Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR272757
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR272757/1
Regeling vervallen per 08-06-2023
Algemene regels, nadere regels en verplichtingen i.v.m. Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009
Geldend van 22-12-2009 t/m 06-11-2014
Algemene regels, nadere regels en verplichtingen
Bijlage bij de keur Waterschap Rijn en IJssel 2009
Deze verordening bevat:
- Verplichtingen op grond van artikel 2.1 lid 1 en artikel 3.9 lid 1 van de keur
- Algemene regels op grond van artikel 2.1 lid 2 en artikel 3.13 van de keur
- Nadere regels op grond van artikel 3.8 en artikel 3.9 lid 2 van de keur
Begripsomschrijvingen
In deze verordening gelden de begripsomschrijvingen zoals deze zijn vastgesteld in artikel 1.1 van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009.
Algemene regels, nadere regels en verplichtingen i.v.m. Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009
Afdeling I: Verplichtingen en algemene regels afrasteringen
(artikel 2.1 van de keur)
Artikel 1 Verplichting tot afrastering
De eigenaren van gronden die gebruikt worden voor het houden van dieren en welke gelegen zijn langs watergangen en primaire en regionale waterkeringen, met uitzondering van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen, zijn verplicht een afrastering aan te brengen, die:
- maximaal 1.25 meter hoog is;
- afdoende kerend is;
- geen gecreosoteerd hout mag bevatten.
Artikel 2 Wijze van plaatsing van afrasteringen langs watergangen
De afrasteringen dienen te worden geplaatst:
a. in geval onderhoudsstroken aanwezig zijn, waarvan het waterschap eigenaar is en waarvan de breedte 1.80 of meer bedraagt: op 0,05 meter buiten de eigendomsgrens van het waterschap;
b. in geval onderhoudsstroken aanwezig zijn, waarvan het waterschap eigenaar is en waarvan de breedte minder dan 1.80 meter bedraagt: op 0.30 meter uit de eigendomsgrens van het waterschap;
c. in het geval het betreft onderhoudsstroken, waarvan het waterschap geen eigenaar is: op 0,30 meter uit de insteek;
d. in geval het betreft watergangen met daarlangs gelegen kaden: op een afstand van 0,30 meter uit de eigendomsgrens van de kade.
Artikel 3 Wijze van plaatsing van afrasteringen langs waterkeringen
De afrasteringen dienen te worden geplaatst:
a. op een afstand van 1 meter uit de teen van de waterkering;
b. op de eigendomsgrens indien deze op een grotere afstand van de teen is gelegen.
Toelichting Afdeling I
Algemeen
De inhoud van deze afdeling komt nagenoeg geheel overeen met de regels omtrent afrasteringen in de thans geldende keur op de watergangen/waterhuishouding en de keur op de waterkeringen en is bedoeld vee te weren, zonder daarbij het onderhoud aan waterstaatswerken te bemoeilijken.
Voor onderhoudsstroken langs watergangen, waarvan het waterschap geen eigenaar is, zijn de regels wel veranderd ten opzichte van de geldende keur. Ingevolge de nieuwe regelgeving dient de afrastering op 30 centimeter uit de insteek te worden geplaatst. Dit was op 75 centimeter uit de insteek en 100 centimeter in het gebied van het voormalige waterschap van de Oude IJssel.
De verandering hangt samen met het streven van het waterschap om onderhoudstroken te krijgen met een breedte van 4 meter, waarbij de onderhoudsmachine achter de afrastering langs rijdt.
Er is een overgangsfase waarbij de nieuwe regels nog niet van toepassing zijn, zolang de onderhoudstroken nog niet verbreed zijn. In deze overgangsfase dient met de betreffende eigenaar maatwerkoverleg gevoerd te worden.
Afdeling II: Algemene regels en nadere regels handelingen in het watersysteem
(artikel 3.1 van de keur)
Handelingen in bergingsgebieden.
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht
In bergingsgebieden met uitzondering van de daarbij behorende kaden en daarin gelegen waterstaatswerken bestaande uit watergangen is alleen het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid, sub a en vierde lid, sub a van toepassing voor zover het betreft werken, die het bergend vermogen van het bergingsgebied doen afnemen.
Leggen van kabels en leidingen door middel van gestuurde boring in kern- en beschermingszone langs watergangen
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht
Het bepaalde in artikel 3.1 eerste lid sub a en het vierde lid sub a is niet van toepassing op het aanbrengen van een kabel, leiding of mantelbuis onder een watergang/duiker door middel van een bestuurbare boormethode indien daarbij voldaan wordt aan de volgende voorschriften:
a. de handeling wordt gemeld bij het bestuur;
b. de kabel, leiding of mantelbuis wordt haaks op het profiel van de watergang of de duiker aangebracht op een diepte van minimaal 1 meter beneden het theoretische profiel van de watergang of beneden de onderkant van de duiker;
c. in het geval van een duiker, wordt de kabel, leiding of mantelbuis onder het midden van één van de duikerelementen aangebracht;
d. de volgende nazorgverplichtingen worden nagekomen:
1. beschadigde taluds en/of werkpaden worden op deugdelijke wijze in oorspronkelijke constructie en toestand hersteld;
2. ingeval de duiker onaanvaardbare zettingen vertoont, worden de desbetreffende elementen van de duiker verwijderd en opnieuw gelegd, volgens namens het bestuur te geven aanwijzingen;
3. gedurende een jaar na het gereedkomen van het werk worden verzakkingen van de duiker of in het profiel van de watergang en in onderhoudstroken hersteld.
Agrarische werkzaamheden in kern- en beschermingszone van watergangen
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht
Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub c en vierde lid sub c van de keur is niet van toepassing op agrarische werkzaamheden op gronden waarvan de eigendom niet bij het waterschap berust, vanaf de insteek in de kernzone en in de beschermingszone van watergangen, met dien verstande dat grondbewerking niet is toegestaan in kaden in de kernzone.
Handelingen in kern- en beschermingszone van waterkeringen
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht
1. Het bepaalde in artikel 3.1, vierde lid, sub c is niet van toepassing op agrarische werkzaamheden in de beschermingszone langs waterkeringen met dien verstande dat grondbewerking niet is toegestaan in de zone tot één meter uit de teen van de waterkering.
2. Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub b, d, e, f en g en derde lid sub a en c van de keur is niet van toepassing in de kernzone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen.
3. Het bepaalde in artikel 3.1, vierde lid sub b van de keur is niet van toepassing in de beschermingszone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen.
4. Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub d, e, f en g en derde lid sub a en c van de keur is niet van toepassing in de kernzone van zomerkades.
Handelingen in buitenbeschermingszone van waterkeringen
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht.
Het bepaalde in artikel 3.1, vijfde lid sub b van de keur is niet van toepassing voor het plaatsen en hebben van werken met overdruk, als de berekende verstoring die optreedt bij een beschadiging of calamiteit:
a. buiten de beschermingszone blijft en
b. buiten de zone blijft van 15 meter horizontaal gemeten vanuit de teen van de waterkering en vanaf hier met een helling van 1 op 5 dalend uit de richting van de waterkering.
Varen Oude IJssel en Aastrang
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht
Het bepaalde in artikel 3.1, tweede lid, sub c van de keur is niet van toepassing op de Oude IJssel:
a. vanaf Doesburg met inbegrip van het sluizencomplex aldaar tot aan de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16,8 in de gemeente Oude IJsselstreek;
b. vanaf de brug in de Slingerparallel ter hoogte van kilometerpaal 16.8 in de gemeente Oude IJsselstreek tot aan de stuw in Ulft indien en voor zover de vaarsnelheid van 9 kilometer per uur niet wordt overschreden;
c. vanaf de stuw in Ulft en op de Aastrang tot aan de Duitse grens voor boten van ten hoogste 4.50 meter lengte en 1.50 meter breedte indien en voor zover de vaarsnelheid van 7 kilometer per uur niet wordt overschreden.
Toelichting Afdeling II
Artikelsgewijs
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht
De vrijstelling houdt in dat in bergingsgebieden en de beschermingszone daarvan het aanbrengen van werken aan de vergunningplicht is onderworpen, voor zover deze het bergend vermogen doen afnemen. Dit betekent onder andere dat het leggen van kabels en leidingen in de grond aldaar niet vergunningplichtig is. Aan de te verlenen vergunning kan voor wel vergunningplichtige werken o.a. als voorschrift worden verbonden dat het werk in omvang wordt beperkt dan wel op een bepaalde hoogte wordt aangebracht. De vrijstelling geldt niet voor in de bergingsgebieden gelegen watergangen en de kaden rondom bergingsgebieden.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht
De vrijstellingsregeling komt overeen met de voorschriften waaronder thans op grond van de keur vergunning/ontheffing wordt verleend voor het aanbrengen van een kabel, leiding of mantelbuis onder een watergang/duiker door middel van een bestuurbare boormethode. In het bepaalde sub b is sprake van het theoretisch profiel van de watergang. Dit profiel wordt in de legger opgenomen. Zolang dit niet het geval is moet het profiel bij het waterschap worden opgevraagd door diegene, die een beroep wil doen op de vrijstelling ingevolge dit artikel.
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht
Dit artikel garandeert dat onderhoudsstroken, die geen eigendom zijn van het waterschap beschikbaar blijven voor normaal agrarische werkzaamheden. Voor zover het gaat om kaden in de kernzone mag daarin geen grondbewerking (ploegen en spitten) mag plaatsvinden, omdat daardoor de kaden te veel worden beschadigd.
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht
Het eerste lid komt hierop neer dat in de beschermingszone langs waterkeringen agrarische werkzaamheden gewoon kunnen plaatsvinden. Met het oog op de stabiliteit van de waterkering mag in de zone van één meter uit de teen van de waterkering echter geen grondbewerking plaatsvinden (ploegen en spitten), dit met het oog op de instandhouding van de grasmat. Het tweede lid betekent dat de verboden in de kernzone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen beperkt worden tot het aanbrengen van werken, het verrichten van werkzaamheden en het beschadigen van de dijkbekleding. Het derde lid komt er op neer dat het in de beschermingszone van de regionale waterkeringen in de Rijnstrangen verboden is werken aan te brengen en andere dan agrarische werkzaamheden te verrichten (met uitzondering van grondbewerking in de zone van één meter uit de teen van de waterkering). Het vierde lid beperkt de verboden in de kernzone van zomerkaden tot het aanbrengen van werken, het aanbrengen van opgaande houtbeplantingen, het verrichten van werkzaamheden en het beschadigen van de bekleding van de kaden.
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht
Dit artikel regelt dat het verbod op grond van artikel 3.1, vijfde lid, sub b om in de buitenbeschermingszone werken met een overdruk te plaatsen en te hebben, alleen geldig is als de schade die bij een beschadiging van het werk met overdruk optreedt (de krater, die volgens de berekeningen kan ontstaan) tot in de beschermingszone reikt. De beschermingszone bestaat uit een horizontaal deel en een deel dat schuin wegloopt in de ondergrond. Als het horizontale deel van de beschermingszone smaller is dan 15 meter, wordt echter niet uitgegaan van de beschermingszone, maar van een zone waarvan het horizontale deel van de beschermingszone is verbreed tot 15 meter.
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht
In artikel 3.1, tweede lid, sub c is het verboden in watergangen te varen met voer- of vaartuigen, die door mechanische middelen worden aangedreven. Dit verbod geldt niet voor het gedeelte van de Oude IJssel dat door de provincie Gelderland als scheepvaartweg is aangewezen, het daarop volgende gedeelte van de Oude IJssel tot aan de stuw in Ulft en voor kleinere boten in het traject van de Oude IJssel vanaf de Stuw Ulft tot aan de Duitse grens en in de Aastrang tot aan de Duitse grens.
Afdeling III: Algemene regels, nadere regels en verplichtingen voor grondwateronttrekkingen
(artikel 3.6 en artikel 3.7 van de keur)
Onttrekken van grondwater ten behoeve van bronbemaling
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van bronbemaling zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 100.000 m3 per aaneengesloten periode van 30 dagen en de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van 180 dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m3 per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht:
a. de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket niet verder te verlagen dan maximaal 0,5 meter beneden het gewenste ontgravingsniveau of saneringsniveau;
b. indien de gewenste grondwaterstandsverlaging is bereikt, de bemalingscapaciteit zodanig terug te brengen dat de verlaging niet verder toeneemt;
c. op zo kort mogelijke afstand van het op dat moment diepste ontgravingsniveau of saneringsniveau een peilbuis te plaatsen;
d. dagelijks de onttrokken hoeveelheid grondwater vast te stellen en op een meetstaat aan te tekenen;
e. de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Onttrekken van grondwater ten behoeve van proeven
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van proeven, zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 100.000 m3 per aaneengesloten periode van dertig dagen en de onttrekking niet langer duurt dan een aaneengesloten periode van 180 dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m3 per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Onttrekken van grondwater ten behoeve van grondwatersanering
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van grondwatersanering, zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 25.000 m3 per aaneengesloten periode van dertig dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 1 m³ per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht:
a. de freatische grondwaterstand en de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket niet verder te verlagen dan strikt noodzakelijk;
b. op zo kort mogelijke afstand van het zwaartepunt van de onttrekking een peilbuis te plaatsen;
c. de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening, bevloeiing en veedrenking
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van beregening, bevloeiing en veedrenking, zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 60 m3 per uur en niet meer bedraagt dan 25.000 m3 per aaneengesloten periode van negentig dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 20 m3 per uur.
3. De meldplichtige, bedoeld in tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur, indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 35 m³ per uur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht te beregenen volgens de richtlijnen en voorschriften van de beregeningsplanner, indien de onttrekking plaats vindt in de provincie Gelderland.
5. Degene die op grond van het eerste lid vrijgesteld is van de vergunningplicht is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Onttrekken van grondwater ten behoeve van industriële toepassing
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van industriële toepassing zijn vrijgesteld van vergunningplicht indien de hoeveelheid te onttrekken grondwater niet meer bedraagt dan 12.000 m³ per aaneengesloten periode van 90 dagen.
2. In de gevallen bedoeld in het eerste lid, doet degene die grondwater onttrekt daarvan melding aan het bestuur indien de pompcapaciteit meer bedraagt dan 10 m³ per uur.
3. De meldplichtige bedoeld in het tweede lid is verplicht de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
4. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Onttrekken van grondwater ten behoeve van een noodvoorziening
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Nadere regels
1. Grondwateronttrekkingen ten behoeve van een noodvoorziening zijn vrijgesteld van de vergunningplicht.
2. Degene die grondwater onttrekt ten behoeve van een noodvoorziening doet daarvan zo spoedig mogelijk melding aan het bestuur.
3. De meldplichtige, bedoeld in het tweede lid is verplicht de bronnen na definitieve beëindiging van de onttrekking te dichten en daarbij de oorspronkelijke scheiding van de bodemlagen te herstellen.
Onttrekken van grondwater zoals bedoeld in artikel 3.7 van de Keur
Artikel 7 Instellen meet- en registratieplicht
De meldplichtige op grond van artikel 3.7 van de keur dient de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.
Toelichting Afdeling III
Algemeen
Zie in dit verband ook pagina 1 en pagina 10 van de toelichting bij de keur. De regelgeving omtrent het grondwaterbeheer in de keur en de daarop gebaseerde algemene regels, nadere regels en verplichtingen in afdeling III gaat uit van de huidige provinciale regelgeving in de provincie Gelderland. Met deze regelgeving wordt eerst ervaring opgedaan. Na evaluatie kan bijstelling plaatsvinden.
In een aantal artikelen in deze paragraaf wordt betekenis toegekend aan de pompcapaciteit van het onttrekkingsmiddel. Onder pompcapaciteit wordt verstaan het door de fabrikant opgegeven maximum wateropbrengend vermogen van de (gezamenlijke) pomp(en) in m³ per uur.
Artikelsgewijs
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Zie voor de definitie van bronbemaling artikel 1.1, sub c van de keur.
Artikel 2 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Bij proeven moet o.a. gedacht worden aan onttrekkingen met het oog op inzicht naar mogelijkheden en gevolgen van een onttrekking met het oog op een definitieve vergunningsaanvraag.
Artikel 3 Vrijstelling vergunningplicht / Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Grondwatersanering betreft het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van het grondwater (Zie ook de toelichting op artikel 3.6 van de keur).
Artikel 4 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Beregening/bevloeiing betreft de seizoensafhankelijke irrigatiemethode voor gewassen in de volle grond en in een onbedekt veld. Door de provincie Gelderland is gewerkt met de beregeningsplanner - een beheersinstrument dat voor het effectief en efficiënt beregen van gewassen in de volle grond en in een onbedekt veld wordt toegepast bij vergunningverlening voor de onttrekkingen voor beregening en bevloeiing. Voorshands past het waterschap dit instrument ook toe in Gelderland. Zie in dit verband ook pagina 10 van de toelichting bij de keur.
Artikel 5 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Instellen meet- en registratieplicht. Nadere regels
Het betreft hier met name onttrekkingen van grondwater dat in fabrieksprocessen wordt gebruikt of voor de bereiding van voedingsmiddelen.
Artikel 6 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht. Nadere regels
Van een noodvoorziening is sprake als een bestaande of nieuw werk (inrichting) onverwijld ingezet wordt ter voorkoming of beperking van calamiteiten.
Afdeling IV: Algemene regels, nadere regels en verplichtingen voor drainage
(Artikel 10 en artikel 3.1 van de keur)
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht.
1. Aanleg van greppels met een maximale diepte van 0,5 meter ten opzichte van het maaiveld is vrijgesteld van vergunningplicht.
2. Aanleg van buisdrainage, ondieper dan 1 meter ten opzichte van het maaiveld of met een laagst instelbaar peil ondieper dan 1 meter ten opzichte van het maaiveld, is vrijgesteld van vergunningplicht, behoudens in:
a. de gebieden met de functie ‘natte landnatuur' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
b. de gebieden met de functie ‘natte landnatuur verweven met landbouw' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
c. de gebieden met de functie ‘beschermingszone natte landnatuur' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
d. de gebieden met de functie ‘waardevol weidevogelgebied' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
e. de gebieden met de functie ‘aaneengesloten structuur van natuurgebieden' zoals aangegeven in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
f. de ‘Natura 2000-gebieden', bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Natuurbeschermingswet 1998;
g. stroomgebieden van HEN- en SED-wateren zoals aangegeven op de kaart behorende bij deze algemene regel;
h. een zone van 100 meter rondom:
1°. de wateren die als ‘stagnant HEN' en als stagnant ‘SED' zijn aangeduid in het geldende waterbeheerplan van Waterschap Rijn en IJssel;
2°. de gebieden, bedoeld in onderdeel a en b, voor zover rondom deze gebieden geen beschermingszone natte landnatuur, bedoeld onder c, is gelegen.
3. Degene die op grond van het eerste lid is vrijgesteld van vergunningplicht is voor deze werken ook vrijgesteld van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c, en artikel 3.1, vierde lid, onderdeel a en onderdeel c van de keur, voor wat betreft de kern- en beschermingszone van watergangen, indien:
a. de onderhoudsstrook wordt gekruist middels een ondergrondse pijp met een gronddekking van minimaal 0,2 meter zodat deze vrij blijft van obstakels;
b. voldaan wordt aan de voorwaarden in het vierde lid, onderdeel a tot en met e.
4. Degene die op grond van het tweede lid is vrijgesteld van vergunningplicht is voor deze werken ook vrijgesteld van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c, en artikel 3.1, vierde lid, onderdeel a en onderdeel c van de keur, voor wat betreft de kern- en beschermingszone van watergangen, indien:
a. geen kade wordt gekruist;
b. de eindbuis 0,05 meter beneden het vlak van het talud van de watergang wordt afgeschuind en wordt voorzien van een degelijke taludgoot van kunststof;
c. in de watergang geraakte grond en materialen als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden worden verwijderd en afgevoerd;
d. beschadigde taluds en onderhoudsstroken op deugdelijke wijze in oorspronkelijke constructie en toestand worden hersteld;
e. gedurende een jaar na het aanleggen van de drainage verzakkingen in het talud van de watergang en in de onderhoudsstroken worden hersteld.
5. Degene die op grond van het tweede lid en het vierde lid is vrijgesteld van vergunningplicht voor het aanleggen van buisdrainage, is verplicht de aanleg van buisdrainage te melden aan het bestuur.
Toelichting Afdeling IV
Artikelsgewijs
Artikel 1 Vrijstelling vergunningplicht. Instellen meldplicht.
Op grond van artikel 3.10 van de keur is het aanleggen van drainage vergunningplichtig, voor zover er geen sprake is van gemeentelijke watertaken. In de toelichting van de keur is aangegeven dat met het aanleggen van drainage, het aanleggen van buisdrainage of het graven van greppels wordt bedoeld. Op grond van artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a en onderdeel c en artikel 3.1, vierde lid, onderdeel a en onderdeel c, van de keur zijn werken en werkzaamheden in de kernzone en beschermingszone van watergangen vergunningplichtig, dus ook het graven van greppels, het leggen van drainagebuizen en de afwerking daarvan in het talud van de watergang.
Deze vergunningplichten zijn niet noodzakelijk voor de aanleg van greppels en in een groot gedeelte van het beheergebied ook niet voor de aanleg van buisdrainage. Als er wordt voldaan aan een aantal vaste voorwaarden, zal het waterschap altijd instemmen. Door vaststelling van deze algemene regel vervalt de vergunningplicht in die gevallen.
Lid 1 Greppels
Door toepassing van het eerste lid van deze algemene regel, geldt er geen vergunningplicht voor het graven van greppels tot een diepte van 0,5 meter. Het effect van deze ondiepe greppels op de waterhuishouding is beperkt. Deze greppels worden in het beheergebied van het waterschap vooral gegraven om tijdelijke plassen op het land te bestrijden. De vergunningplicht voor deze situaties is overbodig.
Lid 2 Buisdrainage
Door toepassing van het tweede lid geldt de vergunningplicht voor buisdrainage alleen in de gebieden die zijn opgesomd onder a tot en met h. In de overige gebieden (witte gebieden) wordt geen significante invloed van de aanleg van buisdrainage op de natuurwaarden verwacht. In deze gebieden geldt geen vergunningplicht voor het aanleggen van drainage, mits de drainage ondieper wordt gelegd dan 1 meter. Normale landbouwkundige drainage voldoet hieraan.
Bij peilgestuurde drainage, monden alle drainagebuizen uit in een verzamelbuis (samengestelde drainage). De afvoer van deze verzamelbuis wordt geregeld met een instelbare overlaat. Peilgestuurde drainage wordt vaak dieper dan 1 meter aangebracht. Het laagst instelbare peil is maatgevend voor de vergunningplicht.
Met de onder e. genoemde functie ‘aaneengesloten structuur van natuurgebieden' worden de afzonderlijke natuurgebieden zelf bedoeld, die als vlakken zijn aangegeven in op de functiekaart van het waterbeheerplan en niet de aangegeven stippellijn, waarmee de afzonderlijke natuurgebieden zijn verbonden.
De onder h. bedoelde stagnante HEN- en SED-wateren zijn voor de volledigheid aan het eind van deze toelichting opgesomd.
Lid 3 en 4 Werken en werkzaamheden in de kern- en beschermingszone
Door toepassing van de leden 3 en 4 geldt voor de aanleg van greppels en voor aanleg van buisdrainage in witte gebieden ook geen vergunningplicht voor de werkzaamheden in de kern- en beschermingszone van watergangen die hiermee verband houden.
Lid 5 Meldplicht
Voor de witte gebieden geldt op grond van het vijfde lid een meldplicht voor de aanleg van buisdrainage. Door deze meldplicht kan het waterschap controleren of de drainage inderdaad in een wit gebied is gelegen of ondieper dan 1 m. is gelegd. Ook is het van belang om te registreren welke gronden gedraineerd zijn. Deze gegevens kunnen nodig zijn bij de bestudering of modellering van het functioneren van het watersysteem. De meldplicht is ook van belang in verband met de afstemming van de planning van het onderhoud van de watergang met de planning van de aanleg van de drainage.
Afdeling V: Nadere regels met betrekking tot de meldplicht
(artikel 3.8 van de keur)
Artikel 1
1. De melding dient uiterlijk vier weken voor de geplande aanvang van de handelingen door het bestuur te worden ontvangen.
2. De meldplichtige handelingen mogen pas worden uitgevoerd nadat het bestuur de ontvangst van de melding heeft bevestigd.
3. De melding vindt plaats op het namens het bestuur verstrekte formulier.
4. De melding gaat - voor zover niet reeds geregeld in artikel 6.4 juncto 6.27 van de Waterregeling en voor zover van toepassing - vergezeld van:
a. de naam, het adres, de woonplaats en het telefoonnummer van de melder;
b. een omschrijving van de aard, de omvang, de reden en het doel van de voorgenomen handeling;
c. de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd;
d. een situatietekening met kadastrale gegevens, waarop de plaats van het handelen en ingeval van lozing of aanleg van drainage, de watergangen waarop wordt gelozen zijn aangegeven;
e. een opgave van de diepte, de afstand en de diameter van de drainage en of er sprake is van peilgestuurde drainage;
f. een opgave van de aard en herkomst van het water;
g. de pompcapaciteit en het maximum debiet in m³ per uur;
h. het gemiddeld debiet in m³ per uur;
i. een beschrijving van de wijze van lozen of onttrekken.
j. de naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de gemachtigde, indien de melding wordt gedaan door een gemachtigde;
k. naam, adres, woonplaats en telefoonnummer van de uitvoerder, indien de handeling wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager.
5. Indien wijziging optreedt in de gegevens, bedoeld in het tweede lid doet de meldplichtige daarvan onverwijld mededeling aan het bestuur.
6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing in geval van definitieve beëindiging van de lozing of onttrekking.
7. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op grondwateronttrekking ten behoeve van een noodvoorziening.
Toelichting Afdeling V
Algemeen
Dit artikel is aangepast aan het Waterbesluit en de Waterregeling.
Noodvoorzieningen zijn uiteraard van de meldplicht vooraf uitgezonderd vanwege de onvoorzienbaarheid daarvan.
Afdeling VI: Nadere regels met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave
(artikel 3.9 van de keur)
Artikel 1
De meldplichtigen krachtens artikel 3.4, 3.7 en 3.13 van de keur, die door het bestuur verplicht zijn gesteld om waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en opgave te doen, zijn verplicht:
a. de hoeveelheden water die worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam te meten en daarvan aantekening te houden;
b. telkens in de maand januari, of bij beëindiging van de lozing binnen 30 dagen na die beëindiging, aan het bestuur opgave te doen van de in het voorafgaande onderscheidenlijk het lopende kalenderjaar per kwartaal geloosde hoeveelheden water;
c. de hoeveelheden onttrokken grondwater te meten, gegevens daarover te registreren en opgave te doen op de wijze, bedoeld in artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit.
Toelichting Afdeling VI
Algemeen
Dit artikel is aangepast aan het Waterbesluit en geldt alleen voor zover in de keur of algemene regels een meet- en registratieplicht is opgelegd.
Afdeling VII: Inwerkingtreding
Artikel 1
Dit besluit treedt in werking op 22 december 2009.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl