken voor de aanvang van de individuele festiviteit de burgemeester hiervan schriftelijk in kennis te stellen. Hiervoor is een meldingsformulier ontwikkeld.

Tevens kent de gemeente Brummen een verbod op incidentele festiviteiten, indien naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Geluidshinder horeca

In de APV staat verder een bepaling op grond waarvan het college een ontheffing kan verlenen van de geluidsnormen in overige afzonderlijke gevallen. Ten aanzien van horeca kan hierbij gedacht worden aan bijzondere festiviteiten en evenementen, onder andere op terrassen. Een dergelijke ontheffing zal vrijwel altijd maatwerk betreffen, hetgeen inhoudt, dat de beoordeling per geval zal moeten plaatsvinden aan de hand van de geldende feiten en omstandigheden. Hiertoe zijn dan ook geen nadere regels gesteld.

5. Handhaving

Waar voorheen de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) als toezichthouder was aangewezen met betrekking tot de naleving van de Drank- en Horecawet, is met de inwerkingtreding van de nieuwe Drank- en Horecawet deze taak/verantwoordelijkheid overgegaan naar de gemeente.

De gemeentelijke toezichthouders/handhavers, resp. de bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s) van de gemeente Brummen zijn door het college, resp. de burgemeester aangewezen om onder meer toe te zien op de (naleving van de voorschriften uit de) APV.

In dit kader kunnen zij worden ingeschakeld om te controleren of er sprake is van een verleende vergunning en of er conform de voorschriften, behorende bij de vergunning, is/wordt ‘gehandeld’.

Voor zover een overtreding geconstateerd wordt, kan volgens het gemeentelijke handhavingbeleid nadere stappen worden ondernomen. In dit kader krijgen de gemeentelijke boa’s – die als toezichthouder DHW zijn aangewezen - de beschikking over het instrument ‘bestuurlijke boete’.

De wijze waarop de hierboven genoemde toezichthouders invulling geven aan de aan hen opgedragen taken, is opgenomen in het uitvoerings-/werkprogramma handhaving, dat jaarlijks wordt opgesteld en dat gebaseerd is op het integraal handhavingsbeleid 2011-2015 van de gemeente Brummen.

Hoofdstuk 6. Monitoring en evaluatie

Monitoring en evaluatie vormen activiteiten uit de beleidscyclus. Met betrekking tot voorliggend uitvoeringsbeleid wordt voorgesteld om jaarlijks zowel het (uitvoerings)proces als de resultaten (i.e. vergunningen resp. ontheffingen) te evalueren. Enerzijds wordt hiermee beoogd, dat het proces, waar nodig en gewenst – op basis van de evaluatieresultaten – nader geoptimaliseerd kan worden. Anderzijds wordt hiermee beoogd, dat de kwaliteit van de genomen besluiten naar een gewenst niveau wordt getild. Dit evaluatiemoment kan gekoppeld worden aan de (jaarlijkse) actualisatie van de APV. Hierdoor wordt een ‘natuurlijk’ moment benut voor de evaluatie van het voorliggend beleid.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de B&W-vergadering van 12 maart 2013.
Burgemeester en wethouders van Brummen,
de secretaris, drs. E.V. Schmitz
de burgemeester, N.E. Joosten bc.

Bijlage 1.

  • .

    Wet ruimtelijke ordening / bestemmingsplannen

De Wet ruimtelijke ordening dient om de bestemming van het gebruik van de grond van overheids-wege te regelen. Het doel van de ruimtelijke ordening is het scheppen van voorwaarden voor de ontwikkeling van een bepaald gebied ten dienste van de bewoners en andere gebruikers van de grond, gelet op economische, sociale, culturele en andere maatschappelijke belangen. Ook de belangen van horecaondernemers maken daar deel van uit.

In een bestemmingsplan wordt globaal of nauwkeurig aangegeven waar o.a. horeca is toegestaan. In bestemmingsplannen kan het gemeentebestuur – vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening – een differentiatie (kwaliteit) en beperking (kwantiteit) aanbrengen in horecafuncties.

  • .

    Wet BIBOB

Op 1 juni 2003 is de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen Openbaar Bestuur (Wet BIBOB) in werking getreden. Deze wet maakt het mogelijk om de integriteit van houders en/of aanvragers van vergunning en subsidies te toetsen bij het landelijk bureau BIBOB. Aldus biedt de Wet BIBOB bestuursorganen een belangrijk instrument om een bijdrage te kunnen leveren aan de preventie en bestrijding van (georganiseerde) criminaliteit en beschermt het de gemeente tegen het risico, dat het (ongewild) criminele activiteiten faciliteert. De gemeente Brummen heeft in dit kader aanvullend gemeentelijk BIBOB-beleid geformuleerd, waarin is vastgelegd in welke gevallen en onder welke voorwaarden een BIBOB toets vereist, resp. gewenst is.

  • .

    Algemene Wet Bestuursrecht

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft de wettelijke kaders met betrekking tot het bestuursrecht weer. De Awb is daardoor van toepassing op het traject van de Drank- en Horecavergunning en –ontheffingen, zoals onder meer het aanvragen en afgeven van de vergunning/ontheffing en de mogelijke bezwaar en beroepsprocedure.

  • .

    Wet milieubeheer / Besluit Horeca-, Sport- en Recreatieinrichtingen

Voor horecabedrijven geldt de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer beoogt gevaar, schade en hinder vanuit een inrichting te voorkomen en milieubelasting zoveel mogelijk te beperken. Dit is met name relevant voor geluidsoverlast, afvalstoffen, afvalwater, lucht (stankoverlast), energieverbruik, leefbaarheid en duurzaamheid. Vrijwel alle horecabedrijven in de gemeente vallen onder het Besluit Horeca-, Sport en Recreatie-inrichtingen. Het besluit bevat een groot aantal standaard voorschriften. Deze zijn algemeen geldend en werken rechtstreeks op de inrichting.

  • .

    Geluid

Bij reguliere horeca-activiteiten, zoals vastgelegd in de Wet milieubeheer en het Besluit Horeca-, Sport en Recreatie-inrichtingen wordt onderscheid gemaakt tussen de dag-, avond- en nachtperiode.

’s Avonds en ’s nachts mag er nauwelijks muziekgeluid hoorbaar zijn op straat of in aangrenzende woningen. Het Besluit Horeca-, Sport en Recreatie-inrichtingen biedt de mogelijkheid nadere eisen op te leggen. Dit zijn specifieke inrichtingsgebonden voorschriften (maatwerk). Op grond van de resultaten van akoestisch onderzoek kunnen deze nadere eisen worden opgelegd om te bereiken, dat aan de normen van het Besluit Horeca-, Sport en Recreatie-inrichtingen wordt voldaan.

  • .

    Wet op de kansspelen

Voor de aanwezigheid van een speelautomaat in een horecagelegenheid is een vergunning vereist. Onderscheid moet worden gemaakt tussen behendigheidsautomaten en kansspelautomaten. Een behendigheidsautomaat is een speelautomaat, waarbij het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlenging van de spelduur of gratis spelen, waarbij het spelproces door de speler kan worden beïnvloed. Alle andere speelautomaten zijn kansspelautomaten.

Het aantal en soort speelautomaten, dat in een inrichting geplaatst mag worden, is afhankelijk van het soort inrichting. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen laagdrempelige inrichtingen (cafetaria’s/snackbars) en hoogdrempelige inrichtingen (café’s/restaurants).

Op 1 juni 2000 is een wijziging van de Wet op de kansspelen, en het daarbij behorende Speelautomatenbesluit 2000 in werking getreden. Op grond van deze regelgeving geldt, dat de burgemeester voor hoogdrempelige inrichtingen nog voor maximaal twee kansspelautomaten een vergunning kan/mag afgeven.

Voor laagdrempelige inrichtingen mogen geen vergunningen voor kansspelautomaten worden afgegeven, maar mogen uitsluitend maximaal twee behendigheidsautomaten worden opgesteld.

  • .

    Opiumwet

Uitgangspunt van de wet is, dat het gebruik van drugs op zichzelf niet strafbaar is. Wel is verboden - en daarom strafbaar gesteld - het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen, het verwerken, verstrekken en verkopen, het aanwezig hebben en het vervaardigen van drugs. In 1999 is aan de wet artikel 13b toegevoegd, dat de burgemeester de bevoegdheid geeft bestuursdwang toe te passen indien voor het publiek toegankelijke lokalen een middel als bedoeld in art. 2 of 3 wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt.

  • .

    Woningwet/Wabo/Bouwbesluit 2012

In het Bouwbesluit worden een groot aantal technische eisen gesteld waaraan gebouwen, waaronder horeca-inrichtingen, uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid moeten voldoen. De bouwvoorschriften zijn gerangschikt per soort voorschrift, naar gebruiksfunctie en er is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw.