Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2013

Geldend van 15-06-2013 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2013

De raad van de gemeente Hellendoorn;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 2 april 2013;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • c.

      sociaal-medisch geïndiceerde: de ouder die:

      • -

        een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking heeft en één of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken; of

      • -

        een kind heeft dat op grond van sociaal-medische problematiek kinderopvang nodig heeft om zich goed en gezond te kunnen ontwikkelen;

    • d.

      doelgroep aanvullende tegemoetkoming: de ouder die een uitkering ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en gebruik maakt van een voorziening, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 Recht op (aanvullende) tegemoetkoming

Recht op een tegemoetkoming heeft de ouder:

  • a.

    met een sociaal-medische indicatie;

  • b.

    die behoort tot de doelgroep aanvullende tegemoetkoming.

Hoofdstuk 2 Verlening van de (aanvullende) tegemoetkoming

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam, adres en BS-nummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en BS-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en BS-nummer van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Een aanvraag voor de doelgroep aanvullende tegemoetkoming dient naast de genoemde gegevens bij lid 1 ook de volgende gegevens te bevatten:

    • a.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarvan in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • b.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de doelgroep aanvullende tegemoetkoming.

  • 3. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 4. De aanvraag wordt door de ouder en indien van toepassing door de partner ondertekend.

Artikel 4 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 Advies bij sociaal-medisch geïndiceerden

Voordat op een aanvraag van een sociaal-medisch geïndiceerde wordt beslist, wint het college ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang advies in van een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.

Artikel 6 Weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert de tegemoetkoming als de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van deze verordening.

  • 2. Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien de ouder reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen.

  • 3. Het college verstrekt geen tegemoetkoming indien er sprake is van een toereikende voorliggende voorziening. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend:

    • a.

      een voorziening op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • b.

      een voorziening op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten;

    • c.

      Jeugdzorg;

    • d.

      een persoonsgebonden budget;

    • e.

      opvang in een medisch kinderdagverblijf.

Artikel 7 Ingangsdatum van de (aanvullende) tegemoetkoming

  • 1. De (aanvullende) tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de (aanvullende) tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 8 De periode waarvoor de (aanvullende) tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De (aanvullende) tegemoetkoming wordt verleend:

    a. gedurende de periode waarop de medische indicatie is gebaseerd;

    b. gedurende de periode waarin gebruik is gemaakt van een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de (aanvullende) tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 9 Omvang van de (aanvullende) tegemoetkoming

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang waarvoor volgens de sociaal-medische indicatie noodzaak bestaat.

  • 2. Het college verleent de aanvullende tegemoetkoming voor het aantal uren waarop deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk wordt geacht.

  • 3. Bij het verstrekken van de (aanvullende) tegemoetkoming kan een eigen bijdrage worden gevraagd.

  • 4. De omvang van deze eigen bijdrage wordt vastgelegd in beleidsregels, welke door het college worden vastgesteld.

Artikel 10 Inhoud van de beschikking

  • 1. Het besluit tot verlening van een (aanvullende) tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de (aanvullende) tegemoetkoming betrekking heeft;

    • b.

      de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • c.

      de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de (aanvullende) tegemoetkoming wordt verleend;

    • d.

      de wijze waarop het bedrag van de (aanvullende) tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

    • e.

      de wijze waarop de (aanvullende) tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    • f.

      de verplichtingen van de ouder.

  • 2. Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie bevat naast het genoemde in lid 1, ook de conclusie van het indicatieadvies.

  • 3. Het besluit tot verlening van een aanvullende tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang vermeldt ook de periode van het re-integratietraject.

  • 4. Indien sprake is van een (aanvullende) tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang welke ten laste komt van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, bevat het besluit een begrotingsvoorbehoud.

Artikel 11 De bevoorschotting van de (aanvullende) tegemoetkoming

  • 1. De (aanvullende) tegemoetkoming wordt uitbetaald in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen.

  • 2. Uitbetaling vindt plaats op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

  • 3. Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Hoofdstuk 3 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling van de (aanvullende) tegemoetkoming

  • 1. De sociaal-medisch geïndiceerde ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. De doelgroep aanvullende tegemoetkoming verstrekt zo spoedig mogelijk de beschikking van de Belastingdienst en na afloop van het kalenderjaar de jaaropgave van de Belastingdienst.

  • 3. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten

De (aanvullende) tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen van de ouder

Artikel 14 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een gewijzigde tegemoetkoming.

  • 2. De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Hardheidsclausule

Aan een persoon die geen recht heeft op de (aanvullende) tegemoetkoming van de gemeente op grond van deze verordening kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande een bijdrage verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Artikel 16 Overgangsrecht

Voor vaststelling van de tegemoetkoming over een periode die gelegen is voor 1 januari 2013 blijven de bepalingen van de Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2010 (Rb. 16 november 2010, nr. 10INT01351), zoals die luidden op 31 december 2012, van toepassing.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2013.

Artikel 18 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente Hellendoorn 2013.

Ondertekening

De raad voornoemd,
De griffier, de voorzitter,

Algemene toelichting

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Per 1 januari 2013 is de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen gewijzigd. In de verordening wordt gesproken over “Wet kinderopvang”. Hieronder wordt de volledige Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen begrepen.

Ingaande 2013 wordt de vaste voet voor doelgroepouders overgeheveld naar de Belastingdienst. Hiermee wordt de gehele uitvoering van de kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders overgedragen aan de Belastingdienst. De uitvoering van de kinderopvangtoeslag voor de sociaal-medisch geïndiceerden blijft vooralsnog ongewijzigd. De gemeente kan hier eigen beleid op blijven voeren, aangezien de voorgestelde wetgeving nog niet in werking is getreden. Het uitkeren van de aanvullende tegemoetkoming van de eigen bijdrage voor doelgroepouders (KOA-kopje) blijft een taak voor de gemeenten. Deze beide groepen kunnen op grond van deze verordening in aanmerking komen voor een (aanvullende) vergoeding.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen: Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

 

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.

  • -

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur waarop de medische indicatie is gebaseerd of gedurende de periode waarin gebruik is gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk, omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau en Belastingdienst op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsb epalingen

Sociaal-medisch geïndiceerden

De doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden zou worden opgenomen als wettelijke doelgroep (artikel 1.23 van de Wet kinderopvang). Tot op heden zijn de artikelen omtrent sociaal-medische indicatie nog niet in werking getreden. Dit betekent dat wij als gemeente zelf regels hieromtrent mogen en kunnen stellen. Voor de omschrijving van het begrip sociaal-medisch geïndiceerden is aansluiting gezocht bij de nog niet in werking getreden artikelen in de wet.

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in de Wet kinderopvang ook van toepassing zijn op deze verordening. Alleen de niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

 

Artikel 2 Recht op tegem oetkoming

Sociaal-medische indicatie

De groep ouders met een sociaal-medische indicatie behoren nog niet tot de wettelijke doelgroep. Om deze lacune in de wet op te vullen, zijn zij in artikel 2 genoemd als een eigen gemeentelijke doelgroep van de gemeente Hellendoorn die recht heeft op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang.

Doelgroepouders

Het uitkeren van een aanvullende tegemoetkoming voor de eigen bijdrage van ouders die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen ontvangen en gebruik maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, blijft ook een taak voor de gemeenten. Dit wordt het Koa-kopje genoemd. Gemeenten hebben de vrijheid om de compensatie al dan niet te verlenen en kunnen zelf de omvang daarvan bepalen. Om de uitstroom of participatie van de uitkeringsgerechtigde in een re-integratietraject en/of inburgeringsvoorziening te bevorderen, vergoedt de gemeente deze eigen bijdrage.

 

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij aanvraag

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk zullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming. Aangezien de wet niet van toepassing is op de doelgroep ’sociaal-medisch geïndiceerden’, wordt dit specifiek in deze verordening geregeld.

Een aanvraag voor de doelgroep aanvullende tegemoetkoming dient naast de genoemde gegevens bij lid 1 ook een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen over te leggen. Hierin staat in ieder geval het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang. Omdat de gehele uitvoering van de kinderopvangtoeslag voor doelgroepouders bij de Belastingdienst ligt, zijn de gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de doelgroep aanvullende tegemoetkoming ook noodzakelijk om een aanvraag in behandeling te kunnen nemen.

In het derde lid wordt bepaald dat, indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent.

 

Artikel 4 Besl istermijn

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken, die eventueel met vier weken kan worden verlengd.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na afloop van de termijn waarvoor die is verstrekt kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór deze datum bij de gemeente moeten indienen.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

 

Artikel 5 Advie s

In artikel 1.12 van de Wet kinderopvang is een gelijkluidend artikel opgenomen. Dit artikel is echter nog niet in werking getreden. Om zo dicht mogelijk bij de lijn zoals die straks in de wet zal worden gehanteerd aan te sluiten, is gekozen om dit artikel op te nemen in deze verordening.

Het artikel is ook pure noodzaak. De gemeente heeft onvoldoende kennis en kunde in huis om te beoordelen of een aanvrager kan worden aangemerkt als sociaal-medisch geïndiceerde in de zin van artikel 1, onder c en wat de omvang van eventuele kinderopvang zou moeten zijn. Daarom is besloten om advies in te winnen van een onafhankelijke organisatie die deskundig is op dit gebied.

 

Artikel 6 Weigerin gsgronden

Eerste lid

Wanneer een aanvrager niet behoort tot de doelgroep geformuleerd in artikel 2 van deze verordening, namelijk ouders met een sociaal-medische indicatie of ouders die behoren tot de doelgroep aanvullende tegemoetkoming, kan geen tegemoetkoming worden verstrekt.

Tweede lid

Deze weigeringsgrond geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

Derde lid

Altijd moet worden nagegaan of een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening. Als er sprake is van een passende voorliggende voorziening, is een aanvraag voor indicatie naar de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van sociaal-medische problematiek door de gemeente niet mogelijk.

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.

 

Artikel 7 Ingangsdatum van de (aanvullende) tegem oetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hij zijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleen een tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Uit dit artikel blijkt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4:1 en 4:2 Awb en de eisen gesteld in artikel 3 van deze verordening. In artikel 4.1 en 4.2 van de Awb is bepaald dat een aanvraag:

  • 1.

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • 2.

    moet zijn ondertekend;

  • 3.

    de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;

  • 4.

    een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

 

Artikel 8 De periode waarvoor de (aanvullende) tegemoetkoming wordt verleend

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur waarop de medische indicatie is gebaseerd of gedurende de periode waarin gebruik is gemaakt van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat en de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming zal in veel gevallen verleend worden ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld. Daarbij wordt wel een begrotingsvoorbehoud, overeenkomstig artikel 4:34 van de Awb, gemaakt. Dit houdt in dat de tegemoetkoming wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

 

Artikel 9 Omvang van de (aanvullende) tegem oetkoming

Eerste lid

Wanneer een ouder en/of kind een sociaal-medisch geïndiceerde is, kan deze recht hebben op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren bij een sociaal-medische indicatie.

Tweede lid

Per 2013 wordt het recht op kinderopvangtoeslag gerelateerd aan de lengte en omvang van een traject naar werk. Alleen in de maanden waarin daadwerkelijk een traject naar werk wordt gevolgd, bestaat er recht op een kinderopvangtoeslag.

Derde en vierde lid

De wet biedt de mogelijkheid een eigen bijdrage te vragen. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. In het derde lid is opgenomen op welke wijze de eigen bijdrage wordt vastgesteld.

 

Artikel 10 Inhoud van de beschikking

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 3:50 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet verder de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel e). Onderdeel f schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • 1.

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • 2.

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 14 van deze verordening en de gevolgen van het niet nakomen van deze informatieplicht.

 

Artikel 11 De bevoorschotting van de (aanvullende) tegemoe tkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

Het tweede lid bepaalt dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik maakt van kinderopvang.

 

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling van de (aanvullende) tegemoe tkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

 De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • 1.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • 2.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • 3.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • 4.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

 

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Zie ook de toelichting bij artikel 14 over de inlichtingenplicht.

 

Artikel 14 Inlichtinge nplicht

De reden dat deze verplichtingen zijn opgenomen in deze verordening is dat de wet niet geldt voor een tegemoetkoming verstrekt aan een sociaal-medisch geïndiceerde of voor een aanvullende tegemoetkoming verstrekt aan mensen die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen ontvangen en een traject, gericht op arbeidsinschakeling volgen.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van de kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (bijv. omdat hij niet behoort tot de doelgroep, of omdat er sprake is van een voorliggende voorziening).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, dan kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het teveel betaalde bedrag terugvorderen.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

In het eerste lid is bepaald dat zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming kan intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • 1.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • 2.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • 3.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • 4.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten; of

  • 5.

    met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel totdat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Awb)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen, zo blijkt uit lid 1. Het gaat om de volgende gevallen:

  • 1.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • 2.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • 3.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

Terugvordering

Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. Hier wordt teruggevallen op de algemene regeling van terugvordering van subsidies in de Awb.

 

Artikel 15 Hardheidsc lausule

De verordening kent een hardheidsclausule. Dat betekent dat in gevallen die niet in de verordening geregeld zijn en waarin dit tot een kennelijk onbillijke situatie zou leiden er met een beroep op deze bepaling alsnog een tegemoetkoming voor kinderopvang kan worden verleend. Toepassing van de hardheidsclausule is bedoeld voor echt uitzonderlijke situaties, omdat het overgrote deel van de voorkomende situaties in de verordening is geregeld.

 

Artikel 16 Overgangsrecht

In dit artikel is nadrukkelijk bepaald dat bij de toekenning en de vaststelling van de tegemoetkoming dezelfde bepalingen worden toegepast.

 

Artikel 17 Inwerking treding

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 18 Cite ertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.