Regeling vervallen per 01-01-2018

Algemene plaatselijke verordening 2013

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-05-2013

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening 2013

De raad van de gemeente Beverwijk;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 maart 2013, nummer INT-13-01989;

gehoord de Raadscommissie;

gelet op artikelen 147 en 149 van de Gemeentewet, Titel Va van de Wet op de kansspelen en het Speelautomatenbesluit, de Winkeltijdenwet, artikel 5.4, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, artikel 6 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en artikel 10.23, eerste lid van de Wet milieubeheer.

besluit:

Vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening 2013.

HOOFDSTUK 1.

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

- bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

- college: het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

- weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterre.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. BESTRIJDING VAN ONGEREGELDHEDEN

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7. In dit artikel wordt onder samenscholing verstaan: mensen die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen hebben en die groepsgewijze bij elkaar komen.

AFDELING 2. BETOGING

Artikel 2:2

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen en openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4-2:5

[gereserveerd]

AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4. VERTONINGEN E.D. OP DE WEG

Artikel 2:7-2:8

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg;

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken indien deze geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits ze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg ;

    • c.

      versiering, zoals vlaggetjes, kerstversiering, lintjes etc opgehangen tussen gevels en, wanneer zij boven de rijbaan zijn opgehangen, op een hoogte van minimaal 4.50 meter boven de rijbaan hangen;

    • d.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn;

    • e.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 2.

    • a.

      Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, standplaatsen, uitstallingen, reclameborden, containers, steigers, (eco-)toiletten en bouwketen.

    • b.

      b. Het is verboden om te handelen in strijd met of in afwijking van de nadere regels als bedoeld in het tweede lid, onde.

  • 3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

  • 5. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid;

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening,  exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevaln.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of het daarop gebaseerde hoofdstuk 9 van deze verordening.

  • 5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg, doet daarvan melding aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van een uitweg indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaaoen.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden danwel binnen deze periode heeft gemeld dat de gewenste uitweg kan worden aangelegd.

  • 4. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg in andere situaties als bedoeld in het derde lid.

  • 5. Het verbod in het vierde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:13-2:14

[gereserveerd]

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17-2:20

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer, verlichting, naamgeving en nummering

  • 1. De rechthebbende is verplicht de nummeraanduiding, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet BAG, binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van het college aan te brengen.

  • 2. Tenzij door het college anders is besloten, is de rechthebbende van een adresseerbaar object verplicht de in het eerste lid genoemde nummeraanduiding, alsmede daarmee verband houdende verwijs- en verzamelborden aan te brengen op een wijze die voldoet aan NEN-norm 1772 en 1773.

  • 3. Indien een adresseerbaar object nog niet is voltooid, wordt de nummeraanduiding binnen vier weken na voltooiing aangebracht.

  • 4. Het college kan de in de eerste en derde lid genoemde termijn verlengen.

  • 5. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting, straatnaamborden, daarbij behorende onderschriften daaronder begrepen, wijkaanduidingen, aanduidingen voor brandkranen en brandputten worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 6. Het is verboden enige aanduiding als bedoeld in het eerste en vijfde lid, te verwijderen, wijzigen, beschadigen, verplaatsen of onleesbaar te maken.

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, Wetboek van Strafrecht of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

  • 8. Het in het zesde lid bepaalde geldt niet voor de rechthebbende op een bouwwerk die met inachtneming van het door het college vastgestelde nummeraanduiding de aanduiding hiervan in afwijkende vorm wenst aan te brengen mits ook dan wordt voldaan aan het bepaalde in het tweede lid.

Artikel 2:22-2:23

[gereserveerd]

AFDELING 7. EVENEMENTEN

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • A.

      Evenement: elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

      • 1.

        bioscoopvoorstellingen;

      • 2.

        activiteiten in gebouwen die in de eerste plaats ge­bruikt worden door cultureel-maatschappe­lijke instellingen, mits het gebruik past binnen de gebruiks­vergunning en de activiteiten op basis van een jaarprogramma bij de burgemeester zijn aangemeld, niet zijnde door de burgemeester aangewezen categorieën van vechtsportwedstrijden of – gala’s;

      • 3.

        sportwedstrijden en –toernooien georganiseerd onder auspiciën van een bij de NOC*NSF aangesloten sportbond, niet zijnde door de burgemeester aangewezen categorieën van vechtsportwedstrijden of – gala’s ;

      • 4.

        markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;

      • 5.

        kansspelen als bedoeld in de Wet op de Kansspelen;

      • 6.

        het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

      • 7.

        betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet Openbare Manifestaties;

      • 8.

        activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.

    • B.

      Groot Evenement:

      Een evenement waarbij tijdens de voorbereiding en uitvoering van dit evenement een gecoördineerde aanpak van politie, brandweer, Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR), gemeente en organisator van het evenement noodzakelijk wordt geacht, dan wel een evenement dat voldoet aan drie van de volgende vier criteria:

      • -

        het evenement vormt een belasting voor de leefomgeving;

      • -

        doorgaande wegen moeten worden afgesloten in verband met het te organiseren evenement;

      • -

        voor het evenement worden meer dan 1000 bezoekers/deelnemers verwacht;

      • -

        het evenement veroorzaakt geluidhinder.

    • C.

      Middelgroot Evenement:

      Een evenement dat een belasting vormt voor de leefomgeving, maar verder slechts aan één van de volgende criteria voldoet:

      • -

        doorgaande wegen moeten worden afgesloten in verband met het te organiseren evenement;

      • -

        voor het evenement worden meer dan 500 bezoekers/deelnemers verwacht;

      • -

        het evenement veroorzaakt geluidshinder.

    • D.

      Klein Evenement:

      Een evenement dat geen noemenswaardige belasting vormt voor of impact heeft op de leefomgeving, de openbare orde en veiligheid en aan de volgende criteria voldoet:

      • -

        er worden geen doorgaande wegen afgesloten in verband met het te organiseren evenement;

      • -

        er worden minder dan 500 bezoekers/deelnemers verwacht.

    • E.

      Evenementengebied:

      Een al dan niet afgesloten gebied waar een evenement plaatsvindt

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg of openbaar water;

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd, indien:

    • a.

      onevenredig veel beslag wordt gelegd op de hulpdiensten;

    • b.

      de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement.

  • 3.

    • a.

      de organisator c.q. vergunningaanvrager van door de burgemeester aan te wijzen categorieën vergunningplichtige vechtsportwedstrijden of –gala’s is niet van slechtlevensgedrag en is lid van een bij het NOC*NSF aangesloten spobond.;

    • b.

      de burgemeester weigert een vergunning als de organisator c.q. vergunningaanvrager van een evenement als bedoeld in vorige lid van slecht levensgedrag is of indien de organisator geen lid is van een bij het NOC*NSF aangesloten sportbond.

  • 4. De burgemeester kan voor het houden van een evenement een gebied aanwijzen als evenementengebied.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 gelden voor het aanvragen van grote, middelgrote en kleine evenementen de volgende termijnen:

    • a.

      de aanvraag voor een groot evenement dient minimaal twintig weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt te worden ingediend;

    • b.

      de aanvraag voor een groot evenement dient vóór 01 november van het jaar voorafgaande van het jaar waarin het evenement plaatsvindt te worden gemeld bij de burgemeester;

    • c.

      de aanvraag voor een middelgroot evenement dient minimaal twaalf weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt te worden ingediend;

    • d.

      de aanvraag voor een klein evenement dient uiterlijk vier weken voor het tijdstip waarop het evenement plaatsvindt te worden ingediend.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester op een aanvraag voor een vergunning voor een groot of middelgroot evenement binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 7. De burgemeester kan zijn besluit voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 8. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien;

    • a.

      het evenement tussen 10.00 uur en 24.00 uur plaatsvindt;

    • b.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht vóór 10.00 uur of na 23.00 uur;

    • c.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

    • d.

      Indien er wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in sub a tot en met c , is er voor activiteiten die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, tijdens de duur van het te houden evenement, geen afzonderlijke vergunning nodig.

  • 9. Het verbod van het eerste lid geldt voorts niet voor een feest, (muziek)voorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregeld onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de wegenverkeerswet 1994.

  • 10. De burgemeester kan aan de vergunningverlening voorschriften of beperkingen verbinden en ter verzekering van de nakoming van deze voorschriften of beperkingen een borgsom opleggen die voor aanvang van het te houden evenement dient te worden voldaan.

  • 11. Voor het op het evenemententerrein te verrichten activiteiten die op grond van deze of een andere gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is tijdens de duur van het evenement, geen afzonderlijke vergunning nodig, mits de activiteiten zijn genoemd in de vergunning zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 12. De vergunninghouder die een evenement organiseert of degene die er feitelijk de leiding bij heeft, is, indien de burgemeester een bevel geeft met het oog op het waarborgen van de in het artikel 1:8 en de in het tweede lid bedoelde belangen, verplicht daaraan gevolg te geven en, indien nodig, het evenement onmiddellijk te beëindigen, waarbij hij dan ook verplicht is ervoor te zorgen dat er geen publiek meer wordt toegelaten.

  • 13. De burgemeester kan wegen, weggedeelten, openbaar water of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen aanwijzen waar het eerste lid niet van toepassing is.

  • 14. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26

[gereserveerd]

Afdeling 8. HORECA

Artikel 2:27 Begripsomschrijving

In deze Afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin tegen vergoeding dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

  • 2.

    Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4.

    Alcoholverstrekkend bedrijf: een horecabedrijf waar tegen vergoeding alcoholhoudende dranken worden verstrekt.

  • 5.

    Alcoholvrij bedrijf: een horecabedrijf waar tegen vergoeding alcoholvrije dranken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • 6.

    houder: de natuurlijke of de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een horecabedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 7.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een horecabedrijf; dan wel de bestuurder van de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een zodanig bedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 8.

    bezoekers: degenen die niet zijn:

    • a.

      de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

    • b.

      personeel dat in het horecabedrijf werkzaam is;

    • c.

      de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

    • d.

      de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:28 Sluitingstijden

  • 1. Het is de houder en de leidinggevende verboden om tussen 03.00 uur en 07.00 uur nieuwe bezoekers tot een horecabedrijf toe te laten.

  • 2. Het is de houder en de leidinggevende verboden om een terras voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 01.00 uur en 07.00 uur.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:29 (afwijking) sluitingstijden, tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, leefbaarheid, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven sluitingstijden vaststellen gedurende welke tijden het de houder en de leidinggevende verboden is dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, leefbaarheid, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk sluitingstijden vaststellen gedurende welke tijden het de houder en de leidinggevende verboden is dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, leefbaarheid, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:28, eerste lid, geldende sluitingstijden voor een terras van een of meerdere horecabedrijven vaststellen of tijdelijke sluiting bevelen.

  • 4. Indien op grond van dit artikel een sluitingstijd is vastgesteld of een periode van sluiting is bevolen is het de houder en de leidinggevende verboden om gedurende die tijden het horecabedrijf voor bezoekers geopende te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 5. Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:30 Regulering paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommerciële rechtspersoon kan uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken met inachtneming van het volgende:

    • a.

      de drank wordt verstrekt vanaf twee uren voor de aanvang en tot uiterlijk twee uren na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon; of

    • b.

      de drank wordt verstrekt tijdens per jaar ten hoogste vier bijeenkomsten van persoonlijke aard of gericht op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2. Een paracommerciële rechtspersoon kan tijdens een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:

    • c.

      maandag tot en met vrijdag vanaf 12.00 tot 01.00 uur;

    • d.

      zaterdag (op zondag) vanaf 12.00 uur tot 02.00 uur;

    • e.

      zondag vanaf 12.00 uur tot 21.00 uur.

  • 3. Een paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk drie werkdagen voor een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b, melding hiervan aan de burgemeester.

Artikel 2:31-2:34

[gereserveerd]

AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;

    • c.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • d.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

Artikel 2:43

[gereserveerd]

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44a Bezit of vervoer van hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in het eerste lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handeling.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het is verboden in de nacht van vrijdag op zaterdag voor Pinksteren tussen 00.00 uur en 08.00 uur op de weg of openbaar water of bij zich te hebben artikelen als boter, eieren, kaars, zeep, meel, mayonaise, lijm en/of andere middelen met het kennelijke doel roerende en/of onroerende zaken te besmeuren of op andere wijze te beschadigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het verbod van het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Liggen of slapen op of aan een openbare plaats

Het is verboden –al dan niet met gebruikmaking van enige vorm van beschutting, waaronder in ieder geval begrepen het gebruik van een auto, of caravan e.d.– op of aan een openbare plaats:

  • a.

    tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen;

  • b.

    tussen zonsopgang en zonsondergang te liggen of te slapen, nadat door een opsporingsambtenaar in het belang van de openbare orde, veiligheid of ter bestrijding van overlast is aangezegd dat dit moet worden beëindigd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang versperd word

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden zich met een fiets, snor- of bromfiets te bevinden op een plaats waar een kermis, uitvoering, bijeenkomst, plechtigheid of ander evenement wordt gehouden.

Artikel 2:53-2:56

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      b. op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

    • c.

      c. op een openbare plaats indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4. De eigenaar of houder van of degene, die het toezicht heeft over een hond is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar, belast met zorg voor de naleving van het in deze afdeling bepaalde, aan te tonen dat hij bij het uitlaten van die hond (een) hulmiddel(en) bij zich heeft, bestemd om uitwerpselen te kunnen verwijderen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:61-2:65

[gereserveerd]

AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67

[gereserveerd]

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn naam, adres, woonplaats, geboortedatum en geboorteplaats en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69-2:70

[gereserveerd]

AFDELING 13. VUURWERK

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit ).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73

[gereserveerd]

AFDELING 14. DRUGSOVERLAST

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet  is het verboden zich op een openbare plaats  op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, of daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 15 BESTUURLIJKE OPHOUDING, VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN EN CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel

2:1 (samenscholing en ongeregeldheden);

2:10 (voorwerpen op of aan de weg);

2:16 (openen straatkolken e.d.)

2:26 (ordeverstoring bij evenement);

2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen);

2:48 (verboden drankgebruik);

2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen);

2:50 (hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten);

groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Gebiedsontzegging

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon – of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 2. In geval van een evenement kan de burgemeester, ter bescherming van de in het eerste lid genoemde belangen, aan degene die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een verbod opleggen om zich gedurende de totale duur van het evenement, voor een periode van maximaal 72 uur, te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 3. Met het oog op de in het eerste lid bedoelde belangen kan de burgemeester, aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste of tweede lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd dat hij opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de gedragingen hebben plaatsgehad.

  • 4. Een verbod krachtens het derde lid kan slechts worden opgelegd indien de strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod, op grond van het eerste, tweede of derde lid, zijn geconstateerd.

  • 5. De burgemeester beperkt de in het eerste, tweede of derde lid gestelde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

AFDELING 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid  kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 en 06.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

  • 2. Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijdere

AFDELING 3. BESLISTERMIJN: WEIGERINGSGRONDEN

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

AFDELING 4. BEEINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is beslote

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet op 31 december,  de aan Koningsdag voorafgaande dag, Koningsdag en in de periode van de 2e woensdag in augustus tot en met de tweede zondag in augustus (Feestweek Beverwijk) en voorts niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 50 dB(A), gemeten in geluidgevoelige vertrekken van gebouwen.

  • 6. De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk om 01.30 uur op zover het de nacht van 31 december op 1 januari betreft en 00.30 uur voor alle overige dagen te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 50 dB(A), gemeten in geluidgevoelige vertrekken van gebouwen.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwen gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 00.30 uur voor zover het een nacht van vrijdag op zaterdag, zaterdag op zondag en op een dag die wordt gevolgd door een algemeen erkende feestdag en om 23.00 uur op alle overige dagen beëindigd.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

      7.00-19.00 uur

      19.00-23.00 uur

      23.00-7.00 uur

      LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2. Voor de duur van drie uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4:7

[gereserveerd]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9

[gereserveerd]

AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 verbod voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden de houtopstanden te vellen of te doen vellen welke zijn opgenomen op de bij deze verordening opgenomen bomenlijst (bijlage 1).

  • 2. Het college is bevoegd tot het schrappen van een boom van de bomenlijst als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4:12 Uitzondering kapverbod

In afwijking van het bepaalde in artikel 4:11 mag een boom die op de bomenlijst vermeld is,  nadat een beëdigd taxateur van bomen of een boomveiligheidscontroleur hierover is geraadpleegd en het voornemen om de boom te kappen bij het college is gemeld, worden geveld wanneer er sprake is van:

  • a.

    ziekte die krachtens de Plantenziektenwet door middel van het vellen van de boom bestreden moet worden;

  • b.

    acuut gevaarlijke situatie voor personen en/of onroerend goed, bij schade door storm, blikseminslag of het verkeer en dergelijke.

AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

       onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

       bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

       kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening.

Artikel 4:14

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubehee

Artikel 4:16

[gereserveerd]

AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 1:8 en 4:18, vierde lid, onder a en b.

  • 3. Het is verboden om te handelen in strijd met of in afwijking van de nadere regels als bedoeld in het tweede lid.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a en al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg of weggedeelte een voertuig te parkeren of geparkeerd te hebben dat te koop wordt aangeboden.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op de door het  college aangewezen wegen of weggedeelten.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee uitsluitend handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of te hebben .

  • 5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorziening door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen.

  • 2. Het is verboden om een (brom-,snor-)fiets te parkeren of geparkeerd te hebben in de door het college in het belang van het beheer van de openbare ruimte aangewezen fietsenstallingen voor een tijdsduur langer dan bij dat besluit is aangegeven.

AFDELING 2. COLLECTEREN

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden een inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing indien:

    • a.

      de inzameling in besloten kring gehouden wordt;

    • b.

      de inzamelende instelling staat vermeld op het landelijke collecterooster van de Stichting Centraal Bureau Fondsenwerving en de collecte wordt gehouden in de periode die op het rooster voor die instantie is;

    • c.

      de inzamelende instelling inzameling houdt in de op het landelijk collecterooster als vrije periode aangewezen periode en aan de instantie een CBF-keur, een CBF-certificaat of een verklaring van geen bezwaar is verleend en de instelling tenminste vier weken voor aanvang van de inzameling daarvan melding heeft gedaan bij het colleg

AFDELING 3. VENTEN

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      Op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      Op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

AFDELING 4. STANDPLAATSEN

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt, een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet, of een overige markt als bedoeld in artikel 5:23;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 3. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen openbare plaatsen of wegen.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

  • 1. Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college een standplaats wordt of is ingenomen.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen openbare plaatsen of wegen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 5:21

[gereserveerd]

AFDELING 5. OVERIGE MARKTEN

Artikel 5:22 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder markt: een markt, niet zijnde een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet en niet zijnde een evenement als bedoeld in artikel 2:24, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld.

Artikel 5:23 Overige markten

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een markt te organiseren.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing in de door de burgemeester aangewezen gebieden.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

AFDELING 6 [GERESERVEERD]

AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5:31 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • -

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek

  • 3. Het is verboden te handelen in strijd met of in afwijking van de nadere regels als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33

[gereserveerd]

AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Hoofdstuk 6. Bijzondere bepalingen met betrekking tot het strand

Artikel 6:1 definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteitenstrand: het gedeelte van het strand dat als zodanig aanwezen is;

  • b.

    zee: het gedeelte van de Noordzee, dat gelegen is binnen de grenzen van de gemeente Beverwijk;

  • c.

    zeilvoertuig: een voertuig op één of meer wielen en met één of meer zeilen, dat door de wind wordt voortbewogen;

  • d.

    wind- en watersport: hieronder wordt in elk geval, doch niet uitsluitend, begrepen kanoën, deltavliegen, kitesurfen, paragliden, schermvliegen, vliegeren met een vlieger die met twee of meer stuurlijnen wordt bestuurd;

  • recreatief zwemmen wordt hieronder niet verstaan.

  • e.

    hoogwaterlijn: de lijn waar het water van de zee bij vloed komt;

  • f.

    laagwaterlijn: de lijn waar het water bij eb komt;

  • g.

    zomerperiode: de periode van 1 mei tot 1 oktober;

  • h.

    winterperiode: de periode van 1 oktober tot 1 mei;

  • i.

    motorvoertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid en onder c, van de Wegenverkeerswet met uitzondering van gehandicaptenvoertuig

Artikel 6:2 Gemotoriseerde voertuigen op het strand

  • 1. Het is verboden met motorvoertuigen op het strand te rijden, deze op het strand te brengen of te hebben.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van motorvoertuigen ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud van de zeewering/waterkering, politie, brandweer, ambulancediensten, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld verbod.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 6:3 Niet-gemotoriseerde voertuigen

  • 1. Het is verboden om in de zomerperiode met een niet-gemotoriseerd voertuig, waaronder in elk geval begrepen een zeilvoertuig, op het strand te rijden.

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor een bestuurder van een fiets, mountainbike en dergelijke voertuigen tussen 00.00 uur en 09.00 uur alsmede tussen 19.00 uur en 00.00 uur.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van een niet gemotoriseerd voertuig ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud van de zeewering/waterkering, politie, brandweer, ambulancediensten, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld verbod.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 6:4 Motorvaartuigen

  • 1. Het is verboden een gemotoriseerd vaartuig, waaronder in elk geval een jetski of waterscooter wordt begrepen, op het strand te hebben, daarmee in zee te begeven, te bevinden binnen een afstand van 300 meter uit de laagwaterlijn of aan te landen op het strand.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvaartuigen ten behoeve van het reddingswezen, beheer en onderhoud van de zeewering/waterkering, politie, brandweer, burgemeester/strandvonder, buitengewoon opsporingsambtenaren en personen in dienst van de gemeente, allen in de uitoefening van hun taak.

Artikel 6:5 Niet-gemotoriseerde vaartuigen

Het is gedurende de zomerperiode verboden een niet-gemotoriseerd vaartuig op het strand te hebben en zich daarmee in zee te begeven of zich daarmee binnen 300 meter uit de laagwaterlijn te bevinden.

Artikel 6:6 Wind- en watersport

Het is verboden wind- en watersport op het strand of in zee uit te oefenen buiten het activiteitenstrand.

Artikel 6:7 Activiteitenstrand

  • 1. Het college kan een of meer gedeelten van het strand als activiteitenstrand aanwijzen.

  • 2. Het college is bevoegd om de verboden als bedoeld in de artikelen 6:3, 6:4, 6:5 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing te verklaren op het activiteitenstrand.

  • 3. Het college is bevoegd met het oog op de bescherming van de gezondheid van deelnemers aan sportactiviteiten en overige bezoekers van het activiteitenstrand, de openbare orde en veiligheid en het doelmatig gebruik van het strand nadere regels of beperkingen te stellen met betrekking tot de op het activiteitenstrand toegelaten activiteiten.

  • 4. Het is verboden zich te gedragen in strijd met of in afwijking van de regels welke krachtens het derde lid zijn gesteld.

Artikel 6:8 Sport en spel in groepsverband

Het is verboden op het strand sport en spel uit te oefenen of zich te gedragen, op zodanige wijze dat daardoor gevaar of overlast voor personen, dan wel beschadiging van goederen kan ontstaan.

Artikel 6:9 Aanwijzingen Reddingswezen

  • 1. Recreanten, strandexploitanten, baders en zwemmers zijn verplicht aan de aanwijzingen in het belang van hun veiligheid, gegeven door een lid van het door het college als zodanig erkende reddingswezen, onmiddellijk gevolg te geven.

  • 2. Wanneer een rode vlag is gehesen aan de daartoe bestemde palen, is het verboden in zee te zwemmen.

  • 3. Wanneer een rode vlag met daarin een blauwe rechthoek is gehesen aan de daartoe bestemde palen, is het verboden zich met een luchtbed of -kussen, een opblaasbare band of een ander voorwerp, dat als drijfmiddel kan worden gebruikt, in zee te begeven of te bevinden.

Artikel 6:10 Honden op het strand

  • 1. Het is verboden om in de zomerperiode één of meer honden op het strand te hebben of te laten lopen;

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet tussen 00.00 uur en 09.00 uur alsmede tussen 19.00 uur en 00.00 uur.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      ambtenaren van de politie in de uitoefening van hun taak;

    • b.

      gebruikers van strandhuisjes mits zij hun hond aangelijnd en in de directe nabijheid van het strandhuisje laten verblijven;

    • c.

      zover de eigenaar of houder van de hond zich vanwege zijn handicap door een aantoonbaar gekwalificeerde geleidhond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 6:11 Paarden op het strand

  • 1. Het is verboden om in de zomerperiode op het strand een paard of een ander rij- of trekdier te berijden of mee te voeren.

  • 2. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet tussen 00.00 uur en 09.00 uur alsmede tussen 19.00 uur en 00.00 uur.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor ambtenaren van politie in de uitoefening van hun taak.

Artikel 6:12 Verhuren van voorwerpen/dieren op het strand

Het is verboden zonder vergunning van het college op het strand een voer - of vaartuig – hetzij geheel, hetzij per plaats - een strandstoel, ligstoel, tafel, bank, tent, cabine, of een ander dergelijk voorwerp dan wel een rij- of trekdier aan het publiek te huur of voor gebruik aan te bieden.

HOOFDSTUK 7 SPEELAUTOMATENHALLEN

Artikel 7:1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet op de kansspelen ;

  • b.

    Speelautomatenbesluit: KB van 23 mei 2000, Stb. 224, houdende regels ter uitvoering van titel Va van de wet, zoals gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 2001, 415;

  • c.

    speelautomaat: een toestel, ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;

  • d.

    behendigheidsautomaat: een speelautomaat waarvan:

  • 1.

    het spelresultaat uitsluitend kan leiden tot een verlengde speelduur of het recht op gratis spellen, en

  • 2.

    het proces, ook nadat het in werking is gesteld, door de speler kan worden beïnvloed en het geheel of vrijwel geheel van zijn inzicht en behendigheid bij het gebruik van de daartoe geboden middelen afhangt of en in welke mate de speelduur verlengd of het recht op gratis spellen verkregen wordt;

  • e.

    kansspelautomaat: een speelautomaat die geen behendigheidsautomaat is;

  • f.

    Speelautomatenhal: een inrichting, bestemd om het publiek gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 c, eerste lid, onder b, van de wet ;

  • g.

    exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal exploiteert;

  • h.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een speelautomatenhal;

Artikel 7:2 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan voor maximaal zes speelautomatenhallen vergunning verlenen.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 7:3 Vergunningaanvraag

De exploitant dient de vergunning aan te vragen onder overlegging van:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspel- en/of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • c.

    een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer dan wel, indien de ondernemer een rechtspersoon is, van degene(n) die de onderneming krachtens de statuten vertegenwoordigt(en) en van de beheerder.

Artikel 7:4 Beslistermijn

In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd. De beslissing wordt alleen verdaagd als de complexiteit van de aanvraag dat noodzakelijk maakt.

Artikel 7:5 Vergunning

  • 1. In de vergunning wordt de naam van de beheerder vermeld.

  • 2. Aan de vergunning worden voorschriften en beperkingen verbonden. Deze hebben in elk geval betrekking op:

    • a.

      de opening- en sluitingstijden van de speelautomatenhal;

    • b.

      het toezicht in de speelautomatenhal;

    • c.

      het aantal en type speelautomaten dat mag worden opgesteld;

    • d.

      de exploitatie van de hal.

Artikel 7:6 Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning geweigerd, indien

    • a.

      het maximaal aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

    • b.

      de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;

    • c.

      de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

    • d.

      de exploitant of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over een of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

    • e.

      door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; een dergelijke nadelige invloed doet zich in ieder geval voor op een locatie waar het wonen de hoofdfunctie is;

    • f.

      de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het leeftijdsvereiste, gesteld in het eerste lid, onder c.

Artikel 7:7 Wijzigingsgronden

  • 1. Indien een overeenkomstig artikel 7:5, eerste lid, in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de exploitant onder overlegging van de in artikel 7:3, onder c, genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen twee weken nadat de in artikel 7:3 bedoelde verklaring omtrent het gedrag aan hem is verzonden.

  • 2. De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen vier weken na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7:8 Wijzigingen in exploitatie

  • 1. Indien een exploitant komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen twaalf weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 2. In alle andere gevallen van wisseling van exploitant dient binnen vier weken na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 3. Zolang op een tijdig ingediende aanvrage niet is beslist is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

HOOFDSTUK 8 WINKELTIJDEN

Artikel 8:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • 1.

    de wet: de Winkeltijdenwet;

  • 2.

    feestdagen: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en tweede kerstdag.

  • 3.

    werkdagen: maandag tot en met zaterdag;

  • 4.

    winkel: dat wat daaronder wordt verstaan in de Winkeltijdenwet.

Artikel 8:2 Algemene vrijstelling voor zon- en feestdagen

Voor de in artikel 2 van de Winkeltijdenwet vervatte verboden geldt op zon- en feestdagen een algemene vrijstelling.

Artikel 8:3 Openstelling op werkdagen tussen 22.00 en 06.00 uur

  • 1. Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van het verbod van artikel 2, eerste lid onder c van de wet;

  • 2. Het college kan de ontheffing voor ten hoogste twee winkels verlenen.

  • 3. Aan de ontheffing wordt in elk geval het voorschrift verbonden dat het tussen 22.00 en 06.00 uur niet is toegestaan sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank- en horecawet te verstrekken.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, kan het college ontheffing verlenen van het verbod van artikel 2, eerste lid onder c, van de wet in het geval van bijzondere omstandigheden van voorbijgaande aard.

Artikel 8:4 Openstelling van avondwinkels op zon en feestdagen

  • 1. Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b van de wet genoemde verboden ten behoeve van winkels

    • a.

      waarvoor een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 8:3 van deze verordening, en

    • b.

      waar hoofdzakelijk eetwaren en drinkwaren plegen te worden verkocht met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.

  • 2. Het college kan de ontheffing voor ten hoogste twee winkels verlenen.

  • 3. Aan de ontheffing worden in elk geval de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      de winkel dient op de zondagen en de feestdagen vóór 16.00 uur gesloten te zijn,

    • b.

      er dienen uitsluitend of hoofdzakelijk eet en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank en Horecawet.

HOOFDSTUK 9 Telecommunicatie

ARTIKEL 9:1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Telecommunicatiewet ;

  • b.

    openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk als bedoeld in communicatienetwerk: artikel 1.1, onder h, van de wet ;

  • c.

    kabels: kabels als bedoeld in artikel 1.1, onder z, van de wet ;

  • d.

    voorzieningen: ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken als bedoeld in artikel 5.15, van de wet , en kabels;

  • e.

    openbare gronden: openbare wegen en wateren als bedoeld in artikel 1.1, onder aa, van de wet ;

  • f.

    aanbieder: degene die een openbaar elektronisch communicatienetwerk aanbiedt als bedoeld in artikel 1.1, onder i van de wet en degene bedoeld in artikel 5.1 van de wet ;

  • g.

    werkzaamheden: werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk in of op openbare gronden;

  • h.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de wet ;

  • i.

    melding: melding als bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, onder a, van de wet ;

  • j.

    instemmingsbesluit: besluit van het college als bedoeld in artikel 5.4 eerste lid, onder b, van de wet ;

  • k.

    huisaansluiting: het gedeelte van een kabel van minder dan vijfentwintig meter in openbare gronden dat een openbaar elektronisch communicatienetwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt als bedoeld onder artikel 1.1, onder k, van de wet ;

  • l.

    werkzaamheden van niet ingrijpende aard:

    • -

      het aanbrengen of verwijderen van kabels in reeds aangebrachte voorzieningen;

    • -

      reparaties aan het openbare elektronische communicatienetwerk met een lengte van minder dan vijfentwintig meter en niet vallend onder artikel 3 eerste lid;

    • -

      het maken van huisaansluitingen;

Artikel 9:2 Wijze van melding van voorgenomen werkzaamheden

  • 1. Een aanbieder die werkzaamheden wil verrichten, meldt dit voornemen ten minste acht weken voor de aanvang aan het college met een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. Een aanbieder die werkzaamheden wil verrichten, kan hierover vooroverleg voeren met het college teneinde de melding, bedoeld in het eerste lid van dit artikel voor te bereiden.

  • 3. Indien de werkzaamheden mede betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente, wordt het college uiterlijk vier weken na ontvangst van de melding in het eerste lid schriftelijk in kennis gesteld van de resultaten van het overleg tussen de aanbieder en de andere gedoogplichtige.

  • 4. Voor het verrichten van werkzaamheden van niet ingrijpende aard kan de aanbieder volstaan met een melding aan het college minimaal twee dagen voorafgaande aan de werkzaamheden met een daarvoor door het college vastgesteld formulier.

Artikel 9:3 Ernstige belemmeringen en storingen

  • 1. Ingeval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van ernstige belemmering of storing van de communicatie in de zin van artikel 5.6, tweede lid, van de wet volstaat de aanbieder met een melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. De aanbieder maakt achteraf zo spoedig mogelijk melding van de werkzaamheden via een door de burgemeester vast te stellen formulier aan de burgemeester of een daartoe gemachtigde ambtenaar.

Artikel 9:4 Gegevensverstrekking

  • 1. Bij de melding als bedoeld in artikel 9:2, eerste lid, verstrekt de aanbieder in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      naam, (e-mail)adres en telefoon- en faxnummer van degene die de kabel of het netwerk in eigendom heeft, beheert of exploiteert.

    • b.

      een opgave van het aantal kabels en/of buizen dat direct met kabels wordt gevuld of ingeblazen en een opgave van het aantal buizen dat leeg wordt aangebracht;

    • c.

      een opgave van belanghebbenden en instanties die vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen datum van aanvang, beëindiging en de aard van de werkzaamheden;

    • d.

      een uitvoeringsplan met daarin opgenomen:

      • 1.

        een opgave van het gewenste tracé met daarbij duidelijke (digitale) tekeningen en daarop aangegeven wat de te verbinden locaties zijn;

      • 2.

        een opgave van de objecten die ten tijde van de werkzaamheden worden geplaatst, alsmede van de gewenste situering daarvan;

      • 3.

        3 een omschrijving van de opbrekingen van de verharing;

      • 4.

        4 de doorsnede van de kabel en indien van toepassink de kabelgoot;

      • 5.

        de opgave van ondergrondse (handholes en dergelijke) of bovengrondse kasten waarvoor geen bouwvergunning noodzakelijk is, alsmede de situering en afmetingen daarvan;

      • 6.

        naam, (e-mail)adres, telefoon- en faxnummer van de contactpersoon, aannemers of onderaannemers die belast zijn met de werkzaamheden en van een door hen aangewezen contactpersoon die ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden vierentwintig uur per dag bereikbaar is in verband met mogelijke calamiteiten;

      • 7.

        de maatregelen die de bereikbaarheid van de in de openbare grond aanwezige kabels en leidingen waarborgen;

      • 8.

        de bereikbaarheid van percelen en opstallen in de nabijheid van de uit te voeren werkzaamheden;

      • 9.

        de voorgenomen datum van aanvang en beëindiging van het werk;

      • 10.

        een afschrift van de wijze waarop eigenaren en gebruikers van percelen en opstallen in de nabijheid van de uit te voeren werkzaamheden worden geïnformeerd;

      • 11.

        alle overige van belang zijnde feiten en omstandigheden gelet op de in artikel 5.4 leden 2 en 3 van de wet genoemde belangen;

  • 2. Het college kan nadere regels stellen aan de gegevens die bij de melding worden verstrekt alsook over de wijze waarop deze gegevens worden verstrekt.

Artikel 9:5: Voorschriften en beperkingen bij instemming

  • 1. Het college kan nadere regels stellen omtrent het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels, het bevorderen van medegebruik van voorzieningen en het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken, alsook over de afmetingen van kasten, handholes en andere toebehoren, behorende bij een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

  • 2. Indien binnen vijf jaar na groot onderhoud of herinrichting van de openbare gronden de aanbieder werkzaamheden moet uitvoeren, verlangt het college specifiek schadeherstel conform daarvoor algemeen geldende aanvaarde marktprijzen.

  • 3. Indien de aanbieder werkzaamheden moet uitvoeren in bijzondere bestrating, verlangt het college specifiek schadeherstel conform daarvoor algemeen geldende aanvaarde marktprijzen.

Artikel 9:6 (Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg

  • 1. Een aanbieder is verplicht om bij de aanleg van kabels in openbare gronden zoveel mogelijk (mede)gebruik te maken van bestaande, hetzij door andere aanbieders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde voorzieningen.

  • 2. Het vooroverleg als bedoeld in artikel 9:2, tweede lid, dan wel een door het college geëntameerd overleg naar aanleiding van een melding als bedoeld in artikel 9:2, eerste lid, is er mede op gericht te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien de aanbieder een redelijk aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van de vooraangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels, is de aanbieder verplicht om voor de aanleg of uitbreiding van zijn netwerk van deze voorzieningen gebruik te maken.

  • 4. Indien de openbare gronden geen ruimte bieden voor de aanleg van nieuwe kabels, dient de aanbieder een alternatief tracé te kiezen, of aan andere aanbieders een billijk verzoek tot medegebruik van kabels te doen, op grond van artikel 5.12, van de wet .

Artikel 9:7 Melding wijziging voorzieningen

De aanbieder stelt het college onverwijld schriftelijk in kennis van het feit dat de eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel verandert of dat de kabel niet langer ten dienste staat van een openbaar elektronisch telecommunicatienetwerk in of op openbare gronden.

HOOFDSTUK 10 MARKTEN

Artikel 10:1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    markt:  de warenmarkt bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet die plaats vindt op de, bij of krachtens artikel 10:2 vastgestelde dag, tijd en plaats;

  • b.

    marktterrein: de gehele openbare of voor het publiek toegankelijke oppervlakte grond, die bij of krachtens artikel 10:2 is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • c.

    standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt op het marktterrein is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • d.

    vaste plaats: de standplaats die op een markt voor onbepaalde tijd ter beschikking wordt gesteld aan de vergunninghouder;

  • e.

    dagplaats: de standplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste plaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • f.

    standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt, over het door hem te verkopen artikel een aansprekende uiteenzetting houdt en ten slotte tracht een aantal personen gelijktijdig tot aankoop van dat artikel te bewegen;

  • g.

    standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • h.

    vergunninghouder: degene aan wie door het college van burgemeester en wethouders vergunning is verleend voor het innemen van een standplaats;

  • i.

    wachtlijst: de lijst van gegadigden voor een vaste plaats;

  • j.

    anciënniteitslijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste plaats;

  • k.

    marktmeester: de persoon, die als zodanig is benoemd door het college van burgemeester en wethouders;

  • l.

    branche-indeling: de indeling in artikelengroepen en het aantal vastgestelde vaste plaatsen per artikelengroep;

  • m.

    levenspartner: de persoon met wie de vergunninghouder met het oogmerk duurzaam samen te wonen een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen blijkt uit een schriftelijke verklaring ingericht volgens door het college te stellen regels.

Artikel 10:2 Dag, tijd en plaats van de markt

Het college bepaalt de dag, tijd en plaats van de markt.

Artikel 10:3 Inrichting van de markt; branche-indeling

  • 1. Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste plaats en als standwerkersplaats.

  • 2. Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen (branches); en

    • b.

      een maximumaantal standplaatsen per branche.

Artikel 10:4 De marktcommissie

  • 1. Het college kan een commissie van advies instellen die tot taak heeft het college te adviseren inzake marktaangelegenheden.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de samenstelling en werkwijze van deze marktcommissie.

Artikel 10:5 Ventverbod

  • 1. Het is verboden op het marktterrein tijdens de duur van de markt, rondlopend dan wel rijdend, goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven, dan wel diensten aan te bieden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 3. Van het gestelde in het eerste lid kan door het college alleen ontheffing worden verleend indien het verkoop betreft van alcoholvrije dranken en geringe eet- en drinkwaren ten behoeve van de vergunninghouders.

Artikel 10:6 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze afdeling.

Artikel 10:7

gereserveerd

Paragraaf 2 Bepalingen over het aanvragen en verlenen van de vergunning

Artikel 10:8 Vergunning voor innemen standplaats

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 10:9 Toewijzing standplaatsen

Een standplaats wordt toegewezen als vaste plaats, dagplaats of standwerkersplaats.

Artikel 10:10 De vergunningsaanvraag

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

Artikel 10:11 Intrekking vergunning

  • 1. De vergunning voor het innemen van een vaste plaats wordt ingetrokken:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 10:17 de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2. Het college kan een vergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien de vergunning houder niet meer voldoet aan de in artikel 10:10 genoemde vereisten voor het toewijzen van een standplaats.

  • 3. Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 10:17 is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste plaats op dezelfde markt, wordt deze vergunning ingetrokken.

Vaste plaatsen

Artikel 10:12 Inhoud vergunning

Indien een vaste plaats kan worden toegewezen, verleent het college een vergunning waarin in ieder geval is bepaald:

  • a.

    de naam en voorletters, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder en inschrijvingsnummer Kamer van Koophandel;

  • b.

    een duidelijke omschrijving van de toegewezen vaste plaats met vermelding van het nummer en de afmetingen daarvan;

  • c.

    de verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de plaats mag gebruiken;

  • d.

    de artikelen (branche) die de vergunninghouder mag verhandelen;

  • e.

    de datum waarop aan de vergunninghouder voor het eerst vergunning is verleend en zijn volgnummer op de anciënniteitslijst;

  • f.

    dat de vergunninghouder zelf zorg draagt voor inzameling en afvoer van zijn afval en dat hij zijn standplaats schoon oplevert;

  • g.

    van wie de vergunninghouder zijn elektriciteit betrekt;

  • h.

    welke geluidsapparatuur op de standplaats is toegestaan; en

  • i.

    welke kook-, bak- en verwarmingsapparatuur zijn toegestaan.

Artikel 10:13 Inschrijving op de anciënniteitslijst

Vergunninghouders van vaste plaatsen worden met vermelding van en in volgorde van de datum, waarop aan hen voor het eerst een vaste plaats is toegewezen, op een doorlopend te nummeren lijst ingeschreven. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld welke artikelen de vergunninghouder mag verhandelen.

Artikel 10:14 Inschrijving op de wachtlijst

  • 1. Het college schrijft de aanvrager in op de wachtlijst, indien:

    • 1.

      de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 10:10 maar aan hem geen vaste plaats kan worden toegewezen; en

    • 2.

      de aanvrager heeft aangegeven dat hij op de wachtlijst wil worden geplaatst.

  • 2. Het college vermeldt bij de inschrijving in ieder geval:

    • a.

      de naam en voorletters, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      de datum waarop de aanvraag door hem is ontvangen;

    • c.

      de artikelen (branche) die de aanvrager wil verhandelen;

    • d.

      de verkoopmaterialen die de aanvrager wil gebruiken.

    Het college verstrekt de aanvrager een schriftelijk bewijs van inschrijving op de wachtlijst.

  • 3. De inschrijving op de wachtlijst blijft gehandhaafd, indien deze door de ingeschrevene jaarlijks voor 1 januari schriftelijk wordt verlengd.

Artikel 10:15 Doorhalen van inschrijving op wachtlijst

De inschrijving op de wachtlijst wordt doorgehaald:

  • a.

    indien de ingeschrevene zijn inschrijving niet jaarlijks voor 1 januari heeft verlengd;

  • b.

    op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene;

  • c.

    bij overlijden van de ingeschrevene;

  • d.

    wanneer aan de ingeschrevene een vergunning voor een vaste plaats is verleend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaardt;

  • e.

    indien niet meer aan de vereisten van artikel 10:10 wordt voldaan.

Artikel 10:16 Volgorde toewijzing vaste plaatsen

Indien voor de toewijzing van een beschikbare vaste plaats meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de plaats achtereenvolgens toegewezen aan:

  • a.

    de vergunninghouder van een vaste plaats die aan het college schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciënniteitslijst;

  • b.

    degene die zich op de wachtlijst heeft laten inschrijven in volgorde van inschrijving op deze lijst.

Artikel 10:17 Overschrijving vergunning

  • 1. Ingeval van overlijden dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de vergunning voor de vaste plaats worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of de levenspartner van de vergunninghouder.

  • 2. Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder vergunning voor een vaste plaats krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd en zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst.

  • 3. Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder vergunning voor een vaste plaats krijgen indien:

    • a.

      de medewerker in dat geval minimaal drie jaar onafgebroken in loondienst van het marktbedrijf heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar heeft gefunctioneerd en;

    • b.

      zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst en;

    • c.

      middels een notariële akte kan aantonen dat de onderneming in eigendom van de medewerker is overgegaan en;

    • d.

      de marktplaats geen economische factor is in de overname.

  • 4. Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder dan wel nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

  • 5. Het college is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

Dagplaatsen

Artikel 10:18 Toewijzing dagplaats

  • 1. Toewijzing van een dagplaats geschiedt door afgifte van een vergunning door het college op het moment dat de standplaats niet als vaste plaats wordt ingenomen.

  • 2. De dagplaats wordt toegewezen overeenkomstig de plaats op de wachtlijst van de gegadigden die zich daarvoor op de dag zelf voor 9.00 uur aanmelden bij de marktmeester.

Standwerkersplaatsen

Artikel 10:19 Toewijzing standwerkersplaats

  • 1. Het college wijst een standwerkersplaats toe door middel van loting.

  • 2. Het is een ingeschrevene op de wachtlijst niet toegestaan deel te nemen aan de loting voor een standwerkersplaats zolang deze inschrijving niet definitief is vervallen.

  • 3. Indien een standwerker zich wil doen bijstaan, meldt hij dit vooraf aan de marktmeester onder vermelding van de naam van degene die hem zal bijstaan. Degene die hem zal bijstaan, mag niet op eigen naam deelnemen aan de loting.

Paragraaf 3 Bepalingen over het gebruik van de standplaats

Artikel 10:20 Persoonlijk innemen standplaats

  • 1. De vergunninghouder neemt de standplaats die hem is toegewezen persoonlijk in. Hij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven.

  • 2. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

  • 3. De standwerker mag zich alleen doen bijstaan door degene die hij overeenkomstig artikel 10:19, derde lid bij de marktmeester heeft aangemeld.

Artikel 10:21 Aantal keren innemen standplaats

De vergunninghouder van een vaste plaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en ten minste tienmaal per dertien weken zijn plaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10:22 en 10:23.

Artikel 10:22 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1. De vergunning houder van een vaste plaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste plaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2. De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de betreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

  • 3. Bij langdurige afwezigheid wegens ziekte overlegt de vergunninghouder als bewijs van ziekte iedere drie maanden een geneeskundige verklaring aan het college, tenzij het college hiervan ontheffing heeft verleend.

Artikel 10:23 Ontheffing en vervanging

  • 1. Ingeval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste plaats hem tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting om ten minste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken de plaats op de markt in te nemen.

  • 2. Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon.

Artikel 10:24 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

  • 1. Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is.

  • 2. De vergunninghouder dient bij zijn standplaats duidelijk zichtbaar zijn naam en bedrijfsnaam aan te geven.

Artikel 10:25 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1. Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan drie uur voor aanvang en meer dan twee uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen dan wel goederen aan of af te voeren.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan van deze verplichting ontheffing verlenen.

  • 3. Indien de vergunninghouderzijn vasteplaats niet uiterlijk om 9.00 uur heeft ingenomen, wordt de betreffende plaats voor die dag als dagplaats aangemerkt.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing indien de vergunninghouder de marktmeester vóór dit tijdstip, onder opgave van een geldige reden die hem belet tijdig aanwezig te zijn, heeft verzocht de plaats vrij te houden.

Artikel 10:26 Verzorging standplaats

De vergunninghouder dient:

  • a.

    er voor te zorgen dat zijn standplaats steeds een goed verzorgd aanzien biedt;

  • b.

    tijdens de markt zelf zijn afval, verpakkingsmaterialen en dergelijke in te zamelen;

  • c.

    bij het verlaten van het marktterrein zijn standplaats en de onmiddellijke omgeving daarvan schoon achter te laten, waarbij de vergunninghouder zelf het afval afvoert.

Artikel 10:27 Afvalbakken

De vergunninghouder aan wie de vergunning is verleend geringe eet- en drinkwaren voor consumptie gereed te maken en te verkopen dient aan de voorzijde van zijn standplaats minimaal twee afvalbakken te plaatsen

Artikel 10:28 Elektriciteit

Het is de standplaatshouder zonder ontheffing van het college verboden op zijn standplaats:

  • a.

    gebruik te maken van andere dan elektrische verlichting;

  • b.

    elektriciteit te betreken van een ander dan degene die door het college voor het leveren daarvan is aangewezen of om hier zelf in te voorzien.

Artikel 10:29 Geluidsapparatuur

  • 1. Het is verboden op de standplaats gebruik te maken van luidsprekers, versterkers en andere middelen ter versterking van geluid.

  • 2. Het aanwezig hebben van radio’s, cd-spelers en overige geluidsapparatuur op de standplaats, voor een ander doel dan verkoop daarvan, is evenmin toegestaan.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden, onder door hem te stellen voorwaarden.

Paragraaf 4 Sanctie

Artikel 10:30 Intrekking vergunning en schorsing

Het college kan een vergunning voor een vaste plaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of degene die hem bijstaat:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 10:31 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, gelegen binnen een periode van twee jaar na de bekendmaking van het besluit tot uitsluiting, indien deze:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening overtreedt;

  • b.

    zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

  • d.

    niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 10:32 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college, indien het dit noodzakelijk acht, een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen, indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

HOOFDSTUK 11 [gereserveerd]

Hoofdstuk 12 AFVALSTOFFEN

Paragraaf 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 12.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    aanbiedplaats: locatie waar huishoudelijk afval in een inzamelmiddel naar toe moet worden gebracht.

  • b.

    afvalstoffen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet milieubeheer.

  • c.

    autowrak: voertuig dat een afvalstof is in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Besluit van 24 mei 2002, bekend als het Besluit beheer autowrakken).

  • d.

    bouw- en sloopafval: afval dat vrijkomt bij respectievelijk het (ver-)bouwen, renoveren en slopen van gebouwen en andere bouwwerken.

  • e.

    doelmatige verwijdering: een zodanige verwijdering van afvalstoffen dat in ieder geval:

    • 1.

      de continuïteit van de verwijdering wordt gewaarborgd;

    • 2.

      de afvalstoffen (met inachtneming van artikel 10.1 Wm) op effectieve en efficiënte wijze wordt verwijderd;

    • 3.

      een effectief toezicht op de verwijdering mogelijk is;

    • 4.

      gewaarborgd is dat een inrichting voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen, nadat zij buiten gebruik is gesteld, geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.

  • f.

    elektrische en elektronische apparatuur: de als zodanig in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1, aanhef en onder 1º van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur aangewezen afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

  • g.

    grof huisafval: huishoudelijke afvalstoffen die te groot en/of te zwaar zijn om op dezelfde wijze als andere huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst aan te bieden, met uitzondering van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur, bouw- en sloopafval (zoals keukenblokken, sanitair en losse planken), autobanden en – onderdelen, alle tuinafval, asbest, chemisch afval (KCA), glas, textiel, papier en karton.

  • h.

    huisaansluitingen: huishoudens of daaraan gelijkgestelde economische eenheden waarvan huishoudelijke afvalstoffen of daaraan gelijkgesteld worden ingezameld en afgevoerd.

  • i.

    huishoudelijke afvalstoffen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet milieubeheer.

  • j.

    inzameldienst: de dienst of aangewezen instantie als bedoeld in artikel 12.3.1 van deze verordening.

  • k.

    inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- en/of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een minicontainer of een ondergrondse verzamelcontainer.

  • l.

    motorrijtuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet.

  • m.

    wegen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wegenverkeerswet.

  • n.

    wet: Wet milieubeheer (Stb. 2002, 239 zoals sindsdien gewijzigd);

  • o.

    zwerfafval: afval dat door mensen bewust of onbewust is weggegooid of achtergelaten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van mensen op zulke plaatsen terecht is gekomen (zoals blikjes, flesjes, wikkels, patatbakjes, sigarettenpeuken kauwgomresten, kranten, folders en tissues).

Paragraaf 2. Vergunningverlening c.a.

Artikel 12.2.1 Inzamelverbod huishoudelijk afval behoudens vergunning

  • 1. Het is aan een ander dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders van derden afkomstige huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. De houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, dient deze tijdens het inzamelen steeds bij zich te dragen en op verzoek van degenen bij wie hij inzamelt te tonen.

  • 3. De vergunning wordt geweigerd indien vaststaat of met redenen valt te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor personen of instanties die bij of krachtens de wet voor de desbetreffende categorieën van de van derden afkomstige afvalstoffen een inzamelplicht hebben gekregen.

Artikel 12.2.5 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Paragraaf 3 Inzameling van afvalstoffen.

Artikel 12.3.1 Inzameldienst

  • 1. Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een andere instantie aanwijzen als inzameldienst, voor zover dat in het belang is van een doelmatige verwijdering van de aangewezen afvalstoffen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden aan degene die op grond van het eerste lid bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 4. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in strijd met het krachtens het derde lid bepaalde over te dragen of ter inzameling aan te bieden aan degene die op grond van dit artikel bevoegd is huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

Artikel 12.3.2 Frequentie van inzamelen

  • 1. Inzameling van het in de gemeente bij huisaansluitingen uitstaande inzamelmiddel voor huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval) geschiedt alternerend, eenmaal per twee weken door de inzameldienst.

  • 2. Inzameling van de in de gemeente bij huisaansluitingen opgestelde collectieve inzamelmiddelen voor huishoudelijk restafval en groente-, fruit- en tuinafval (GFT-afval) geschiedt tenminste eenmaal per week door de inzameldienst.

Artikel 12.3.3 Inzamelmiddelen en -voorzieningen

  • 1. De inzameling kan plaatsvinden via:

    • a.

      een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      een inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      de afvalbrengstations.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan aanwijzen via welk (al dan niet door de inzameldienst) verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Artikel 12.3.4 ophaaldagen huishoudelijk afval

Het is verboden op een door het college ten behoeve van het door de inzameldienst inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op de door het college aangewezen dagen van inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

Paragraaf 4 Het zich ontdoen van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 12.4.1 Overdragen of aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Vervallen

Artikel 12.4.2 Het in bijzondere gevallen overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen op afroep overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

Artikel 12.4.3 Aangewezen inzamelmiddel

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen anders aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan:

  • a.

    indien ten behoeve van een perceel een inzamelmiddel is verstrekt: in het (al dan niet door de inzameldienst) verstrekte inzamelmiddel;

  • b.

    op een andere door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde wijze of op een andere door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats; een en ander met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 12.4.2, 12.4.4, 12.4.6 en 12.4.8 bepaalde.

Artikel 12.4.4 Wijze van overdracht of aanbieding van huishoudelijk afval en inzamelmiddelen

Het overdragen of het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in inzamelmiddelen moet ordelijk geschieden door plaatsing daarvan, op een krachtens artikel 12.3.1, derde lid, vastgestelde inzameldag, op de daarvoor door het college van burgemeester en wethouders aangewezen clusterplaats.

Artikel 12.4.5 Verplichtingen houder

  • 1. De verantwoordelijkheid voor het inzamelmiddel berust bij de houder.

  • 2. De houder is verplicht bij ontruiming van het door hem/haar bewoonde perceel het inzamelmiddel daar achter te laten.

Artikel 12.4.6 Aangewezen plaats

  • 1. In het belang van een doelmatige inzameling van huishoudelijke afvalstoffen kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat de inzamelmiddelen ter lediging aangeboden dienen te worden op een door hen vastgestelde clusterplaats, of op een door hen vastgestelde collectieve inzamelplaats.

  • 2. De raad kan in bijzondere gevallen bepalen dat de afstand tussen een perceel waar de huishoudelijke afvalstoffen ontstaan en de clusterplaats of collectieve inzamelplaats op ten hoogste 125 meter wordt vastgesteld.

Artikel 12.4.7 Verbod wijze en plaatsen huishoudelijke afvalstoffen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijzen en plaatsen achter te laten dan bij of deze paragraaf is bepaald.

Artikel 12.4.8 Verwijdering inzamelmiddel

De houder van een inzamelmiddel moet ervoor zorgen dat dit inzamelmiddel zo spoedig mogelijk na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk op het eind van een krachtens artikel 12.3.1, derde lid, vastgestelde inzameldag, van de weg is verwijderd.

Artikel 12.4.9 Achterlaten in daartoe bestemde bakken

  • 1. Het is verboden andere huishoudelijke afvalstoffen dan van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen papier, plastic bekertjes en blikjes, niet zijnde vloeistoffen, achter te laten in daartoe in het openbaar gebied geplaatste of goedgekeurde afvalbakken.

  • 2. Het is verboden glas op andere plaatsen achter te laten aan in daartoe ter beschikking gestelde glascontainers.

Artikel 12.4.10 Aangewezen plaats

Indien krachtens artikel 10.26, eerste lid onder c en artikel 10.27 van de wet een plaats binnen de gemeente is aangewezen, waar in voldoende mate gelegenheid geboden wordt huishoudelijke afvalstoffen achter te laten, stelt het college van burgemeester en wethouders de dagen, tijden en wijzen vast waarop dit kan geschieden.

Artikel 12.4.11 Incidenteel achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent het incidenteel achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 12.4.12 Verbod achterlaten huishoudelijke afvalstoffen

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen, tijden, wijzen en plaatsen achter te laten dan bij of krachtens deze paragraaf is bepaald.

Paragraaf 5 Het zich afzonderlijk ontdoen van bijzondere categorieën van huishoudelijke afvalstoffen (gescheiden inzameling).

Artikel 12.5.1 Afzonderlijk overdragen of ter inzameling aanbieden van bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen

  • 1. Het is verboden de volgende categorieën van huishoudelijke afvalstoffen anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden:

    • a.

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • b.

      klein chemisch afval (KCA);

    • c.

      glas;

    • d.

      oud papier en karton;

    • e.

      textiel;

    • f.

      wit- en bruingoed;

    • g.

      bouw- en sloopafval;

    • h.

      verduurzaamd hout;

    • i.

      grof tuinafval;

    • j.

      asbest en asbesthoudend afval;

    • k.

      grof huishoudelijk afval;

    • l.

      huishoudelijk restafval;

    • m.

      kunststof verpakkingen.

  • 2. Het is verboden de aangewezen categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de inzameldienst en aan de houders van een inzamelvergunning.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor wit- en bruingoed.

  • 4. Het college kan huishoudens aanwijzen ten aanzien waarvan het eerste lid, onder a, niet van toepassing is.

Artikel 12.5.2 Ter inzameling aanbieden van huishoudelijk afval in ondergrondse containers

Het is verboden om afvalstoffen, anders dan huishoudelijk restafval (GFT), oud papier, (verpakkings)glas en textiel, in ondergrondse containers te deponeren.

Artikel 12.5.3 Nadere regels bijzondere categorieën huishoudelijke afvalstoffen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de in artikel 12.5.1 bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 2. Het is verboden de in artikel 26 bedoelde categorieën van huishoudelijke afvalstoffen over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het eerste lid bepaalde.

Paragraaf 6 Het zich ontdoen van grof huisvuil en (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur

Artikel 12.6.1 Verbod ontdoen grof huisafval en (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur

  • 1. Het is verboden grof huisafval op een andere wijze of plaats aan de inzameldienst over te dragen of ter inzameling aan te bieden dan bij of krachtens dit hoofdstuk is bepaald.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt ook voor het overdragen van (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur of het aanbieden daarvan aan personen of instanties die bij of krachtens de wet voor de desbetreffende categorieën van de van huishoudens afkomstige afvalstoffen een inzamelplicht hebben gekregen.

Artikel 12.6.2 Aanbieden en overdragen grof huisafval

  • 1. De inzameldienst bepaalt op welke plaats en op welke tijden grof huisafval ter inzameling kan worden aangeboden;

  • 2. (Afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur kan worden aangeboden op de Afvalbrengstations van inzameldienst.

  • 3. Het is mogelijk om (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur op afspraak op te laten halen door de inzameldienst op de wijze als bepaald in dit artikel en artikel 12.6.3 van deze verordening, indien deze afspraak wordt gemaakt bij de Klantenservice van  de inzameldienst.

  • 4. Kleine (afgedankte) elektrische en elektronische apparatuur kan bij de chemokar worden aangeboden tijdens de inzameldagen van de chemokar.

  • 5. De inzameldienst stelt vast dat in geval van het ophalen van grof huisafval het afval op de volgende wijze moet worden aangeboden:

    • a.

      aanbieden van grof huisafval geschiedt op de begane grond;

    • b.

      grof huisafval moet droog zijn en uit handzame stukken bestaan (bijvoorbeeld vloerbedekking in gebundelde rollen van maximaal 2 meter);

    • c.

      grof huisafval mag pas buiten worden gezet op de afgesproken ophaaldag;

    • d.

      per jaar mag maximaal 5 m3 grof huisafval aangeboden worden aan de inzameldienst, per afspraak maximaal 1 m3.

  • 6. Grof huisafval mag, net als alle andere in artikel 12.5.1, eerste lid genoemde afvalstromen, ook naar de Afvalbrengstations van inzameldienst gebracht worden.

Artikel 12.6.3 Omvang en inhoud grof huisafval

  • 1. Grof huisafval is huishoudelijk afval dat door zijn afmeting of samenstelling niet in de restafvalcontainer of ondergrondse restafvalcontainer past of mag.

  • 2. Het is verboden een stuk grof huisafval van langer of breder dan 1 meter ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst. Hele stukken, zoals bijv. matrassen of bankstellen mogen wel heel aangeboden worden. Kleinere stukken grof huisafval dienen zoveel mogelijk in één of meer bundels samengedrukt of -gebonden te worden.

  • 3. Het is verboden stukken of bundels grof huisafval die zwaarder zijn dan 30 kg aan te bieden.

  • 4. Van voorgaande bepalingen kan worden afgeweken door het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van gescheiden inzameling van grof huisafval.

Artikel 12.6.4 Schakelbepaling

De artikelen 12.3.1, eerste en tweede lid, 12.4.2, 12.4.7 en 12.4.10  zijn op het overdragen, het ter inzameling aanbieden en het achterlaten van grof huisafval van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 7 Ontdoen van bouw- en sloopafval, autowrakken en zwerfafval

Artikel 12.7.1 Ter inzameling aanbieden van bouw- en sloopafval

Het is verboden bouw- en/of sloopafval in een inzamelmiddel ter inzameling aan te bieden aan de inzameldienst of bouw- en/of sloopafval ter inzameling op de weg te plaatsen.

Artikel 12.7.2 Het ontdoen van een autowrak

Een autowrak, zijnde een huishoudelijke afvalstof, mag slechts worden afgegeven aan:

  • a.

    degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit beheer autowrakken, niet zijnde een inrichting die uitsluitend vanwege de aanwezigheid van een shredderinstallatie als een zodanige inrichting is aan te merken;

  • b.

    degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer, of

  • c.

    degene die in een ander land dan Nederland is gevestigd en die overeenkomstig de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 van de Wet milieubeheer het autowrak naar dat land brengt.

Artikel 12.7.3 Verbod tot andere wijze van ontdoen van een autowrak

Het is verboden, zich van een autowrak te ontdoen op een andere wijze als vermeld in artikel 12.7.2.

Paragraaf 8 Ontdoen van zwerfafval

Artikel 12.8.1 Verbod tot het zich ontdoen van zwerfafval

Het is verboden bewust of onbewust afval weg te gooien of achter te laten op plaatsen die daar niet voor bestemd zijn of door indirect toedoen of nalatigheid van personen op zulke plaatsen terecht is gekomen.

Paragraaf 9 Het zich ontdoen van andere categorieën van afvalstoffen

Artikel 12.9.1 Verontreiniging bij werkzaamheden aan de weg

  • 1. Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen dan wel bij andere werkzaamheden de weg wordt verontreinigd, is degene die genoemde werkzaamheden verricht, alsmede, indien deze in opdracht handelt, zijn opdrachtgever verplicht:

    • a.

      indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na het ontstaan van de verontreiniging te reinigen of te doen reinigen;

    • b.

      indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of voor beschadiging van het wegdek oplevert, de weg terstond na de beëindiging van de werkzaamheden of, indien deze langer dan een dag duren, elke dag terstond na beëindiging van de werkzaamheden op die dag; te reinigen of te doen reinigen.

    • c.

      Het in het tweede lid gesteld verbod geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegverordening van toepassing is.

Artikel 12.9.2 Wegwerpen van reclame- en strooibiljetten

Degene, die op de weg of het strand  reclame- of strooibiljetten of dergelijke geschriften dan wel, als vorm van reclame, gratis producten onder het publiek verspreidt, is verplicht deze, indien zij in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg, strand  of een ander voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen, terstond daarvan te verwijderen of te doen verwijderen.

Artikel 12.9.3 Aanwijzing andere categorieën afvalstoffen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan van derden afkomstige andere categorieën van afvalstoffen dan huishoudelijke afvalstoffen (zoals textiel en kleding, olie, klein- en groot elektrisch afval) aanwijzen, die aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen of ter inzameling aangeboden dan wel kunnen worden achtergelaten.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen aan de inzameldienst kunnen worden overgedragen, aangeboden of achtergelaten.

  • 3. Het is verboden afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid over te dragen, aan te bieden of achter te laten in strijd met het krachtens het vorige lid bepaalde.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer of een daarop gebaseerde regeling, de Destructiewet, dan wel een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 12.9.4 Inzameling door derden

  • 1. Het is aan een ander dan de inzameldienst verboden zonder vergunning van het college van burgemeester en wethouders de krachtens artikel 12.9.3, aangewezen afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan aan de in het vorige lid bedoelde vergunning voorschriften verbinden ter bescherming van het milieu.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien vaststaat of met redenen valt te vrezen dat het verlenen van een vergunning niet in het belang is van een doelmatige verwijdering van de aangewezen afvalstoffen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor personen of instanties die bij of krachtens de wet voor de desbetreffende categorieën van afvalstoffen een inzamelplicht hebben gekregen.

Artikel 12.9.5 Meldingsplicht

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan afvalstoffen aanwijzen waarvoor geldt dat het verboden is deze aan anderen dan de inzameldienst af te geven zonder dit vooraf bij het college van burgemeester en wethouders te melden op de in het tweede lid aangegeven wijze.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde melding bevat de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de meldingsplichtige;

    • b.

      de aard, eigenschappen, samenstelling, hoeveelheid en plaats van herkomst van de afvalstoffen;

    • c.

      naam en adres van degene die de afvalstoffen vervoert, indien dit een ander is dan degene van wie zij afkomstig zijn;

    • d.

      naam en adres van degene die de afvalstoffen verwerkt, indien deze een ander is dan degene die de afvalstoffen vervoert.

Paragraaf 10 Bepalingen ter bescherming van het milieu

Artikel 12.10.1 Voorkomen diffuse milieuverontreiniging

  • 1. Het is verboden afvalstoffen op of in de bodem te brengen of te houden, te verbranden, te bewaren, over te laden of anderszins te bewerken, te verwerken of te vernietigen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of aan degene die op grond van een vergunning bevoegd is tot inzameling, en evenmin voor door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen voor door hen aangewezen afvalstoffen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid omschreven verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet Bodembescherming, de Meststoffenwet, de Destructiewet of een provinciale verordening voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.

Artikel 12.10.2 Verontreiniging van de weg en van terreinen

  • 1. Het is verboden afval of vuilnis of enig andere dergelijke stof of voorwerp, die/dat aanleiding kan geven tot verontreiniging, beschadiging of onvoldoende afwatering van de weg, dan wel aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu, op of in de bodem, buiten een daarvoor bestemde verzamelplaats, te plaatsen, te storten, te werpen, uit te gieten, te laten vallen of lopen of te houden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het thuiscomposteren van groente-, fruit- en tuinafval.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de stoffen of voorwerpen op de weg geraken of tijdelijk op de weg worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden of lossen of vervoeren van stoffen of voorwerpen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

  • 6. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover:

    • a.

      de Wet milieubeheer, de Meststoffenwet, de Destructiewet, de Bestrijdingsmiddelenwet, de Kernenergiewet of de Wet bodembescherming voorziet in de beoogde bescherming van het milieu;

    • b.

      de Wet beheer rijkswaterstaatwerken;

    • c.

      de Wegenverordening van toepassing is.

Artikel 12.10.3 Opslagverbod

  • 1. Het is verboden afvalstoffen op een zodanige plaats op te slaan of opgeslagen te hebben dat deze vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar zijn.

  • 2. Het in het eerste lid omschreven verbod geldt niet voor het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst.

  • 3. Het in het eerste lid omschreven verbod geldt evenmin voor door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan van het in het eerste lid omschreven verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 5. Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, of een provinciale verordening van toepassing is.

Artikel 12.10.4 Het vervoer van afvalstoffen

Het is verboden de in artikel 12.9.4 bedoelde afvalstoffen, niet zijnde gevaarlijke stoffen in de zin van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zodanig te vervoeren dat de weg kan worden verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed. Onder het vervoeren wordt mede begrepen het parkeren van het motorrijtuig waarmede de stoffen worden vervoerd.

Artikel 12.10.5 Opslag afvalstoffen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is afvalstoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 2. Het is verboden op een door het college van burgemeester en wethouders krachtens het eerste lid aangewezen plaats afvalstoffen:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Wegenverordening van toepassing is.

HOOFDSTUK S. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel S:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de hoofdstukken 2 tot en met 7 en hoofdstuk 10 van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3, van de Wet op de economische delicten: 12.2.1 eerste lid, 12.3.1, derde en vierde lid, 12.4.1, 12.4.3, 12.4.4, 12.4.6 tot en met 112.4.8, 2.4.10, 12.4.12, 12.5.1 tot en met 12.6.4, 12.7.1, 12.7.3 tot en met 12.10.5.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de artikelen 2:3 en 2:68.

Artikel S:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de hoofdstukken 2twee tot en met negen deze verordening bepaalde zijn belast: medewerkers van het team openbare ruimte/handhaving (afdeling Ruimte);

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 10 (Markten) is belast: de als zodanig door het college aangewezen marktmeester.

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 12 (Afvalstoffen) zijn belast de krachtens artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen ambtenaren

  • 4. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast  andere  personen met het toezicht belasten.

Artikel S:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel S:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene plaatselijke verordening 2006 wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt inwerking op 1 juni 2013.

Artikel S:5 Overgangsbepalingen

  • 1. Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening als bedoeld in artikel S: 4, eerste lid, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken blijven na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens verordeningen bedoeld in artikel S:4, eerste lid, blijven - indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken na inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van de verordening bedoeld in artikel S:4, eerste lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van deze verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel S:5, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende bezwaartermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel S:4, eerste lid.

  • 5. Gebods of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel S:4, eerste lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende dertien weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 6. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel S:4, eerste lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel S:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2013.

Ondertekening

Beverwijk, 16 mei 2013

de raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

Bijlage 1 Bomenlijst Beverwijk 2013

Landgoederen en erven

 

 

Scheybeeck, Velserweg (rijksmonument)

Diverse soorten

Westerhout, Westerhoutplein

Diverse soorten

Wronkibos, Hoflanderweg

Diverse soorten

Duinrust, Bankenlaan

Diverse soorten

 

 

 

Herdenkingsbomen

 

Locatie

Latijnse naam

Nederlandse naam

 

Prinsessenlaan (Julianaboom)

Tilia vulgaris

Gewone Linde

Vondellaan 98 (Huwelijksboom Juliana en Bernard)

Pterocarya fraxinifolia

Vleugelnoot

Park Overbos ( Huwelijksboom Beatrix en Claus)

Tilia v. "Pallida"

Koningslinde

Park Overbos ( Amaliaboom

Tilia v. "Pallida"

Koningslinde

 

 

 

Monumentale bomen

 

Locatie

Latijnse naam

Nederlandse naam

Aantal

 

Alkmaarseweg 358 en 370

Ulmus hollandica "Vegeta"

Hollandse Iep

1

Pr. Bernhardlaan 8a (rij)

Aesculus h. "Baumannii"

Paardekastanje

1

Meester van Lingenlaan thv 116

Fagus sylvatica

Gewone Beuk

1

Galgenweg (rij)

Aesculus hippocastanum

Paardekastanje

7

Baanstraat t/o 85

Platanus acerifolia

Plataan

1

Büllerlaan /Alkmaarseweg

Aesculus hippocastanum

Paardekastanje

1

Zonnebloemlaan schuin t/o 6

Ulmus hollandica "Vegeta"

Hollandse Iep

1

Zweedselaan

Ulmus hollandica "Vegeta"

Hollandse Iep

1

Heemskerkerweg t/o 290

Quercus petrea

Winter eik

1

Zeestraat (laan)

Tilia vulgaris

Gewone Linde

21

Zeestraat t/o 131

Fagus sylvatica

Gewone Beuk

2

Westerhoutweg (rij)

Tilia vugaris

Gewone Linde

8

Westerhoutweg

Quercus petrea

Winter eik

1

Duinwijklaan 1 t/m 45 (rij)

Platanus acerifolia

Plataan

10

Huiderlaan 3

Aesculus hippocastanum

Paardekastanje

1

Arendsweg ts 73 en 81 (rij)

Tilia vulgaris

Gewone Linde

5

Hobbesteeg t/o 99-103 (groep)

Tilia vulgaris

Gewone Linde

2

Hoflanderweg naast Cecils (groep)

Tila vulgaris

Gewone Linde

7

St Aagtendijk

Populus c. "Robusta"

Gewone Populier

1

Dalenbeeck (alkmaarseweg/plesmanweg)

Aesculus hippocastanum

Paardekastanje

1

Velserweg/Halvemaan

Ulmus minor

Gladde iep

1

 

 

 

Waardevolle boomgroepen op particuliere erven

 

Locatie

Latijnse naam

Nederlandse naam

 

 

 

Adrichemlaan (tennisbaan en camping etc.)

Tilia, Fagus, Aesculus, Pyrus, Salix x sepulcralis ‘Chrysocoma’

Linde, Beuk, Kastanje, Peer, Treurwilg

Breestraat Agathakerk

Tilia vulgaris, Fagus sylvatica, Acer,

Linde, Beuk en Esdoorn

Galgenweg Kerk ‘onze lieve vrouwe van de goed raad’ & Arendsweg 57

Gehele terrein diverse bomen

Gehele terrein diverse bomen

Zeestraat 127 en tennisbaan

Fagus sylvatica, Acer, Tilia vulgaris, Morus alba, Mespilus germanica, Quercus robur

Esdoorn, Linde, Moerbei, Mispel, Eik

Waardevolle bomen in particuliere tuinen

 

Locatie

Latijnse naam

Nederlandse naam

 

 

 

Bankenlaan 70

Fagus sylvatica

Beuk

Bankenlaan 2

Cedrus atlantica "Glauca"

Atlasceder

Bankenlaan 34

Betula papyrifera

Papier berk

Beeckzanglaan 1G

Fagus sylvatica 'Atropunicea’

Beuk

Beeckzanglaan 7

Pinus nigra

Den

Creutzberglaan 2B

Tilia x europaea ‘Pallida’

Linde

Crocuslaan 7

Betula payrifera

Papier berk

Dreef 24

Betula pendula

Ruwe berk

Heemskerkerweg 272

Fagus sylvatica "Purpurea"

Beuk

Hendrik Burgerstraat 23

Fagus sylvatica

Beuk

Kuikensweg 20

Aesculus hippocastanum

Kastanje

Prins Bernhardlaan 12

Quercus Rubra

Amerikaanse Eik

Prins Bernhardlaan 12

Liriodendron tulipifera

Tulpenboom

Prins Bernhardlaan 12

Fagus sylvatica

Beuk

Vondellaan 13

Salix x sepulcralis 'Chrysocoma'

Treurwilg

Vondellaan 27

Fagus sylvatica 'Purpurea'

Beuk

Vondellaan 38

Quercus robur

Eik

Zeestraat 120

Taxus media

Venijnboom

Zeestraat 126

Pterocarya fraxinifolia

Vleugelnoot

Zeestraat 131

Aesculus hippocastanum

Kastanje

Zeestraat 133

Quercus robur

Eik

Zeestraat 166

Acer pseudoplatanus

Esdoorn

Zeestraat 267

Tilia x europaea ‘Pallida’

Linde

Zeestraat 88

Fagus sylvatica

Beuk

Zeestraat 90

Acer Saccharinum

Esdoorn

Zeestraat 94

Fagus sylvatica

Beuk

Zeestraat 98

Aesculus hippocastaneum

Kastanje

Zeestraat 98

Tilia x europaea

Hollandse Linde

Zeestraat 98

Tilia x europaea

Hollandse Linde