Nota Speelautomaten

Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Intitulé

Nota Speelautomaten

Nota Speelautomaten de wijziging van de Wet op de kansspelen

en het Zandvoortse beleid

Inwerkingtreding 1 januari 2002

1 INLEIDING

Op 1 juni 2000 is de gewijzigde Wet op de kansspelen Titel Va speelautomaten in werking getreden. Tevens is op die datum het Speelautomatenbesluit gewijzigd. Met deze wijzigingen zijn de regels rond het plaatsen van speelautomaten in het algemeen en kansspelautomaten in het bijzonder sterk aangescherpt.

De achterliggende gedachte voor aanscherping van de regels is tweeledig. In de eerste plaats moet aanscherping van de regels ervoor zorgen dat jongeren onder de achttien jaar ter voorkoming van gokverslaving zo min mogelijk in aanraking kunnen komen met kansspelautomaten. Daarnaast zijn de toetsingscriteria voor het plaatsen van kansspelautomaten uitgebreid om criminaliteit tegen te gaan.

In deze nota wordt ingegaan op het juridisch kader van de Wet op de kansspelen Titel Va speelautomaten. Achtereenvolgens komen de geschiedenis van de kansspelautomaten en het beleid van de gemeente Zandvoort tot nu toe, de wijzigingen in de Wet op de kansspelen Titel Va en de gevolgen voor het Zandvoortse beleid, en de nieuwe behandelingsprocedure van een aanvraag voor een vergunning aan de orde. In de Wet op de kansspelen en aanverwante regelgeving worden een aantal termen gehanteerd, die ook in deze nota gebruikt zullen worden. In bijlage 1 is een begrippenlijst opgenomen.

Een opmerking over Holland Casino is hier op zijn plaats. De bevoegdheid om vergunning te verlenen aan casino’s in het algemeen en voor speelautomaten in casino’s in het bijzonder is exclusief toegekend aan de Minister van Economische Zaken. Holland Casino blijft daarom in deze nota verder buiten beschouwing.

2 GESCHIEDENIS SPEELAUTOMATEN

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de kansspelen Titel Va Speelautomaten hebben de ontwikkelingen in het beleid met betrekking tot kansspelen een grote vlucht genomen. In dit hoofdstuk wordt kort weergegeven welke ontwikkelingen in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd en hoe zij hebben geleid tot de ingrijpende wijziging van Titel Va op 1 juni 2000.

2.1 INWERKINGTREDING

Op 1 december 1986 trad de herziening van de Wet op de kansspelen in werking. Door de invoering van Titel Va Speelautomaten werd de geld uitkerende kansspelautomaat gelegaliseerd. Hiervoor werden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • o

    de kennelijk aanwezige behoefte van het publiek om het kansspel door middel van speelautomaten die uitzicht op winst geven, te beoefenen;

  • o

    het automatenspel mag niet tot zodanige verliezen leiden dat zwakkere groepen in onze samenleving worden benadeeld;

  • o.

    een redelijke exploitatie van speelautomaten moet mogelijk worden gemaakt teneinde een vlucht in de illegaliteit te voorkomen;

  • o

    er moet een redelijke mate van zekerheid bestaan dat de regeling wordt nageleefd en dat de handhaving van die regeling in opsporings- en vervolgingstechnisch opzicht geen bijzondere problemen oplevert.

Met de herziening mochten op een beperkt aantal plaatsen kansspelautomaten worden geplaatst, namelijk in speelautomatenhallen, in horeca-inrichtingen en op plaatsen van tijdelijk vermaak, zoals kermissen. De wet kende voor de horeca twee categorieën waar kansspelautomaten mochten worden opgesteld, de natte (alcoholverstrekkende) en de droge (alcoholvrije) horeca. De eerste categorie had een vergunning op grond van de Drank- en horecawet en kon op basis van deze vergunning tevens een vergunning verkrijgen voor het opstellen van kansspelautomaten. De tweede categorie kon in aanmerking komen voor een vergunning indien inschrijving bij het Bedrijfschap Horeca verplicht was en de onderneming ook daadwerkelijk stond ingeschreven bij dit bedrijfschap. Voor het plaatsen van speelautomaten in een inrichting was een zogenaamde aanwezigheidsvergunning, afgegeven door de burgemeester, nodig.

Al vrij snel na de invoering van Titel Va van de Wet op de kansspelen bleek dat de legalisering van kansspelautomaten ook een aantal neveneffecten creëerde. Gemeenten werden steeds meer geconfronteerd met een sterke toename van gokverslaving en signalen over de mogelijk hieruit voortvloeiende criminaliteit. Steeds vaker werd door gemeenten gezocht naar mogelijkheden om gokverslaving tegen te gaan. Dit resulteerde in beleid op het gebied van opstelplaatsen en het aantallen van speelautomaten.

2.2 HOOG- EN LAAGDREMPELIGHEID

De gemeente Wierden liet in 1990 als eerste het onderscheid natte en droge horeca varen en ging in plaats daarvan over tot een onderscheid in hoog- en laagdrempeligheid. Het principe van drempeligheid is gestoeld op de mogelijkheden voor jongeren om een horeca-inrichting te bezoeken. Naarmate een jongere makkelijker een gelegenheid betreedt, wordt een inrichtinglaagdrempeliger. Dit zijn inrichtingen die over het algemeen niet zijn gericht op het nuttigen van alcohol. Dit onderscheid werd door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven vanuit het oogpunt van voorkoming van gokverslaving niet als onredelijk beschouwd.

Na de uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven zijn steeds meer gemeenten het principe van hoog- en laagdrempeligheid gaan hanteren. Nog voor de wetswijziging van 2000 hanteerde ongeveer 83% van de gemeenten het onderscheid tussen hoog- en laagdrempeligheid als toetsingscriterium voor het opstellen van kansspelautomaten.

2.3 ACTIES TOT AANPASSING WETGEVING

Op rijksniveau is gedurende de jaren na de inwerkingtreding van de Wet op de kansspelen Titel Va veel aandacht geweest voor de ontwikkeling op het gebied van het speelautomatenbeleid. Vanaf begin jaren ’90 zijn met enige regelmaat notities en rapporten verschenen over dit onderwerp.

2.3.1 NOTITIE SPEELAUTOMATENBELEID

In december 1993 werd de notitie Speelautomatenbeleid uitgebracht. De conclusie van deze notitie was dat de vele ontwikkelingen op het gebied van speelautomatenbeleid (zoals de differentiatie in hoog- en laagdrempelige inrichtingen) noopten tot aanpassing van de oorspronkelijke wetgeving. Resultaat was dat een Commissie Kansspelautomaten werd ingesteld.

2.3.2 COMMISSIE NIJPELS

De Commissie Kansspelautomaten (Commissie Nijpels) werd in maart 1994 geïnstalleerd met de opdracht om op korte termijn met voorstellen te komen die de schadelijke (verslavende) werking van kansspelautomaten konden inperken. In het eindrapport van deze commissie werden een aantal concrete aanbevelingen gedaan met betrekking tot de normen voor kansspelautomaten, die het risico op gokverslaving zouden kunnen verkleinen. Daarnaast werd aangeraden om het onderscheid ‘natte’ en ‘droge’ horeca te vervangen door het onderscheid hoog- en laagdrempelig en tevens slechts twee kansspelautomaten per inrichting toe te staan.

2.3.3 WET OP DE KANSSPELEN 2000

Na de uitkomsten van de Commissie Nijpels stuurt het kabinet de nota Kansspelen Herrijkt naar de Tweede kamer. Naar aanleiding van deze nota komt de nieuwe tekst van de Wet op de Kansspelen Titel Va speelautomaten tot stand. De vier uitgangspunten uit 1986 blijven in stand. Echter door de ervaringen die in de afgelopen jaren zijn opgedaan met het spelen op kansspelautomaten is Titel Va ingrijpend gewijzigd. De belangrijkste redenen om de wijziging door te voeren zijn het voorkomen en tegengaan van problematisch speelgedrag en gokverslaving en het voorkomen en tegengaan van illegaliteit en criminaliteit.

2.4 SPEELAUTOMATENBELEID IN ZANDVOORT

Sinds 1986 de Wet op de kansspelen in werking trad, hebben in Zandvoort speelautomaten gestaan. Naar aanleiding van de Wet op de kansspelen is in 1989 tevens de Speelautomatenverordening Zandvoort vastgesteld, zodat speelautomatenhallen een mogelijkheid werden. Daarnaast is naar aanleiding van ontwikkelingen in de landelijke politiek (notitie speelautomatenbeleid, Commissie Nijpels) in 1994 de notitie gokverslavingsproblematiek opgesteld. Deze deelnotitie ging in op het juridisch instrumentarium dat de gemeente ter beschikking staat om gokgedrag te beïnvloeden. In juni 1995 is deze notitie vervolgens uitgebreid tot de nota speelautomaten. In de nota werd ingegaan op de verschillende beleidsopties die de gemeenten voor handen hadden. Met de vaststelling van de desbetreffende nota is ingestemd om onder andere een 2-0-0 beleid te gaan voeren. Dit hield in dat in hoogdrempelige inrichtingen twee kansspelautomaten geplaatst mochten worden, terwijl in laagdrempelige inrichtingen (snackbars, sportkantines e.d.) geen kansspelautomaten mochten worden geplaatst. Hiervoor diende de speelautomatenverordening te worden aangepast voor wat betreft het aantal speelautomaten dat in een inrichting mocht worden geplaatst. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het veranderde beleid en de verordening kansspelautomaten betroffen. Het beleid ten aanzien van behendigheidsautomaten is gelijk gebleven.

3 WET OP DE KANSSPELEN 2000

Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Wet op de kansspelen, titel Va is met name de toetsing voor de verlening van een vergunning voor kansspelautomaten sterk gewijzigd en tevens aangescherpt. Veel van de aanbevelingen van de commissie Nijpels zijn nu vastgelegd in de wet.

3.1 VERLENING AANWEZIGHEIDSVERGUNNING

De aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten in de gemeente wordt onder de nieuwe wet onverminderd verleend door de burgemeester. Om tot de verlening van een dergelijke vergunning te komen moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Achtereenvolgens komen de locatie, de zedelijkheidstoets en kennistoets met betrekking tot gokverslaving aan de orde.

3.1.1 LOCATIE

Slechts een beperkt aantal locaties komt in aanmerking voor een aanwezigheidsvergunning. Artikel 30b van de Wet op de Kansspelen stelt dat speelautomaten, ongeacht of het behendigheidsautomaten of kansspelautomaten zijn, alleen mogen worden opgesteld in:

  • o

    speelautomatenhallen, indien de gemeente hiervoor een verordening heeft opgesteld, en

  • o

    horeca-inrichtingen.

Bij horeca-inrichtingen wordt onderscheid gemaakt tussen hoogdrempelige en laagdrempelige horeca-inrichtingen. Het maken van dit onderscheid heeft tot doel te voorkomen dat met name jongeren te eenvoudig en terloops in aanraking komen met kansspelautomaten. Door het maken van onderscheid in ‘drempeligheid’ van de verschillende gelegenheden kunnen kansspelautomaten in bepaalde horeca-inrichtingen worden geweerd. In artikel 30 van de wet worden definities van hoog- en laagdrempelige gelegenheden gegeven. In bijlage 2 is een schema opgenomen, dat stapsgewijs de vragen stelt voor de beoordeling van hoog- en laagdrempeligheid.

3.1.1.1 hoogdrempelige inrichtingen

Een inrichting is hoogdrempelig als aan de volgende eisen is voldaan:

  • 1.

    allereerst dient de ruimte als café2 of als restaurant3 te worden gebruikt en daarvoor een geldige horecavergunning te bezitten;

  • 2.

    bovendien dient het café- of restaurantbezoek op zichzelf te staan en mogen er geen andere activiteiten plaatsvinden waaraan zelfstandige4 betekenis kan worden toegekend;

  • 3.

    ten slotte moeten de activiteiten die in de inrichting plaatsvinden gericht zijn op personen van achttien jaar en ouder.

Deze eisen, en met name de laatste eis, zijn gericht op het beschermen tegen en voorkomen van gokverslaving bij jeugdigen. Om voor een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten in aanmerking te komen moet aan alle drie de eisen worden voldaan.

2 toelichting wet: een horeca-inrichting die door het publiek voornamelijk wordt bezocht voor de nuttiging van alcohol

3 toelichting wet: een inrichting waar maaltijden worden geserveerd. Een maaltijd bestaat uit tenminste de volgende onderdelen: vlees, vis, gevogelte of wild (eventueel te vervangen door andere bestanddelen in geval van vegetarische maaltijd), groente en aardappelen, rijst of meelspijzen.

4 toelichting wet: een activiteit mag geen zelfstandige stroom van bezoekers trekken. B.v. snookercentrum, bowlingcentrum, discotheek

3.1.1.2 laagdrempelige inrichtingen

Tegenover de hoogdrempelige inrichting staat de laagdrempelige inrichting. Een laagdrempelige inrichting wordt gezien als inrichting die het publiek niet in de eerste plaats bezoekt voor het nuttigen van alcohol en/of een maaltijd. Een inrichting die niet voldoet aan (één van) de eisen die worden gesteld aan een hoogdrempelige inrichting kan laagdrempelig zijn. Voorwaarde voor laagdrempligheid is dat de inrichting een geldige vergunning heeft op grond van artikel 3 van de de Drank- en horecawet. Ingeval dat geen alcoholhoudende drank wordt geschonken dient de inrichting inschrijfplichtig en ingeschreven te zijn bij het Bedrijfschap Horeca. Een laagdrempelige inrichting kan slechts een aanwezigheidsvergunning krijgen voor behendigheidsautomaten.

3.1.1.3 twijfelgevallen

Artikel 30c lid 3 van de Wet op de kansspelen geeft de rijksoverheid de mogelijkheid om bij Algemene maatregel van bestuur inrichtingen aan te wijzen die als laagdrempelige inrichtingen moeten worden aangemerkt. Van dit artikel kan in de toekomst gebruik worden gemaakt als zich gevallen voordoen waarbij gegronde twijfel bestaat omtrent de duidelijkheid van de drempeligheid van de inrichting. In het Speelautomatenbesluit 2000 heeft de rijksoverheid thans één inrichting aangewezen als laagdrempelig. Artikel 2 stelt dat horecagelegenheden waar vier of meer biljarttafels aanwezig zijn als laagdrempelig moeten worden aangemerkt.

Verder wordt voor wat betreft laagdrempelige inrichtingen aangesloten bij de jurisprudentie van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB). Sinds Wierden in 1990 zijn door het CBB verschillende inrichtingen aangemerkt als laagdrempelig, aangezien er activiteiten plaatsvonden waaraan een zelfstandige betekenis kon worden toegekend. Uitgangspunt moet echter de feitelijke situatie in de inrichting blijven, omdat die bepalend is voor de vraag of een inrichting hoog- of laagdrempelig is. In bijlage 3 is een lijst opgenomen die een indicatie kan vormen voor inrichtingen die als laagdrempelig zouden kunnen worden aangemerkt.

3.1.1.4 samengestelde inrichtingen

Een inrichting kan bestaan uit meerdere ruimten, die binnenshuis met elkaar in verbinding staan. Een samengestelde inrichting is een inrichting waar zich zowel ruimten bevinden die hoogdrempelig zijn, als ruimten die laagdrempelig zijn. Het belang van de vraag of een inrichting een samengestelde inrichting is, ligt in de vergunningverlening.

Voor een inrichting bestaande uit meerdere ruimten gelden dezelfde criteria als voor een inrichting bestaande uit één ruimte. Indien de meerdere ruimten tezamen een laagdrempelige inrichting vormen, dan mag in geen van de ruimten een kansspelautomaat worden geplaatst.

Echter als een ruimte die deel uitmaakt van een laagdrempelige inrichting voldoende is afgescheiden van de overige ruimten en voldoet aan het bepaalde in artikel 30c lid 4 van de Wet op de kansspelen, dan kan deze ruimte apart als hoogdrempelige ruimte worden aangemerkt en mogen er ook kansspelautomaten worden geplaatst. Deze uitzondering wordt gemaakt in de wet omdat zich binnen een inrichting een ruimte kan bevinden die gericht is op hoogdrempelige activiteiten. Als deze activiteiten voldoende worden afgescheiden van de overige laagdrempelige ruimten en activiteiten, dan is er niet langer een reden om in zo een ruimte geen kansspelautomaten toe te staan.

Bij de toetsing moet eerst worden bepaald of er sprake is van één inrichting of meerdere inrichtingen wordt aangesloten bij het begrip ‘inrichting’ zoals omschreven in artikel 1 eerste lid van de Drank- en Horecawet. Hierin wordt een inrichting omschreven als ‘een besloten ruimte waarin, onder andere, het cafébedrijf wordt uitgeoefend met, voor zover zij tezamen daarmee in gebruik zijn, de openbare aangehorigheden daarvan’. Uit de memorie van toelichting op de Drank- en Horecawet blijkt onder een ‘besloten ruimte’ te worden verstaan: een onderdeel van een gebouw dat binnenshuis geen gemeenschap heeft met een ander onderdeel van dat gebouw. Meerdere ruimten die binnenshuis met elkaar in verbinding staan, worden altijd als één inrichting aangemerkt. Hierbij doet niet terzake of het publiek al dan niet van deze verbindingen gebruik kan maken. Dit brengt met zich mee dat er in bijna alle gevallen sprake is van slechts één inrichting.

Dit betekent dat, nadat is vastgesteld of het om één inrichting gaat, beoordeling op grond van de criteria voor hoog- en laagdrempeligheid moet plaatsvinden. Deze criteria zijn gelijk aan de criteria voor één ruimte. Door de wettelijke uitzondering in artikel 30c lid 4 kan een inrichting die bestaat uit meerdere ruimten echter een samengestelde inrichting zijn.

Om een ruimte binnen een samengestelde inrichtingen als hoogdrempelig te bestempelen, moet de ruimte in ieder geval voldoen aan alle eisen die ook aan de hoogdrempelige5 inrichting worden gesteld. Naast de gebruiksvoorwaarden die overeenkomen met de voorwaarden voor een hoogdrempelige inrichting, moet daarnaast ook worden voldaan aan bouwkundige voorwaarden. Het gaat dan om de eis van ‘voldoende afscheiding’ en de uitwerking die daaraan gegeven wordt voor de (on)mogelijkheid voor het publiek om zich tussen de verschillende ruimten heen en weer te kunnen bewegen. Zo moet het publiek de laagdrempelige ruimte kunnen betreden zonder dat eerst de hoogdrempelige inrichting moet worden betreden. Feitelijk houdt dit in dat de laagdrempelige ruimte(n) een eigen ingang hebben. Uiteraard mag wel de mogelijkheid bestaan dat men door een laagdrempelige ruimte moet alvorens de hoogdrempelige ruimte kan worden betreden. Immers, anders zou een samengestelde inrichting niet kunnen bestaan. Bij een volledig afgesloten ruimte is er sprake van twee inrichtingen.

Tevens ziet de eis van voldoende afscheiding op de afscheiding tussen hoogdrempelige ruimten en ruimten die voor gemeenschappelijk gebruik ten behoeve van de hoogdrempelige en de overige ruimten dienen. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een gemeenschappelijke entree. Tussen de entree en de hoogdrempelige ruimte mag bijvoorbeeld wel een verbinding zijn maar deze moet dan bijvoorbeeld uit een dichte deur (met veer of dranger) bestaan. Hetzelfde geldt voor de toiletten. Indien bezoekers van hoogdrempelige ruimten hetzelfde toilet bezoeken als het publiek van laagdrempelige ruimten, dan moet het toilet via de laagdrempelige ruimte bereikbaar zijn.

Ten slotte rest de vraag wanneer er sprake is van ‘voldoende afscheiding’. In ieder geval wordt een dichte deur als voldoende afscheiding beschouwd. Kenmerk van een deur is dat deze open en dicht kan. Een deur met een dranger of een veer zal niet open blijven staan. Andere vormen van voldoende afscheiding zouden bijvoorbeeld hoge panelen, met een afgeschermde doorgang kunnen zijn. Veel hangt af van de feitelijke situatie. In bijlage 2 is een stappenschema opgenomen voor de beoordeling van inrichtingen bestaande uit meerdere ruimten.

5 zie subparagraaf 3.1.1.1

3.1.3 ZEDELIJKHEIDSEISEN

Naast het toetsen van de inrichting zelf, moeten ook eigenaren en leidinggevenden met de inwerkingtreding van de gewijzigde wet getoetst worden, indien zij kansspelautomaten willen plaatsen. Deze toets betreft in de eerste plaats een toets zedelijkheidseisen op grond van artikel 30d lid 4 van de Wet op de kansspelen. Hierbij is aangesloten bij de systematiek van de Drank- en Horecawet.

Bij zedelijkheidseisen gaat het om eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van zowel de aanvrager alsmede de beheerders/leidinggevenden van de hoogdrempelige inrichting of speelautomatenhal. De zedelijkheidseisen zijn vastgelegd in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000. De burgemeester heeft de bevoegdheid gegevens op te vragen uit de documentatieregisters van de Justitiële Documentatiedienst. Tevens kunnen, indien nodig, gegevens uit het politieregister worden gebruikt.

Hoewel bij de toets op de zedelijkheidseisen de systematiek van de Drank- en Horecawet is over genomen, wijken de zedelijkheidseisen in het Speelautomatenbesluit 2000 deels af van de zedelijkheidseisen met betrekking tot de Drank- en Horecatoets. Bij een aanvraag voor zowel een Drank- en Horecavergunning als een aanwezigheidsvergunning kansspelen moeten dus twee toetsen worden uitgevoerd. Ook geldt de toets voor speelautomatenhallen. Daarom is in artikel 20 lid 5 van het speelautomatenbesluit 2000 een overgangsmaatregel opgenomen. Deze houdt in dat in bestaande gevallen feiten uit het verleden (dus voor 1 juni 2000) niet aan vergunningaanvragers, bedrijfsleiders en beheerders kunnen worden tegengeworpen. Een en ander brengt met zich mee dat iedereen met een schone lei is begonnen voor wat betreft de Wet op de kansspelen.

3.1.3 KENNISTOETS GOKVERSLAVING

Naast de toets op de zedelijkheidseisen geldt ook dat bedrijfsleiders en beheerders moeten beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico’s van gokverslaving. Deze toets is vastgelegd in artikel 5 van het Speelautomatenbesluit 2000.

De gokproblematiek komt bij een Drank- en Horecavergunning al aan de orde bij Sociale Hygiëne. Omdat onder de nieuwe wet kansspelautomaten alleen nog mogen worden geplaatst in inrichtingen die een Drank- en Horecavergunning hebben, is hiermee aan de eis voldaan. Onder de Drank- en Horecawet zijn alle leidinggevenden namelijk verplicht om in het bezit te zijn van een diploma Sociale Hygiëne. In concreto betekent die dat als bij het verlenen vaneen aanwezigheidsvergunning de aanvrager beschikt over een Drank- en Horecavergunning, expliciet is voldaan aan deze eis.

Bedrijfsleiders en beheerders van speelautomatenhallen vallen niet onder de Drank- en Horecawet en moeten een door de Minister van Economische Zaken aan te wijzen bewijsstuk van een instelling op het gebied van verslavingszorg kunnen overhandigen, waaruit blijkt dat ze voldoende kennis en inzicht van de problematiek hebben. De Minister van Economische Zaken heeft thans een verklaring inzake het goed afleggen van een cursus over dit onderwerp van GGZ Nederland (Geestelijke Gezondheidszorg Nederland) aangewezen als dergelijk bewijsstuk. Dit vanwege de bij deze organisatie aanwezige expertise op het gebied van gokverslaving en in het licht van het door GGZ Nederland en de VAN in 1998 afgesloten convenant over preventiemaatregelen, voorlichtingsmateriaal en opleiding van het personeel in speelautomatenhallen.

3.2 VERGUNNINGSVOORSCHRIFTEN

Op grond van artikel 30d heeft de gemeente de vrijheid om voorschriften en beperkingen aan de vergunning te verbinden. Voorschriften mogen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken. De voorschriften en beperkingen hoeven niet in een verordening te worden vastgelegd. Reden is dat per lokaliteit en per vergunning moet worden gekeken of voorschriften nodig zijn.

Artikel 30d van de Wet op de kansspelen verplicht gemeenten in ieder geval één voorschrift op te nemen. Het betreft het voorschrift:

  • -

    alleen speelautomaten die het eigendom zijn van personen die daarvoor een exploitatievergunning van de Minister van Economische Zaken bezitten, mogen worden opgesteld.

Gemeenten kunnen daarnaast dus ook andere voorschriften opnemen, bijvoorbeeld over:

  • -

    het opstellen van de speelautomaat in het zicht van de leidinggevende;

  • -

    het bewaren van de vergunning op een bepaalde plaats.

Aanvullende technische normen mogen niet door de gemeente worden gesteld. Deze zijn wettelijk vastgelegd.

3.3. WEIGERINGSGRONDEN EN INTREKKINGSGRONDEN

Artikel 30e en 30f geeft de burgemeester gronden om een vergunning te weigeren respectievelijk in te trekken. Zowel voor het weigeren van de vergunning als voor het intrekken van de vergunning bestaan imperatieve en facultatieve gronden.

3.3.1 WEIGERINGSGRONDEN

Indien het een imperatieve weigeringsgrond betreft dan moet de vergunning worden geweigerd door de burgemeester. In artikel 30e worden de volgende imperatieve weigeringsgronden genoemd:

  • -

    Door het verlenen van de vergunning wordt afgeweken van hetgeen dat is bepaald in artikel 30c van de wet. Dus als het geen laag- of hoogdrempelige inrichting ofspeelautomatenhal betreft waar speelautomaten mogen worden geplaatst; als het maximum aantal vergunningen voor die inrichting al is verleend; of als in een laagdrempelige inrichting een ruimte onvoldoende is afgesloten van de hoogdrempelige om een zelfstandige eenheid te vormen, waardoor toch kansspelautomaten mogen worden opgesteld.

  • -

    Er wordt niet voldaan aan de eisen die gesteld zijn ten aanzien van het zedelijk gedrag, zoals hiervoor beschreven.

Naast de imperatieve weigeringsgronden bestaan ook facultatieve weigeringsgronden. Dit betekent dat de burgemeester een vergunning kan weigeren. In artikel 30e worden de volgende facultatieve weigeringsgronden genoemd:

  • -

    De aanvrager van de vergunning heeft één van de bepalingen uit Titel Va van de wet in de drie jaren voorafgaande aan het moment van de aanvraag overtreden.

  • -

    Er is ernstige vrees dat het verlenen van de vergunning ernstig gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.

Bij een weigering op facultatieve gronden moet altijd de afweging worden gemaakt tussen het individuele belang van de ondernemer en het algemeen belang.

3.3.2 INTREKKINGSGRONDEN

Indien het een imperatieve intrekkingsgrond betreft dan moet de vergunning worden ingetrokken door de burgemeester. Bij een facultatieve intrekkingsgrond kan de burgemeester de vergunning intrekken. Het intrekken van de aanwezigheidsvergunning is geregeld in artikel 30f van de wet. Intrekken is toegestaan indien de burgemeester dit van tevoren heeft gemeld aan de vergunninghouder. De burgemeester moet het voornemen bij aangetekende brief melden aan de vergunninghouder, met daarin vermeld de reden van de intrekking. Bovendien moet hij, of een daartoe aangewezen ambtenaar, de vergunninghouder in de gelegenheid hebben gesteld om zijn verhaal te doen (horen op grond van de Algemene wet bestuursrecht). Bovendien kan de burgemeester een termijn stellen waarbinnen de aanvrager alsnog voldoet aan de gestelde eisen, zodat intrekking niet langer in de rede ligt.

De imperatieve intrekkingsgronden zijn:

  • -

    De gegevens die zijn verstrekt bij de aanvraag van de vergunning blijken onjuist of onvolledig en als de aanvraag anders zou zijn beslist als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend zouden zijn geweest.

  • -

    Een inrichting bezit niet een geldige vergunning die daarvoor geëist is, zoals een vergunning ingevolgde artikel 3 van de Drank- en Horecawet voor hoog- en laagdrempelige inrichtingen.

  • -

    Er wordt niet (meer) voldaan aan de eisen omtrent het zedelijk gedrag door de aanvrager, bedrijfsleiders of beheerders.

De facultatieve intrekkingsgronden zijn:

  • -

    De vergunninghouder heeft bepalingen uit artikel Va van de wet overtreden.

  • -

    Er is gegronde vrees dat het van kracht blijven van de vergunning ernstig gevaar zou opleveren voor de openbare orde en veiligheid of zedelijkheid.

3.4 SPEELAUTOMATENHALLEN EN PRODUKTDIFFERENTIATIE

Artikel 30c lid 1 onder c van de Wet op de kansspelen stelt dat indien in de gemeente bij verordening is vastgesteld dat er speelautomatenhallen zijn toegestaan de burgemeester hiervoor een aanwezigheidsvergunning op grond van artikel 30b kan verlenen. Bij de verlening van een dergelijke vergunning is het niet toegestaan om kansspelautomaten te verbieden. Op grond van artikel 30g van de wet is het verboden om personen onder de achttien jaar op een kansspelautomaat te laten spelen. Daarnaast is het verboden voor speelautomatenhallen om jongeren onder de achttien jaar toegang te verlenen tot een speelautomatenhal of in geval van aparte ruimten, toegang te verlenen tot de ruimten waar kansspelautomaten staan opgesteld. Het toegangsverbod moet worden geëffectueerd door een toegangscontrole aan de ingang van de hal of in geval van aparte ruimten, bij de toegang tot de ruimte(n) met de kansspelautomaten.

Met de laatste wijziging van de Wet op de kansspelen is artikel 30n ook de mogelijkheid van productdifferentiatie in speelautomatenhallen ingevoerd. Productdifferentiatie houdt in dat in speelautomatenhallen andere (afwijkende) typen kansspelen kunnen worden geplaatst dan in horeca-inrichtingen. De redenering hierachter is dat indien er voor speelautomatenhallen een toegangsbewijs, op basis van een legitimatieplicht, wordt ingevoerd het ook mogelijk moet

zijn om meer en andere producten aan te bieden in speelautomatenhallen. Op deze wijze zouden speelautomatenhallen voor wat betreft het aanbod een ‘tussenpositie’ kunnen gaan innemen tussen horecagelegenheden enerzijds en casino’s anderzijds.

De volgende automaten zijn toegestaan:

  • -

    ‘gewone’ kansspelautomaten (die ook in hoogdrempelige inrichtingen mogen staan); - meerspelers: kansspelautomaten waarop met meer dan één speler tegelijk kan worden gespeeld;

  • -

    kansspelautomaten voorzien van een gekoppeld-jackpotsysteem;

  • -

    ‘Pre-Nijpels’-kansspelautomaten: kansspelautomaten oude stijl, d.w.z. kansspelautomaten zoals deze voor de herziening van de Wet op de kansspelen waren toegestaan op de ‘losse’ locaties;

  • -

    behendigheidsautomaten.

Zowel de Ministeries van VWS, Economische Zaken en Justitie, alsmede de VNG, GGZ Nederland en de Van Speelautomatenbranche-organisatie achten het wenselijk dat productdifferentiatie niet eenzijdig wordt ingevoerd. De bedoeling is om te komen tot een ideale mix van kansspelen om problematisch speelgedrag te voorkomen. Meerspelers bijvoorbeeld vergroten het ‘sociale’ spelen.

4 WETSWIJZIGING EN HET ZANDVOORTSE BELEID

Uit het vorige hoofdstuk blijkt dat de wijzigingen van de Wet op de kansspelen ingrijpend zijn. De toetsing van een aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning is sterk veranderd. In tegenstelling tot de oude situatie, moet nu getoetst worden op hoog- en laagdrempeligheid, de zedelijkheidseisen en kennis van gokverslaving. Dit vergt een andere aanpak van de kansspelautomatenproblematiek dan voorheen met betrekking tot zowel beleid als de daadwerkelijke vergunningverlening.

4.1 BEPERKTE BELEIDSVRIJHEID

Tot nu toe wordt met name getoetst aan het 2-0-0 beleid. Dit beleid houdt in dat in cafés en restaurants wel kansspelautomaten mogen plaatsen, terwijl kansspeelautomaten niet geplaatst mogen worden in snackbars, sportkantines e.d. Met de komst van de nieuwe wetgeving is de beleidsvrijheid sterk verminderd. De nieuwe wetgeving schrijft uitdrukkelijk voor dat alleen in hoogdrempelige inrichtingen kansspelautomaten toegestaan mogen worden. In laagdrempelige inrichtingen kan alleen vergunning worden verleend voor behendigheidsautomaten. Aan inrichtingen die geen horeca-inrichting zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet of inschrijfplichtig zijn en daadwerkelijk zijn ingeschreven bij het Bedrijfschap Horeca kan niet langer een aanwezigheidsvergunning voor speelautomaten worden verleend.

Hoewel de Wet op de kansspelen expliciet voorschrijft waar kansspelautomaten mogen worden opgesteld, bestaat op een aantal punten nog een zekere beleidsvrijheid. Gemeenten dienen zelf de totale hoeveelheid speelautomaten in inrichtingen vaststellen. Daarnaast bestaat er een zekere beleidsvrijheid ten aanzien van de looptijd van een vergunning, die ook in verhouding staat tot de leges die gevraagd mogen worden. Tot slot staat het de gemeente vrij om te bepalen of speelautomatenhallen in de gemeente zijn toegestaan en welke eisen en richtlijnen voor de vergunningverlening worden gesteld.

4.1.1 OPSTELBELEID AANTAL SPEELAUTOMATEN

Artikel 30c lid 2 van de Wet op de kansspelen stelt dat bij gemeentelijke verordening het aantal speelautomaten waarvoor per inrichting een vergunning kan worden verleend, moet worden vastgesteld, met dien verstande dat:

  • -

    voor een hoogdrempelige inrichtingen het aantal kansspelautomaten wordt vastgesteld op twee, en

  • -

    dat in laagdrempelige inrichtingen geen kansspelautomaten mogen worden opgesteld.

Dit artikel laat geen ruimte voor beleid ten aanzien van het aantal kansspelautomaten in hoogdrempelige inrichtingen. De Wet op de kansspelen stelt dit aantal vast op twee. Over het aantal behendigheidsautomaten wordt echter niets gezegd. Op dit punt bestaat dus nog enige beleidsruimte.

Gezien het feit dat de gemeente Zandvoort sinds 1994 het 2-0-0 beleid voert, zou het een logische keuze zijn om dit beleid, voor zover mogelijk, door te zetten. Onder dit beleidwerden wel een beperkt aantal behendigheidsautomaten toegestaan in de niet-hoogdrempelige inrichtingen.

Inmiddels is in de Algemene Plaatselijke Verordening (Apv) een artikel7 opgenomen over het opstelplaatsenbeleid met betrekking tot speelautomaten. In inrichtingen die vallen onder artikel 1 Drank- en horecawet of inschrijfplichtig en ingeschreven zijn bij het Bedrijfschap Horeca mogen twee speelautomaten worden opgesteld met dien verstande dat de bovenstaande regels worden gehandhaafd. Vanwege het feit dat alleen in hoogdrempelige inrichtingen kansspelautomaten mogen worden opgesteld, zijn de volgende situaties mogelijk:

Soort inrichting

Soort speelautomaten

Hoogdrempelige inrichting

- 2 kansspelautomaten; of

- 1 kansspelautomaat en 1 behendigheidsautomaat

- 2 behendigheidsautomaten

Laagdrempelige inrichting

2 behendigheidsautomaten

Het artikel in de Apv sluit hiermee aan op het beleid dat de gemeente Zandvoort al sinds 1994 voert.

7 letterlijke tekst artikel 2.3.3.3 lid 2 Apv:

  • a.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten;

  • b.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten niet zijn toegestaan.

4.1.2 LOOPTIJD VERGUNNING

Ingevolge artikel 3 van het Speelautomatenbesluit 2000 heeft de gemeente een zekere beleidsvrijheid met betrekking tot de looptijd van een vergunning. In dit artikel wordt de vergoeding voor het behandelen van een aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning vastgelegd. De vergoeding die in het eerste lid wordt genoemd (ten hoogste ƒ 50,- (€ 22,73) plus het produkt van het aantal speelautomaten en ten hoogste ƒ 75,- (€ 34,09)) is een vergoeding voor een jaar. Het tweede lid stelt echter dat bij het verlenen voor langere of kortere tijd de vergoeding naar evenredigheid moet worden verrekend. Bovendien stelt lid 4 van dit artikel een nieuwe vergoeding vast voor vergunningen die een looptijd hebben van vier jaar of langer.

Tot nu toe wordt een vergunning afgegeven voor slechts één jaar. De wet geeft echter mogelijkheden om een vergunning voor meer dan één jaar af te geven. Het afgeven voor een langere periode heeft een aantal voordelen. In een tijd waarin klantvriendelijkheid voorop staat, is het afgeven van een vergunning voor langere tijd een stap in deze richting. Buiten het feit dat een burger niet jaarlijks een aanvraag hoeft te doen voor een vergunning, worden ook de kosten voor de burger gedrukt. Bij een aanvraag dient de burger een uittreksel uit het bevolkingsregister te overleggen. Indien jaarlijks opnieuw moet worden aangevraagd, betekent dit dat jaarlijks een nieuw uittreksel overlegd moet worden.

Een tweede voordeel is meer intern gericht. Het verlenen van een vergunning voor meer dan één jaar houdt in dat werkzaamheden met betrekking tot de behandeling van de vele aanvragen meer gespreid worden. Onder de nieuwe wet moet de aanvrager aan beduidend meer eisen voldoen, dan onder de oude wet het geval was. Dit betekent een zwaarderebelasting voor de gemeente. Het verlenen van een vergunning voor langere tijd betekent feitelijk minder handelingen.

Het afgeven van een vergunning voor langere tijd heeft ook een groot nadeel. De controle die kan worden uitgeoefend, wordt verminderd omdat een bedrijf minder vaak gescreend zal worden. Echter de meeste wijzigingen die in Zandvoort voordoen, hebben betrekking op een wisseling van eigenaar van horecagelegenheden. Daar er een koppeling bestaat tussen een Drank- en horecavergunning (zonder drank- en horecavergunning mag geen aanwezigheidsvergunning speelautomaten worden verleend), komen wijzigingen in ondernemerschap aan het licht bij een nieuwe aanvraag voor een Drank- enhorecavergunning. Voorts is de gemeente Zandvoort doende een geïntegreerd horecabeleid tot stand te brengen waarbij bv. getracht wordt afspraken te maken met de Kamer van Koophandel (KvK), waarbij de gemeente periodiek een overzicht zal krijgen van alle inschrijvingen voor horeca bij de KvK. Aan de hand hiervan kan gecheckt worden of op vergunningen (zowel Drank- en horeca als Kansspelen) nog de juiste ondernemer staat vermeld.

Binnen een horecagelegenheid doen zich weinig wijzigingen voor. Een horecagelegenheid die als hoogdrempelig is bestempeld zal niet snel laagdrempelig worden, tenzij er grote verbouwingen worden uitgevoerd. Voor wat betreft het niet voldoen aan de zedelijkheidseisen wordt een zeker risico genomen. Echter, slechts strafbare feiten die relevant zijn voor kansspelen zijn reden tot weigering of intrekking van een vergunning. Dit is maar een klein percentage van alle overtredingen.

Een en ander afwegend blijkt er weinig weerstand te bestaan tegen het verlenen van een aanwezigheidsvergunning voor een langere periode. Een Drank- en horecavergunning dient voor onbepaalde tijd verleend te worden. Een nadeel van het verlenen van een aanwezigheidsvergunning voor kansspelen voor onbepaalde tijd is het feit dat weinig zicht bestaat op veranderingen in de horeca-inrichting. Daarom is het verlenen van een aanwezigheidsvergunning voor een bepaalde tijd van drie jaar gunstig. Eens in de drie jaar wordt dan een volledige controle uitgevoerd, waarbij getoetst kan worden of een inrichting nog steeds als hoog- of laagdrempelig moet worden aangemerkt. Daar staat tegenover dat

De vergunning wordt daarom van 1 januari 2003 voor een periode van drie jaar verleend.

4.1.3 SPEELAUTOMATENHALLEN

Sinds het eerste begin van de speelautomaten zijn in Zandvoort speelautomatenhallen gevestigd. Artikel 30c lid 1 onder c van de Wet op de kansspelen stelt dat speelautomaten mogen worden opgesteld in een inrichting, anders dan onder a (laagdrempelige inrichting) of b (hoogdrempelige inrichting), bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan. In 1989 is een speelautomatenverordening vastgesteld, die in 1994 gewijzigd is. Artikel 2 van deze verordening stelt dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren. Lid 2 bepaalt dat voor maximaal vijf speelautomatenhallen een vergunning kan worden verleend. Dit aantal is reeds enige tijd bereikt.

4.2 WIJZIGING SPEELAUTOMATENVERORDENING 1994

Gezien de wijzigingen in de Wet op de kansspelen moet de speelautomatenverordening van Zandvoort gescreend worden en daar waar nodig worden aangepast. De speelautomatenverordening heeft met name betrekking op de speelautomatenhallen in de gemeente Zandvoort.

Één van de wijzigingen die in ieder geval moet worden gedaan betreft de bij de aanvraag in te leveren stukken. Nu wordt gevraagd om een verklaring omtrent het gedrag. Echter met de nieuwe wetgeving heeft de gemeente zelf een onderzoeksplicht met betrekking tot de zedelijkheidseisen. Dit onderzoek is uitgebreider dan een verklaring omtrent gedrag. Wel is onder de nieuwe wetswijziging een kopie legitimatiebewijs en een uittreksel uit het bevolkingsregister nodig. Daarnaast ligt een verandering in de minimumleeftijd in de rede. In de verordening is een minimumleeftijd van 25 jaar opgenomen. Deze leeftijd was gekoppeld aan de Drank- en horecawet. Inmiddels is ook deze wet gewijzigd en is de leeftijd verlaagd naar 21 jaar. Gezien de koppeling tussen de Drank- en horecawet en de Wet op de kansspelen lijkt een verlaging naar 21 jaar een logische stap.

4.3 SAMENVATTING

In de voorgaande paragrafen is ingegaan op de beperkte beleidsvrijheid die de Wet op de kansspelen, Titel Va nog biedt aan de gemeenten om zelf in te vullen. Deze ruimte is duidelijk een stuk beperkter dan voor de wijziging.

De meeste beleidsruimte ligt nog bij de speelautomatenhallen. Behoudens een aantal kleine wijzigingen kan de gemeente voor deze hallen nog zelf zijn beleid bepalen. Verder is er ruimte met betrekking tot het opstellen van behendigheidsautomaten. Hierbij is gekozen voor het aansluiten bij het oude beleid dat in Zandvoort werd gevoerd, namelijk maximaal twee automaten in zowel hoog- als laagdrempelige inrichtingen, waarbij alleen hoogdrempelige inrichtingen de keuze hebben tussen het opstellen van kansspel- of behendigheidsautomaten. Tenslotte bestaat er beleidsruimte ten aanzien van de looptijd van een aanwezigheidsvergunning. De aanwezigheidsvergunning wordt voor vanaf 2003 voor drie jaar verleend.

5 VERANDERINGEN IN PROCEDURE

De wijziging van de Wet op de kansspelen met betrekking tot speelautomaten heeft tot gevolg dat de toetsing voor een aanwezigheidsvergunning sterk is veranderd. Zowel de inrichtingen zelf als de ondernemers worden op een groot aantal criteria getoetst. Om de nieuwe criteria te toetsen is een verandering in procedure nodig. Na een korte beschrijving van de oude procedure, wordt de nieuwe procedure uitgewerkt.

5.1 PROCEDURE ONDER DE OUDE REGELGEVING

Onder de oude wetgeving werd een minimale toets uitgevoerd. Het onderscheid dat werd gemaakt had betrekking op ‘natte’ en ‘droge’ horeca. Voordat een vergunning verleend kon worden moest getoetst worden of een horecagelegenheid een vergunning had en deze van kracht was ingevolge artikel 3 van de (oude) Drank- en Horecawet of dat een horecagelegenheid verplicht was ingeschreven bij het Bedrijfschap Horeca. Indien was voldaan aan één van beide eisen, dan kon vergunning worden verleend.

In Zandvoort wordt de vergunningverlening voor wat betreft de kansspelen gedaan door de Centrale Balie. Wanneer een vergunningaanvraag binnenkwam, werd gekeken of in het jaar ervoor ook vergunning was verleend. Indien dit het geval was, dan werd de vergunning wederom verleend. Indien nog niet eerder een vergunning was verleend, dan werd contact opgenomen met de werkeenheid Juridische Zaken. Deze werkeenheid onderzocht of de vergunning verleend of geweigerd moest worden.

Een gevolg van deze manier van werken is dat sommige horeca-inrichtingen vergunning verkregen terwijl zij niet meer voldeden aan de eis die werd gesteld. Ook het 2-0-0 beleid is nooit helemaal tot wasdom gekomen.

5.2 NIEUWE PROCEDURE

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven is de toetsing voor de vergunning verlening veel omvattender geworden, dan in de oude situatie. De uitbreiding van de toetsing heeft tot gevolg dat zowel van de aanvrager als van van de toetsende instantie meer wordt gevraagd. De beslistermijn is evenwel acht weken gebleven.

5.2.1 HET DOEN VAN EEN AANVRAAG

Voor de aanvraag van een vergunning speelautomaten zijn formulieren beschikbaar bij de Centrale Balie op het raadhuis. Naast het aanvraagformulier dienen een aantal andere stukken te worden overlegd. Deze stukken zijn noodzakelijk voor het kunnen uitvoeren van de toetsing. De volgende stukken dienen te worden aangeleverd door de aanvrager:

  • -

    aanvraagformulier;

  • -

    uittreksel bevolkingsregister en een kopie legitimatiebewijs van alle leidinggevenden/beheerders in het pand;

  • -

    kopie sociale hygiëne van alle leidinggevenden/beheerders in het pand;

  • -

    tekening van de inrichting.

Voor het aanvragen van een vergunning voor speelautomatenhallen dient in plaats van een kopie ‘sociale hygiëne’ een kopie van een verklaring inzake het goed afleggen van een cursus over dit onderwerp van GGZ Nederland van alle leidinggevenden/beheerders in het pand te worden aangeleverd.

5.2.2 TOETSING AANVRAAG

Voor de verlening van een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten moet getoetst worden aan drie criteria:

  • -

    hoog- en laagdrempeligheid;

  • -

    zedelijkheidseisen;

  • -

    kennis van gokverslaving.

Feitelijk kunnen deze criteria op de volgende wijze worden getoetst.

  • -

    de horecagelegenheid dient getoetst te worden op hoog- of laagdrempeligheid.

    Feitelijk betekent dit dat aan de hand van de tekening van de inrichting en de criteria van hoogdrempeligheid ter plaatse getoetst moet worden. Hierbij kan het schema in bijlage 2 een hulpmiddel zijn.

  • -

    de zedelijkheidseisen van de leidinggevenden/beheerders dienen getoetst te worden.

    Dit houdt in dat voor (de onder curatele stelling) informatie dient te worden ingewonnen bij het Centraal Curatele Register te Den Haag. Voor de toets op veroordelingen moet informatie ingewonnen worden bij de Justitiële Documentatiedienst. Hiervoor moeten een kopie uittreksel bevolkingsregister en een kopie legitimatiebewijs worden opgestuurd. De burgemeester is bevoegd uit deze registers informatie op te vragen, deze bevoegdheid kan echter worden gemandateerd. Verder kan informatie worden ingewonnen bij de politie.

  • -

    de kennis van gokverslaving wordt getoetst via de sociale hygiëne.

    Hiervoor moet een certificaat worden overlegd. Voor horecagelegenheden wordt deze eis impliciet al getoetst. Om een drank- en horecavergunning te verkrijgen moeten leidinggevenden/beheerders in het bezit zijn van het certificaat sociale hygiëne. Omdat een horecagelegenheid in het bezit moet zijn van een Drank- en horecavergunning, voordat een aanwezigheidsvergunning voor kansspelen kan worden verleend, is deze eis al getoetst. Daarom kan ervoor gekozen worden om bij het inleveren van de stukken de sociale hygiëne te laten vervallen.

Een aanvraag voor een aanwezigheidsvergunning kan feitelijk betrekking hebben op drie verschillende soorten van vergunning, namelijk een vergunning voor kansspelautomaten, een vergunning voor behendigheidsautomaten of een vergunning voor speelautomaten in een speelautomatenhal. Hieronder wordt kort weergegeven welke vragen beantwoord moeten worden.

5.2.2.1 kansspelautomaten

Als een aanvraag betrekking heeft op een horecagelegenheid die kansspelautomaten wil neerzetten, dan moeten de volgende vragen positief beantwoord worden:

  • 1.

    Is de inrichting hoogdrempelig conform artikel 30c van de Wet op de kansspelen?

  • 2.

    Voldoen de leidinggevenden/beheerders aan de zedelijkheidseisen zoals gesteld in artikel 30d van de Wet op de kansspelen en artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000?

  • 3.

    Voldoen de leidinggevenden/beheerders aan de kenniseis van gokverslaving? Indien alle drie de vragen positief beantwoord worden, wordt een aanwezigheidsvergunning voor maximaal twee kansspelautomaten verleend.

5.2.2.2 behendigheidsautomaten

Als een aanvraag betrekking heeft op een horecagelegenheid die behendigheidsautomaten wil neerzetten, dan moet de volgende vraag positief worden beantwoord:

  • -

    is de inrichting hoogdrempelig of laagdrempelig conform artikel 30c van de Wet op de kansspelen?

Indien deze vraag positief wordt beantwoord, wordt een aanwezigheidsvergunning verleend voor maximaal twee behendigheidsautomaten.

5.2.2.3 speelautomatenhallen

Als een aanvraag betrekking heeft op een speelautomatenhal, dan moeten de volgende vragen worden gesteld:

  • 1.

    Past de aanvraag binnen de speelautomatenverordening Zandvoort?

  • 2.

    Voldoen de leidinggevenden/beheerders aan de zedelijkheidseisen zoals gesteld in artikel 30d van de Wet op de kansspelen en artikel 4 van het Speelautomatenbesluit 2000?

  • 3.

    Voldoen de leidinggevenden/beheerders aan de kenniseis van gokverslaving?

Indien deze vragen positief beantwoord worden, wordt een aanwezigheidsvergunning verleend voor een speelautomatenhal conform de speelautomatenverordening Zandvoort.

6 TOT SLOT

De nieuwe Wet op de kansspelen heeft de beleidsvrijheid van gemeenten voor het verlenen van een aanwezigheidsvergunning voor kansspelen sterk beperkt. De achterliggende gedachte van de aangepaste wetgeving is echter het zo veel mogelijk voorkomen van gokverslaving bij jongeren. Dat de gemeente Zandvoort deze gedachte onderschrijft, blijkt uit het feit dat in het verleden altijd beleid is gevoerd om jongeren zo min mogelijk met kansspelautomaten in aanraking te laten komen. Dit beleid is sinds 1 juni 2001 omgezet in nationale wetgeving, waaraan iedere gemeente dient te voldoen.

De nieuwe wetgeving is niet zonder gevolgen. De gemeente Zandvoort moet strikter gaan toetsen aan een aantal criteria. Omdat de gestelde criteria ‘hard’ zijn, zal eerder een weigering van een vergunning volgen. Met name de toetsing op hoog- en laagdrempeligheid kan ertoe leiden dat aan een aantal inrichtingen niet langer een aanwezigheidsvergunning voor kansspelautomaten verleend wordt, terwijl in het (recente) verleden deze inrichtingen wel een vergunning hadden.

Hoewel de gemeente Zandvoort mee wil denken over mogelijke oplossingen voor bovenstaande inrichtingen, kan niet buiten de regelgeving om worden gegaan. Om hoeveel inrichtingen het zal gaan in nu nog onduidelijk. Dit zal in de komende periode duidelijk moeten worden. Echter de wetswijziging is een feit en de gemeente zal moeten volgen.

Hoofdstuk

In deze nota komt een aantal begrippen regelmatig terug. Hieronder worden deze begrippen toegelicht. Hierbij is aansluiting gezocht bij definities van de Wet op de kansspelen, het Speelautomatenbesluit 2000, en de Drank- en Horecawet.

Bijlage 1 begripsbepalingen

In deze nota komt een aantal begrippen regelmatig terug. Hieronder worden deze begrippen toegelicht. Hierbij is aansluiting gezocht bij definities van de Wet op de kansspelen, het Speelautomatenbesluit 2000, en de Drank- en Horecawet.

Speelautomaat

Een speelautomaat is een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen.

behendigheidsautomaat

Een behendigheidsautomaat is een speelautomaat waarvan het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen en het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de spelduur verlengd of het recht op gratis spelen verkregen wordt.

kansspelautomaat

Een kansspelautomaat wordt in de wet omschreven als een speelautomaat, die geen behendigheidsautomaat is. In de praktijk zijn kansspelautomaten bijna altijd speelautomaten die geld uitkeren.

aanwezigheidsvergunning

Een aanwezigheidsvergunning is een vergunning die door de burgemeester wordt afgegeven voor het aanwezig mogen hebben van één of meer speelautomaten.

spe elautomatenhal

Een speelautomatenhal is een inrichting, anders dan eenhorecabedrijf, waar aan het publiek de gelegenheid wordt gegeven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen.

lokaliteit

Een lokaliteit is een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting.

inrichting

Een inrichting bestaat uit de lokaliteiten waarin het

slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend (...).

horeca-inrichting

Een horeca-inrichting is een inrichting waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend (...).

horecabedrijf

Een horecabedrijf is een bedrijf waar de activiteit in ieder geval bestaat uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor het gebruik ter plaatse.

Bijlage 2 stappenschema’s voor beoordeling voor hoog- en laagdrempeligheid voor

inrichtingen en samengestelde inrichtingen

Digitaal niet beschikbaar. Zie papieren versie nota in archief.

bijlage 3 Indicatieve lijst van inrichtingen die door het cbb als laagdrempelig zijn

aangemerkt

De volgende inrichtingen zijn door het CBB in het verleden als laagdrempelig aangemerkt:

  • -

    café met biljart- en snookeractiviteiten;

  • -

    café/sport-evenementenhal;

  • -

    restaurant met bowling;

  • -

    café/sporthal;

  • -

    discotheek;

  • -

    restaurant/vergaderzaal/zwembad;

  • -

    kantine/snackbar op campingterrein;

  • -

    cafetaria/zwembad;

  • -

    cafetaria;

  • -

    café/restaurant met afhaalgedeelte;

  • -

    snackbar;

  • -

    kantine in sporthal;

  • -

    kegelhuis;

  • -

    café/snookercentrum;

  • -

    coffeeshop;

  • -

    café/kegelcentrum;

  • -

    broodjeszaak;

  • -

    sporthallen/café/restaurant;

  • -

    lunchroom;

  • -

    tennishal/café;

  • -

    café/restaurant/bowlingzaal/biljartruimte;

  • -

    grillroom;

  • -

    shoarmazaak;

  • -

    hotel/restaurant/winkel;

  • -

    snookercentrum;

  • -

    sportcentrum met bar/restaurant/winkel;

  • -

    sportcentrum met bar/restaurant/dansschool

  • -

    sportcomplex;

  • -

    café/cafetaria;

  • -

    café/camping;

  • -

    café/discotheek;

  • -

    café/petit restaurant;

  • -

    gemeenschapscentrum/zalenverhuur;

  • -

    sporthal/zwembad/café.