Regeling vervallen per 01-01-2012

Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2009

Geldend van 22-12-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen  

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • a.

    beschermingszone: aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

  • b.

    bestuur: het dagelijks bestuur van waterschap Zeeuwse Eilanden;

  • c.

    bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

  • d.

    grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de wet met het beheer over dat grondwater is belast;

  • e.

    infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

  • f.

    insteek: de snijlijn tussen talud en maaiveld;

  • g.

    legger: als bedoeld in artikel 5.1 van de wet of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

  • h.

    leggerwater: een oppervlaktewaterlichaam dat op de legger is aangegeven;

  • i.

    lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam, zonder dat het water daarbij uit een ander oppervlaktewaterlichaam wordt gehaald;

  • j.

    onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

  • k.

    onderhoudsstrook behorend bij een leggerwater: een strook van 7 meter aan weerszijden van een leggerwater, gemeten vanaf de insteek van dat leggerwater;

  • l.

    oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem, oevers en voor zover uitdrukkelijk aangewezen krachtens de wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en fauna;

  • m.

    primaire waterkering: waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen;

  • n.

    profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering;

  • o.

    regionale waterkering: een waterkering als bedoeld in artikel 2.2. van de verordening die als zodanig is aangewezen op de legger;

  • p.

    talud: de hellende oppervlakten van de zijdelingse begrenzingen van een oppervlaktewaterlichaam;

  • q.

    verordening: Waterverordening Zeeland 2009;

  • r.

    waterhuishoudkundige functies: de door- en afvoer van water of berging van water of de ecologische functie van een oppervlaktewaterlichaam;

  • s.

    waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • t.

    watersysteem: samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

  • u.

    waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstrook, dat als zodanig in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de wet.

  • v.

    watervergunning: vergunning als bedoeld in de wet;

  • w.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

  • x.

    wet: Waterwet.

Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1. De verplichtingen ingevolge deze keur berusten op de eigenaar van gronden.

  • 2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Visbeheer

Artikel 3 Visbeheer

Het is zonder vergunning van het bestuur verboden:

  • a.

    in oppervlaktewatersystemen vis uit te zetten;

  • b.

    vaste vistuigen te plaatsen.

Hoofdstuk 3 Beheer van waterstaatswerken

§ 1 Gebodsbepalingen

Artikel 4 Afrasteringen

  • 1. De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van vee, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, zijn verplicht langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

  • 2. De afrastering dient langs leggerwateren op 0,50 meter vanuit de insteek te worden geplaatst en maximaal 1,00 meter hoog te zijn.

  • 3. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent de constructie en wijze van plaatsing van de afrasteringen.

Artikel 5 Toegang afgerasterde percelen

Eigenaren van gronden langs leggerwateren zijn verplicht er voor te zorgen dat, indien zij langs hun gronden afrastering hebben aangebracht, in deze afrastering - voor zover deze zich bevinden op de onderhoudsstrook behorende bij het leggerwater - ontsluitbare hekken aan te brengen waardoor toegang en vervoer van materieel en van materialen kan plaatsvinden. Op verzoek van het bestuur dienen sleutels van die hekken ter hand te worden gesteld aan door het bestuur aangewezen personen.

Artikel 6 Coupures en sluizen

De eigenaren van in waterkeringen voorkomende coupures en sluizen kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

Artikel 7 Stuwen

1. Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de aanwijzing van stuwpeilen.

2.  De eigenaren van stuwen kunnen door het bestuur worden verplicht deze terstond op het bij nadere regel bepaalde stuwpeil in te stellen.

Artikel 8 Door- en afvoer van water afkomstig van uitstroomvoorzieningen

De eigenaren van waterkeringen en buitendijkse gronden zijn verplicht het water afkomstig uit de uitstroomvoorziening door- en af te voeren en te gedogen dat daartoe door het dage­lijks bestuur afvoergeulen en spuiboezems op de vereiste afmetingen worden gehouden.

Artikel 9 Spreidings- en opruimingsplicht

Onverminderd het bepaalde in artikel 5.18 van de wet zijn eigenaren van gronden, gelegen aan of in een leggerwater, dat door of onder toezicht van het waterschap wordt onderhouden, verplicht om bij het onderhoud vrijkomende specie en maaisel op die gronden te verspreiden of op te ruimen.

§ 2 Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 10 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van klein en/of groot onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

§3 Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 11 Klein onderhoud

  • 1. De onderhoudsplichtigen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van begroeiingen en materialen, dienstig aan de waterkering.

  • 2. Het bestuur kan ter zake nadere regels stellen.

Artikel 12 Groot onderhoud

  • 1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot de instandhouding daarvan      overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

  • 2. Groot onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode tussen 1 oktober en 1 april .

Artikel 13 Ondersteunende kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van ondersteunende kunstwerken en/of  werken die in, op, aan of boven waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden.

§ 4          Onderhoud aan leggerwateren

Artikel 14 Klein onderhoud

De onderhoudsplichtigen van leggerwateren zijn verplicht tot het daaruit verwijderen van begroeiingen en afval, tot het in stand houden van die leggerwateren en tot het onderhouden van begroeiingen, ten behoeve van de waterhuishoudkundige functies die aan die leggerwateren zijn toegekend.

Artikel 15 Groot  onderhoud

De onderhoudsplichtigen van leggerwateren zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm en afmeting.

Artikel 16 Dammen

De zich in dammen bevindende buizen, kokers of andere doorlaatmid­delen moeten door de eigenaren van de percelen, waartoe de dam­men toegang geven, zuiver en in goede staat van onderhoud worden gehouden. Tevens dienen zij de dammen in zodanige staat te houden dat voorkomen wordt dat door inzakking de door- en afvoer van water gehinderd wordt.

Hoofdstuk 4 Handelingen in het watersysteem

§ 1          Watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken

Artikel 17              Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

    • a.

      oppervlaktewaterlichamen te dempen, te graven, van afmetingen te veranderen, in hun onderlinge verbinding of scheiding verandering te brengen of iets te doen waardoor de door- en afvoer van water wordt belemmerd of berging wordt verminderd;

    • b.

      werken over, in of onder een oppervlaktewaterlichaam te hebben, te leggen, aan te brengen, te veranderen of op te ruimen

    • c.

      te spuiten met alle gewasdodende middelen binnen een afstand van 0,30 meter uit de insteek van oppervlaktewaterlichamen;

    • d.

      in oppervlaktewaterlichamen beplantingen of materialen, dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen;

    • e.

      de waterstand van oppervlaktewaterlichamen op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden;

    • f.

      werktuigen, werken, wateren, greppels, buizen of andere middelen te hebben, te leggen, aan te brengen of te wijzigen, waardoor water of andere vloeistoffen op het water van oppervlaktewaterlichamen kunnen worden gebracht en vloeistoffen op water van oppervlaktewaterlichamen te brengen, te laten afvloeien of te lozen,  een en ander voor zover niet uitsluitend dienende voor de ontwatering van gronden en de afwatering van verhard oppervlak voor zover overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 sub a. 

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur

    • a.

      grondbewerkingen uit te voeren binnen een afstand van 0,30 meter uit de insteek van leggerwateren;

    • b.

      in leggerwateren met motorvaartuigen te varen of vaartuigen te laten liggen, af te meren, te laden of te lossen;

    • c.

      binnen 100 meter van de in- of uitstroomopening van een bemalingsinstallatie een ligplaats in te nemen met een vaartuig, dan wel te zwemmen, te duiken of indien het geen vaarweg als bedoeld in de verordening betreft met een vaartuig te varen;

    • d.

      buitendijkse aan- en afvoergeulen van loop of richting te veranderen of iets te doen waardoor de door- en afvoer van het water wordt belemmerd.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van onderhoudsstroken   behorende bij een leggerwater door daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, uitgezonderd afrasteringen met een maximale hoogte van 1,00 meter mits deze op een afstand van 0,50 meter uit de insteek worden geplaatst;

    • c.

      de hoogteligging van de gronden meer dan 0,25 meter beneden of boven het oorspronkelijke niveau te brengen;

    • d.

      landbouwproducten en/of voorwerpen, materialen of stoffen op hopen te leggen of te hebben, anders dan voor zover dit voor oogstwerkzaamheden of voor het onderhoud van de leggerwateren noodzakelijk is en mits deze op een afstand van 0,50 meter uit de insteek worden geplaatst;

    • e.

      meerjarige gewassen, met uitzondering van luzerne en graszaad, te zaaien, te planten of te hebben;

  • 4. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam, door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken of opgaande (hout)beplantingen te plaatsen of te behouden, dan wel te verwijderen;

    • c.

      beplantingen dienende tot verdediging van waterkeringen, of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen, daaronder begrepen het afsteken of op andere wijze losmaken van op de waterstaatswerken vastzittende schelpdieren, wieren en dergelijke;

    • d.

      schelpdieren te steken of op andere wijze los te maken, te rapen of af te voeren;

    • e.

      zagers, pieren en dergelijke te spitten /verwijderen;

    • f.

      vistuigen te plaatsen;

    • g.

      voorwerpen, dieren of stoffen te brengen of te hebben of te (be)houden;

    • h.

      activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

    • i.

      buiten openbare wegen als bedoeld in artikel 4 van de Wegenwet met rij- of voertuigen, dan wel met een dier te rijden of vee te drijven;

    • j.

      op andere wijze bemesting toe te passen dan door het bestuur is bepaald.

  • 5. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de beschermingszone van een waterkering, 

    • a.

      werkzaamheden te verrichten;

    • b.

      werken te plaatsen of te behouden dan wel te verwijderen;

    • c.

      beplantingen dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen,te vernietigen, te verplaatsen of te ontnemen, daaronder begrepen het afsteken of op andere wijze losmaken van vastzittende wieren en dergelijke;

    • d.

      schelpdieren te steken of op andere wijze los te maken, te rapen of af te voeren;

    • e.

      zagers, pieren en dergelijke te spitten of te verwijderen;

    • f.

      vistuigen te plaatsen.

    • g.

      kwelbuizen te plaatsen;

    • h.

      afgravingen met een diepte van meer dan 5 meter te verrichten, waarbij een lijn onder 1:6 getrokken uit de grens van de beschermingszone minus 50 meter wordt overschreden;

    • i.

      boringen en seismisch onderzoek te verrichten;

    • j.

      explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

  • 6. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in het profiel van vrije ruimte werken te   plaatsen, te behouden of te verwijderen.

  • 7. Het verbod in lid 3 ten aanzien van het plaatsen of behouden van opgeaande (hout)beplantingen geldt op onderhoudsstroken behorend bij de langs openbare wegen gelegen leggerwateren aan de wegzijde enkel binnen een afstand van 1 meter uit de insteek, mits de onderhoudsstrook aan de landzijde obstakelvrij is.

  • 8. Het verbod vermeld in artikel 17 lid 5 sub a tot en met g, is niet van toepassing binnen de strook van de beschermingszone die als zodanig is aangegeven op de legger.

  • 9. Het is verboden om zich, anders dan rechthebbende, zonder vergunning van het bestuur op een waterstaatswerk dan wel in een beschermingszone van een primaire waterkering op te houden, indien dat op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.

§ 2 Algeheel verbod bij calamiteiten      

Artikel 18 Algeheel verbod bij calamiteiten

  • 1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zonodig in afwijking van verleende vergunningen  of geldende peilbesluiten, verbieden:

    • a.

      water af te voeren naar en/of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen;

    • b.

      water te lozen op of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

    • c.

      grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Zodra het bestuur handhaving van het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

§3           Watervergunning voor het af- en aanvoeren, het lozen op of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen

Artikel 19              Watervergunning af- en aanvoeren

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water af te voeren naar of aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 20              Watervergunning lozen en onttrekken

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • a.

    water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te lozen water meer kan bedragen dan 15 m³ per etmaal danwel 1 m³ per uur;

  • b.

    water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam, indien de hoeveelheid te onttrekken water meer kan bedragen dan 15 m³ per etmaal.

§ 4          Watervergunning en meldplicht voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem

Artikel 21 Verbod onttrekken van grondwater of water infiltreren

  • 1. Het is, behoudens het bepaalde in lid 2 tot en met lid 5, verboden zonder vergunning van het bestuur grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

  • 2. Het verbod als bedoeld in lid 1 van dit artikel geldt niet indien het onttrekken van grondwater betreft uitsluitend ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandputten, sprinklerinstallaties, noodstroomaggregaten en nooddrinkwatervoorzieningen, voor zover deze worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.

  • 3. Het verbod als bedoeld in lid 1 van dit artikel geldt niet voor het onttrekken van grondwater in de gebieden die op de bij deze keur behorende kaart ¨Keurkaart grondwater¨ als kwetsbare gebieden zijn aangegeven, indien deze onttrekking uitsluitend dient voor:

    • 1.

      het droog houden van bouwputten voor bouwkundige, waterbouwkundige of civieltechnische werken waarvan de aanlegdiepte niet meer bedraagt dan 4,00 meter beneden het maaiveld;

    • 2.

      het uitvoeren van grondsaneringen en/of grondwatersaneringen;

    • 3.

      het bij wijze van proef onttrekken van water aan de bodem;

    • 4.

      het droog houden van sleuven ten behoeve van de aanleg van kabels en/of leidingen; waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m³ per uur en niet meer dan 1.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden.

  • 4. Het verbod als bedoeld in lid 1 geldt niet indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater in de gebieden die op de bij deze keur behorende kaart ¨Keurkaart grondwater¨ als zoetwatergebieden, niet tevens zijnde kwetsbaar gebied, zijn aangegeven, niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur en niet meer dan 1.000 m³ per maand of 8.000 m³ per jaar  of:

    • a.

      indien de onttrekking uitsluitend dient voor : 

      • a.

        het droog houden van bouwputten voor bouwkundige, waterbouwkundige of civieltechnische werken waarvan de aanlegdiepte niet meer bedraagt dan 4,00 meter beneden het maaiveld;

      • b.

        het uitvoeren van grondsaneringen en/of grondwatersaneringen;

      • c.

        het bij wijze van proef onttrekken van water aan de bodem;

      • d.

        het droog houden van sleuven ten behoeve van de aanleg van kabels en/of leidingen; waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater  niet meer dan 100 m³ per uur en niet meer dan 3.000 m³ per kwartaal bedraagt en de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden of;

    • b.

      indien de onttrekking uitsluitend dient voor beregenings- en/of bevloeiingsdoeleinden, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer dan 60 m³ per uur, 3.000 m³ per kwartaal of 8.000 m³ per jaar;

  • 5. Het verbod als bedoeld in lid 1 geldt niet indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater in de gebieden die op de bij deze keur behorende kaart ¨Keurkaart grondwater¨ niet als kwetsbare gebieden of als zoetwatergebieden zijn aangegeven, niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur of 30.000 m³ per jaar of:

    • a.

      indien deze onttrekking uitsluitend dient voor:

      • a.

         het droog houden van bouwputten voor bouwkundige, waterbouwkundige of civieltechnische werken waarvan de aanlegdiepte niet meer bedraagt dan 4,00 meter beneden het maaiveld;

      • b.

         het uitvoeren van grondsaneringen en/of grondwatersaneringen;

      • c.

        het bij wijze van proef onttrekken van water aan de bodem,

       waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer dan 100 m³ per uur en niet meer dan 15.000 m³ per maand en 30.000 m³ per 6 maanden bedraagt en de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden of;

    • b.

      indien de onttrekking uitsluitend dient voor het droog houden van sleuven ten behoeve van de aanleg van kabels en/of leidingen, waarbij de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 100 m³ per uur en niet meer dan 15.000 m³ per maand en de onttrekking niet langer duurt dan zes maanden.

Artikel 22 Uitzondering meld- en meetplicht

De meld- en meetplicht als bedoeld in artikel 6.11, lid 1 tot en met 4 van het Waterbesluit geldt niet voor:

  • a.

    onttrekkingen van grondwater en/of infiltraties van water (in de gebieden die op de bij deze keur behorende kaart ¨Keurkaart grondwater¨ niet als kwetsbare gebieden zijn aangegeven) met een inrichting waarvan de pompcapaciteit kleiner is dan 5 m3 per uur en/of waarmee, per jaar of in totaal, niet meer dan 12.000 m3 grondwater wordt onttrokken of water wordt geïnfiltreerd.

  • b.

    onttrekkingen van grondwater ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandputten, sprinklerinstallaties, noodstroomaggregaten en nooddrinkwatervoorzieningen, voorzover deze worden gebruikt in buitengewone omstandigheden

§5 Algemene regels ten aanzien van vergunningen, melding-, meet- en registratieplichten

Artikel 23 Algemene regels ten aanzien van vergunningen en meldingsplichtige onttrekkingen

  • 1. Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in de artikelen 17, 19, 20 en 21 algemene regels geven, welke mede kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

  • 2. Het bestuur kan ten aanzien van meldingsplichtige onttrekkingen van grondwater, waarvoor het verbod als bedoeld in artikel 21, lid 1, niet geldt, algemene regels vaststellen waaraan degene die grondwater onttrekt moet voldoen.

  • 3. Bij regeling krachtens het voorgaande lid kan degene die grondwater onttrekt, de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

§6 Vrijstelling en zorgplicht

Artikel 24 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens deze keur is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 25 Zorgplicht

  • 1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

  • 2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur.

  • 3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Hoofdstuk 5 Toezicht en handhaving

Artikel 26 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 27 Strafbepalingen

  • 1 ,  Overtreding van de bepalingen van deze keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 28 Vergunningen

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel 29 Keurkaart

  • 1. Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel  5.1 van de wet en de verordening vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, wordt op een kaart aangegeven:

    • a.

      de ligging en indien mogelijk vorm en afmetingen van de betrokken waterstaatswerken;

    • b.

      de bij deze waterstaatswerken behorende beschermingszones;

    • c.

      de strook van de beschermingszones als bedoeld in artikel 17 lid 8;

    • d.

      de profielen van vrije ruimte.

  • 2. De in lid 1 bedoelde kaart wordt voor de toepassing van de bepalingen in deze keur als legger aangemerkt.

Artikel 30 Onderhoud aan waterstaatswerken

Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, bij provinciale verordening of bij waterschapsreglement het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is de onderhoudsplicht als volgt geregeld:

  • voor waterkeringen en waterkerende kunstwerken berust het klein onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) waterkeringen en het groot onderhoud bij het waterschap;

  • voor leggerwateren berust het groot en klein onderhoud bij het waterschap.

Artikel 31 Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking op 22 december 2009. Op die datum wordt de Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2007 ingetrokken.

Artikel 32 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2009.

Algemene toelichting

Wettelijke basis en begrenzing

Artikel 56 van de Waterschapswet bepaalt dat het waterschapsbestuur bevoegd is tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap zijn opgedragen. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 78 van de Waterschapswet dat het algemeen bestuur (bij waterschap Zeeuwsw Eilanden de algemene vergadering) de verordeningen maakt die het nodig oordeelt ter behartiging van de taken die het water­schap zijn opgedragen. Een van deze verordeningen is de keur.

De verordenende bevoegdheid van het waterschap in de keur is niet onbegrensd. In de eerste plaats mag het waterschap uitsluitend regels stellen ter behartiging van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Ingevolge artikel 1 van de Waterschapswet moeten deze taken betrekking hebben op de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Binnen deze taakopdracht heeft het waterschapsbestuur een autonome bevoegdheid tot regeling en bestuur.

Daarnaast is het waterschapsbestuur op grond van artikel 59 Waterschapswet niet bevoegd ten aanzien van onderwerpen, waarin door een hogere wettelijke regeling wordt voorzien, verordeningen te maken die met die hogere regelingen in strijd zijn. Boven­dien mag het waterschapsbestuur geen regels stellen met betrekking tot onderwerpen waarin door een hogere wettelijke regeling uitputtend wordt voorzien.

Waterschappen hebben daarnaast in belangrijke mate te maken met de provincie als bevoegd gezag voor het vaststellen van regionale waterplannen en andere relevante omgevingsplannen, waarin zij de meer strategische aspecten van het waterbeheer opneemt. De provincie verwacht dat de waterschappen dat beheer dan ook adequaat uitvoeren, mede om provinciale doelstellingen te verwezenlijken. De provincie biedt de waterschappen daartoe nadere regels omtrent het regionale waterbeheer in haar provinciale Waterverordening.

Nieuwe keur

Eind 2009 treedt de Waterwet in werking. Deze integrale wet vervangt o.a. de Waterstaatswet 1900, de Wet op de waterhuishouding en de Wet op de waterkeringen. Als gevolg hiervan is een nieuwe keur noodzakelijk. Tevens verschuiven in de Waterwet  bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer en bevat de Waterwet een uitbreiding van het juridisch instrumentarium.

De voorliggende keur komt in de plaats van de Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2007.

De keur stelt regels in belang van het watersysteem. De waterkwaliteitszorg is in deze keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De toekomstige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regelingen op decentraal niveau. Verder is aan deze keur een aantal bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.

De wegenzorg is in deze keur buiten beschouwing gelaten; de Wegenverordening Zeeland 1994 bevat hieromtrent regels.

Bij het opstellen van deze keur is uitgegaan van de Waterwet en het Waterbesluit en de Waterverordening Zeeland 2009. Tevens is in het licht van de komende fusie nauw samen gewerkt met waterschap Zeeuws-Vlaanderen. Dit heeft geresulteerd in een gelijkluidende keur voor waterschap Zeeuws-Vlaanderen en waterschap Zeeuwse Eilanden

De opbouw van de keur is als volgt:

- hoofdstuk 1: begripsbepalingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

- hoofdstuk 2: visbeheer:

- hoofdstuk 3: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen;

- hoofdstuk 4: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het aan- en afvoeren van water en  het lozen en onttrekken van water met betrekking tot wateren en grondwater en het infiltreren van water in de bodem. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen. Het hoofdstuk eindigt met een zorgplichtartikel;

-  hoofdstuk 5: toezicht en handhaving,

-  hoofdstuk 6: overgangs- en slotbepalingen.

Algemene regels

De keur biedt de mogelijkheid aan het dagelijks bestuur algemene regels te stellen ten aanzien van bepaalde handelingen in het watersysteem. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van een dergelijke bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten en dat de regeldruk hiermee wordt verminderd.

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het waterbeheerplan van het waterschap verwoorde beleid zal richtinggevend zijn bij de uitvoering van de keur door het waterschap.

Voor de toepassing van de keur kan het waterschapsbestuur beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor op grond van de keur te nemen besluiten en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Keur en legger

Voor het merendeel van de bij waterschappen in beheer zijnde waterstaatswerken geldt dat de begrenzingen van deze werken ingevolge wettelijke regeling dienen te worden vastgelegd in leggers. Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers op orde hebben. Artikel 5.1 voorziet in een vrijstelling, als het gaat om tertiaire onderdelen van het watersysteem. Voor waterstaatswerken, waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld, voorziet de keur in overgangsrecht dat het aangeven van ligging en indien mogelijk afmetingen van de betrokken werken op een bij de keur behorende kaart mogelijk maakt.

Watervergunning

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.15 van de Waterwet.

Conserverende werking van de keur en profiel van vrije ruimte

Van de keur gaat een conserverende werking uit, indien daarin het toekomstig tracé van een waterstaatwerk wordt beschermd. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de keur van waterschap Zeeuws-Vlaanderen met op kaart aangegeven keurzones en een Nota begrenzingen, waarin een berekening voor die zones is onderbouwd , dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van keurzoneringen, zones langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze zones waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario's. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen. In dit verband is het belangrijk waar nodig een profiel van vrije ruimte op te nemen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze nieuwe keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen voor de regionale waterbeheerder en voor de in het beheergebied gevestigde burgers en bedrijven een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de keur van waterschap Zeeuwse Eilanden een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. Voor het in alle opzichten goed kunnen doorzien wat de nieuwe waterbeheerwetgeving voor alle partijen betekent, ontkomt men er niet helemaal aan ook de Waterwet zelf en haar Memorie van Toelichting (MvT), de Invoeringswet Waterwet en haar MvT, het Waterbesluit en de provinciale Waterverordening en de aanverwante wet- en regelgeving er op na te slaan.

In deze toelichting zijn niet alle begrippen nader beschreven. Begrippen die in de keur voor zich spreken, komen hier dus niet voor.

a. beschermingszone: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat die zone in de legger is vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm en afmetingen van dat waterstaatswerk en de keur met haar instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;

e.    grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater. De Waterwet gaat uit van het toekennen aan waterschappen van het passieve, kwantitatieve beheer van grondwater, voor zover het betreft de regulering van het onttrekken van water aan grondwater voor industriële toepassingen met een hoeveelheid van niet meer dan 150.000 m³ per jaar, dan wel voor zover het niet gaat om onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening of voor bodemenergiesystemen;

h. legger: Artikel 5.1 van de wet verplicht de beheerder zijn waterstaatswerken vast te leggen in een legger. Daarnaast hanteren de waterschappen al sinds lange tijd de Waterschapswetlegger, als bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet waarin de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken is opgenomen.

Bij waterkeringen zijn genoemde leggers geïntegreerd;

k. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de Grondwaterwet is / was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater'. De artikelen 19 en 20 van de keur zien dus niet op ont- en afwateren. In hoofdstuk 4 van deze keur is een uitgekristalliseerd instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu de waterschappen deels de taak hebben tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van de waterschappen;

m. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers (dat kunnen ook de drogere oevergebieden zijn, voor zover die uitdrukkelijk krachtens de Waterwet zijn aangewezen) en flora en fauna. Die drogere oevergebieden zijn via de Invoeringswet Waterwet toegevoegd aan dit begrip. Dat is nodig vanwege het opnemen van de regeling voor de waterbodemsanering in de Waterwet (afkomstig uit de Wet bodembescherming) en het onderscheid daarbij tussen de sanering van de landbodem en de waterbodem. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater', zoals dat door de jurisprudentie in de jaren '80 en '90 is gevormd.

Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Met het begrip ‘water' wordt bedoeld de vloeistof zoals in de scheikundige formule (H2O). Dat begrip komt voor in hoofdstuk 4, waarin het aanvoeren van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd.

Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam' komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen'. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. Watersysteem is het meest omvattende van alle in de Waterwet en hier gebruikte begrippen. Het is hét object van beheer in de Waterwet. Voor de waterbeheerder en voor derden is het essentieel dat een ieder weet waarover het gaat en vooral wat de reikwijdte is van ge- en verbodsbepalingen in relatie tot bepaalde beheerobjecten. De begrippen moeten onderscheiden worden, omdat het beheer gericht kan zijn op onderdelen van het watersysteem. Scheiden is niet mogelijk, want we voeren het waterbeheer integraal uit. Uitoefening van de beheertaak waterkeringen mag in principe niet ten koste gaan van bijvoorbeeld het aquatische ecosysteem van oppervlaktewateren in de nabijheid;

o.    profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie en opgenomen in de Waterverordening Zeeland. Het profiel is noodzakelijk om in de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen. Dit is in het algemene gedeelte nader toegelicht;

t. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet als zodanig niet voor. De omschrijving geeft aan dat een object de functie van waterkering heeft. Het waterschap beheert zowel primaire als regionale waterkeringen. Het begrip dekt beide soorten kering;

u. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen' in deze definitie achteraan is gezet, omdat deze geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven;

v. waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij het werk van opneming in de legger is vrijgesteld. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking. Tot de waterstaatswerkenworden mede gerekend de bermen en bermsloten, alsmede bij primaire waterkeringen aan de binnenzijde, waar geen binnenberm aanwezig is, een strook ter breedte van 10 meter, gemeten uit de teen van de waterkering.

w. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. Er is niet langer sprake van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning;

x. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet maar moet nader worden beschreven omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. Door middel van het keurinstrumentarium kunnen ingrepen van derden worden voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel voorschriften op te nemen in een watervergunning. Daarnaast is het mogelijk dat op grond van algemene regels het werk niet vergunningsplichtig is maar wel gemeld dient te worden of dat zelfs geen melding noodzakelijk is. Bij toepassing van algemene regels is met name de aard van de constructie van het werk en de locatie van belang.

y. wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld, naast de Waterverordening Zeeland 2009.

Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn de gebruikers verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot, en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Artikel 3 Visbeheer

Het uitzetten van vis kan zorgen voor een verstoring van het visbestand. Dit kan een negatief effect hebben op de waterkwaliteit, maar ook op de staat van de oevers. Het waterschap is verantwoordelijk voor de staat van de oevers, maar ook voor de visstand. Het uitzetten van vis is daarom niet toegestaan.

Het plaatsen van vaste vistuigen zorgen voor een belemmering van de afvoer van water. Om die reden is het niet toegestaan fuiken of andere vaste vistuigen te plaatsen in de waterlopen.

Artikel 4 Afrasteringen

Vee kan grote schade toebrengen aan waterstaatswerken, met name door vertrapping. Om dit te voorkomen is in dit artikel de plicht opgenomen om percelen die voor het houden van vee worden gebruikt en die zijn gelegen op, grenzend aan of nabij waterstaatswerken af te rasteren.

In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat de afrastering hooguit 1 meter hoog mag zijn en op 0,5 meter van de insteek van het leggerwater dient te worden geplaatst. Op deze wijze vormt zij geen belemmering voor het onderhoudsmaterieel.

Het derde lid opent de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om algemene regels op te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing.

Artikel 5 Toegang afgerasterde percelen

Eigenaren van gronden die grenzen aan leggerwateren (aangrenzende eigenaren) dienen er voor te zorgen dat in deze afrasteringen in de onderhoudsstrook ontsluit­bare hekken aanwezig zijn waardoor toegang en vervoer van materieel en materia­len gewaarborgd blijft. Indien deze hekken zijn voorzien van een slot dient aan met beheer of onderhoud belaste personen op hun verzoek een sleutel van die hekken ter hand te worden gesteld.

Artikel 6 Coupures en sluizen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.

Artikel 7 Stuwen

Meestal zijn de stuwen in beheer bij het waterschap. In het geval dat het beheer/bediening van een stuw bij een particulier berust en hij bij de afstemming van die bediening op zijn belangen een situatie schept die voor het verdere beheer van het waterschap nadelig uitpakt, is het noodzakelijk dat het waterschap dat kan reguleren. Met het oog op de rechtszekerheid moet het bestuursorgaan aangeven voor welke stuwen een aanzegging met rechtsgevolg mogelijk is. Deze stuwen zullen ook op de legger aangegeven worden.

Artikel 8 Door- en afvoer van water afkomstig van uitstroomvoorzieningen

Dit artikel verplicht de eigenaren van waterkeringen en buitendijkse gronden om steeds doortocht te geven aan het water dat via de gemalen, suatiesluizen en andere uitwateringsmiddelen, buitendijks wordt gebracht en te gedogen dat daartoe door het dagelijks bestuur aan‑ en afvoergeulen en spuiboezems op de vereiste afmetingen worden gehouden.

Artikel 9 Spreidings- en opruimingsplicht

Dit artikel bepaalt dat de specie en maaisel die bij het onderhoud vrijkomen, moeten worden verspreid of opgeruimd. De bedoeling hiervan is te voorkomen dat de specie of het maaisel die bij het onderhoud uit de waterlopen vrijkomt, opnieuw in de waterlopen geraakt en daardoor de af‑ en aanvoer van water hindert, dan wel dat de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines bemoeilijkt.

Artikel 10 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van groot en/of klein onderhoud zijn vermeld. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor de waterschappen opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de Flora en Faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode geldt voor een groot aantal werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud, ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, vrijstelling van verbodsartikelen van de Flora- en faunawet

Artikel 11 Klein onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het klein onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, door het waterschap.

Het tweede lid opent de mogelijkheid voor het dagelijks bestuur om algemene regels op te stellen omtrent de uitvoering van het klein onderhoud.

Artikel 12 Groot onderhoud aan waterkeringen

In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het groot onderhoud aan waterkeringen. Als groot onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen' betreft, maar veelal ook bij overige waterkeringen, door het waterschap waarbij de waterkering in beheer is, uitgevoerd. De onderhavige bepaling ziet zoals in de algemene toelichting is vermeld niet op de situaties waarin het vorenstaande het geval is maar op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust en richt zich niet to het waterschap als waterkeringbeheerder, maar tot derden-onderhoudsplichtigen.

In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze keur.

Artikel 13 Ondersteunende kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of boven waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen aangebrachte werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht.

Artikel 14 Klein onderhoud aan leggerwateren

In deze bepaling wordt omschreven wat het klein onderhoud aan leggerwateren omvat. Het onderhoud omvat het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen uit leggerwateren die de af- en/of aanvoer, dan wel de berging van water hinderen. Daarnaast dienen de leggerwateren afhankelijk van de functie te worden gemaaid. De oevers en taluds alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd.

Artikel 15  Groot onderhoud aan leggerwateren

In deze bepaling wordt omschreven wat het groot onderhoud aan leggerwateren omvat. Als groot onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm en afmeting. In de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm en afmetingen zijn aangegeven, voorziet het overgangsrecht van deze keur.

Artikel 16 Dammen

Door het waterschap zelf zal bij de uitvoering van de reguliere onderhoudswerk-zaamheden veelal de buizen en kokers of andere doorlaatmiddelen worden schoongemaakt. Dit ontslaat de in dit artikel genoemde eigenaren echter niet van hun onderhoudsverplichting. Het kan immers noodzakelijk zijn dat buiten de door het waterschap uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden extra onderhoudswerkzaamheden aan het doorlaatmiddel noodzakelijk zijn. Voorkomen moet immers worden dat door een slechte doorlaat opstuwing ontstaat.

Door het waterschap worden echter geen onderhoudswerkzaamheden aan de constructie van de dammen zelf verricht. De in dit artikel genoemde eigenaren dienen er derhalve op toe te zien dat de dammen in zodanige staat gehouden worden dat voorkomen wordt dat door inzakking de aan- en afvoer van opper­vlaktewater wordt gehinderd.

Artikel 17 Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones

Artikel 17 regelt wanneer voor bepaalde activiteiten of werken een watervergunning vereist is. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen werken en activiteiten bij oppervlaktewaterlichamen, bij leggerwateren, op onderhoudsstroken, op de primaire/regionale waterkering, in de beschermingszone van een primaire waterkering en in het profiel van de vrije ruimte.

De bepalingen spreken voor een deel voor zich; enkelen worden hieronder toegelicht

Lid  1 en lid 2

In deze leden zijn diverse verbodsbepalingen opgenomen die betrekking hebben op handelingen die de aan- en/of afvoer van water nadelig kunnen beïnvloeden dan wel het profiel van het water en/of leggerwater kunnen aantasten. Het in water aanbrengen c.a. van werken als stuwen, duikers en dammen e.d. (lid 1sub b) is ongewenst vanwege o.a. de vermindering van de waterberging, de toenemende kans op opstuwing en de toenemende kans op het optreden van verstoppingen e.d. In lid 2 zijn ook bepalingen opgenomen die zich specifiek richten op leggerwateren: dit zijn oppervlaktewaterlichamen die geheel of gedeeltelijk in onderhoud zijn bij het waterschap. Voor de oppervlakewaterlichamen die niet bij het waterschap in onderhoud zijn is het niet noodzakelijk om deze met die verbodsbepalingen te belasten.

Lid 3

Onderhoudsstroken zijn de gronden grenzend aan leggerwateren en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van die leggerwateren. Het kunnen beschikken over een onderhoudsstrook is op zichzelf niet voldoende; de strook dient ook zoveel mogelijk "obstakelvrij" te zijn. Daarom is in deze bepalingen een aantal met name genoemde handelingen opgenomen die binnen een bepaalde strook uit de insteek van leggerwateren zijn verboden

Het bepaalde onder a betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met het verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, ophoog- , boor-, bouw-, graaf-,  herstel-, onderhoud-, plant- reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw- en herbouwwerkzaamheden. Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die werken.

Van het begrip 'werken' is in artikel 1 een definitie gegeven.

Lid 4 en 5

Artikel 17 lid 4 en 5 verbiedt verder het zonder vergunning gebruik maken van een waterkering door in strijd met zijn functie diverse handelingen te verrichten in de diverse zones van de waterkering

De aanduiding in kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone zoals deze tot en met 2009 gold, is in de Waterwet losgelaten en vervangen door waterstaatswerk en beschermingszone, waarbij het begrip buitenbeschermingszone niet meer wordt gebruikt maar is opgenomen in het begrip beschermingszone.

In de voorheen als buitenbeschermingszone aangeduide deel is een minder streng beleid mogelijk. In lid 8 wordt daarom voor een deel van de beschermingszone bepaald dat een aantal verboden in dat deel niet van toepassing zijn.

Hoewel het begrip ¨bebouwingscontour¨in deze keur niet voorkomt, speelt dit begrip bij ruimtereservering voor toekomstige verbeteringen een belangrijke rol. Bij deze reservering moet immers een afweging worden gemaakt met andere ruimtelijke functies en vormen van medegebruik. Het uitgangspunt is dat (zoveel mogelijk) voorkomen moet worden dat een landwaartse versterking van de primaire waterkering in de toekomst geen optie zal kunnen zijn. Landwaartse ruimtereservering is dan de oplossing. In de Derde Kustnota spelen bebouwingscontouren nabij primaire waterkeringen een grote rol. Binnen deze contouren kunnen de mogelijkheden van het uitvoeren van bouwactiviteiten groter zijn. Door het aanduiden en vaststellen van bebouwingscontouren wordt, gelet op het maatschappelijk of economisch belang, rekening gehouden met de ruimtebehoefte voor toekomstige bouwactiviteiten bij bestaande bebouwingsconcentraties (woon- en industriegebieden) en in een bestemmingsplan met deze functie aangewezen gebieden nabij waterkeringen.

De belangrijkste functie van een bebouwingscontour is toekomstige bouwactiviteiten in de lengterichting van de waterkering te begrenzen tot binnen de contour.

Buiten het contour geldt een "nee, tenzij"- afweging voor bouwactiviteiten, binnen het contour geldt een "ja, mits"- afweging voor bouwactiviteiten.

De exacte zoneringen alsmede de bebouwingscontouren zijn op de legger aangegeven.

Voor wat betreft het  begrip werkzaamheden onder a wordt verwezen naar hetgeen hierover bij lid 3 is toegelicht.

Het bepaalde in lid 4 sub b is opgenomen omdat opgaande houtbeplantingen, bomen en struiken, op verschillende manieren een gevaar kunnen opleveren voor de waterkering. In de eerste plaats zal door begroeiing met bomen of struiken de grasmat, die essentieel is voor het waterkerend vermogen, worden aangetast door onder andere beschaduwing en/of verstikking. Verder kan het omwaaien van bomen tijdens storm de waterkering aanzienlijk beschadigen.

Opgemerkt wordt dat onder het begrip `stoffen` in lid 4 sub g ook afvalstoffen worden verstaan en dat onder voorwerpen mede wordt begrepen het aanleggen van vaartuigen. In dit artikel wordt ook het brengen, hebben en houden van dieren op de waterkering verboden. Onder dieren worden in deze keur begrepen de grotere gedomesticeerde dieren als varkens, paarden, rundvee, schapen en overige hoefdieren, evenals pluimvee zoals kippen, ganzen etc. Op grond van artikel 4 van de keur is hij verplicht een afrastering te plaatsen.

Door middel van overeenkomsten kan het waterschap delen van waterkeringen verpachten of in gebruik geven ten behoeve van het beweiden van vee.

In lid 4 sub j is de bemesting geregeld. Immers de wijze waarop de eigenaar van een perceel dat deel uitmaakt van de waterkering zijn perceel bemest en de aard van de gebruikte meststoffen, kunnen grote invloed hebben op de kwaliteit van de grasmat op de waterkering, en daarmee op de instandhouding van de waterkerende functie. Het is dan ook van belang dat bemesting alleen plaatsvindt op een door het waterschap toegestane wijze en met toegestane meststoffen.

Lid 6

Het zesde lid verbiedt het plaatsen van werken in het profiel van vrije ruimte.

Het profiel van vrije ruimte is belangrijk om in de toekomst met name de wateropgaven omtrent dijkverbeteringen te kunnen realiseren.

Lid 7

Het zevende lid regelt de in afwijking van lid 3 de benodigde vrije strook op een wegberm. In verband met de verkeersveiligheid zullen werkzaamheden aan wegsloten in bepaalde situaties niet worden uitgevoerd vanaf wegbermen in het buitengebied. Ook de in artikel 5.18 van de Waterwet genoemde ontvangstplicht van maaisel en specie kan in de praktijk niet onverkort worden gehandhaafd. Ook in de Memorie van Toelichting bij de Waterwet is aangegeven dat van oudsher - in verband met de veiligheid op de weg in het algemeen en de afwatering in het bijzonder -  wegbermen, gezien de breedte en vormgeving, niet geschikt worden geacht om daarop maaisel en specie te laten ontvangen. Geklepeld maaisel kan in het algemeen wel op de wegbermen worden gedeponeerd. Dit heeft tot gevolg dat op de wegbermen het aanhouden van een vrije strook van 7 meter voor (hout)beplantingen niet opportuun is. Om die reden beperkt dit lid de vrije strook tot 1 meter. Voorwaarde hiervoor is wel dat op de onderhoudsstrook aan landzijde geen obstakels aanwezig zijn.

Lid 8

Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen bij lid 4 en 5 is toegelicht.

Lid 9

Ingevolge het bepaalde in lid 9 is het verboden zich op de waterstaatswerken, in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang waterschap Zeeuws-Vlaanderen).

Daar waar recreatieve waarden aan waterstaatswerken niet zijnde oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend kunnen deze waterstaatswerken, niet zijnde oppervlaktewaterlichamen, in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld indien waterkering- of andere belangen zich daar niet tegen verzetten. De bepaling moet tegengaan dat de waterkerende functie van waterstaatswerken, niet zijnde oppervlaktewaterlichamen  die daarvoor gevoelig zijn (bijv. duinen) door betreding in gevaar komt.

Artikel 18 Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 18 zijn regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water af te voeren of water te onttrekken. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels, welke afwijking tijdelijk is en waarvoor geen vergunning nodig is en ook geen algemene regels gelden. De Waterwet (artikelen 5.23 tot en met 5.26) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikelen 19 tot en met 23

De artikelen 19 tot en met 25 van de keur gaan in op algemene regels, watervergunning, meldplicht en de meet- en registratieplicht voor het aan- en afvoeren van water, het lozen of onttrekken van water met betrekking tot oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van water aan grondwater of het infiltreren van water in de bodem.

De systematiek van dit gedeelte is als volgt: allereerst komen de algemene verboden, dan de watervergunning, de melding, de meting en registratie en de dan de algemene vrijstellingen. Vanwege de overzichtelijkheid zijn de bepalingen over aan- en afvoeren, over lozen en onttrekken op respectievelijk aan oppervlaktewaterlichamen en over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem bij elkaar gezet. De meet- en registratieverplichting is wel in één bepaling gehandhaafd. De specifieke vrijstellingen zijn direct onder de  verboden en verplichtingen geplaatst.

Artikel 21 en 22

Binnen hoofdstuk 4 is een nadere toelichting van deze artikelen op zijn plaats. Met de toebedeling van een deel van het operationeel grondwaterbeheer aan het waterschap is het noodzakelijk om in de keur regels ten aanzien van het onttrekken en infiltreren van grondwater op te nemen. In overleg met de provincie Zeeland, die voorheen deze bevoegdheid had, is ervoor gekozen om gedurende minimaal 3 jaar de normen te hanteren die voorheen in de Verordening Waterhuishouding Zeeland 2002 waren opgenomen.

Onderscheid wordt gemaakt tussen kwetsbare gebieden, gebieden met zoet grondwater en gebieden met zout grondwater. Voor het onttrekken van zout grondwater gelden ruimere regels dan voor het onttrekken van zoet grondwater. Omwille van de duidelijkheid is op een kaart aangegeven welke gebieden als kwetsbare gebieden en als zoetwatergebieden worden gezien. Daaruit volgt dat de rest van het beheersgebied als zouwatergebied wordt gezien. Deze kaart maakt onderdeel uit van de keur.

Indien een grondwateronttrekking meldingsplichtig is, zullen aan deze melding algemene regels worden verbonden. Ook daar zullen de komende drie jaren de normen, zoals die voorheen werden gehanteerd door de provincie Zeeland, worden toegepast.

In de bijlage bij deze toelichting is een indicatief schema ten aanzien van de grondwateronttrekkingen opgenomen

Artikel 24 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

De bepalingen in de keur bevatten uitsluitend geboden en verboden die zich richten tot derden en niet tot het waterschap als lichaam van openbaar be­stuur, handelend ter uitvoe­ring van zijn taak. Gezien het beperkte belan­genkader van de keur, gericht als het is op het beschermen van de moge­lijk­heid voor het wa­terschap om de zorg voor de waterhuishouding en de waterkeringszorg effectief en efficiënt uit te voeren, kan wor­den gesteld dat het waterschap in het kader van de uitvoering van zijn openba­re taak in principe geen watervergunning nodig heeft. Van het waterschap mag worden verwacht dat het bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke taak de belangen van de waterhuishoudings- en waterkeringszorg in acht neemt.

Wanneer het waterschap echter op­treedt als ieder ander privaat persoon heeft het voor de uit­voe­ring van in­gevolge de keur vergunningplich­tige wer­ken een watervergunning no­dig (bij­voorbeeld voor de bouw van een water­schapskan­toor in de be­schermingszone van een water­ke­ring). In dat geval handelt het waterschap niet recht­streeks ter uitvoering van de hem opgedragen overheidstaak en gelden dus dezelf­de regels als voor burgers of bedrij­ven.

Regels over hoe het waterschap zich moet opstellen bij het uitvoeren van zijn overheids­taak zijn vastgelegd in onder andere de Waterschapswet en de Algeme­ne wet bestuurs­recht.

Artikel 25 Zorgplicht

Artikel 26 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. Het artikel zoals dat in de keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade aansprakelijk zijn. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of  zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen gedaan om maatregelen aan het watersysteem uit te voeren om zo aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, niet weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het komt er derhalve op neer dat het waterschap moet voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Daarvoor is allereerst een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, noodzakelijk. Daarnaast kan dus via dit artikel de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen worden afgedwongen.

Artikel 26 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 27 van de keur door het bestuursorgaan (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 27 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In deze keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht). De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Artikel 28 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van werken die met een vergunning ingevolge de keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 29 Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken, kan het waterschap de ligging van waterstaatswerken aangeven op een kaart. Die kaart geldt niet als een legger; dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet. Oppervlaktewaterlichamen, niet zijnde leggerwateren zijn indicatief op de kaart aangegeven.

In de keur wordt diverse malen verwezen naar de legger. In het tweede lid van dit artikel is geregeld dat zolang er nog geen legger is, de keurkaart hiervoor in de plaats komt.

Artikel 30 Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt voortgezet door degenen die vóór inwerkingtreding van de keur het onderhoud feitelijk verrichtten.

Artikel 31  Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 32  Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

algemene regel bebouwing regionale waterkeringen.pdf (93 Kb)

algemene regel bebouwingen.pdf (74 Kb)

algemene regel beplantingen.pdf (113 Kb)

algemene regel grondwallen.pdf (76 Kb)

algemene regel lagedrukleidingenen kabels in regionale waterkeringen.pdf (168 Kb)

algemene regel onttrekkingen grondwater.pdf (97 Kb)

algemene regel rijden met dieren op waterstaatswerk.pdf (70 Kb)

algemene regel strandhuisjes.pdf (75 Kb)

algemene regel vistuigen.pdf (63 Kb)

algemene regel grondroeringen.pdf (45 Kb)