Verordening aansluit- en lozingsvergunningen

Geldend van 01-01-2004 t/m heden

Intitulé

Verordening aansluit- en lozingsvergunningen

Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het waterschap: het waterschap Zeeuwse Eilanden

  • b.

    het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap, waaraan de bevoegdheid als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is toegekend en dat tevens het beheer voert over een zuiveringstechnisch werk als bedoeld onder f;

  • c.

    aansluitvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel B34 van de Verordening waterhuishouding Zeeland;

  • d.

    afvalwater: alle water en/of afvalstoffen waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is te ontdoen of moet ontdoen;

  • e.

    afvalstoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

  • f.

    zuiveringstechnische werken: werken in beheer bij het waterschap die zijn ingericht en/of worden aangewend voor transport en/of behandeling van afvalwater;

  • g.

    openbaar riool: voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer die wordt of is aangesloten op een zuiveringstechnisch werk;

  • h.

    vervuilingseenheid (v.e.}:

    - voor zuurstofbindende stoffen:

    - een inwoner-equivalent, vertegenwoordigend het verbruik van 136 gram zuurstof per etmaal;

    - voor andere stoffen:

    - elke in het heffingsjaar geloosde kilogram van de stoffen chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

    - elke in het heffingsjaar geloosde 100 gram van de stoffen arseen, cadmium en kwik;

  • i.

    lozingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 1, eerste en derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Hoofdstuk 2 Aansluitvergunningen

Artikel 2 Aansluitplicht

Het is verboden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het dagelijks bestuur afvalwater dat in een openbaar riool wordt getransporteerd te brengen op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij een ander dan het waterschap.

Artikel 3 Aansluitvergunning

  • 1. Het dagelijks bestuur kan een aansluitvergunning verlenen, weigeren, wijzigen of intrekken.

  • 2. Aan de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

    Deze voorschriften kunnen uitsluitend strekken:

    - tot bescherming van de zuiveringstechnische werken en tot verzekering van de doelmatige werking daarvan;

    - tot het tegengaan en het voorkomen van verontreiniging van het oppervlaktewater waarin met behulp van het in het eerste lid bedoelde zuiveringstechnisch werk afvalwater wordt gebracht.

  • 3. In de aansluitvergunning kan worden bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij vast te stellen termijn.

Artikel 4 Gegevensverstrekking

  • 1. Bij de aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning kan de aanvrager in ieder geval worden verplicht de volgende gegevens te verstrekken:

    - de technische gegevens van het rioolstelsel, waaronder mede begrepen de verschillende aansluitpunten en een overzichtstekening van het rioleringsgebied;

    - het aantal particuliere huishoudens per aansluitpunt dat is en zal worden aangesloten op de riolering;

    - het aantal en de aard van de bedrijven per aansluitpunt die zijn en zullen worden aangesloten op het openbaar riool, met uitzondering van de categorieën van bedrijven die zijn aangewezen bij besluit van 4 november 1983, Stb, 577;

    - een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheid afvalwater uitgedrukt in m3/h, gedifferentieerd naar hoeveelheden droogweerafvoer en regenweerafvoer alsmede gegevens over de pompovercapaciteit uitgedrukt in m3/h;

    - een raming van de per aansluitpunt te lozen hoeveelheden afvalstoffen per aansluitpunt, uitgedrukt in v.e. en gedifferentieerd naar inwoners en bedrijven;

    - per aansluitpunt het aantal hectare verhard oppervlak waarvan het afvloeiend hemelwater wordt afgevoerd via het openbaar riool;

    - gegevens over de in het kader van beheer en onderhoud van het rioolstelsel te ondernemen activiteiten.

  • 2. De aanvraag alsmede de in het eerste lid bedoelde gegevens worden in vijfvoud verstrekt.

Artikel 5 Verstrekken overige van belang zijnde gegevens/informatie

  • 1. Op verzoek van het dagelijks bestuur verstrekt de houder van een aansluitvergunning aan het dagelijks bestuur alle hem ter beschikking staande informatie voorzover deze van belang kan worden geacht voor de bescherming van de in artikel 3, tweede lid, genoemde belangen.

  • 2. Indien door de samenstelling en/of hoeveelheid van het afvalwater, dat vanuit het openbaar riool in het zuiveringstechnische werk wordt gebracht, een verstoring van de doelmatige werking van het betreffende zuiveringstechnische werk optreedt of dreigt op te treden en/of nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater ontstaan of dreigen te ontstaan, is de houder van de aansluitvergunning verplicht op verzoek van het dagelijks bestuur onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om de oorzaken hiervan te achterhalen.

  • 3. In gevallen, als bedoeld in het tweede lid, kan het dagelijks bestuur de houder van de aansluitvergunning in ieder geval opdracht geven opgave te doen van hetzij direct hetzij indirect op het openbaar riool aangesloten bedrijven en instellingen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde opgave kan de volgende gegevens betreffen:

    - naam en adres van de bedrijven of instellingen;

    - aard en omvang van elk bedrijf of instelling afzonderlijk;

    - vermelding van de aard en samenstelling van het afvalwater en een raming van de jaarlijks te lozen hoeveelheden afvalstoffen;

    - afschrift van reeds verleende vergunningen of ontheffingen krachtens de Wet milieubeheer danwel afschrift van een melding als bedoeld in artikel 8.41 van de Wet milieubeheer - voorzover deze (mede) betrekking hebben op het lozen van afvalwater op het openbaar riool;

    - aanduiding van de aansluiting(en) per bedrijf of instelling op een rioleringskaart.

Artikel 6 Doorvertaling van voorschriften

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid, kunnen:

    - ter verzekering van de nakoming van voorschriften, die in een vergunning op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren zijn gesteld voor het brengen van afvalwater vanuit het zuiveringstechnische werk op oppervlaktewater;

    - ter bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken, en

    - met het oog op de realisering van de op het ontvangende oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen;

    in de aansluitvergunning voorschriften worden gesteld ten aanzien van het brengen van afvalstoffen vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnische werk. Deze voorschriften kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    - het stellen van emissiegrenswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen;

    - het stellen van signaleringswaarden voor daarbij aan te wijzen stoffen,

  • 2. Bij het stellen van voorschriften en nadere eisen krachtens de Wet milieubeheer houdt de houder van de aansluitvergunning in ieder geval rekening met de grenswaarden en signaleringswaarden, als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 7 Overschrijden grenswaarde en/of signaleringswaarde

  • 1. Indien bij het brengen van afvalwater vanuit het openbaar riool op het zuiveringstechnische werk een in de aansluitvergunning opgenomen grenswaarde en/of signaleringswaarde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, stelselmatig wordt overschreden, doet het dagelijks bestuur hiervan schriftelijk melding aan de houder van de aansluitvergunning,

  • 2. Indien door het dagelijks bestuur een melding, als bedoeld in het eerste lid, is gedaan, kan aan de houder van de aansluitvergunning in ieder geval de verplichting worden opgelegd om door middel van het stellen van voorschriften en/of nadere eisen ten aanzien van nieuw aan te sluiten lozingen op het openbaar riool of ten aanzien van wijzigingen van bestaande lozingen, een toename van de geconstateerde overschrijding van de betreffende grenswaarde en/of signaleringswaarde te voorkomen.

Artikel 8 Onderzoeksverplichting

  • 1. In gevallen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, kan aan de houder van de aansluitvergunning de verplichting worden opgelegd om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken.

  • 2. In de aansluitvergunning kunnen met betrekking tot daarbij aan te geven grenswaarden, signaleringswaarden en afvalstoffen voorschriften worden gesteld ten aanzien van het onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan worden bepaald dat het dagelijks bestuur nadere eisen kan stellen met betrekking tot:

    de termijn waarbinnen en de wijze waarop het onderzoek dient te worden uitgevoerd;

    de termijn waarbinnen en de wijze waarop de resultaten van het onderzoek aan het dagelijks bestuur dienen te worden overgelegd.

  • 3. De houder van de aansluitvergunning is verplicht op basis van de resultaten van het onderzoek maatregelen te treffen teneinde de overschrijdingen, als bedoeld in het eerste lid, ongedaan te maken, te beperken of te voorkomen, In de aansluitvergunning kunnen voorschriften worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en de termijn waarbinnen bedoelde maatregelen dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 9 Voorbereidingsprocedure

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt in ieder geval de navolgende overheidsorganen in de gelegenheid hem van advies te dienen met betrekking tot het ontwerp van de beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning alsmede met betrekking tot het voornemen tot het ambtshalve verlenen, wijzigen of intrekken van een aansluitvergunning:

    - de ter plaatse bevoegde Inspecteur van het staatstoezicht op de Volksgezondheid belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu;

    - indien vanuit het zuiveringstechnisch werk waarop is of wordt aangesloten afvalwater wordt gebracht op een oppervlaktewater ten aanzien waarvan het waterschap niet is belast met de zorg voor het waterkwaliteitsbeheer, het openbaar lichaam dat met dit beheer is belast.

  • 2. De beschikking tot verlening, wijziging of intrekking van een aansluitvergunning of tot weigering daarvan wordt schriftelijk medegedeeld aan de Inspecteur van het staatstoezicht op de Volksgezond heid belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu en het in het eerste lid bedoelde openbaar lichaam.

Artikel 10 Schadevergoeding

  • 1. Indien en voorzover blijkt dat een houder van een aansluitvergun ning door een wijziging of intrekking daarvan schade lijdt, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, wordt op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

  • 2. Het besluit inzake de toekenning van een schadevergoeding wordt genomen bij afzonderlijke beschikking.

Artikel 11 Toezicht

  • 1. De door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaren, belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, zijn bevoegd, voorzover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak noodzakelijk is:

    • a

      het afvalwater dat in een openbaar riool wordt getransporteerd direct voorafgaande aan het brengen van dit afvalwater op een zuiveringstechnisch werk te meten alsmede monsters daarvan te nemen;

    • b

      zich te doen vergezellen door personen, die daartoe door hen zijn aangewezen alsmede de benodigde apparatuur mede te brengen.

  • 2. De houder van de aansluitvergunning is verplicht aan voornoemde ambtenaren alle medewerking te verlenen die deze met het oog op de vervulling van hun taak behoeven.

Artikel 12 Overgangsbepaling

Een aansluitvergunning, verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, wordt voor de toepassing van deze verordening beschouwd als een aansluitvergunning in de zin van deze verordening.

Hoofdstuk 3 Lozingsvergunningen

Artikel 13 Gegevensverstrekking

  • 1. Bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een lozingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.
      • een aanduiding van de plaats van de lozing met toelichtende tekening;

      • een van toelichtende tekeningen vergezeld gaande beschrijving van de te maken of te wijzigen werken ten behoeve van het verzamelen, transporteren en lozen van de afvalstoffen, alsmede een beschrijving van de eventueel tot die werken behorende opvoerwerktuigen, onder vermelding van de capaciteit;

      • een beschrijving van de voorzieningen, dienende tot het terughouden van de afvalstoffen, vergezeld van toelichtende tekeningen;

      • een opgave van de aard en de hoeveelheid van de te lozen afvalstoffen, alsmede de vervuilingswaarde;

      • indien de lozing afkomstig is van een bedrijf: een globale omschrijving van de aard van dat bedrijf;

      • voor zover aanwezig de aansluitvergunning(en), de vergunning(en) en overeenkomst(en) bedoeld in artikel B42, vierde lid, van de Verordening waterhuishouding Zeeland en het overzicht, bedoeld in artikel B42, tweede lid, van de Verordening waterhuishouding Zeeland;

    • b.

      daarnaast, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een lozing afkomstig van een bedrijf: de gegevens, genoemd in artikel 7, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit rijkswateren (besluit van 5 november 1970, Stb 536, zoals sindsdien gewijzigd), welke bepaling dan zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing is;

    • c.

      daarnaast, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een rioleringsstelsel: de technische gegevens van dat stelsel en een tekening waarop de overstorten zijn aangegeven.

  • 2. De aanvraag alsmede de in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden moeten worden ingediend in een door het dagelijks bestuur te bepalen aantal.

Hoofdstuk 4 Algemene bepalingen

Artikel 14 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als Aansluitverordening.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag dat de Verordening kwaliteitsbeheer oppervlaktewateren Zeeland wordt ingetrokken.

Algemene toelichting

Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (WVO) is het verboden zonder vergunning met behulp van een werk afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, in welke vorm ook, in oppervlaktewateren te brengen. De eerste volzin van het tweede lid van genoemd artikel bepaalt vervolgens dat dit verbod niet geldt voor een lozing met behulp van een werk dat op een ander werk is aangesloten. Hierbij moet met name worden gedacht aan de situatie dat een gemeentelijke riolering, met de daarop aangesloten huishoudens en bedrijven, is aangesloten op een afvalwaterzuiveringsinstallatie (awzi), waarvan het effluent wordt geloosd op een oppervlaktewater. De beheerder van het "andere" werk is in dit geval de beheerder van de zuiveringsinstallatie.

Tot 1 maart 1996 was de "vrijstelling" van de vergunningplicht voor deze zogenaamde indirecte lozingen geclausuleerd: dergelijke lozingen waren uitgezonderd van de WVO-vergunningplicht onder de voorwaarde dat "de door de beheerder van dat andere werk gegeven voorschriften bij de lozingen worden nageleefd". Met name op basis van deze zinsnede uit artikel 1, tweede lid, van de WVO werd een systematiek gehanteerd waarin de beheerder van een awzi eisen stelde aan de beheerder van de riolering, die laatstgenoemde vervolgens verplicht moest doorvertalen naar op de riolering aangesloten lozers. Concreet werden voorschriften via een aansluitvergunning en een gemeentelijke lozingsverordening (algemene regels of vergunningen) als het ware doorgegeven aan de op de riolering aangesloten lozers.

Bij wet van 2 november 1994 (Wet afvalwater, Stb. 1994, 78) is door een wijziging van artikel 1, tweede lid, van de WVO en door aanvulling/wijziging van ondermeer Hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer (Wm) een ingrijpende herziening van het systeem van regulering van indirecte lozingen tot stand gebracht. De Wet afvalwater is op 1 maart 1996 in werking getreden (zie Stb. 1996, 47). De Wet afvalwater kende de volgende essentiële uitgangspunten:

het tot stand brengen van een strikte afbakening tussen de WVO en de Wm op het terrein van indirecte lozingen; waterkwaliteitsbeheerders blijven verantwoordelijk voor de meest milieubezwaarlijke indirecte lozingen (te weten de lozingen vanuit bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) aangewezen inrichtingen; overige indirecte lozingen, die voorheen werden gereguleerd op grond van gemeentelijke verordeningen, onder de werkingssfeer van de Wm brengen.

Waar in de oude systematiek sprake was van een nauwe verwevenheid tussen door gemeenten te stellen regels voor indirecte lozingen en het WVO-regime, wordt de nieuw ingevoerde systematiek gekenmerkt door een strikte afbakening tussen de WVO en de Wm. Deze afbakening heeft

ingrijpende consequenties voor de bevoegdheid van waterschappen en/of provincies om op basis van een verordening in een aansluitvergunning voorschriften te stellen.

De strikte afbakening tussen de Wm en de WVO impliceert dat gemeenten (of provincies) bij het reguleren van indirecte lozingen als Wm-gezag primair het toetsingskader van de Wm zullen moeten toepassen. Door middel van een tamelijk complexe interpretatie van de relevante wetgeving heeft de wetgever het toetsingskader van de WVO onder de reikwijdte van de Wm gebracht: onder het Wm-criterium "belang van de bescherming van het milieu" wordt mede begrepen: "belang van de bescherming van de kwaliteit van oppervlaktewater" en "belang van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken" (artikel 1,1, tweede lid, Wm; artikel 1, vijfde lid, WVO.

Bezien vanuit de nieuwe systematiek zijn de relaties tussen het Wm- en het WVO-regime als volgt. De beheerder van de awzi heeft voor de lozing van het effluent op oppervlaktewater een WVO-vergunning nodig. Gelet op het bepaalde in artike! 8 van het Lozingenbesluit WVO stedelijk afvalwater (Stb. 1996, 140) dient een waterkwaliteitsbeheerder zodanige voorschriften aan deze vergunning te verbinden, dat de op het (effluent-)ontvangen-de oppervlaktewater van toepassing zijnde kwaliteitsdoelstellingen kunnen worden gerealiseerd. De beheerder van de awzi is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het effluent. De kwaliteit van het effluent wordt primair bepaald door de samenstelling van het influent en de werking van de awzi (het zuiveringsproces). De samenstelling van het influent wordt uiteraard bepaald door de lozingen, die op het openbaar riool plaatsvinden.

Voor het realiseren van de eerdergenoemde waterkwaliteitsdoelstellingen is een adequate regulering en handhaving van deze indirecte lozingen noodzakelijk, Regulering vindt voor een deel plaats op grond van de WVO. Voor een deel zijn echter zoals gesteld gemeenten en provincies, als Wm-gezag, verantwoordelijk voor de regulering van deze lozingen. Het Wm-gezag zal uiteraard het toetsingskader van de Wm moeten toepassen. Daarbij dient het Wm-gezag bij het toepassen van het zogenaamde ALARA-beginsel brongerichte eisen, zoals deze (mede) uit het waterkwaliteitsbeleid voortvloeien, in onder meer de Wm-vergunningen op te nemen. Dit impliceert bijvoorbeeld dat de emissiegrenswaarden voor zwarte lijststoffen in acht zullen moeten worden genomen. Teneinde een doelmatige verwijdering van afvalwater te bewerkstelligen, zal het Wm-gezag tegelijkertijd rekening moeten houden met de specifieke omstandigheden: de capaciteit en de technische gegevens van de awzi waarop de riolering is aangesloten en de functie van het oppervlaktewater waarop het effluent van de awzi wordt geloosd.

Het belangenkader van de Wm ("het belang van de bescherming van het milieu") omvat mede het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater. Bij de totstandkoming van de Wet afvalwater is nadrukkelijk gesteld dat slechts sprake kan zijn van een doelmatige verwijdering van afvalwater, indien het afvalwater, dat vanuit een gemeentelijke riolering op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht, qua samenstelling en

hoeveelheid voldoet aan de eisen, die in een aansluitvergunning zijn gesteld. Hieruit volgt reeds dat de wetgever er van uitgaat dat het gezag bij het reguleren van indirecte lozingen krachtens de Wm mede de eisen, die in een aansluitvergunning zijn gesteld, als referentiekader in acht neemt, Duidelijk is dat het stelsel van de verordening en aansluitvergunning ook binnen de nieuwe reguleringssystematiek niet gemist kan worden. De reikwijdte en werkingssfeer van de verordening en aansluitvergunning zijn binnen de nieuwe systematiek wel beperkt.

In de nieuwe systematiek kan de beheerder van de awzi geen eisen meer stellen die "één op één" door de gemeente moeten worden doorvertaald naar individuele aansluitingen op het riool. Slechts de gemeente is, als houder van de aansluitvergunning, aanspreekbaar. Voorts moge duidelijk zijn dat het aansluitvergunningenstelsel geen inbreuk kan maken op de in de formele wetten vastgelegde systematiek. In de aansluitvergunning kunnen geen voorschriften worden gesteld, die het Wm-gezag verplichten om buiten de reikwijdte en werkingssfeer van de Wm te treden. Het belangenkader en toetsingskader (reikwijdte) van de Wm vormen de basis voor de regulering op grond van de Wm. Het doorvertalen van eisen (die in de aansluitvergunning aan het Wm-gezag zijn gesteld) door het Wm-gezag naar individuele lozers, kan slechts binnen de door de Wm gestelde kaders plaatsvinden.

Het bovenstaande leidt er toe dat in de aansluitvergunning primair eisen worden gesteld aan de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater, dat vanuit een gemeentelijke riolering op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht. De gemeente wordt als het ware op het afgiftepunt "afgerekend" op de hoedanigheid en hoeveelheid van dit afvalwater. Hierbij moet echter worden bedacht dat de gemeente niet bij uitsluiting van andere overheden verantwoordelijk is voor deze hoedanigheid en samenstelling. Immers, ook de provincies en de waterkwaliteitsbeheerders zijn betrokken bij de regulering van indirecte lozingen. Vandaar dat in de systematiek van de verordening primair wordt uitgegaan van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden voor het realiseren van de in de WVO-vergunning voor het effluent gestelde eisen. Zo ligt het bijvoorbeeld niet voor de hand om in geval van overschrijding van emissiegrenswaarden, gesteld op grond van artikel 5 van de verordening, onmiddellijk handhavingsacties te starten. De verordening voorziet in de mogelijkheid om in de aansluitvergunning - naast eventuele grenswaarden - signaleringswaarden vast te stellen. In geval van overschrijding van signaleringswaarden kan de houder van de aansluitvergunning worden verplicht om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de mogelijkheden om de overschrijdingen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken (zie artikel 7 van de verordening). Een dergelijk verplicht door gemeenten uit te voeren onderzoek zal uiteraard in overleg met en - zo mogelijk - in samenwerking met zowel de waterkwaliteitsbeheerder (als bevoegd gezag ingevolge de WVO) als de provincie (als bevoegd gezag ingevolge de Wm) moeten worden uitgevoerd. Het uiteindelijke doel is immers om zo veel mogelijk verontreinigingen bij de bron aan te pakken.

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestaat de mogelijk-

heid om in de verordening een specifieke voorbereidingsprocedure van toepassing te verklaren met betrekking tot de aansluitvergunningverlening. Voor het opnemen van dergelijke procedurele bepalingen wordt geen aanleiding gezien. In de verordening is derhalve niet aangegeven welke procedure uit de Awb van toepassing is. Gelet op het feit dat normaliter niet of nauwelijks sprake zal zijn van derde-belanghebbenden, wordt namelijk de algemene "korte procedure" van afdeling 4.1.2. van de Awb toepasbaar geacht. De Awb bevat regels inzake de aanvraag tot het verlenen van de aansluitvergunning, de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag, de beslistermijn en de motivering van de beslissing. Aangezien in deze sprake is van dwingend recht, behoeven de betreffende bepalingen uit de Awb niet in de verordening te worden vermeld.

Met betrekking tot de totstandkoming van een beschikking op een aanvraag om een lozingsvergunning worden in de WVO in zijn algemeenheid de Wm-procedures van toepassing verklaard. Indien deze procedures niet van toepassing zijn geldt bovengenoemde algemene "korte procedure".

Artikelsgewijze toelichting

Zoals reeds in het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet, bestaat binnen de huidige wetgevingssystematiek niet meer de mogelijkheid om de houder van de aansluitvergunning te verplichten om bepaalde voorschriften of eisen "één op één" door te vertalen naar individuele bedrijven of huishoudens, die op de riolering zijn aangesloten. Het Wm-gezag zal de regulering van indirecte lozingen, die onder de werkingssfeer van de Wm vallen, autonoom, op basis van het beoordelingskader van de Wm, gestalte moeten geven. In dit kader zal het Wm-gezag, in gevallen waarin de WVO niet van toepassing is, ook het belang van de bescherming van de kwaliteit van oppervlaktewater, alsmede het belang van de doelmatige werking van zuiveringstechnische werken kunnen èn moeten behartigen. Bij het stellen van voorschriften (in de Wm-vergunning of in het kader van nadere eisen bij algemene regels ingevolge de Wm) zal het Wm-gezag het waterkwaliteitsbeleid in het algemeen en de concrete omstandigheden van de betrokken zuiveringstechnische werken en de kwaliteitseisen van het ontvangende oppervlaktewater in het bijzonder mede als uitgangspunt moeten nemen. De aansluitvergunning bevat in feite de eisen en voorschriften, die voortvloeien uit de concrete, bijzondere omstandigheden. In de overwegingen is aangegeven dat de houder van de aansluitvergunning gehouden is om in aanvulling op de wettelijke bepalingen en eisen terzake {ingevolge de Wm) bij het stellen van voorschriften rekening te houden met de inhoud van de aansluitvergunning. In andere woorden, de gemeente wordt verplicht om met behoud van eigen verantwoordelijkheden en met behulp van het instrumentarium van de Wm zo veel mogelijk de aan haar zelf in de aansluitvergunning opgelegde eisen te betrekken bij de regulering van indirecte lozingen. Aldus is sprake van een "indirecte doorvertaling".

De waterschappen ontlenen de wettelijke basis voor het opstellen van een verordening voor aansluitvergunningen aan artikel 78 van de Waterschaps-

wet en artikel 34 van de WVO. Gelet op het feit dat de verordening tevens onderwerpen regelt, waaromtrent bepalingen zijn opgenomen in {onder meer) hoofdstuk 10 van de Wm, is ook artikel 21.7 van de Wm in dit kader relevant.

Artikel 1

In dit artikel is een aantal begripsomschrijvingen opgenomen. Door de verstrekkende invloed van de Wm op de WVO is het niet meer mogelijk om louter en alleen de definitiebepalingen en systematiek van de WVO te hanteren. De diverse begripsomschrijvingen zijn dan ook zowel aan de WVO als aan de Wm, alsmede aan de Verordening waterhuishouding Zeeland ontleend.

Artikel 2

Het is bekend dat ook anderen dan het waterschap zich gaan richten op het zuiveren van afvalwater. De praktijk leert dat het niet is uitgesloten dat een gemeente het afvalwater van een kern of een woonwijk aanbiedt aan een andere zuiveraar dan het waterschap. Het waterschap heeft echter een stelsel van persleidingen aangelegd en ook de capaciteit van de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap is afgestemd op het ontvangen van afvalwater uit alle kernen. Het bouwen/uitbreiden van awzi's terwijl bestaande awzi's groot genoeg zijn is in strijd met een doelmatige verwijdering van afvalstoffen (zie onder meer artikel 8.8, juncto artikel 1.1, eerste lid, en tweede fid, sub b, Wm). Door het afhaken van een kern of een woonwijk kan immers overcapaciteit ontstaan bij de zuiveringstech-nische werken van het waterschap. Een aanvraag om toestemming zal hieraan worden getoetst. De term afvalwater in dit artikel ziet overigens niet uitsluitend op afvalwater van huishoudelijke aard, doch ook op be-drijfsafvalwater.

Artikel 3

Artikel 3, eerste lid, verleent het dagelijks bestuur expliciet de bevoegdheid een aansluitvergunning te weigeren, te wijzigen of in te trekken. De bevoegdheid tot wijziging maakt in beginsel een actief vergunningenbeleid mogelijk. Vanzelfsprekend kunnen wijzigingen in bestaande lozingen en aanvragen voor nieuwe lozingen door stadsuitbreiding en nieuwe bedrijfsactiviteit ertoe leiden dat wijziging van de aansluitvergunning noodzakelijk zal zijn. Tevens speelt een rol, dat met name waar het lozingen van een stedelijk gebied betreft, het totaal van de gegevens nodig om op verantwoorde wijze de aan een aansluitvergunning te verbinden voorschriften te kunnen formuleren, niet direct voorhanden zal zijn. De voorschriften van een aansluitvergunning zullen dan door middel van een proces van wijzigingen en aanvulling tot stand moeten komen. Een reden om de voorschriften aan te vullen of te wijzigen, kan voorts liggen in een verandering van de inzichten of omstandigheden opgetreden na de verlening van de aansluitvergunning. Gedacht kan worden aan aangescherpte eisen in de WVO-vergunning, ontwikkelingen op Europees-rechtelijk niveau of in andere oorzaken die bij een behoorlijk en zorgvuldig kwalitatief oppervlaktewater-

beheer niet kunnen worden veronachtzaamd. Mede met het oog hierop bestaat ook de mogelijkheid de aansluitvergunning in eerste instantie tijdelijk te verlenen (artikel 3, derde lid}.

Het tweede lid van artikel 3 bepaalt dat de aansluitvergunning onder beperkingen kan worden verleend. Hierbij moet uiteraard in de eerste plaats worden gedacht aan voorschriften op het terrein van de kwantiteit en kwaliteit van het afvalwater. Verwezen wordt naar het gestelde onder artikel 7. Daarnaast worden in artikel 3, tweede lid, de belangen genoemd ter bescherming waarvan de aan een aansluitvergunning te verbinden voorschriften moeten dienen. Dit zijn achtereenvolgens de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken (alsmede de bescherming van deze werken zelf) en de kwaliteit van het oppervlaktewater, waarop het effluent van het zuiveringstechnisch werk wordt geloosd. Gezien de onvermijdelijke rest-vervuiling van het op het zuiveringstechnisch werk behandelde rioolwater is het van belang om de vervuilingswaarde van het aangeboden rioolwater tot een uit een oogpunt van waterkwaliteitsbeleid aanvaardbaar niveau terug te dringen. Hiertoe kunnen in het kader van de sanering van een afvalwatersituatie bepaalde voorschriften aan een aansluitvergunning verbonden worden. Overbelasting van een zuiveringsinstallatie en de als gevolg daarvan optredende verminderde zuiveringsgraad kan daardoor worden vermeden; tevens kan de aldus vrijkomende zuiveringscapaciteit voor aansluiting van andere lozingen worden benut.

De bescherming van de zuiveringstechnische werken omvat met name de bescherming tegen feitelijke aantasting van transportleidingen, gemalen en onderdelen van de zuiveringsinstallatie zelf. Een bekend voorbeeld vormt in dit verband de aantasting van leidingen door te hoge concentraties sulfaat in het afvalwater. Het begrip "doelmatige werking" moet ruim worden opgevat. "Doelmatige werking" omvat niet slechts een optimaal, efficiënt zuiveringsproces in technische zin. Onder dit criterium vallen ook aspecten als het voorkomen van stank en hinder op de awzi en het tegengaan en voorkomen van verontreiniging van zuiveringsslib. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis (bij de wijziging in 1988 van artikel 1, vijfde lid, WVO) dat het criterium tevens een zekere bedrijfseconomische betekenis heeft: ook de doelmatige exploitatie van de awzi, dat wil zeggen de optimale werking en benutting van de aanwezige capaciteit, wordt er onder begrepen.

Artikel 4 en 5

In de voorliggende verordening wordt in de eerste plaats onderscheid gemaakt tussen de eisen inzake de bij de aanvraag te overleggen gegevens (artikel 4) en eventueel nadien - los van de vergunningaanvraag - op te leggen informatieplichten {artikel 5). In de tweede plaats is in artikel 4, eerste lid, weliswaar niet limitatief een groot aantal onderwerpen opgenomen, waarover gegevens kunnen worden geëist, maar is tevens aan de vergunningverlener de bevoegdheid verleend om hiervan af te wijken (dit blijkt uit de formulering: de aanvrager kan worden verplicht). De gedachte hierachter is dat een waterschap in voorkomende gevallen reeds beschikt over een deel van de gegevens die bij de beoordeling van de aanvraag

moeten worden betrokken, In dat geval kan de vergunningaanvrager desgewenst worden toegestaan om slechts de resterende gegevens aan te leveren. Voor alle duidelijkheid wordt opgemerkt dat een dergelijke benadering mogelijk is, omdat in de verordening niet de openbare procedures van de Awb van toepassing zijn verklaard, Terinzagelegging van een (volledige) aanvrage is daarom niet vereist.

In artikel 4, eerste lid, zijn, zoals reeds vermeld, niet-limitatief aspecten en onderwerpen opgesomd waarover in beginsel gegevens dienen te worden verstrekt. Waar relevant is tot uitdrukking gebracht dat naast de actuele lo-zingssituatie ook gegevens over voorzienbare, toekomstige wijzigingen kunnen worden geëist. In dit verband kan onder meer worden gedacht aan gegevens inzake (gefaseerd uit te voeren) saneringsmaatregelen en inzake het afkoppelen van niet verontreinigd hemelwater, koelwater, grondwater, etc.

De aangegeven aspecten en onderwerpen spreken grotendeels voor zich en kunnen in een (model-)aanvraagformulier nader worden uitgewerkt. Overigens zullen uiteraard de gegevens, die in het kader van het ingevolge artikel 4.22 van de Wm verplicht op te stellen gemeentelijk rioleringsplan zijn verzameld, normaliter mede als basis kunnen dienen voor de gegevens die bij de aanvraag om een aansluitvergunning moeten worden overgelegd.

Artikel 5, eerste lid, voorziet vervolgens in een algemene informatieverplichting. De gemeente is ingevolge deze bepaling gehouden om op verzoek informatie te verstrekken. De te verstrekken informatie dient uiteraard verband te houden met het belangenkader van de verordening. Overigens zal ook het waterschap zichzelf verplicht achten om een gemeente informatie te verstrekken die verband houdt met de aanleg en het beheer van rioleringssystemen.

Op grond van artikel 5, tweede lid, kan het waterschap de gemeente verplichten om onverwijld de gegevens te verstrekken die nodig zijn om oorzaken te achterhalen van een ongewone samenstelling of hoeveelheid van het aangeboden afvalwater. Voorwaarde hierbij is dat deze afwijkingen in de samenstelling van en/of hoeveelheid afvalwater leiden tot of dreigen te leiden tot een verstoring van de doelmatige werking van de zuiveringsinstallatie en/of tot (onnodige) aantasting van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.

De leden drie en vier van artikel 5 bevatten een concrete uitwerking van de informatieplicht die het waterschap in dit verband in ieder geval kan opleggen. Uitgangspunt hierbij is dat, afhankelijk van de geconstateerde afwijkingen, zo gericht mogelijk wordt gezocht naar potentiële oorzaken. De verplicht te verstrekken informatie zal moeten worden gerelateerd aan de mogelijke oorzaken. De categorieën van bedrijven en instellingen, waarover informatie moet (kunnen) worden verstrekt, zijn uiteraard die categorieën die onder de werkingssfeer van de Wm vallen.

Artikel 6

Artikel 6, eerste lid, vormt in feite een nadere uitwerking van artikel 3, tweede lid. Voor alle duidelijkheid wordt aangegeven dat in een aansluitver-gunning - naast de gebruikelijke eisen ten aanzien van kwantiteit en kwaliteit - in ieder geval ook specifieke grenswaarden en signaleringswaarden voor nader aan te wijzen stoffen kunnen worden gesteld. De reikwijdte van de voorschriften wordt begrensd door het belangenkader van de verordening. Uiteindelijk zullen voorschriften moeten kunnen worden gerelateerd aan:

de inhoud van de WVO-vergunning die voor de lozing van het effluent van de zuiveringsinstallatie is verleend; de bescherming van de doelmatige werking van de zuiveringstechnische werken;

de geldende waterkwaliteitseisen voor het ontvangende oppervlaktewater.

Artikel 6, tweede lid, voorziet in een concretisering van de "indirecte doorvertaling" zoals hierboven beschreven. Aangegeven wordt dat de houder van de aansluitvergunning zich in ieder geval rekenschap behoort te geven van gestelde grens- en signaleringswaarden.

Artikel 7 en 8

Artikel 7 ziet op de situatie dat het afvalwater op het zogenoemde afgifte-punt niet voldoet aan de in de aansluitvergunning gestelde eisen. Mogelijk is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 5, tweede lid, en treden informatieverplichtingen in werking. Artikel 7 ziet specifiek op de situatie dat een gestelde grenswaarde of signaleringswaarde wordt overschreden. Uiteraard betreft dit niet een enkel steekmonster, maar dient sprake te zijn van een reeks van geconstateerde overschrijdingen die gedurende langere tijd optreden. In dat geval is het waterschap gehouden de houder van de aansluitvergunning hiervan schriftelijk melding te doen. Deze melding kan vervolgens leiden tot twee verplichtingen voor de betreffende gemeente:

  • a.

    a.de gemeente kan ingevolge artikel 7, tweede lid, worden verplicht

    om een toename van de geconstateerde overschrijding als gevolg

    van nieuwe lozingen op het openbaar riool te voorkomen; en

  • b.

    b.de gemeente kan ingevolge artikel 8 worden verplicht om onderzoek

    te verrichten naar de oorzaken van de overschrijdingen en naar de

    mogelijkheden om de overschrijdingen ongedaan te maken.

In de aansluitvergunning of krachtens de aansluitvergunning kan het waterschap terzake tevens nadere voorschriften uitvaardigen.

Uitgangspunt is dat het onderzoek als bedoeld in artikel 8 van de verordening zo veel mogelijk in overleg en samenwerking met de waterkwaliteitsbeheerder en de overige bij de regulering van indirecte lozingen betrokken overheden wordt uitgevoerd. Verwezen wordt naar het gestelde in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 9

Op de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag tot verlening of wijziging van een aansluitvergunning alsmede van een beschikking tot ambtshalve verlening, wijziging of intrekking zijn (automatisch) de bepalingen van dwingend recht van de Awb van toepassing. In aanvulling op de procedurebepalingen in de Awb bevat artikel 9, eerste en tweede lid, bepalingen inzake advisering met betrekking tot de ontwerp-beschikking en toezending van de (definitieve) beschikking. Verwezen wordt voorts naar het gestelde in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 10

Analoog aan het bepaalde in artikel 9 van de WVO voorziet artikel 10 in de mogelijkheid schadevergoeding toe te kennen aan de houder van de aansluitvergunning indien deze als gevolg van een ambtshalve wijziging of intrekking van de aansluitvergunning schade lijdt die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijner laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

Artikel 11

Artikel 11 bevat een opsomming van bevoegdheden die aan een toezichthoudend ambtenaar van de waterkwaliteitsbeheerder worden toegekend bij het uitvoeren van toezicht op de naleving van bij of krachtens de verordening gestelde voorschriften. De bevoegdheden zijn enerzijds beperkt van omvang. Anderzijds is een beperking aangebracht ten aanzien van de plaatsen waarop de bevoegdheden mogen worden uitgeoefend. Zo is meting en bemonstering slechts voorzien op die gedeelten van het openbaar riool die gelegen zijn vóór het afgiftepunt via welke het afvalwater op een zuiveringstechnisch werk wordt gebracht.

Artikel 12

De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 13

Dit artikel geeft aan welke gegevens en bescheiden bij een aanvraag tot verlening of wijziging van een lozingsvergunning moeten worden overgelegd. De inhoud van dit artikel stemt overeen met het bepaalde in artikel 3 van de provinciale Verordening kwaliteitsbeheer oppervlaktewateren Zeeland (VkoZ), welk artikel met de inwerkingtreding van onderhavige verordening zal vervallen.

Artikel 14

Voor wat betreft het tweede lid van dit artikel wordt opgemerkt dat op dit moment in de VkoZ bepalingen zijn opgenomen over aansluit- en lozingsvergunningen. De VkoZ zal worden ingetrokken. Op hetzelfde moment dat de intrekking van de VkoZ een feit wordt zal onderhavige verordening in

werking moeten treden. Vandaar de de inwerkingtreding is gekoppeld aan de intrekking van de VkoZ.