Gemeenschappelijke regeling schoolverzuim en VSV regio West-Brabant

Geldend van 01-08-2012 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling schoolverzuim en VSV regio West-Brabant

Gemeenschappelijke regeling Programma Schoolverzuim en Voortijdig Schoolverlaten

De colleges van burgemeester en wethouders van de Gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert.

Overwegende dat het samenwerken op het gebied van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969, gelet op het grensoverschrijdende karakter ervan, wenselijk, zo niet noodzakelijk, is geworden en door samenwerking kwaliteit en dienstverlening op een hoger plan kunnen worden gebracht;

Overwegende dat door samenwerking een eenduidige en consistente handhavingstrategie kan worden gevolgd;

Overwegende dat voor de uitvoering van publiekrechtelijke taken een publiekrechtelijke regeling als een gemeenschappelijke regeling de voorkeur verdient boven een privaatrechtelijke regeling;

  • ·

    Gelet op: artikel 17 en volgende van de Leerplichtwet 1969,

  • ·

    de Wet van 6 december 2001 betreffende de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie,

  • ·

    de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • ·

    Gelet op de relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht;

B e s l u i t e n :

Tot het aangaan van de volgende:

gemeenschappelijke regeling van dienstverlening, zonder oprichting van een openbaar lichaam conform art. 8 lid 2 Wet Gemeenschappelijke Regelingen, op het terrein van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 en van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie in de regio West-Brabant.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze regeling verstaat onder:

  • a.

    de regeling: de samenwerkingsovereenkomst Programma schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten voor de regio West Brabant;

  • b.

    de uitvoerende gemeente: de gemeente Breda

  • c.

    de regio: de regio West Brabant bestaande uit de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Halderberge, Etten-Leur, Geertruidenberg, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert.

  • d.

    de colleges: de colleges van burgemeester en wethouders.

  • e.

    gemeenschappelijk orgaan: de aangewezen leden van het college van Burgemeester en Wethouders (portefeuillehouders) van de deelnemende gemeenten

  • f.

    uitvoeringsniveau 1: administratie en registratie in het kader van toezicht op de naleving van de Leerplichtwet en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie, zie artikel 14 lid 1.

  • g.

    uitvoeringsniveau 2: overige taken in het kader van toezicht op de naleving van de Leerplichtwet en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie, zie artikel 14 lid 2.

Hoofdstuk 2 Doel, taken en bevoegdheden

Artikel 2 Toedeling bevoegdheden

  • 1. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten uit de regio mandateren de bevoegdheden op het gebied van uitvoeringsniveau 1 (registratie, art. 19 Leerplichtwet 1969) die aan hen zijn toegekend in het kader van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969 en de registratie van voortijdig schoolverlaters in het kader van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie aan het gemeenschappelijk orgaan. De gemeente Breda is de gemeente die de taken zal uitvoeren.

  • 2. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten (Breda, Drimmelen, Moerdijk, Geertruidenberg, Alphen-Chaam) mandateren de bevoegdheden, conform uitvoeringsniveau 2 zoals beschreven in artikel 14, die aan hen zijn toegekend in het kader van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969 aan het gemeenschappelijk orgaan. De gemeente Breda is de gemeente die de taken zal uitvoeren.

  • 3. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten (Drimmelen, Moerdijk, Geertruidenberg, Alphen-Chaam) staan toe dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda voor de gemandateerde bevoegdheden ondermandaat verleent, met uitzondering van de bevoegdheid tot het aanwijzen van ambtenaren welke toezien op de naleving van de Leerplichtwet 1969 en het wijzigen van de instructie leerplichtambtenaar en RMC-functionaris.

  • 4. De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten uit de regio verlenen hierbij aan de door haar aangewezen portefeuillehouder, mandaat tot het nemen van besluiten met betrekking tot de taakuitvoering van het Programma Schoolverzuim en Voortijdig Schoolverlaten, e.e.a. binnen de dan geldende kaders en begroting, waarvan alleen gebruik gemaakt kan worden in het regionale portefeuillehoudersoverleg.

Artikel 3 Belang

De gemeenschappelijke regeling is aangegaan met als doel het behartigen van de belangen van de deelnemende gemeenten op het gebied van de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 en de Regionale Meld en Coördinatiefunctie.

Hoofdstuk 3 Gemeenschappelijk orgaan

Artikel 4 Samenstelling gemeenschappelijk orgaan

  • 1. Het gemeenschappelijk orgaan bestaat uit de aangewezen leden van het college van Burgemeester en Wethouders (portefeuillehouders) van alle deelnemende gemeenten.

  • 2. Het gemeenschappelijk orgaan wijst uit zijn midden een voorzitter aan, alsmede een plaatsvervanger.

  • 3. De leden van het gemeenschappelijk orgaan hebben, onverminderd het bepaalde in de leden 6 tot en met 9, zitting gedurende de zittingsperiode van de gemeenteraad.

  • 4. De leden van het gemeenschappelijk orgaan treden af op de dag waarop de leden van de raden van de gemeenten aftreden, maar houden zitting totdat in de opvolging is voorzien.

  • 5. Een lid dat tussentijds ophoudt lid van het college te zijn, houdt daarmee tevens op lid te zijn van het gemeenschappelijk orgaan. Dit geldt ook voor de voorzitter.

  • 6. Een lid dat ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het gemeenschappelijk orgaan wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats dit lid is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 7. Een lid dat tussentijds ontslag neemt, stelt de voorzitter van het gemeenschappelijk orgaan alsmede het college dat hem heeft aangewezen, hiervan op de hoogte.

  • 8. Leden van het gemeenschappelijk orgaan die ontslag hebben genomen, behouden hun lidmaatschap totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 9. De aanwijzing voor de vervulling van plaatsen die zijn opengevallen, vindt binnen twee maanden plaats door het college die het aangaat.

Artikel 5 Bevoegdheden van het gemeenschappelijk orgaan

Het gemeenschappelijk orgaan is bevoegd om beslissingen te nemen omtrent:

  • ·

    toetreding van gemeenten;

  • ·

    vaststellen jaarlijkse realisatie en begroting in april;

  • ·

    eens per 4 jaar vaststellen van het programma;

  • ·

    vaststelling van het leerplichtjaarverslag en de effectrapportage en aanbieden aan gemeenten;

  • ·

    vaststellen van de instructie leerplichtambtenaar en RMC-functionaris;

  • ·

    alle aspecten waarin bij de bevoegdheden van de leidinggevende van het Programma niet is voorzien.

Aan het gemeenschappelijk orgaan komen in het kader van deze regeling alle bevoegdheden toe, voor zover die niet aan een ander orgaan zijn opgedragen.

Artikel 6 Werkwijze van het gemeenschappelijk orgaan

  • 1. Het gemeenschappelijk orgaan vergadert jaarlijks ten minste 4 maal en voorts zo vaak als de voorzitter dat nodig oordeelt of ten minste twee leden daarom schriftelijk en met opgaaf van redenen verzoeken. Het gemeenschappelijk orgaan vergadert in ieder geval in april van elk jaar, in verband met het vaststellen van de begroting en het Jaarplan, waarmee de kaders voor dat jaar worden vastgesteld.

  • 2. Eenmaal per 4 jaar wordt het door de leidinggevende van het Programma ingediende programma vastgesteld.

  • 3. In het gemeenschappelijk orgaan is het streven om zo veel mogelijk unanieme besluiten te nemen.

  • 4. Er worden geen besluiten genomen, indien minder dan twee derde van de deelnemende gemeenten vertegenwoordigd is.

  • 5. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen, waarbij elk lid een stem heeft.

  • 6. Als de stemmen staken wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 7. De voorzitter roept de leden schriftelijk op tot de vergadering.

Artikel 7 Inlichtingen, verantwoording en ontslag

  • 1. Het gemeenschappelijk orgaan geeft aan de colleges dan wel aan de raden van de deelnemende gemeenten schriftelijk, zo spoedig mogelijk alle inlichtingen, die door één of meer leden van die colleges dan wel van die raden worden verlangd.

  • 2. Een lid van het gemeenschappelijk orgaan is verantwoording verschuldigd aan het college dat hem heeft aangewezen, dan wel aan de raad van die gemeente, voor het door hem in het gemeenschappelijk orgaan gevoerde beleid en wel binnen drie maanden nadat dit gevraagd wordt door het betrokken college dan wel door de raad op de wijze zoals dit wordt verlangd.

  • 3. Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd indien dit in strijd zal zijn met de belangen genoemd in artikel 16, zesde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 4. Een lid van het gemeenschappelijk orgaan dat niet langer het vertrouwen geniet van het college dat hem heeft aangewezen, kan door het college worden ontslagen. In dat geval draagt het college er zorg voor dat zo spoedig mogelijk een nieuw lid wordt aangewezen.

Artikel 8 Uitvoerende gemeente

  • 1. De uitvoerende gemeente is belast met de volgende taken:

    • a.

      de gemeentelijke leerplicht en RMC- taken uitvoeringsniveau 1 zoals bedoeld in artikel 14 lid 1;

    • b.

      de gemeentelijke leerplicht en RMC- taken uitvoeringsniveau 2 zoals bedoeld in artikel 14 lid 2, uitsluitend voor de in artikel 2 lid 2 genoemde gemeenten;

    • c.

      het werkgeverschap/opdrachtgeverschap voor de aan het bureau verbonden gedetacheerde en in dienst tredende functionarissen, met alle bevoegdheden en verplichtingen die daaraan verbonden zijn.

    • d.

      het voorbereiden van de jaarlijkse begroting en jaarrekening van het gemeenschappelijke orgaan;

    • e.

      alle uit deze regeling voortvloeiende werkzaamheden die nodig zijn in het belang van de uitvoering van deze taken, een en ander in overeenstemming met hetgeen is besloten in het gemeenschappelijk orgaan;

    • f.

      het toezenden van de gemeenschappelijke regeling aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, zoals bedoeld in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, alsmede de toezending aan de Minister en de hoofden als bedoeld in artikel 17 Leerplichtwet 1969;

    • g.

      het aanwijzen en beëdigen van ambtenaren die regionaal toezien op naleving van de Leerplichtwet 1969, in de in artikel 2 lid 2 gemeenten, is een bevoegdheid van het college van B&W respectievelijk de burgemeester van de uitvoerende gemeente;

    • h.

      op grond van wetswijzigingen of regionale ontwikkelingen het voorbereiden van wijzigingen en/of actualisatie van de instructie leerplichtambtenaar voor de in artikel 2 lid 2 genoemde gemeenten;

    • i.

      offertes uitbrengen over extra dienstverlening aan gemeenten die deelnemen aan het Programma en accepteren van de opdracht;

    • j.

      het aangaan van overeenkomsten met derden.

  • 2. De uitvoerende gemeente waarborgt een goede uitvoering van de werkzaamheden voor het vermelde in de artikel 3 van deze regeling door de inzet van vakbekwaam personeel, de zorg voor het gedetacheerde personeel, het beschikbaar stellen van apparatuur, hulpmiddelen en huisvesting, alsmede ondersteuning in de bestuurs- en financiële planning & control-cyclus.

  • 3. De met de taken van de uitvoerende gemeente gepaard gaande kosten zullen jaarlijks in de begroting worden opgenomen. De kosten worden verrekend op basis van het bepaalde in artikelen 9 en 10 van deze regeling.

Hoofdstuk 4 Financiële en andere bepalingen

Artikel 9 Financiën en extra dienstverlening

  • 1. Zowel de personeelskosten als de uitvoeringskosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de taken van het Programma worden omgeslagen over de deelnemende gemeenten. Verdeling vindt plaats naar rato van het aantal inwoners van 5 tot 23 jaar (per 1 januari van het voorgaande begrotingsjaar).

  • 2. Onder de in het vorige lid bedoelde kosten worden begrepen de personeelskosten, overheadkosten en overige uitvoeringskosten die zijn verbonden aan de uitvoering van de taken van het Programma.

  • 3. Extra dienstverlening kan worden ingekocht op verzoek van een deelnemende gemeente . Het gemeenschappelijk orgaan beslist of akkoord wordt gegaan met het uitvoeren van de extra dienstverlening die de gemeente wil inkopen bij de uitvoerende gemeente. Hiertoe stelt de uitvoerende gemeente een offerte op voor de inkopende gemeente.

  • 4. Bij inkoop van extra dienstverlening door deelnemende gemeenten wordt per product een eenheidsprijs vastgesteld. De hoeveelheid afgenomen producten wordt per gemeente vooraf per begrotingsjaar ingeschat en vooraf in rekening gebracht. Indien uit de realisatie blijkt dat de gemeente meer of minder producten binnen de extra dienstverlening heeft afgenomen dan wordt dit achteraf verrekend. De eenheidsprijs voor extra dienstverlening wordt door het gemeenschappelijk orgaan vastgesteld en mede bepaald aan de hand van:

    • a.

      Kosten van aanschaf en onderhoud benodigde hard- en software;

    • b.

      Personeelskosten benodigde medewerkers;

    • c.

      Overheadkosten (huisvesting, organisatiekosten).

Artikel 10 Begroting, jaarrekening, wijze van betaling en evaluatie

  • 1. Uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het begrotingsjaar doet de uitvoerende gemeente de deelnemende gemeenten een conceptbegroting met toelichting toekomen en een meerjarenraming met toelichting voor tenminste drie op het begrotingsjaar volgende jaren.

  • 2. De jaarrekening wordt door de uitvoerende gemeente jaarlijks voor 1 april na afloop van het kalenderjaar opgesteld.

  • 3. Jaarlijks voor 1 mei wordt door het gemeenschappelijk orgaan de conceptbegroting en financiële verantwoording besproken. Deze begroting heeft slechts tot doel de financiële verplichtingen van de deelnemers vast te stellen.

  • 4. Het gemeenschappelijk orgaan zendt de ontwerpbegroting zes weken voordat zij door het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Artikel 190, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het gemeenschappelijk orgaan hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het gemeenschappelijk orgaan voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting,

  • 7. Nadat deze is vastgesteld, zendt het gemeenschappelijk orgaan, zo nodig, de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen

  • 8. Het gemeenschappelijk orgaan zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 9. Het gemeenschappelijk orgaan stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 10. Het gemeenschappelijk orgaan zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten

  • 11. Betaling van de gemeentelijke bijdrage aan de uitvoerende gemeente geschiedt bij wijze van voorschot per kalenderkwartaal op basis van de begrote bijdragen zoals in de goedgekeurde begroting door de deelnemende gemeente schriftelijk aan de uitvoerende gemeente is medegedeeld.

  • 12. Wijzigingen in de begroting worden na instemming van de deelnemende gemeenten doorgevoerd.

Hoofdstuk 5 Programma Schoolverzuim en Voortijdig Schoolverlaten

Artikel 11 Programma Schoolverzuim en Voortijdig Schoolverlaten

  • 1.

    Voor de uitvoering van alle gemeentelijke taken die voortvloeien uit de Leerplichtwet 1969 en de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie maken de deelnemende gemeenten gebruik van de uitvoeringsorganisatie van de uitvoerende gemeente, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 8 van deze regeling.

  • 2.

    Voor de uitvoering van met name genoemde taken kunnen gemeenten die niet aan deze regeling deelnemen en behoren tot de RMC regio West-Brabant gebruik maken van de uitvoeringsorganisatie van de uitvoerende gemeente. Indien gemeenten op deze wijze dienstverlening van de centrale organisatie af willen nemen, dan wordt dit beschouwd als inkoop van diensten. In deze situatie dient tussen de betreffende gemeenten en de uitvoerende gemeente een afzonderlijke samenwerkingsovereenkomst te worden opgesteld, waarin tevens afspraken worden opgenomen over de wijze van verrekening.

  • 3.

    Het Programma Schoolverzuim en Voortijdig Schoolverlaten uitvoeringsniveau 1 heeft betrekking op jongeren woonachtig in de gemeenten in de regio.

Het Programma Schoolverzuim en Voortijdig Schoolverlaten uitvoeringsniveau 2 heeft betrekking op jongeren woonachtig in de in artikel 2 lid 2 genoemde gemeenten.

Artikel 12 Dienstverband

  • 1. Met de medewerkers die taken uitvoeren voor het Programma wordt door de uitvoerende gemeente een dienstverband aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij anders overeengekomen.

  • 2. Op de in lid 1 omschreven medewerkers van het bureau zijn de rechtspositieregelingen van de uitvoerende gemeente van toepassing, tenzij anders overeengekomen.

  • 3. Voor medewerkers die in dienst zijn bij een andere gemeente dan de uitvoerende gemeente vóór het moment van inwerkingtreding van deze regeling geldt dat zij worden gedetacheerd bij de uitvoerende gemeente en in dienst blijven bij de gemeente van herkomst.

Hoofdstuk 6 Uitvoering leerplichttaken en taken in het kader van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie

Artikel 13 Begripsomschrijvingen

  • 1. Voor de omschrijvingen van de begrippen in het kader van leerplicht is de Leerplichtwet 1969 van toepassing.

  • 2. Voor de omschrijvingen van de begrippen in het kader van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie is de Wet van 6 december 2001 betreffende de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie van toepassing.

  • 3. Voor wat betreft de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de leerplichtambtenaar is de regionale instructie leerplichtambtenaar en RMC functionaris van toepassing.

Artikel 14 Gemeentelijke leerplicht en RMC-taken

1.Onder gemeentelijke leerplicht- en RMC- taken uitvoeringsniveau 1 wordt verstaan:

  • a.

    De registratie van alle leerplichtigeleerlingen uit de deelnemende gemeenten.

  • b.

    De registratie van alle schoolverlaters uit de deelnemende gemeenten die zonder startkwalificatie een school of opleiding verlaten tot de leeftijd van 23 jaar.

  • c.

    Het opstellen van een statistisch jaarverslag over de registratie van alle leerplichtigen uit de deelnemende gemeenten en het opstellen van de RMC-effectrapportage.

  • d.

    Het opstellen en aanleveren van de jaarlijkse verantwoording aan het ministerie van OC&W (CFI cijfers) t.b.v. alle deelnemende gemeenten.

    2Onder gemeentelijke leerplicht- en RMC- taken uitvoeringsniveau 2 wordt verstaan:

    • a.

      Alle taken uit uitvoeringsniveau 1, zoals genoemd in art. 14 lid 1.

    • b.

      De controle op en de registratie van het niet nakomen van de leerplicht (verzuim) door alle leerplichtige leerlingen uit de deelnemende gemeenten.

    • c.

      De begeleiding van alle leerplichtige leerlingen uit de deelnemende gemeenten, die niet voldoen aan de leerplicht of de kwalificatieplicht, t.b.v. de herplaatsing op een (nieuwe) school of opleiding, in overleg met de desbetreffende school of opleidingsinstituut en, indien noodzakelijk, in samenwerking met de bestaande reguliere hulp- en dienstverlenende instellingen in het werkgebied.

    • d.

      Het behandelen van verzoeken tot extra verlof en vrijstelling in het kader van de Leerplichtwet 1969.

    • e.

      De begeleiding van alle leerlingen tot 23 jaar uit de deelnemende gemeenten, die een school of opleiding zonder startkwalificatie verlaten, t.b.v. de herplaatsing op een (nieuwe) school of opleiding, dan wel doorgeleiding naar de arbeidsmarkt, in overleg met de desbetreffende school of opleidingsinstituut en, indien noodzakelijk, in samenwerking met de bestaande, reguliere hulp- en dienstverlenende instellingen in het werkgebied.

    • f.

      Controle en handhaving op de verplichtingen van onderwijsinstellingen in het kader van de Leerplichtwet 1969 en RMC-wetgeving.

    • g.

      Het opstellen van een inhoudelijk jaarverslag over de uitvoering en het gevoerde beleid inzake handhaving van de leerplicht en kwalificatieplicht en de resultaten daarvan t.b.v. alle deelnemende gemeenten en de effectrapportage.

Artikel 15 Levering gegevens

Iedere deelnemende gemeente is verplicht om, na daartoe gedaan verzoek van of namens de leidinggevende van het Programma of diens plaatsvervanger, onverwijld actuele GBA-gegevens van alle in de gemeente woonachtige jongeren in de leeftijd van 4 tot 23 jaar te verstrekken aan de uitvoerende gemeente.

Artikel 16 Taakuitvoering / Uitvoeringskaders

  • 1. Binnen het kader van het mandaatis namens het college van burgemeester en wethouders, de leerplichtambtenaar van de uitvoerende gemeente bevoegd om op grond van de Leerplichtwet 1969 ter zake van het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969 zelfstandig beslissingen te nemen.

  • 2. De medewerkers die taken uitvoeren in het kader van deze regeling zijn voor de dagelijkse werkzaamheden verantwoording schuldig aan de leidinggevende van het Programma waaronder zij bij de uitvoerende gemeente aangesteld zijn. De begeleiding van leerlingen in het kader van de leerplicht en RMC-taken geschiedt in overleg met de scholen en de dienstverlenende instellingen.

  • 3. De medewerkers die taken uitvoeren in het kader van deze regeling vervullen hun taak conform de “Instructie leerplichtambtenaar en RMC-functionaris”.

Artikel 17 Jaarverslag

  • 1. Jaarlijks maakt de uitvoerende gemeente ter uitvoering van artikel 25 van de Leerplichtwet 1969voor 1 oktober voor de gemeenten uit regio een statistisch leerplichtjaarverslag over de registratie van de leerplichtigen uit de gemeenten.

  • 2. Jaarlijks maakt de uitvoerende gemeente ter uitvoering van artikel 25 van de Leerplichtwet 1969voor 1 oktober voor de gemeenten (Drimmelen, Moerdijk, Geertruidenberg, Alphen-Chaam) een inhoudelijk leerplichtjaarverslag over de uitvoering en het gevoerde beleid inzake handhaving van de leerplicht en kwalificatieplicht en de resultaten daarvan over het afgelopen schooljaar.

  • 3. Aangezien wettelijk het leerplichtjaarverslag vóór 1 oktober van ieder jaar aan de raden van de gemeenten aangeboden dient te worden, zal betreffende de gemeenten die niet deelnemen aan uitvoeringsniveau 2 vóór 1 september een concept statistisch leerplichtjaarverslag aangeboden worden aan het gemeenschappelijk orgaan. Vervolgens wordt het statistisch leerplichtjaarverslag aangeboden aan de raden van deze gemeenten.

  • 4. Eveneens verzorgt de uitvoerende gemeente de wettelijk voorgeschreven meldingen aan het ministerie van OC&W (aanleveren kengetallen aan de uitvoeringsorganisatie van het ministerie).

  • 5. Jaarlijks stelt de RMC contactgemeente de jaarlijkse effectrapportage op voor het Ministerie van OCWvoor 1 december over het afgelopen schooljaar.

Artikel 18 Bezwaar en beroep, klachten en geschillen

  • 1. Over meningsverschillen tussen scholen en ouders dan wel leerlingen over uitvoering van de Leerplichtwet 1969 adviseert de leerplichtambtenaar.

  • 2. Over meningsverschillen tussen scholen, ouders of leerlingen en de leerplichtambtenaar beslist voor de gemeenten (Breda, Drimmelen, Moerdijk, Geertruidenberg, Alphen-Chaam) in eerste aanleg de leidinggevende van het Programma of diens plaatsvervanger.

  • 3. Scholen, ouders of leerlingen die zich niet kunnen verenigen met de beslissing in eerste aanleg van de leerplichtambtenaar kunnen zich met een bezwaarschrift wenden tot het college van burgemeester en wethouders van de woongemeente.

Hoofdstuk 7 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 19 Toetreding

  • 1. Toetreding door een niet aan deze regeling deelnemende gemeente kan bij besluiten van het college vanburgemeester en wethouders van die gemeente plaatsvinden, wanneer de deelnemende gemeenten in het gemeenschappelijk orgaan instemmen met de toetreding waarbij besluitvorming plaatsvindt conform artikel 6.

  • 2. De deelnemende gemeenten kunnen aan de toelating voorwaarden verbinden.

  • 3. De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand, volgende op die van opname van het besluit in de registers, tenzij het besluit een latere datum van ingang vermeldt.

Artikel 20 Uittreding

  • 1. Een gemeente kan uittreden door toezending aan het gemeenschappelijk orgaan van daartoe strekkende besluiten van het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. De uittreding vindt, behoudens door de deelnemende gemeenten geaccepteerde afwijking, plaats op 1 januari van het tweede jaar, volgend op dat waarin het besluit tot uittreding in de registers is ingeschreven.

  • 3. De deelnemende gemeenten regelen in alle billijkheid de gevolgen van de uittreding. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de uittredende gemeente de kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van de uittreding en dat de overige gemeenten geen financieel nadeel van de uittreding ondervinden.

Artikel 21 Wijziging

  • 1. Wijziging van de regeling kan plaatsvinden bij de daartoe strekkende besluiten van de colleges van burgemeester en wethouders van alle deelnemende gemeenten, namens wie het besluit wordt ingebracht in een bijeenkomst van het gemeenschappelijk orgaan.

  • 2. De raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van een deelnemende gemeente kunnen ieder afzonderlijk voorstellen doen inzake wijziging van de regeling.

  • 3. Een besluit tot wijziging dat conform het gestelde in lid 1 tot stand is gekomen, treedt in werking op de in het wijzigingsbesluit genoemde datum.

Artikel 22 Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven bij de daartoe strekkende besluiten van college van burgemeester en wethouders en raad van alle deelnemende gemeenten.

  • 2. De opheffing gaat in op de in het opheffingsbesluit genoemde datum.

  • 3. Ingeval van opheffing van de regeling besluiten de deelnemende gemeenten tot liquidatie en stellen daarvoor de nodige regelen vast. Hierbij kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Hieronder wordt tevens verstaan eventuele gevolgschade voor de uitvoerende gemeente.

  • 5. Het liquidatieplan bevat tevens een personeelsplan dat voor zoveel mogelijk voorziet in herplaatsing van het personeel en voorts in de financiële gevolgen voor het personeel.

  • 6. De deelnemende gemeenten zijn belast met de liquidatie. Het gemeenschappelijk orgaan blijft na het tijdstip van de opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

  • 7. Alle rechten en verplichtingen van de regeling die resteren na uitvoering van het liquidatieplan gaan bij vereffening over naar gemeenten, naar evenredigheid van de grootte van hun bijdrage aan de regeling in het jaar voorafgaande aan de opheffing.

Hoofdstuk 8 Geschillenbeslechting

Artikel 23 Geschillenbeslechting

  • 1. Geschillen omtrent de toepassing, in de ruimste zin, van de regeling tussen de (besturen van de) deelnemende gemeenten zullen nadat zij via een aangetekend schrijven kenbaar zijn gemaakt, worden besproken tussen een vertegenwoordiging van de besturen en gedeputeerde staten. Conform artikel 28 Wet Gemeenschappelijke Regelingen beslissen de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant.

  • 2. Indien men onderling niet komt tot een voor iedere partij aanvaardbare oplossing van het geschil, zijn alle partijen bevoegd het geschil aan de daartoe bevoegde rechter voor te leggen.

  • 3. Op de overeenkomst is het Nederlands recht van toepassing

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 24 Ingangsdatum en duur van de regeling

  • 1. De gemeenschappelijke regeling gaat in op 1 augustus 2012.

  • 2. De regeling eindigt op 1 augustus 2014. Na 1 jaar wordt de regeling geëvalueerd en indien nodig aangepast.

  • 3. De deelnemende gemeenten hebben de intentie om de gemeenschappelijke regeling na het verstrijken van de in het vorige lid bepaalde periode te verlengen.

  • 4. Indien een van de deelnemende gemeenten het voornemen heeft de gemeenschappelijke regeling niet te verlengen, wordt hiervan uiterlijk twaalf maanden voor het verstrijken van de regeling, schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de andere gemeenten, waarna de overige deelnemende gemeenten met elkaar in overleg treden over het verlengen van de gemeenschappelijke regeling.

  • 5. Indien de gemeenschappelijke regeling niet tijdig is opgezegd, wordt de regeling geacht stilzwijgend te zijn verlengd, telkens voor de duur van één jaar.

Artikel 25 Aanhaling

Deze gemeenschappelijke regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling schoolverzuim en VSV regio West-Brabant.