Verordening inspraak en bekendmakingen Waterschap Zuiderzeeland 2013

Geldend van 27-03-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening inspraak en bekendmakingen Waterschap Zuiderzeeland 2013

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

inspraak: het betrekken van ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding van waterschapsbeleid;

inspraakprocedure: de wijze waarop de inspraak gestalte wordt gegeven;

beleidsvoornemen: het voornemen van een bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid.

Artikel 2. Onderwerp van inspraak

Inspraak wordt in ieder geval verleend indien de wet daartoe verplicht.

Ieder bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van beleid.

Geen inspraak wordt verleend:

ten aanzien van ondergeschikte herzieningen van eerder vastgesteld beleid;

indien inspraak bij of krachtens wettelijk voorschrift is uitgesloten;

indien sprake is van uitvoering van hogere regelgeving, waarbij het bestuursorgaan geen of zeer beperkte beleidsvrijheid heeft; indien de uitvoering van een beleidsvoornemen dermate spoedeisend is, dat inspraak niet kan worden afgewacht.

Artikel 3. Inspraakgerechtigden

Inspraak wordt verleend aan ingezetenen en in het gebied van het waterschap belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen.

Artikel 4. Inspraakprocedure

Op inspraak is de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het bestuursorgaan kan voor een beleidsvoornemens een inspraakprocedure, die afwijkt van de in lid 1 genoemde procedure, vaststellen.

Artikel 5. Eindverslag

Ter afronding van de inspraak maakt het bestuursorgaan een eindverslag op. Het eindverslag bevat in ieder geval:

een overzicht van de gevolgde inspraakprocedure;

een weergave van de zienswijzen die tijdens de inspraak mondeling of schriftelijk naar voren zijn gebracht;

een reactie op deze zienswijzen, waarbij gemotiveerd wordt aangegeven op welke punten al dan niet tot aanpassing van het beleidsvoornemen wordt overgegaan.

Het dagelijks bestuur stuurt naar degenen, die een zienswijze hebben ingediend, het eindverslag toe.

Artikel 6. Intrekking verordening

De Inspraakverordening Zuiderzeeland 2000, vastgesteld bij besluit van 3 januari 2000, wordt ingetrokken met ingang van de dag van inwerkingtreding van de Verordening inspraak en bekendmakingen Waterschap Zuiderzeeland 2013.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking na bekendmaking.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening inspraak en bekendmakingen Waterschap Zuiderzeeland 2013

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de Algemene Vergadering d.d. 26 maart 2013.
Lelystad, 26 maart 2013,
de secretaris, de voorzitter,
ir. J.B. van der Veen. mr. ir. H.L. Tiesinga.

Artikelgewijze toelichting op de Verordening inspraak en bekendmakingen Waterschap Zuiderzeeland 2013

Artikel 1 Begripsbepalingen

In onderdeel c is het begrip beleidsvoornemen gedefinieerd als: het voornemen van het bestuursorgaan tot het vaststellen of wijzigen van beleid. Het gaat dus niet om de vaststelling van concrete besluiten of (andere) concrete handelingen, maar om de vorming van het beleid waarop deze besluiten (al dan niet) kunnen worden gebaseerd. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie van artikel 79 Ws na de inwerkingtreding van de Veegwet Ws van 29 april 2009, die op 2 mei 2009 in werking is getreden. Volgens de Memorie van Toelichting is met deze Veegwet Ws beoogd om buiten enige twijfel te stellen dat bij de beslissing op de vraag of ten aanzien van een bepaald beleidsvoornemen al dan niet inspraak moet worden verleend, aan de waterschappen eenzelfde ruimte toekomt als aan provincies en gemeenten. In de aanpassingswet UOV was al nadrukkelijk bepaald dat gemeenten en provincies wat dit betreft een discretionaire bevoegdheid hebben. Dat dit ook geldt voor de waterschappen wordt met deze wetswijziging uitdrukkelijk aangegeven. De discussie of belastingsverordeningen van inspraak kunnen worden uitgesloten, die overigens bij ZZL niet speelde, is hiermee eveneens van tafel.

Artikel 2 Onderwerp van inspraak

Het eerste lid stelt dat inspraak altijd wordt verleend wanneer een wettelijk voorschrift daartoe verplicht. In de verordening is niet aangegeven welke wettelijke voorschriften het hier betreft. De reden hiervan is dat dan bij iedere nieuwe wettelijke verplichting ook de verordening moet worden aangepast. Verder zou de opsomming zo uitgebreid worden, dat afbreuk wordt gedaan aan de overzichtelijkheid.

Het tweede lid bepaalt dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit òf inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.

Het begrip bestuursorgaan is omschreven in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb en omvat in elk geval de AV, het college van D&H en de dijkgraaf.

Anders dan in de Inspraakverordening uit 2000 is niet meer aangegeven op welke beleidsvoornemens in ieder geval inspraak wordt verleend. Omdat ieder bestuursorgaan zelf kan bepalen of inspraak wordt verleend, ontstaat voor het bestuurorgaan de vrijheid om burgerparticipatie ook op een andere wijze dan via inspraak invulling te geven, bijvoorbeeld door middel van een vorm van interactieve beleidsvorming of via het spreekrecht bij de vergaderingen.

Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat.

In het derde lid is opgenomen wanneer in ieder geval geen inspraak wordt verleend. De genoemde gronden spreken voor zich.

Artikel 3 Inspraakgerechtigden

De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 79 van de Waterschapswet. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 van de Awb gedefinieerd als: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Artikel 4 Inspraakprocedure

Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb op de inspraak van toepassing verklaard. Daarmee verloopt de inspraak in beginsel volgens de procedure zoals die is beschreven in de artikelen 3:11 tot en met 3:17 van de Awb.

Uit de laatste zinsnede van het tweede lid van artikel 79 van de Waterschapswet blijkt dat afwijkingen van afdeling 3.4 van de Awb zijn toegestaan. In de Memorie van Toelichting bij de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure is te lezen dat in de inspraakverordening zowel geheel als gedeeltelijk van afdeling 3.4 van de Awb kan worden afgeweken. Van deze mogelijkheid wordt in deze verordening gebruik gemaakt door opname van het tweede lid van artikel 4. Het bestuursorgaan kan hierdoor per beleidsvoornemen een andere, beter passende inspraakprocedure vaststellen. Ook kan voor een bepaalde categorie beleidsvoornemens een afwijkende standaardprocedure worden vastgesteld. Deze dient overigens bij voorkeur in beleidsregels te worden vastgelegd. De afwijking kan betrekking hebben op bijvoorbeeld een verkorting van de in artikel 3:16 van de Awb gestelde inspraaktermijn van zes weken na de ter inzage legging van het beleidsvoornemen. Ook kan worden bepaald dat inspraakreacties alleen schriftelijk, in plaats van ook mondeling, ingediend kunnen worden. Door het gestelde in het tweede lid kan de inspraakprocedure derhalve nauwkeurig worden afgestemd op de aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen, waardoor maatwerk mogelijk is.

Artikel 5 Eindverslag

Volgens artikel 3:17 van de Awb moet een verslag worden gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht. Omdat het gewenst is dat een eindverslag meer omvat dan enkel een verslag van de inspraakavond of de anderszins mondeling naar voren gebrachte inspraakreacties, bepaalt het tweede lid dat in het eindverslag in ieder geval een overzicht van de gevolgde procedure moet zijn opgenomen (onderdeel a) evenals een weergave van alle schriftelijk en mondeling ingebrachte inspraakreacties (onderdeel b). Uit praktische overwegingen kunnen de schriftelijke inspraakreacties aan het verslag worden gehecht. Voor wat betreft de mondelinge inspraakreacties kan worden volstaan met een zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en de vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Onderdeel c stelt dat het bestuursorgaan een gemotiveerde reactie op de inspraakreacties dient te geven. Verder schrijft dit onderdeel als sluitstuk van inspraak voor dat het bestuursorgaan inzichtelijk maakt wat met de zienswijzen wordt gedaan.

In het derde lid is bepaald op welke wijze het bestuursorgaan het eindverslag openbaar maakt. Naast een algemene kennisgeving van de ter inzage legging in – in beginsel – op de website, wordt het eindverslag persoonlijk toegezonden aan degenen die mondeling of schriftelijk hebben ingesproken dan wel, indien bijvoorbeeld de omvang van het eindverslag of het (grote) aantal insprekers daartoe aanleiding geeft, worden de insprekers persoonlijk – via een brief of per e-mail – op de hoogte gesteld dat, waar en wanneer het eindverslag kan worden ingezien. Het is aan te bevelen om tijdig, bijvoorbeeld tijdens de inspraakavond, duidelijkheid over de communicatie te verschaffen.

Artikel 6 Intrekking verordening

Met deze bepaling wordt de bestaande inspraakverordening uit 2000 ingetrokken.