Gemeenschappelijke Regeling RUD Zuid-Limburg

Geldend van 01-01-2013 t/m 26-10-2015

Gemeenschappelijke regeling RUD Zuid-Limburg  

Het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal, ieder voor zover bevoegd,

Overwegende dat:

het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten afspraken hebben gemaakt over de vorming van regionale uitvoeringsdiensten, het takenpakket dat deze diensten in ieder geval moeten gaan uitvoeren en de kwaliteitsnormering van vergunningverlening en handhaving;

Gelet op:

de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Besluiten:

de navolgende gemeenschappelijke regeling voor de regionale uitvoeringsdienst RUD Zuid-Limburg vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1 In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b.

      het openbaar lichaam: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

    • c.

      deelnemers: de aan deze regeling deelnemende gemeenten en provincie Limburg;

    • d.

      burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • e.

      gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg;

    • f.

      de raden: de raden van de deelnemende gemeenten;

    • g.

      provinciale staten: provinciale staten van de provincie Limburg;

    • h.

      de minister: de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties;

    • i.

      uitvoeringsdienst: de regionale uitvoeringsdienst Zuid-Limburg die belast is met de uitvoering van de taken van vergunningverlening, toezicht op en handhaving van het omgevingsrecht;

    • j.

      de Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • k.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • l.

      Werkgebied: het grondgebied van de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

    • m.

      BRZO: besluit risico’s zware ongevallen;

    • n.

      IPPC: International Pollution Prevention and Control.

  • 2 Waar in deze regeling artikelen van de Provinciewet of de Gemeentewet, dan wel andere wettelijke regelingen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt, tenzij anders vermeld, in die artikelen voor de provincie, provinciale staten, gedeputeerde staten en de commissaris van de koningin, respectievelijk de gemeente, de raad, burgemeester en wethouders, de burgemeester, gelezen: het openbaar lichaam, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Artikel 2 Instelling, doel en beleid

  • 1 Er is een openbaar lichaam welke rechtspersoonlijkheid bezit als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wet, genaamd RUD Zuid-Limburg.

  • 2 Het openbaar lichaam is gevestigd te Maastricht.

  • 3 Het openbaar lichaam is ingesteld ter behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van de uitvoering van taken van vergunningverlening, toezicht op en handhaving van het omgevingsrecht.

Hoofdstuk 2 Taken

Artikel 3 Basistaken

  • 1 De uitvoeringsdienst voert voor alle deelnemers tenminste de taken uit zoals opgenomen in het basistakenpakket.

  • 2 Naast de taken op het gebied van vergunningverlening, handhaving en toezicht behoren tot het takenpakket van de uitvoeringsdienst ook coördinerende, afstemmende en adviserende taken die voor de deelnemers tezamen worden verricht.

Artikel 4 Specialistische milieutaken

  • 1 In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket kan de uitvoeringsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het basistakenpakket, op verzoek van een deelnemer, bij de oprichting van de uitvoeringsdienst, dan wel op een ander moment, ook specialistische milieutaken uitvoeren.

  • 2 Voor de uitvoering van de specialistische taken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemers en het openbaar lichaam.

Artikel 5 Andere taken fysieke omgeving

  • 1 In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket en de specialistische milieutaken kan de uitvoeringsdienst, voor zover dit geen verstoring veroorzaakt in de uitvoering van de taken uit het basistakenpakket, op verzoek van een deelnemer en na goedkeuring van het algemeen bestuur, ook andere adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van de zorg voor de omgeving verrichten.

  • 2 Voor de uitvoering van de andere taken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemers en het openbaar lichaam.

Artikel 6 BRZO-taken

  • 1 In aanvulling op de taken uit het basistakenpakket voert de uitvoeringsdienst ook vergunningverlenende, toezichthoudende en handhavingstaken uit voor de bedrijven die vallen onder het BRZO en de IPPC, categorie 4, waarbij het primaat ligt binnen het werkgebied Limburg.

  • 2 De uitvoeringsdienst kan op verzoek van bevoegde BRZO gezagen en na goedkeuring van het algemeen bestuur, ook buiten het werkgebied Limburg BRZO-taken uitvoeren.

  • 3 De uitvoeringsdienst kan taken die worden uitgevoerd voor bevoegde BRZO gezagen, na goedkeuring van het algemeen bestuur, uitbesteden aan andere uitvoeringsdiensten die BRZO-taken coördineren en uitvoeren.

Artikel 7 Werkzaamheden voor derden

Onverminderd de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 3, 4, 5 en 6 bedoelde taken, kan de uitvoeringsdienst op verzoek van derden adviserende, ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van zorg voor de omgeving verrichten na goedkeuring van het algemeen bestuur.

Hoofdstuk 3 Bestuursorganen

Artikel 8 Bestuursorganen

  • 1 Het openbaar lichaam kent de volgende bestuursorganen:

    • a.

      het algemeen bestuur;

    • b.

      het dagelijks bestuur;

    • c.

      de voorzitter.

Artikel 9 Het Algemeen bestuur

  • 1 Het openbaar lichaam heeft een algemeen bestuur. De colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten wijzen uit hun midden een lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2 De colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten wijzen in ieder geval één vervangend lid van het algemeen bestuur aan die de door hen benoemde leden bij ontstentenis of verhindering vervangen.

  • 3 De leden van het algemeen bestuur worden aangewezen voor een zittingsduur van vier jaar, en treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de colleges van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten afloopt. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 4 De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur gekozen.

  • 5 Wanneer het lidmaatschap van een lid van het algemeen bestuur afloopt doordat hij geen lid meer is van een college van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten, houdt dit lid tevens op lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 6 Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Dit gebeurt door mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 7 Indien tussentijds de plaats van een lid vacant komt, wijst het betrokken college van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan.

  • 8 Een lid van het algemeen bestuur dat zijn lidmaatschap ter beschikking heeft gesteld, blijft in functie totdat een nieuw lid is aangewezen.

  • 9 Bij het bestaan van één of meer vacatures blijven de resterende bestuursleden bevoegd besluiten te nemen.

  • 10 Wanneer iemand wordt aangesteld om een vacante plaats in het algemeen bestuur te vervullen, treedt hij af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 11 Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van één der deelnemers dan wel door of vanwege het bestuur van het openbaar lichaam aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar wordt voor de toepassing van dit lid gelijkgesteld zij die in dienst van één der deelnemers dan wel van het openbaar lichaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijke recht werkzaam zijn.

Artikel 10 Werkwijze

  • 1 Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 2 Het algemeen bestuur vergadert eenmaal per kwartaal. Meerdere vergaderingen kunnen ingelast worden wanneer de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig acht, of wanneer tenminste 1/5e van de leden van het algemeen bestuur, onder opgave van redenen, dit schriftelijk verzoekt. Het algemeen bestuur vergadert in ieder geval twee maal per jaar.

  • 3 De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren zijn gesloten wanneer 1/5e van het aantal leden hierom verzoekt of de voorzitter dit nodig acht.

  • 4 Artikel 15, eerste lid Gemeentewet, artikel 15, eerste lid Provinciewet, artikel X7 en X8 Kieswet zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 11 Geheimhouding

  • 1 Het algemeen bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Deze wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 12 Vergaderquorum

  • 1 Het algemeen bestuur kan slechts vergaderen en besluiten nemen indien meer dan de helft van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is.

  • 2 Indien het vereiste aantal leden als bedoeld in lid 1 niet aanwezig is bij een vergadering, kan de voorzitter een nieuwe vergadering beleggen, welke binnen twee weken dient plaats te vinden.

  • 3 Op vergaderingen als bedoeld in lid 2 is het bepaalde van lid 1 niet van toepassing, met dien verstande dat het algemeen bestuur over de begroting, een begrotingswijziging en de jaarstukken alleen kan beraadslagen en voorlopige besluiten kan nemen. De niet aanwezige leden hebben de mogelijkheid om binnen tien werkdagen te reageren op het verslag van de vergadering. Indien er niet wordt gereageerd, wordt men geacht ingestemd te hebben met de voorlopige besluiten. De voorlopige besluiten worden binnen tien werkdagen omgezet in definitieve besluiten of, afhankelijk van de reacties, de besluiten vervallen.

Artikel 13 Besluitvorming

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur heeft twee of meer stemmen, waarvan het aantal is gerelateerd aan de taken die door de uitvoeringsdienst voor de afzonderlijke deelnemers worden uitgevoerd, alsmede het financiële belang bij het openbaar lichaam van de deelnemer die door het lid wordt vertegenwoordigd.

  • 2 Bij de oprichting van de uitvoeringsdienst hebben de leden van het algemeen bestuur in de vergadering de volgende stemmen:

  • 3 De stemverdeling wordt in ieder geval één maal per vier jaar herijkt, of zo vaak als nodig is op grond van substantiële wijziging van inbreng van taken.

  • 4 De herijking van de stemverdeling wordt vastgesteld door het algemeen bestuur.

  • 5 Besluitvorming vindt plaats met een meerderheid van stemmen, uitgebracht door tenminste acht deelnemers, tenzij in de regeling anders is bepaald.

  • 6 Indien de stemmen met betrekking tot een bepaald voorstel staken, wordt het betrokken onderwerp aangehouden tot de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Ingeval de stemmen bij herstemming over besluiten met betrekking tot benoeming, voordracht of aanbeveling van personen staken, beslist de voorzitter.

  • 7 Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 14 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1 Het algemeen bestuur geeft aan de raden, burgemeester en wethouders, provinciale staten of gedeputeerde staten, de door één of meer leden van de raden, burgemeester en wethouders, provinciale staten of gedeputeerde staten gevraagde inlichtingen. Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur geeft aan burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten die dit lid heeft aangewezen de door één of meerdere leden van burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten gevraagd of ongevraagd inlichtingen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid, op de wijze die door dit bestuursorgaan is bepaald.

  • 3 Een lid van het algemeen bestuur kan door burgemeester en wethouders of gedeputeerde staten die dit lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem gevoerde beleid, op de wijze die door dat bestuursorgaan is bepaald.

Artikel 15 Adviescommissie

  • 1 Het algemeen bestuur stelt een adviescommissie in, bestaande uit:

    • a.

      een voorzitter;

    • b.

      een lid met specifieke deskundigheid op het terrein van overheidsfinanciën en/of bedrijfseconomie;

    • c.

      een lid met specifieke deskundigheid op het terrein van arbeidsverhoudingen en organisatieontwikkeling;

    • d.

      een lid met specifieke deskundigheid op het terrein van het omgevingsrecht.

  • 2 De adviescommissie adviseert het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur, gevraagd en ongevraagd, over de financiële, bedrijfsmatige en organisatorische continuïteit van de uitvoeringsdienst.

  • 3 De adviescommissie wordt in ieder geval betrokken bij:

    • a.

      het vaststellen van de jaarrekening en begroting;

    • b.

      het vaststellen van zwaarwegende besluiten, zoals: het doen van investeringen ter waarde van meer dan € 1.000.000-, het beëindigen van dienstbetrekkingen van een aanmerkelijk aantal werknemers tegelijkertijd, het ingrijpend veranderen van de arbeidsomstandigheden van een aanmerkelijk aantal werknemers.

  • 4 Een lid van de adviescommissie is niet:

    • a.

      Burgemeester, lid van de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders van een van de deelnemers, lid van provinciale staten of gedeputeerde staten van Limburg, commissaris der Koningin in Limburg;

    • b.

      In dienst bij een van de deelnemers;

    • c.

      Bestuurslid van een politieke partij in Limburg.

Artikel 16 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1 Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen.

  • 2 De leden en plaatsvervangende leden worden gekozen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 3 Het algemeen bestuur bewaakt bij de aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur een evenwichtige spreiding over het werkgebied van het openbaar lichaam.

Artikel 17 Zittingsduur

  • 1 Het (plaatsvervangend) lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschapvan het algemeen bestuur eindigt of wanneer het lid van het dagelijks bestuur als zodanig ontslag neemt.

  • 2 Beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur brengt van rechtswege het einde van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur met zich mee.

  • 3 De aanwijzing van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door overlijden, ontslag of om een andere reden tussentijds zijn opengevallen vindt plaats binnen twee maanden na het tijdstip waarop de vacature is ontstaan. Een tussentijds tot lid van het dagelijks bestuur benoemd lid treedt af op het moment waarop degene in wiens plaats hij is benoemd zou aftreden.

  • 4 Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 5 Het algemeen bestuur kan één of meer leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten.

Artikel 18 Werkwijze

  • 1 Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2 Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. Dit reglement wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur.

  • 3 De voorzitter en elk lid hebben één stem. In het geval de stemmen staken, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

  • 4 De vergaderingen van het dagelijks bestuur worden met gesloten deuren gehouden, tenzij in de regeling anders is bepaald of het dagelijks bestuur niet anders bepaald.

  • 5 In de vergaderingen van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 6 Indien het vereiste aantal leden niet tegenwoordig is, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering.

  • 7 Op de vergadering, bedoeld in het zesde lid, is het vijfde lid niet van toepassing. Het dagelijks bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de eerste vergadering was belegd alleen beraadslagen en besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 8 Bij het doen van benoemingen, keuzen, voordrachten en aanbevelingen betreffende personen wordt schriftelijk gestemd, in de overige gevallen mondeling.

Artikel 19 Geheimhouding

  • 1 Het dagelijks bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het dagelijks bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens de vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat het dagelijks bestuur haar opheft.

  • 2 Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter of een commissie, ten aanzien van de stukken die zij aan het dagelijks bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan, dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel het algemeen bestuur haar opheft.

Artikel 20 Inlichtingen- en verantwoordingsplicht

  • 1 De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid. Het reglement van orde van het algemeen bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze bepaling.

  • 2 Het dagelijks bestuur geeft, ieder tezamen en afzonderlijk, uit eigen beweging dan wel op verzoek van het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan, aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde beleid.

  • 3 De aflegging van verantwoording als bedoeld in het eerste lid, alsmede het na voorafgaand verzoek verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het tweede lid, geschieden op de wijze zoals is aangegeven in het reglement van orde voor de vergaderingen van het algemeen bestuur.

  • 4 Het algemeen bestuur is bevoegd in het reglement van orde voor zijn vergadering nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop door het dagelijks bestuur dan wel de leden ervan inlichtingen dienen te worden verschaft respectievelijk verantwoording dient te worden afgelegd.

  • 5 Het algemeen bestuur kan regelen van welke besluiten van het dagelijks bestuur kennisgeving wordt gedaan aan de leden van het algemeen bestuur. Daarbij kan het algemeen bestuur de gevallen bepalen waarin met terinzagelegging kan worden volstaan.

  • 6 De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter.

Artikel 21 De voorzitter

  • 1 De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2 De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 3 Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de plaatsvervangende voorzitter. Deze wordt aangewezen tijdens de eerste vergadering van het algemeen bestuur.

  • 4 De stukken die van het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de voorzitter ondertekend.

  • 5 De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging aan een door hem aan te wijzen gemachtigde opdragen.

Artikel 22 Bevoegdheden Algemeen Bestuur

  • 1 Met betrekking tot de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar lichaam berust bij het algemeen bestuur alle bevoegdheid, die niet bij of krachtens deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter is opgedragen.

  • 2 Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in ieder geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      Het doen van voorstellen aan de deelnemers omtrent toetreding tot, uittreding uit, wijziging van of opheffing van de regeling;

    • b.

      Het aangaan van geldleningen en van rekening-courantovereenkomsten;

    • c. Het uitlenen van gelden en het waarborgen van geldleningen door anderen aan te gaan;

    • d.

      Het kopen, ruilen, bezwaren of vervreemden en in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

    • e.

      Het doen van uitgaven voordat de begroting of begrotingswijziging, waarbij deze uitgaven zijn geraamd, is goedgekeurd;

    • f.

      Het voeren van rechtsgedingen en beroepsprocedures;

    • g.

      Het aanwijzen van de accountant.

Artikel 23 Bevoegdheden Dagelijks Bestuur

  • 1 Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd tot:

    • a.

      Het dagelijks beheer van het openbaar lichaam;

    • b.

      De voorbereiding van alles waarover in de vergadering van het algemeen bestuur zal worden beraadslaagd en besloten;

    • c.

      De uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • d.

      Het toezicht op het beheren van de financiën van het openbaar lichaam;

    • e.

      Het toezicht en beheren van de eigendommen van het openbaar lichaam;

    • f.

      Het nemen van conservatoire maatregelen, voordat wordt besloten tot het voeren van rechtsgedingen, het instellen van bezwaar en beroep alsmede het vragen om een voorlopige voorziening.

  • 2 Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regels, de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

    • a.

      Het vaststellen, dan wel wijzigen van de begroting;

    • b.

      Het vaststellen van de rekening;

    • c.

      Benoeming, schorsing en ontslag van de directeur.

Hoofdstuk 4 Organisatiebepalingen

Artikel 24 Tegemoetkoming

  • 1 Het algemeen bestuur kan voor de leden en de voorzitter van de Adviescommissie bij verordening een tegemoetkoming in de kosten vaststellen. De verordening bevat regels omtrent de hoogte en de toekenning van de tegemoetkoming in de kosten.

Artikel 25 De directeur

  • 1 De uitvoeringsdienst heeft een directeur die onder verantwoordelijkheid van het algemeen bestuur belast is met de leiding van de uitvoeringsdienst en met de zorg voor een juiste taakvervulling door de uitvoeringsdienst.

  • 2 De directeur van de uitvoeringsdienst fungeert als ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Het algemeen bestuur legt de instructie van de directeur vast in een directiestatuut.

  • 3 De stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan worden, naast de voorzitter, meeondertekend door de directeur.

  • 4 Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat op voordracht van ten minste 3 leden van het algemeen bestuur de directeur.

Artikel 26 De ambtelijke organisatie

  • 1 Het algemeen bestuur bepaalt in een organisatieverordening de hoofdstructuur van de organisatie, de directie, de taken, de bevoegdheden en de werkwijze van de ambtelijke organisatie.

  • 2 Het algemeen bestuur stelt, na overleg met het Georganiseerd Overleg, een rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling vast die op het personeel van de uitvoeringsdienst van toepassing is.

  • 3 Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde formatie, belast met het aanstellen als ambtenaar, het tewerkstellen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslag van het personeel van de uitvoeringsdienst, de directeur van de uitvoeringsdienst uitgezonderd. Het dagelijks bestuur neemt daarbij de door het algemeen bestuur vastgestelde rechtspositie- en arbeidsvoorwaardenregeling in acht.

  • 4 Het dagelijks bestuur kan de in het vorige lid bedoelde bevoegdheden opdragen aan de directeur van de dienst, tenzij het ambtenaren betreft die belast zijn met functies van leidinggevende aard die rechtstreeks onder de directeur ressorteren.

Artikel 27 Overleg

  • 1 Het openbaar lichaam voert periodiek bestuurlijk overleg met de deelnemers omtrent de inhoud en het niveau van uitvoering van wettelijke taken. Tijdens dit bestuurlijk overleg wordt in ieder geval behandeld:

    • a.

      de duur en kosten van de taakuitvoering;

    • b.

      de opzegtermijn van de dienstverlening;

    • c.

      de verrekening van eventuele desintegratiekosten bij vroegtijdige uittreding.

  • 2 De bevoegdheden van het openbaar lichaam kunnen worden gewijzigd in geval van noodzakelijke aanpassing aan landelijke en/of Europese wetgeving. Het algemeen bestuur dient tot de wijziging te besluiten.

Hoofdstuk 5 Financiën

Artikel 28 Begroting

  • 1 Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast inzake het financieel en administratieve beheer van het openbaar lichaam. De artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet en artikelen 216 en 217 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks voor 15 maart een ontwerpbegroting van het openbaar lichaam voor het komende kalenderjaar, met bijbehorende toelichting, toe aan de raden en provinciale staten.

  • 3 In de begroting wordt onder andere aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van het openbaar lichaam.

  • 4 De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 5 De raden en provinciale staten kunnen binnen 10 weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijzen doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt, alvorens verzending van de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur, de commentaren en zienswijzen van de raden en provinciale staten toe.

  • 6 Het algemeen bestuur stelt de begroting uiterlijk 1 juli voorafgaande aan het jaar waar deze voor dient, vast. Terstond na de vaststelling zendt het dagelijks bestuur de begroting aan de deelnemers, en in ieder geval voor 15 juli aan de minister.

  • 7 Het bepaalde in dit artikel is ook van toepassing wanneer het wijzigingen van de begroting betreft.

Artikel 29 Jaarrekening

  • 1 Het dagelijks bestuur biedt de jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden jaarlijks voor 1 juni ter voorlopige vaststelling aan het algemeen bestuur en de raden en provinciale staten.

  • 2 Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en stelt haar vast op uiterlijk 1 juli, volgende op het jaar waarop zij betrekking heeft.

  • 3 Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling in het algemeen bestuur met bijbehorende stukken aan de minister. De jaarrekening dient in ieder geval voor 15 juli te worden verzonden.

  • 4 Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde negatieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      af te boeken van reserves, voor zover aanwezig;

    • b.

      ten laste te brengen van de deelnemers op basis van stemverdeling.

  • 5 Het algemeen bestuur kan besluiten de blijkens de jaarrekening behaalde positieve resultaten geheel of ten dele:

    • a.

      te bestemmen voor een egalisatiereserve;

    • b.

      uit te keren aan deelnemers op basis van stemverdeling.

Artikel 30 Doorberekening van kosten

  • 1 Het algemeen bestuur kan, met inachtneming van het bepaalde in het volgende lid, gehoord de raden en provinciale staten, nadere regels vaststellen met betrekking tot de door de deelnemers te betalen financiële bijdragen.

  • 2 Deelnemers dragen bij aan de kosten van het goed functioneren van het openbaar lichaam en het uitoefenen van de hem opgedragen taken op basis van de feitelijke afname van taken.

  • 3 Bij de kostentoerekening worden naast de directe uitvoeringskosten tevens de overheadkosten verdisconteerd.

  • 4 Het algemeen bestuur kan ieder kwartaal voorschotnota’s indienen bij de deelnemers.

  • 5 In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke deelnemer verschuldigd is voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 6 Indien enig jaar een batig saldo oplevert wordt dit saldo toegevoegd aan het weerstandsvermogen van het openbaar lichaam. Het weerstandsvermogen mag maximaal 10% van de jaaromzet bedragen. Voor zover het batig saldo van enig jaar zou leiden tot een weerstandsvermogen van meer dan 10% van de jaaromzet, wordt het saldo boven de 10% gerestitueerd, tenzij een meerderheid van de deelnemers gemotiveerd instemt met een doelreservering van het batig saldo voor het openbaar lichaam. Het algemeen bestuur stelt hiertoe een voorstel vast.

  • 7 Indien enig exploitatiejaar een nadelig saldo oplevert en het weerstandsvermogen ontoereikend is om dit nadelige saldo te dekken, stelt het algemeen bestuur een plan vast dat is gericht op het afbouwen en/of dekken van het nadelig exploitatiesaldo. Het algemeen bestuur bepaalt tevens of en zo ja, tot welk bedrag de deelnemers zullen bijdragen in het nadelig exploitatiesaldo. Het bedoelde plan wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de raden en provinciale staten gedurende een termijn van acht weken in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening ten aanzien van het plan naar voren te brengen.

  • 8 Wanneer het algemeen bestuur overeenkomstig het gestelde in het vorige lid een besluit heeft genomen omtrent het bijdragen door de deelnemers in het nadelig exploitatiesaldo, wordt het nadelige exploitatie door de deelnemers gedragen op basis van stemverdeling.

Hoofdstuk 6 Overige bepalingen

Artikel 31 Archief

  • 1 Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig en volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen regeling ingevolge artikel 40 van de Archiefwet 1995.

  • 2 Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbestanden van de in deze regeling genoemde bestuursorganen is aangewezen de Rijksarchiefbewaarplaats te Maastricht.

Artikel 32 Toetreding

  • 1 Tot de regeling kunnen uitsluitend colleges van burgemeester en wethouders, dagelijkse besturen van waterschappen en dagelijkse besturen van andere openbare lichamen, waartoe ook de minister behoort die het aangaat, toetreden.

  • 2 Toetreding is mogelijk op ieder moment.

  • 3 Het betreffende bestuursorgaan dat wil toetreden, dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het betreffende bestuursorgaan voegt hierbij het besluit tot toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan.

  • 4 Het dagelijks bestuur brengt het verzoek ter kennis van het algemeen bestuur en geeft daarbij een advies over de toetreding.

  • 5 Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe bij unanimiteit heeft besloten.

  • 6 Een lid van het algemeen bestuur kan slechts voor toetreding stemmen, nadat hij hiervoor de instemming van het bestuursorgaan van de deelnemer die hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit bestuursorgaan kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van zijn vertegenwoordigend orgaan.

Artikel 33 Uittreding

  • 1 Een deelnemer kan uit de regeling treden door toezending aan het algemeen bestuur van een daartoe strekkend besluit van het bestuursorgaan dat de regeling mede is aangegaan na verkregen toestemming van het vertegenwoordigend orgaan van de betreffende deelnemer als bedoeld in artikel 51 van de Wet.

  • 2 Het algemeen bestuur besluit over de voorwaarden waaronder de uittreding geëffectueerd kan worden en regelt de financiële en overige gevolgen van de uittreding.

  • 3 Uittreden vindt niet eerder plaats dan met ingang van 1 januari van het jaar volgende op dat waarin de voor uittreding noodzakelijke wijziging van deze regeling in werking is getreden.

  • 4 Het uittreden van een van de deelnemers leidt niet tot opheffing van de regeling.

Artikel 34 Opheffing en liquidatie

  • 1 Deze regeling kan op voorstel van het algemeen bestuur worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de betrokken bestuursorganen van de deelnemers, met inachtneming van de daartoe strekkende bepalingen van de Wet.

  • 2 Door het algemeen bestuur wordt een liquidatieplan opgesteld na alle deelnemers te hebben geraadpleegd.

  • 3 Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4 Toewijzing van personeel aan de deelnemers vindt plaats bij besluit van het algemeen bestuur.

  • 5 Bij de ontbinding van het openbaar lichaam in verband met opheffing van de regeling of anderszins, blijft het openbaar lichaam voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Artikel 35 Wijziging

  • 1 Wijziging van de regeling kan plaatsvinden bij daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen van alle deelnemers die de regeling zijn aangegaan, na verkregen toestemming van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers.

  • 2 Zowel het dagelijks bestuur, als de bestuursorganen van de deelnemers kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 3 Een besluit tot wijziging dat conform het gestelde in het eerste lid tot stand is gekomen, treedt in werking op de in het wijzigingsbesluit genoemde datum.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 36 Slotbepalingen

  • 1 Het algemeen bestuur beslist in alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet.

  • 2 Deze regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

  • 3 Bij voorgenomen wijziging van deze regeling zendt het dagelijks bestuur de ontwerpwijziging met een toelichting aan de raden en provinciale staten.

  • 4 Gedeputeerde staten zijn belast met verzending van deze regeling aan de minister.

  • 5 Alle deelnemers dragen op de gebruikelijke wijze zorg voor de bekendmaking van deze regeling, alsmede de registratie van deze regeling.

Artikel 37 Citeertitel

  • 1 Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling RUD Zuid-Limburg en treedt in werking op 1 januari 2013.

Ondertekening

Gedeputeerde Staten voornoemd, drs. Th.J.F.M. Bovens, voorzitter mr. A.C.J.M. de Kroon, secretaris Uitgegeven, 30 oktober 2012 De secretaris, mr. A.C.J.M. de Kroon