Beleidsregels lijkbezorging van overheidswege

Geldend van 07-02-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels lijkbezorging van overheidswege

Artikel 1

De opdracht tot uitvaart wordt uiterlijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

Artikel 2

Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt de gemeente met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren en nog niet de volledige uitvaart.

Artikel 3

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e  graad van bloed- en aanverwantschap.

Artikel 4

De gemeente verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

Artikel 5

De gemeente onderzoekt of er sprake is van een testament.

Artikel 6

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

Artikel 7

Indien er nabestaanden tot en met de 2e  graad van bloed-en aanverwantschap bekend zijn dan verzoekt de gemeente de nabestaanden de uitvaart te verzorgen.

Artikel 8

In afwijking van artikel 7 benadert de gemeente geen nabestaanden, die gedetineerd zijn of in het buitenland wonen.

Artikel 9

De gemeente kan onderhands aanbesteden bij de keuze van een uitvaartondernemer.

Artikel 10

De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

Artikel 11

De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

Artikel 12

De  gemeente  gaat  bij  het  ontbreken  van  concrete  aanwijzingen  over  de  wens  van  de overledene over tot begraven.

Artikel 13

De gemeente hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging inzake een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Artikel 14

De gemeente vergoedt in beginsel de volgende kosten:

- overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

- huur ‘bewaarplaats’ in mortuarium;

- ‘kisten’ overledene;

- aanschaf eenvoudige kist;

- verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden);

- indien nodig rouwauto op de dag van de uitvaart;

- begraven in algemeen graf, zonder grafmonument;

-bij crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand en asverstroiïng op het terrein van het crematorium.

Artikel 15

De gemeente pleegt een huisbezoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

Artikel 16

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe gemachtigde ambtenaren van de gemeente, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder.

Artikel 17

De gemeente beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen, waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

Artikel 18

De gemeente schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00.

Artikel 19

De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

Artikel 20

De gemeente verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of de nabestaanden.

Artikel 21

De gemeente verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

Artikel 22

De gemeente verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

Artikel 23

De  gemeente  Peel en Maas  maakt  geen  gebruik  van  de  bevoegdheid  om  te  verhalen  op schoonouders, stiefouders of behuwdkinderen.

Artikel 24

In de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of in geval van verschil van mening over de uitleg van haar bepalingen, beslist de burgemeester.

Artikel 25

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van de beleidsregels en kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels lijkbezorging van overheidswege Peel en Maas.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de burgemeester op 29 januari 2013.
De burgemeester,
W.J.G. Delissen – van Tongerlo

Nota-toelichting

Inleiding

In de Wet op de lijkbezorging (Wlb) is ook vastgelegd dat als niemand maatregelen neemt om de lijkbezorging te realiseren, de burgemeester daarvoor verantwoordelijk is en dat de daarom verbonden kosten voor rekening van de gemeente komen. Dat is geregeld in de artikelen 20 tot en met 22a van de Wlb.

De Wlb bevat voorschriften en aanwijzingen over de wijze waarop de lijkbezorging kan en moet plaatsvinden. Ondermeer zijn regels gesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden. 

Omdat in de Wlb maar weinig is geregeld moet de gemeente zelf invulling geven aan het werkproces rondom de lijkbezorging. De gemeente zal daarbij ondermeer moeten bepalen welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt gerealiseerd en in hoeverre de gemeente maatregelen neemt om de bezittingen van de overledene te beheren en de belangen van nabestaanden te behartigen. Daarover is niets geregeld in de Wlb en moet eigen beleid worden gevoerd.

Het is aan de gemeente zelf om op deze punten keuzes te maken, rekening houdend met wettelijke kaders, die het erfrecht ter zake op enkele punten stelt. Deze keuzes worden in het navolgende benoemd en nader toegelicht. Tevens zijn deze beleidskeuzes in bijlage 1 op een rij gezet.

Meestal is de burgemeester bevoegd tot het stellen van beleidsregels. In voorkomende gevallen is dit aan het college. Waar gemeente staat vermeld in de beleidsregel is het een bevoegdheid van de burgemeester en anders staat het college met name genoemd.

Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente

Het uitgangspunt van de Wlb is dat de lijkbezorging primair geen taak van de overheid is, maar een zaak van burgers, die zorg dragen voor elkaar. In de eerste plaats zijn de nabestaanden verantwoordelijk voor de uitvaart, hoewel de wetgever erkent dat dit soms ook van vrienden, niet gehuwde partners etc. mag worden verwacht. Om die reden is er nadrukkelijk niet voor gekozen om een specifieke persoon aan te wijzen, die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging. Evenmin is bepaald wie de meest aangewezen nabestaande zou zijn om de uitvaart te regelen.

Pas als werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet, moet de burgemeester daarvoor zorgdragen. Uitgangspunt van de Wlb is dat deze wet primair bedoeld is om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden. Zijn er wel nabestaanden, dan moet nagegaan worden of deze bereid zijn opdracht te geven voor de lijkbezorging. Is dat niet het geval, dan is de burgemeester verantwoordelijk. De kosten daarvoor komen ten laste van de gemeente, die het wettelijk recht heeft om deze kosten te verhalen op de nalatenschap en de nabestaanden. Leidend principe van de Wlb is dat de gemeente in het belang van de volksgezondheid en openbare orde voor de lijkbezorging zorg draagt en dat nabestaanden de kosten voor hun rekening nemen en deze niet afwentelen op de belastingbetaler.

De gemeente heeft wel als plicht de akte van overlijden op te maken (burgerlijke stand). De aangifte van overlijden vindt in de regel door de uitvaartverzorger plaats.

De uitvaartondernemer dient voor de uitvaart ook schriftelijk ‘verlof’ te vragen van de ambtenaar van de burgerlijke stand (artikel 11 Wlb). Hoewel de burgemeester opdracht geeft is dit ook in dat geval vereist.

Welke gemeente is verplicht de uitvaart te regelen?

Als niemand zorg draagt voor de lijkbezorging is de burgemeester verantwoordelijk (artikel 21 eerste lid Wlb). Het komt voor dat eerst wordt nagegaan welke burgemeester feitelijk verplicht is over te gaan tot de lijkbezorging. Het is immers denkbaar dat de overledene ingeschreven stond in een bepaalde gemeente maar in een andere gemeente overleden is.

Uitgangspunt van de Wlb is dat de burgemeester van de gemeente, waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was (bijvoorbeeld omdat betrokkene in een ziekenhuis elders is overleden).

Voor de uitvoering heeft dit wel gevolgen met name als een bezoek aan de woonruimte van de overledene nodig wordt geacht om te achterhalen of er nabestaanden zijn dan wel in het kader van het treffen van beheersmaatregelen. Voor het binnentreden van een woning moet aan de vormvoorschriften van de Algemene wet op het binnentreden worden voldaan. De burgemeester van de gemeente, waar de overledene woonachtig was, moet machtiging verlenen voor het bezoek aan de woonruimte aldaar. De machtiging wordt per geval door de burgemeester verleend.

Vaststellen doodsoorzaak

Doorgaans zal de huisarts of behandelend arts vaststellen dat er sprake is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft de burgemeester uitvoering aan zijn/haar wettelijke verantwoordelijkheid als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart. Het is echter ook denkbaar dat de arts een niet-natuurlijke dood  vaststelt  of  het  overlijden  niet  evident  als  natuurlijk  of  niet-natuurlijk  bestempelt  (zgn.

‘onverklaard overlijden’). In dat geval dient een gemeentelijk lijkschouwer, een GGD-arts, te worden verzocht  onderzoek  te  doen naar  de  doodsoorzaak.  Door  het  college van  burgemeester  en wethouders is een aantal forensisch artsen werkzaam bij de GGD Limburg-Noord benoemd tot gemeentelijk lijkschouwer. Zij hebben tot taak vast te stellen of het overlijden ingetreden is door een natuurlijke doodsoorzaak.

Van melding tot uitvaart

Hoe verloopt het proces van lijkbezorging, welke stappen moet de gemeente zetten en welke keuzes moeten worden gemaakt?

Een melding dat er een overledene is, waarover niemand zich ontfermt, is meestal afkomstig van hulpverleners, zoals huisarts, verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis, politie, uitvaartondernemers e.d. Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (artikel 20 Wlb).

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

 vaststellen identiteit overledene;

 overbrengen overledene naar mortuarium;

 onderzoek naar nabestaanden;

 nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen;

 eventuele beheersmaatregelen;

 onderzoek naar testament

Artikel 1

Omdat na het overlijden de lijkbezorging uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats moet  vinden (artikel 16 Wlb), wordt de opdracht tot uitvaart doorgaans uiterlijk op de vierde werkdag na het  overlijden gegeven. De beschreven werkzaamheden worden dus binnen die termijn verricht om daarin te  kunnen slagen.

Hoe bindend is de termijn van zes werkdagen?

In artikel 16 Wlb is deze maximale termijn gesteld. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om daarvan af  te  wijken.  De burgemeester  is  bevoegd  om een andere termijn  te  stellen na raadpleging van een arts. Het uitstel wordt verleend voor de duur van (maximaal) 5 dagen, zodat de lijkbezorging uiterlijk op de 10e dag na overlijden plaatsvindt.

De mogelijkheid van de wettelijke termijn af te wijken is niet bedoeld voor die gevallen waarbij het onderzoek naar mogelijke nabestaanden nog niet is afgerond binnen de termijn. Om die reden is de  wettelijke termijn juist (per 1 januari 2010) verlengd tot zes werkdagen (was vijf dagen).

Mandaat

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22a Wlb. Deze uitvoering wordt gemandateerd. Het gemeentelijk mandaatregister wordt hierop aangepast. Overigens betreft het bij de uitvoering van de Wlb niet alleen het nemen van besluiten (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht), maar ook om het verrichten van feitelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen, waarvoor machtiging c.q. volmacht moet worden verleend. Deze machtigingen en volmachten zijn verleend.

vaststellen identiteit overledene

Veelal is duidelijk wie de overledene is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht. Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingberichten, e.d. Is na een globaal onderzoek nog niet duidelijk wat de identiteit is van de overledene, dan wordt lichaamsmateriaal afgenomen door een arts (artikel 21 lid 3 Wlb). De gemeente blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook al kan de identiteit van de overledene niet worden vastgesteld.

Overbrengen stoffelijk overschot naar het mortuarium

artikel 2

Het is ongewenst om de overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. Vooral bij bepaalde weeromstandigheden en bij overlijden in de openbare ruimte zal het vaak gewenst zijn om het lichaam van de overledene zo spoedig mogelijk te verplaatsen naar een discretere locatie. Als na melding niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, wordt met de uitvaartverzorger de afspraak gemaakt zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en in eerste instantie alleen de eerste verzorging (weghalen overledene en conserveren in mortuarium) te realiseren en nog niet de volledige uitvaart. Dat geeft tevens tijd en ruimte voor onderzoek naar de nabestaanden en overleg met hen over de lijkbezorging.

Binnendringen woning

Het is denkbaar dat de burgemeester wordt verhinderd om uitvoering te geven aan de lijkbezorging, omdat de overledene zich in een afgesloten ruimte bevindt waar geen toegang toe bestaat. Om daarin te voorzien is in artikel 21, tweede lid Wlb bepaald, dat als de overledene zich bevindt in een woning en de afgifte en/of de toegang tot die woning wordt geweigerd, de burgemeester (of een ambtenaar van politie) zich zonder toestemming van de bewoner de toegang kan verschaffen.

De formulering van artikel 21, tweede lid Wlb is in overeenstemming met de Algemene wet op het binnentreden. De weigering tot afgifte van een stoffelijk overschot is strafbaar ingevolge artikel 81, aanhef en onderdeel 2 Wlb. Het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing, dan wel een poging daartoe, is strafbaar ingevolge artikel 80, aanhef en onderdeel 8 Wlb.

Onderzoek naar nabestaanden

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een ‘vangnet’ als er geen opdracht wordt gegeven, omdat nabestaanden ontbreken of weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt dus nagegaan of er nabestaanden zijn voordat de gemeente een taak heeft. Met behulp van het cluster burgerzaken van het Klant Contact Centrum (KCC) en aan de hand van bijvoorbeeld de registers van de burgerlijke stand, wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Zij worden (telefonisch) benaderd met het verzoek zorg te dragen voor de uitvaart.

Artikel 3

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten  (zie  artikel 4:10-12  BW). Het  onderzoek  naar  de  nabestaanden  strekt  zich  bij  de gemeente Peel en Maas niet verder uit dan tot en met de 2e  graad van bloed- en aanverwantschap. Dit in tegenstelling tot het gestelde bij artikel 18.

Het onderzoek naar nabestaanden kan een tijdrovende klus zijn. Per geval wordt bepaald welke inspanningen daar voor geleverd worden en binnen welk tijdsbestek dat wordt gerealiseerd. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden dient plaats te vinden.

Ten aanzien van het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen wettelijke voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat de gemeente zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet houden, in dit verband met name het zorgvuldigheidsbeginsel.

Artikel 4

Van de gemeente mogen geen bovenmatige inspanningen worden verwacht om nabestaanden op te sporen. Blijkt uit de inspanningen van de gemeente en het onderzoek na de melding dat er vermoedelijk geen opdracht zal worden gegeven door een nabestaande, dan geeft de gemeente zelf opdracht in het kader van de Wlb. De inspanningen die worden geleverd voor het opsporen en benaderen van nabestaanden  worden geregistreerd, zodat het mogelijk is achteraf verantwoording af te leggen aan bijvoorbeeld alsnog opduikende nabestaanden over de geleverde inspanningen.

Hoe de nabestaanden te vinden?

Naast de GBA en de burgerlijke stand staan de gemeente andere middelen ter beschikking om nabestaanden  op  te  sporen.  Ontving de  overledene  een  uitkering  of  een  voorziening  van  de gemeente, dan kan het uitkeringsdossier wellicht aanknopingspunten opleveren.

Andere bronnen zijn:

 politie;

 maatschappelijk werk;

 Centraal Testamentenregister;

 andere uitkeringsinstanties;

 werkgever;

 buurtonderzoek, etc.

Levert voorgaand onderzoek geen nabestaande op, dan geeft de burgemeester opdracht voor de lijkbezorging.

Onderzoek naar testament

Artikel 5

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen (legaten) aanwezig zijn, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap.

Bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag kan (gratis) worden nagegaan of de overledene een testament heeft laten opmaken. Vervolgens wordt die informatie schriftelijk bevestigd. De hiervoor benodigde aanvraagformulieren worden opgevraagd bij het Ministerie van Justitie, directie Bestuurszaken. Bij het aanvraagformulier moet een akte van overlijden worden bijgevoegd. Zie ook: www.centraaltestamentenregister.nl. Als nog geen overlijdensakte is opgemaakt, kan een uittreksel CTR door de gemeente per fax worden aangevraagd. Uitsluitend met vermelding van alle benodigde gegevens.

Inschakelen notaris

Artikel 6

Als er een testament is, wordt bv. een notaris ingeschakeld. Deze is belast met de uitvoering van het testament. Dat kan soms ook met zich meebrengen dat de notaris de uitvaart verzorgt en zorg draagt voor de afwikkeling van de nalatenschap. Kosten, die de gemeente dan heeft gemaakt, kunnen bij de notaris worden ingediend. Blijkt dat de overledene een vermogen nalaat, zonder dat er een testament is, dan wordt in overleg met de notaris besloten hem te belasten met afwikkeling van de nalatenschap en/of de uitvaart.

Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

Artikel 7

Als na onderzoek blijkt dat er wel nabestaanden zijn, dan worden zij verzocht de uitvaart ter hand te nemen. De gemeente probeert alle nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed-  en aanverwantschap telefonisch dan wel schriftelijk te benaderen. De mogelijkheid blijft open om iemand uit een andere graad te belasten met de uitvaart.

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn om de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb wel dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

Artikel 8

Soms  is  het echter  niet realistisch  nabestaanden  te  vragen  de  uitvaart op  zich  te  nemen. Nabestaanden kunnen gedetineerd zijn of in het buitenland woonachtig zijn. De gemeente benadert in dergelijke gevallen de nabestaanden niet en gaat zelf over tot lijkbezorging.

Aarzelen nabestaanden om de uitvaart te verzorgen vanwege de financiële consequenties, dan kan eventueel bijzondere bijstand in het vooruitzicht worden gesteld als het gaat om mensen met een laag inkomen.

Vanwege de vereiste spoed moeten de nabestaanden snel beslissen over het al dan niet regelen van de uitvaart. Dit dient schriftelijk te worden bevestigd of eventueel via de e-mail en wel binnen twee dagen. Voor een dergelijk korte termijn wordt gekozen, omdat de overledene in beginsel uiterlijk op de zesde werkdag na overlijden begraven of gecremeerd moet zijn. Geven de nabestaanden niet ondubbelzinnig aan dat zij de uitvaart ter hand nemen, dan is de burgemeester verantwoordelijk. Als geen opdracht door de nabestaanden wordt gegeven, dan wordt daarover gerapporteerd. Duiken er na de uitvaart alsnog nabestaanden op, dan  worden de kosten waar mogelijk op deze nabestaanden verhaald voor zover de nalatenschap niet toereikend is. Het is goed om het verhalen ook duidelijk mee te nemen in de vraag of zij de uitvaart willen verzorgen.

Rondom de uitvaart

Als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart en de gemeente heeft besloten de uitvaart zelf te verzorgen, dan wordt een uitvaartondernemer verzocht dit ter hand te nemen. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart plaatsvindt.

Welke uitvaartondernemer?

Artikel 9

Aan de keuze van een uitvaartondernemer kan een onderhandse aanbesteding vooraf gaan, indien de hoogte van deze kosten vallen onder de toets van het inkoopbeleid van de gemeente Peel en Maas

Uitvaartverzekering overledene

Artikel 10

Het is mogelijk dat uit de administratie van de overledene, bijv. bij een huisbezoek in het kader van het veiligstellen van de nalatenschap, blijkt dat de overledene een uitvaartverzekering (of tegenwoordig ook wel een overlijdensrisico- of levensverzekering) heeft afgesloten. Is  dit  een naturaverzekering,  dan  vraagt  de  gemeente  de uitvaartonderneming  deze gelden te innen. Dit doet overigens niets af aan de toepasselijkheid van de Wlb en de mogelijkheden om kosten te verhalen op hetzij de nalatenschap hetzij de nabestaanden.

De uitvaartondernemer of gemeente kan vaak via individuele maatschappijen nagaan of er een verzekering is afgesloten. Het is dan ook de taak van de uitvaartondernemer de kosten van de uitvaart eerst uit deze verzekering te vergoeden. De gemeente of de nabestaanden ontvangen in dat geval alleen een rest nota indien de verzekering de uitvaartkosten niet geheel dekt.

Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap?

Artikel 11

De burgemeester is verantwoordelijk voor de lijkbezorging en dient de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop dit plaatsvindt (zie TK 1981/1982, 11 256, nr. 17, p. 7). Dit kan begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap zijn. Andere vormen zijn wettelijk gezien niet mogelijk. Door middel van een codicil of testament kan de overledene aangeven welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden.

Het is ook denkbaar dat op andere wijze de wens voor één van deze vormen is vastgelegd of uit andere bronnen deze wens blijkt. Ook dan zal met die wens rekening moeten worden gehouden.

Artikel 12

Zijn  er  geen concrete  aanwijzingen  over  de  wens van  de  overledene,  dan wordt  gekozen  voor begraven. Ter beschikking stellen van de wetenschap (dus bestemd tot ontleding) kan slechts als de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21, eerste lid Wlb). Begraven is bovendien minder ‘onomkeerbaar’ dan cremeren. Melden zich later alsnog nabestaanden, dan kunnen zij eventuele herbegraving of crematie regelen.

Artikel 13

Voorts is van belang dat begraven veelal goedkoper zal zijn, omdat begraven kan plaatsvinden op een gemeentelijke begraafplaats. Daarmee doet die wijze van uitvaart recht aan het uitgangspunt van de Wlb: een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Als er gekozen wordt voor crematie, bijvoorbeeld omdat de overledene dit wenste, dan geldt ook hier het principe van ‘sobere’ uitvaart. Dat wil zeggen dat de as van de overledene uitgestrooid wordt en de asbus niet wordt bijgezet.

Het crematorium moet de as minimaal een maand bewaren (artikel 59, eerste lid Wlb). Vervolgens kan de as ter beschikking worden gesteld aan nabestaanden of, als deze zich niet melden, worden uitgestrooid. Het uitstrooien van de as kan eerst plaatsvinden na een maand na crematie.

Dienen zich in deze tijd nabestaanden aan, dan kan de asbus aan hen ter beschikking worden gesteld op het moment dat de kosten van de crematie volledig door hen zijn betaald.

Sobere uitvaart

artikel 14

Uitgangspunt van de Wlb is een uitvaart op basis van de minst kostbare, maar respectvolle wijze. Dat betekent dat geen kosten worden vergoedt voor een herdenkingdienst, een afscheidsbezoek en het gebruik van de aula. Ondanks dat nabestaanden niet willen/kunnen zorgen voor de uitvaart, hebben zij vaak wensen over de lijkbezorging. Op dat moment treedt de gemeente terug en komt de verantwoordelijkheid bij de nabestaanden te liggen. Het is niet mogelijk om de verantwoordelijkheid te delen, dus dat bijvoorbeeld de nabestaanden de kerkdienst, rouwadvertentie en het gedachtenisprentje betalen en de gemeente de kosten van mortuarium, de uitvaartondernemer, de kist en het graf voor zijn rekening neemt.

Na de uitvaart

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de kosten, het onderzoek naar verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en de nabestaanden en de eventuele verdere beheersmogelijkheden.

Onderzoek verhaalsmogelijkheden

Artikel 15

Het huisbezoek is gericht op onderzoek naar geld en goederen waaruit de kosten van de uitvaart vergoed kunnen worden. Zo kan uit in de woning aangetroffen bankafschriften blijken waar betrokkene een bankrekening heeft en of daar een positief saldo op staat.

Het huisbezoek

In  de  Wlb staan  geen regels  over  het  bezoek  aan  de woonruimte  van de  overledene.  Het binnentreden is daarom in beginsel te beschouwen als ‘huisvredebreuk’ in de zin van artikel 138

WvSr. Voor het strafrecht geldt immers, dat als de woonruimte zich nog in ongeschonden staat bevindt, zij bij de overleden bewoner nog ‘in gebruik’ is (HR 14 april 1981, NJ 1982, 421). Vaak wordt

als grondslag voor binnentreden in de woonruimte aangevoerd dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid en daarom noodmaatregelen kan treffen,

zoals sluiting van een woning en afsluiten van de gastoevoer. Het binnentreden van de woonruimte wordt  dan  wel  als  een  dergelijke  ‘noodmaatregel’  aangemerkt,  gebaseerd  op  artikel  172

Gemeentewet. Hoewel de juridische grondslag omstreden is, dient in dat geval een belangenafweging

plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor de lijkbezorging en anderzijds het respect voor de overledene en de nabestaanden. Het plegen van een huisbezoek wordt als standaard aangehouden als er geen opdracht voor de uitvaart wordt gegeven door nabestaanden. De genoemde belangenafweging is al bij voorbaat gemaakt. De Algemene wet op het binnentreden blijft onverkort van toepassing als in een concreet geval tot binnentreden van een woning wordt overgegaan.

In die wet zijn de vormvoorschriften geregeld die in acht moeten worden genomen bij het binnentreden van een woonruimte. Dit betekent onder andere dat:

een schriftelijke machtiging door de burgemeester moet zijn afgegeven; (Dat is niet vereist bij voorkoming of bij bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen en/of goederen.)

terstond in de woning moet worden binnengetreden;

enkel kan worden binnengetreden door personen die bevoegd zijn verklaard;

binnentreden  gebeurt  met  inachtneming  van  de  overige  ter  zak  geldende  regels,  zoals  de legitimatieplicht en de verplichting om van het binnentreden een verslag op te maken.

Artikel 16

Tijdens het huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De woonruimte wordt alleen betreden in het bijzijn van een collega, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder (voor de sleutel). De medewerkers van de gemeente Peel en Maas, die dergelijke huisbezoeken afleggen, zijn hiertoe gemachtigd door de burgemeester. Ook is het mogelijk om de woning te betreden met bijvoorbeeld een notaris, om zo verdere waarborgen te garanderen. De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd. Als het stoffelijk overschot in staat van ontbinding is, zal het betreden belastend kunnen zijn en zullen beschermingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dit om het gevaar voor de volksgezondheid te voorkomen.

Beheersmaatregelen

Artikel 17

Het beheer beperkt zich tot het veiligstellen van bezittingen waaruit de uitvaart kan worden bekostigd, zoals:

 belangrijke documenten uit de administratie (uitvaartverzekering, bankafschriften, verzekeringspolissen e.d.);

 waardepapieren;

 vervoermiddel (auto e.d.);

 sieraden;

 kostbare verzameling (munten, postzegels e.d.);

 antiek;

 contant geld.

 

Bezittingen kunnen worden verkocht door bijvoorbeeld de gemeente. De opbrengsten worden gebruikt om de uitvaart te bekostigen. De overblijvende kosten worden vervolgens verhaald (art. 19). De belangrijke documenten worden na de uitvaart en na het verhalen van de kosten van de uitvaart vernietigd. Er wordt een proces-verbaal opgemaakt van deze activiteit.

Artikel 18

In de regel wordt een notaris ingeschakeld als de bezittingen van de overledene naar verwachting een waarde hebben van meer dan € 5.000,00, Bijvoorbeeld als uit bankafschriften blijkt dat er gelden zijn die dat bedrag te boven gaan. Een notaris kan een uitgebreid nabestaandenonderzoek doen (tot de zesde graad) en kan eventueel door tussenkomst van schuldeisers of het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank een vereffenaar laten aanwijzen, die de afwikkeling verzorgt.

Verhaal van kosten

De kosten van de uitvaart worden verhaald. Dat gebeurt allereerst op de bij de overledene aangetroffen gelden en goederen.

Artikel 19

Vervolgens wordt er op zijn nalatenschap verhaald. Is zijn nalatenschap niet toereikend om in de kosten te voorzien, dan kunnen de (resterende) kosten worden verhaald op de nabestaanden tot en met de 2e  graad van bloed- en aanverwantschap.

De kosten worden verhaald op geld en goederen bij de overledene. Maar de kosten kunnen ook worden verhaald op de nabestaanden en de nalatenschap. De verhaalsparagraaf 6.5 in de Wwb is van overeenkomstige toepassing. De gemeente Peel en Maas heeft besloten om van de bevoegdheid tot verhalen van de kosten op de nalatenschap en de nabestaanden gebruik te maken.

Artikel 20

Uitgangspunt daarbij moet wel zijn: kosten die redelijkerwijs gemaakt zijn tot een redelijk bedrag.

Kosten i.v.m. uitvaart

Kosten,  die moeten  worden  gemaakt  om een  sobere  uitvaart,  rekening  houdend  met  de (vermoedelijke) wens van de overledene, te realiseren, komen voor verhaal in aanmerking. 

Over de vraag welke kosten exact op grond van artikel 22 Wlb verhaald kunnen worden, zijn vrijwel geen aanknopingspunten beschikbaar in de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Vanuit het beginsel dat de  lijkbezorging  in  eerste  aanleg een particuliere  verantwoordelijkheid is, wordt er  in zijn algemeenheid van uitgegaan dat allerlei bijkomende kosten ook kunnen worden verhaald, voor zover deze, naar aard en omvang genomen, ‘redelijkerwijs’ zijn gemaakt.  Daaronder kunnen ook allerlei ‘regelkosten’ en/of administratieve kosten worden gebracht, zoals kosten om nabestaanden te vinden, om de woning van de overledene te kunnen betreden, etc

Verhaal op geld en goederen bij overledene

Geld en goederen, die bij de overledene zijn aangetroffen na het overlijden, worden benut voor het bekostigen van de lijkbezorging (tenzij blijkt of aangenomen kan worden dat ze aan een ander toebehoren), zoals contanten in een portemonnee, die de overledene bij zich droeg op het moment van  overlijden. Ook tot het geld en goederen van de overledene behorende contanten, waardepapieren of persoonlijke bezittingen, die na de uitvaart bij een eventueel huisbezoek in de woning van de overledene zijn aangetroffen. Geld, waardepapieren en sieraden worden door de bevoegd ambtenaar meegenomen en in bewaring gegeven aan de beheerder van de gemeentekluis (denk aan functiescheiding). Er wordt rapport opgemaakt wat aan zaken in de kluis wordt opgeborgen. Persoonlijke bezittingen die een vermoedelijke waarde van meer dan € 1.500,00 per stuk vertegenwoordigen en qua omvang te groot zijn om in de kluis gelegd te worden, worden door tussenkomst van de rechter in bewaring gegeven.

Verhaal op de nalatenschap

Artikel 21

Als bij de overledene aangetroffen geld en goederen ontoereikend zijn om in de kosten van de uitvaart te voorzien dan verhaalt de gemeente in eerste instantie de kosten op de nalatenschap.

Wat behoort tot de nalatenschap?

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen, die nog worden verstrekt na het overlijden en dergelijke. De

schulden, die de overledene nalaat, vallen in beginsel in de nalatenschap (zoals belastingschulden en vorderingen van de gemeente voor teveel verstrekte bijstand). Deze schulden moeten als

eerste, naar gelang hun preferentie, uit de nalatenschap worden voldaan.

Vervolgens worden bijvoorbeeld de uitvaartkosten uit de resterende nalatenschap betaald (zie artikel

4:7 eerste lid BW). De nalatenschap vormt, zolang deze niet is aanvaard, een van de erfgenamen afgescheiden vermogen.

Na zuivere aanvaarding vloeit de nalatenschap, inclusief de schulden, samen met het vermogen van de betreffende erfgenaam. Dan is denkbaar dat de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard is of er een onbeheerde nalatenschap is.

Of er sprake is van een beneficiair aanvaarde of van een verworpen nalatenschap, kan worden nagevraagd bij de griffie van de rechtbank. 

Een beneficiair aanvaarde nalatenschap brengt met zich mee dat de erfgenamen niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor schulden van de overledene als blijkt dat de nalatenschap ontoereikend is om de schulden te voldoen.

Is een nalatenschap beneficiair aanvaard of is er een onbeheerde nalatenschap (bijvoorbeeld omdat deze verworpen is door alle erfgenamen), dan wordt er vaak een vereffenaar benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het voldoen van de schulden van de nalatenschap, waar onder ook de kosten van lijkbezorging. Bij een (beneficiair) aanvaarde nalatenschap, wordt deze taak ook wel uitgevoerd door een executeur testamentair (als er een testament is) of een erfgenaam.

Van een onbeheerde nalatenschap is sprake als er na het overlijden

 geen erfgenamen zijn, of

 als niet bekend is of er erfgenamen zijn, of

 als de wel bekende erfgenamen de nalatenschap onbeheerd laten en een executeur, die de nalatenschap wel beheert, ontbreekt.

De nalatenschap is aanvaard

Artikel 22

Voor het verhalen van de kosten van de uitvaart door de gemeente is artikel 22 Wet op de Lijkbezorging en artikel 1:392 Burgerlijk Wetboek van toepassing, Ingevolge deze twee artikelen zal de gemeente de kosten van de uitvaart achtereenvolgens verhalen op:

1. de goederen en gelden die bij het lijk zijn gevonden;

2. de nalatenschap

en bij ongenoegzaamheid

3. bloed- en aanverwanten die krachtens de artikelen 1:392-396 Burgerlijk Wetboek tot levensonderhoud verplicht zouden zijn geweest.

Voor punt 1. zie hierboven onder 4.5. Indien het verhaal op de goederen en gelden gevonden bij het lijk niet toereikend zijn, kan de gemeente de kosten van uitvaart verhalen op de nalatenschap.

Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden welke de overledene nalaat. Voor de waarde van de goederen van de nalatenschap wordt uitgegaan van de waarde van de goederen op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden (artikel 4:6 BW).

In artikel 4:7 lid 1 BW worden de schulden van de nalatenschap omschreven, Ook is in dit artikel aangegeven de volgorde van voldoening van de schulden van de nalatenschap (lid 2). Uit het tweede lid volgt dat de kosten van lijkbezorging met voorrang voor andere schulden verhaald kunnen worden. Enkel de schulden onder lid 1 sub a. genoemd gaan voor de kosten van lijkbezorging.

De nalatenschap vormt in beginsel een afgescheiden vermogen, behalve in de situatie dat er slechts één erfgenaam is. Zolang de erfgenamen zich niet uitgesproken hebben over het aanvaarden, beneficiair aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap, blijft de nalatenschap een afgescheiden vermogen.

In geval van zuivere aanvaarding van de nalatenschap door de erfgenamen, betekent dit dat de erfgenamen ook met eigen vermogen draagplichtig zijn voor het voldoen van de schulden van de nalatenschap, indien blijkt dat de nalatenschap niet toereikend is.

In geval van beneficiaire aanvaarding wordt een erfgenaam niet met eigen vermogen draagplichtig voor het voldoen van de schulden van de nalatenschap. Wel dient de nalatenschap dan volgens de regels van de wettelijke vereffening te worden afgewikkeld, tenzij er een uitzondering geldt. In het kader van de wettelijke vereffening dient er een vereffenaar benoemd te worden. In beginsel zijn dit de erfgenamen gezamenlijk, tenzij er iemand anders wordt aangewezen of benoemd. Deze vereffenaar heeft onder andere tot taak de schulden van de nalatenschap te voldoen, waaronder de kosten van lijkbezorging.

Indien de nalatenschap wordt verworpen door de erfgenamen, betekent dit dat de erfgenaam geen erfgenaam is en zelfs nooit is geweest en derhalve geheel niks met de nalatenschap te maken heeft. Echter, bij verwerping treedt plaatsvervulling op d.w.z. dat eventuele afstammelingen van de erfgenamen erfgenaam worden. Indien de gehele staak heeft verworpen wordt in een volgende groep naar erfgenamen gezocht.

Indien er geen erfgenamen te vinden zijn of alle erfgenamen hebben verworpen dan is er sprake van een onbeheerde nalatenschap. In geval van een onbeheerde nalatenschap dient dit gemeld te worden bij de staat. De staat zal dan als vereffenaar optreden, dan wel de nalatenschap opnemen in een register van onbeheerde nalatenschappen.

Of de nalatenschap van de overledene beneficiair is aanvaard of is verworpen is na te gaan bij de griffie van de rechtbank van het sterfhuis van de overledene. Een beneficiaire aanvaarding en verwerping dienen namelijk altijd daar ingeschreven te worden.

Formeel gesproken kan de gemeente de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of verhalen op de nalatenschap door bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkoop bezittingen) of door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijv. banksaldi of uitkeringen) of door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente.Toch is de praktijk dat veel gemeenten daar wel toe over gaan vanuit het perspectief dat de nalatenschap vaak onbeheerd zal blijven, dat het te gelde maken van bezittingen een effectieve manier van kostenverrekening is en dat het risico van een dergelijke handelwijze beperkt is.

Een onbeheerde nalatenschap

Als er sprake is van een onbeheerde nalatenschap, dan gaat de gemeente Peel en Maas zelf over tot invordering en verhaal van kosten van de lijkbezorging.

Verhaal op nabestaanden

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van de gemeente blijven, worden deze kosten verhaald op de bloed- en aanverwanten tot in de 2e  graad, die krachtens de artikelen 1:392, 1:394-396 BW tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest.

Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. Niet van belang is dat de nalatenschap eventueel beneficiair is aanvaard of verworpen.

Artikel 23

De gemeente verhaalt de kosten van de lijkbezorging niet op de schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen (schoonzoon(s) of schoondochter(s)), omdat uit de praktijk blijkt dat die mogelijkheid zich nog nooit heeft voorgedaan. Daarnaast beschouwt de gemeente Peel en Maas deze familieleden niet als direct nabestaanden en ziet de gemeente het dan ook niet als hun burgerplicht, het grondbeginsel zoals verwoord in de Wet op de Lijkbezorging, om de kosten van de uitvaart te betalen.

Paragraaf 6.5 van de Wwb is ‘voor zover mogelijk’ van overeenkomstige toepassing. Zie hetgeen daarover bij ‘5.6 Verhaal op de nalatenschap’ reeds is gesteld. In aanvulling daarop is nog van belang dat verhaal op bloed- en aanverwanten, anders dan bij verhaal van bijstand op onderhoudsplichtigen, niet plaatsvindt volgens de normen, die de burgerlijke rechter hanteert voor verplichting tot het verstrekken van alimentatie (TREMA-normen). Aansluiting moet worden gezocht bij verhaal van bijstand op de nalatenschap (artikel 62f onderdeel b Wwb), waarbij dit geen rol speelt.

De gemeente kan de kosten van lijkbezorging verhalen op de bloed- en aanwanten naar de mate van hun erfrechtelijk aandeel. Dat betekent dat als er drie kinderen zijn, ieder kind voor een derde deel van de kosten verbonden is. Er geldt geen hoofdelijke aansprakelijkheid. Ieder is voor zijn deel verbonden. Voor dat deel kan evenwel bijzondere bijstand worden aangevraagd, als de erfgenaam over onvoldoende middelen beschikt.

Afronding beheersmaatregelen

Bij de afwikkeling worden ook de beheersmaatregelen afgerond. Bezittingen, die veilig zijn gesteld, worden verkocht.