Regeling vervallen per 01-01-2011

Verordening nadeelcompensatie waterberging Waterschap De Dommel

Geldend van 17-02-2007 t/m 31-12-2010

Intitulé

Verordening nadeelcompensatie waterberging Waterschap De Dommel

Inhoudsopgave Verordening nadeelcompensatie waterberging

Inhoudsopgave

Hoofdstuk

Pagina

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

blz. 4/5/6

Hoofdstuk 2: Het verzoek

blz. 7

Hoofdstuk 3: De adviescommissie

blz. 8

Hoofdstuk 4: De procedure bij de adviescommissie

blz. 9

Hoofdstuk 5: Beslissing op het verzoek

blz. 10

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

blz. 11

Algemene toelichting

blz. 12/13

Artikelsgewijze toelichting

blz. 14 t/m 25

Aanhef

Het algemeen bestuur van Waterschap De Dommel,

Gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur d.d. 10 januari 2007,

Overwegende dat

tengevolge van klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking sprake is van een toenemende wateroverlast;

het waterschap behoefte heeft aan meer opvangruimte om ook in de toekomst bij grotereneerslaghoeveelheden en een daarmee wateroverlast in het gehele stroomgebied te kunnenminimaliseren;

deze extra ruimte zowel gevonden kan worden in nieuwe, thans nog niet overstromende gebieden, als in het langer vasthouden van het water in bestaande waterbergingsgebieden;

dat hierdoor ingelanden van het waterschap kunnen worden benadeeld;

dat mogelijke schade niet of niet geheel ten laste van benadeelden behoeft te blijven;

dat deze regeling voorziet in een procedure voor de behandeling van verzoeken om nadeelcompensatie in het kader van waterberging;

Gelet op het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Waterschapswet;

B E S L U I T:

vast te stellende Verordening nadeelcompensatie waterberging Waterschap De Dommel 2007

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. het waterschap: Waterschap De Dommel;

  • b. het bestuur: het dagelijks bestuur van het waterschap;

  • c. adviescommissie: het adviesorgaan als bedoeld in artikel 15 van deze verordening;

  • d. gestuurde waterberging: situatie dat water vanuit het oppervlaktewatersysteem op het land wordt geborgen als gevolg van daarop gericht menselijk ingrijpen;

  • e. ongestuurde waterberging: situatie dat water vanuit het oppervlaktewatersysteem op het land wordt geborgen zonder dat een specifiek daarop gerichte handeling heeft plaatsgevonden.

  • f. waterbergingsgebieden: gebieden die integraal onderdeel uitmaken van het watersysteem en periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen en daartoe ruimtelijk zijn bestemd of als zodanig op de legger zijn opgenomen.

  • g. verzoek: een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 2, dan wel een verzoek als bedoeld in artikel 18 van deze verordening;

  • h. verzoeker: degene die op grond van deze verordening een verzoek tot schadevergoeding indient bij het bestuur;

  • i. schadeformulier: een standaardformulier voor het aanvragen van een schadevergoeding;

  • j. beleidsregels: Beleidsregels schadevergoeding waterberging.

Artikel 2 – Toepassingsbereik

  • 1. De verzoeker die schade lijdt of zal lijden als gevolg van:

    • a.

      een besluit tot vaststelling of wijziging van de waterbergingsgebieden in een door het waterschap vast te stellen legger;

    • b.

      een ongestuurde waterberging;

    • c.

      een besluit tot aanleg of verbetering van een waterstaatswerk met als doel het optimaliseren van een waterbergingsgebied;

    • d.

      een gestuurde waterberging;

    kan bij het waterschap een verzoek indienen tot het toekennen van een schadevergoeding.

  • 2. Het bestuur kent de verzoeker een schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid toe voor zover:

    • a.

      de schade redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en;

    • b.

      voldaan is aan de in deze verordening gestelde voorwaarden en;

    • c.

      de vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd.

  • 3. Het bestuur handelt overeenkomstig de Beleidsregels schadevergoeding waterberging, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

  • 4. De verordening is niet van toepassing op planschade die verband houdt met vaststelling van een bestemmingsplan, reconstructieplan of gebiedsplan.

Artikel 3 – Informatieplicht

Indien door het bestuur redelijkerwijs kan worden voorzien dat iemand schade lijdt of zal lijden als gevolg van de in artikel 2, eerste lid, genoemde besluiten of handelingen, informeert het bestuur betrokkene omtrent deze verordening.

Artikel 4 – Abnormale last

Binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 5 – Actieve risicoaanvaarding

Schade ten gevolge van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang, wordt niet vergoed.

Artikel 6 – Voorwerp van voorzienbaarheid

De in artikel 5 bedoelde voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schadeoorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.

Artikel 7 – Schadebeperking

  • 1. Indien verzoeker heeft nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker.

  • 2. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

Artikel 8 – Passieve risicoaanvaarding

Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezen-lijken toen hij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij redelijkerwijs kon voorzien dat een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.

Artikel 9 – Verrekening van voordeel

Indien een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.

Artikel 10 – Kosten van deskundigenbijstand

Indien bij de indiening en de behandeling van het verzoek zowel het inroepen van rechtsdan wel andere deskundigenbijstand, als de kosten daarvan redelijk zijn te achten, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 11 – Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuur dan wel vanaf de dag dat de schade daadwerkelijk is veroorzaakt indien laatstbedoeld tijdstip later is dan de dag van ontvangst van het verzoek.

Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik

Artikel 12 – Termijn voor indiening verzoek

  • 1. De verzoeker dient bij het bestuur zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 5 jaar nadat de besluiten genoemd in artikel 2, eerste lid, sub a en c, onherroepelijk zijn geworden, of de werkzaamheden op grond van het besluit genoemd in artikel 2, eerste lid, sub c, zijn uitgevoerd, een verzoek in tot vergoeding van schade.

  • 2. Indien de schade als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub c, of de uitvoering daarvan, zich niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn manifesteert, kan het verzoek worden ingediend gedurende een termijn van uiterlijk 5 jaar nadat de verzoeker het ontstaan van de schade redelijkerwijs heeft kunnen constateren.

  • 3. De verzoeker dient bij het bestuur zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 5 jaar nadat hij de schade als gevolg van ongecontroleerde of gecontroleerde inundatie bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub b en d, redelijkerwijs heeft kunnen constateren, een verzoek in tot vergoeding van de geleden schade.

Artikel 13 – Het verzoek om schadevergoeding

  • 1. De verzoeker dient een volledig ingevuld schadeformulier in dat tenminste bevat:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker;

    • b.

      de dagtekening van het verzoekschrift;

    • c.

      een opgave van de feiten of handelingen door of namens het bestuur die tot het ontstaanvan de schade aanleiding hebben gegeven of aanleiding zullen geven en zo mogelijk een afschrift van het besluit dat naar het oordeel van de verzoeker de schade heeft veroorzaakt; 

    • d.

      een opgave van de aard en de omvang van de schade met een specificatie van het schadebedrag, een en ander voor zover redelijkerwijs mogelijk;

    • e.

      een ondertekening van de verzoeker;

    • f.

      een kaart op kadastrale ondergrond die voldoende nauwkeurig de ligging van de getroffen percelen in het waterbergingsgebied aangeeft, waarop de schade geleden is en waarop het verzoek om toekenning van schadevergoeding op grond van deze verordening betrekking heeft;

    • g.

      de overige gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op het verzoek nodig zijn en waarover de verzoeker redelijkerwijs de beschikking heeft of kan krijgen.

  • 2. Het bestuur bevestigt, zo spoedig mogelijk, schriftelijk de ontvangst van het verzoek, doch uiterlijk binnen twee weken na de ontvangst daarvan. Gelijktijdig met de ontvangstbevestiging wordt de verzoeker in kennis gesteld van de te volgen procedure.

  • 3. Indien naar het oordeel van het bestuur niet of onvoldoende is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, stelt deze de verzoeker in de gelegenheid het verzoek aan te vullen binnen een door het bestuur te stellen termijn.

Artikel 14 – Vereenvoudigde behandeling van het verzoek

  • 1. Het bestuur neemt het verzoek niet in behandeling indien het niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 is ingediend en van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende is gebruik gemaakt.

  • 2. Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen vier weken nadat het verzoek is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3. Het bestuur wijst het verzoek zonder nader onderzoek af indien het naar zijn oordeel kennelijk ongegrond is.

  • 4. Een besluit om het verzoek wegens kennelijke ongegrondheid af te wijzen wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de verzoeker het verzoek kon aanvullen.

  • 5. Het bestuur kan de in het vorige lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen. Het bestuur stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

Hoofdstuk 3: De adviescommissie

Artikel 15 – Benoeming en samenstelling van de adviescommissie

  • 1. Het bestuur stelt met instemming van de provincie een adviescommissie in. De a dviescommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, die door het bestuur worden benoemd. Het bestuur wijst uit hun midden een voorzitter aan.

  • 2. Het bestuur stelt met instemming van de provincie een onafhankelijke adviseur aan. De bepalingen over de adviescommissie in deze verordening zijn zoveel mogelijk van toepassing op de onafhankelijke adviseur als bedoeld in dit lid.

  • 3. De adviescommissie wordt ondersteund door een secretaris, zijnde een ambtenaar van het waterschap.

  • 4. Niet tot lid van de adviescommissie kunnen worden benoemd:

    • a.

      de voorzitter en leden van het algemeen bestuur van het waterschap;

    • b.

      zij die in dienst zijn van het waterschap.

  • 5. De leden van de adviescommissie en de secretaris hebben een geheimhoudingsplicht.

  • 6. Het bestuur regelt de bezoldiging van de leden van de adviescommissie in een afzonderlijke regeling.

Artikel 16 – De taken en bevoegdheden van de adviescommissie

  • 1. De adviescommissie stelt een onderzoek in naar en brengt advies uit over:

    • a.

      de aard en omvang van de schade;

    • b.

      het causaal verband tussen schade en schadeoorzaak;

    • c.

      de vraag of de schade niet of niet geheel ten laste van de verzoeker behoort te blijven;

    • d.

      de vraag of de schade niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd;

    • e.

      de vraag of en in hoeverre er aanleiding bestaat deskundigenkosten te vergoeden;

    • f.

      de hoogte van de door het bestuur te verlenen schadevergoeding.

  • 2. Desgewenst brengt de adviescommissie advies uit over:

    • a.

      het verzoek tot het toekennen van een voorschot als bedoeld in artikel 18;

    • b.

      de toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 22.

  • 3. De adviescommissie brengt in de vorm van een gemotiveerd rapport advies uit aan het bestuur uit over haar bevindingen. Wanneer zij daartoe aanleiding ziet, adviseert de adviescommissie over de voorstellen voor maatregelen en voorzieningen, waardoor de schadevergoeding anders dan door een compensatie in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

  • 4. De adviescommissie is bevoegd inlichtingen en adviezen bij derden in te winnen, waaronder ambtenaren in dienst van het waterschap, in te winnen alsmede een plaatsopneming te houden. Indien met het verstrekken van inlichtingen of het verlenen van adviezen door derden kosten gemoeid zijn, oefent de commissie deze bevoegdheid eerst uit na instemming van het bestuur.

Hoofdstuk4: De procedure bij de adviescommissie

Artikel 17 – Procedurevoorschriften

  • 1. Het bestuur legt het verzoek om advies voor aan de commissie als bedoeld in artikel 15, eerste lid of – wanneer het verzoek zich hiertoe leent - aan de onafhankelijke adviseur, als bedoeld in het tweede lid van artikel 15. Het bestuur brengt vervolgens verzoeker hiervan op de hoogte, Deze kennisgeving bevat de namen van de deskundigen, hun beroep en de plaats waar zij hun werkzaamheden plegen te verrichten.

  • 2. Het bestuur en de verzoeker stellen de adviescommissie de gegevens en bescheiden ter beschikking die nodig zijn voor een goede vervulling van zijn taak. De adviescommissie brengt advies uit rekening houdend met de Beleidsregels schadevergoeding waterberging. De adviescommissie kan overeenkomstig artikel 2, lid 3 gemotiveerd afwijken van deze beleidsregels bij het uitbrengen van haar advies. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De adviescommissie stelt de verzoeker binnen zes weken na ontvangst van het verzoek in de gelegenheid zijn standpunt mondeling toe te lichten. De adviescommissie verzendt de uitnodiging voor het geven van een mondelinge toelichting tenminste twee weken voor de dag waarop de toelichting wordt gegeven.

  • 4. De verzoeker kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een gemachtigde of een deskundige.

  • 5. Van de mondelinge toelichting wordt een verslag gemaakt. De adviescommissie zendt het verslag naar de verzoeker en het bestuur.

  • 6. De adviescommissie stelt binnen twaalf weken na de dag waarop de mondelinge toelichting werd gegeven een conceptadvies op dat wordt toegezonden aan de verzoeker en het bestuur. De adviescommissie kan deze termijn met ten hoogste zes weken verdagen. Van de verdaging wordt onder opgaaf van redenen schriftelijk mededeling gedaan aan de verzoeker en het bestuur.

  • 7. De verzoeker en het bestuur worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar aanleiding van het conceptadvies binnen zes weken na de dag van verzending van het conceptadvies schriftelijk bij de adviescommissie naar voren te brengen.

  • 8. De adviescommissie stelt het definitieve advies met inachtneming van de naar voren gebrachte zienswijzen vast binnen zes weken nadat de in lid 7 genoemde termijn is verstreken. De adviescommissie zendt het definitieve advies met inbegrip van het verslag en de zienswijzen toe aan de verzoeker en het bestuur. De adviescommissie kan deze termijn met ten hoogste zes weken verdagen. Van de verdaging wordt onder opgaaf van redenen schriftelijk mededeling gedaan aan de verzoeker en het bestuur.

  • 9. Verder uitstel van de vaststelling van het definitieve advies is mogelijk voor zover de verzoeker en het bestuur daarmee instemmen.

Artikel 18 – Voorschotverlening

  • 1. De verzoeker kan het bestuur verzoeken om verlening van een voorschot op de schadevergoeding.

  • 2. Het bestuur kan een voorschot verlenen, indien de verzoeker aantoont dat dit om redenen van spoedeisendheid is geboden en redelijkerwijs valt te verwachten dat de verzoeker in aanmerking komt voor een schadevergoeding.

  • 3. Met het verlenen van het voorschot wordt geen recht op schadevergoeding erkend of verleend. Het bestuur kan aan het verlenen van een voorschot voorwaarden verbinden.

  • 4. Het voorschot wordt alleen verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot terugbetaling wanneer op grond van het definitieve besluit van het bestuur omtrent het verzoek en de bij dat besluit behorende gegevens blijkt dat het voorschot geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt.

Hoofdstuk 5: Beslissing op het verzoek

Artikel 19 – Beslistermijn

  • 1. Het bestuur beslist zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van het definitief advies van de adviescommissie, op het verzoek. De beslissing wordt de verzoeker zo spoedig mogelijk toegezonden.

  • 2. Indien het bestuur voornemens is het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze overeenkomstig het bepaalde in artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht naar voren te brengen.

Artikel 20– Betaling

  • 1. Het bestuur draagt binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de in artikel 19 bedoelde beslissing aan de verzoeker zorg voor betaling van de te vergoeden schade.

  • 2. De betaling vindt plaats onder verrekening van eventueel met toepassing van artikel 18 verleende voorschotten.

  • 3. Indien de schade in een andere vorm dan geld wordt vergoed, wordt daarmee een aanvang gemaakt binnen een redelijke termijn na het onherroepelijk worden van de in artikel 19 bedoelde beslissing.

Artikel 21 – Onverschuldigde betaling

  • 1. Het bestuur kan de beslissing op het verzoek intrekken of ten nadele van de verzoeker wijzigen, indien:

    • a.

      op grond van feiten of omstandigheden, waarvan het bestuur ten tijde van het nemen van de beslissing op het verzoek redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn, de schadevergoeding niet of lager zou zijn vastgesteld;

    • b.

      de verzoeker onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing op het verzoek zou hebben geleid;

    • c.

      de hoogte van de schadevergoeding anderszins onjuist was en de verzoeker dit wist of behoorde te weten.

  • 2. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de schadevergoeding is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

  • 3. De beslissing op het verzoek kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop de beslissing op het verzoek is bekendgemaakt.

Hoofdstuk6: Slotbepalingen

Artikel 22– Hardheidsclausule

Indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het bestuur, de adviescommissie gehoord, in bijzondere gevallen afwijken van hetgeen in deze verordening is bepaald.

Artikel 23 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van bekendmaking

Artikel 24 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening nadeelcompensatie waterberging Waterschap De Dommel 2007’.

Aldus vastgesteld door het algemeen bestuur op 14 februari 2007,

Mr. Drs. P.C.G. Glas                                        drs. R.E. Viergever

watergraaf                                                         secretaris

Algemene toelichting

Onrechtmatig overheidsoptreden

Aan ieder overheidsoptreden (besluiten en feitelijk handelen) dient een zorgvuldige afweging van alle rechtstreeks betrokken belangen vooraf te gaan. De nadelige gevolgen van het overheidsoptreden mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat optreden te dienen belangen. Een en ander is vastgelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. De eventuele aantasting van belangen van derden moet zo gering mogelijk zijn. Indien aan deze vereisten niet is voldaan, is het overheidsoptreden onrechtmatig.

Rechtmatig overheidsoptreden

Een op zichzelf rechtmatig overheidsoptreden kan evenwel een niet te voorkomen benadeling van derden tot gevolg hebben. Het optreden is dan wel rechtmatig (het algemene belang wordt ermee gediend) maar niet zonder meer aanvaardbaar (omdat sommigen wellicht meer nadeel ondervinden dan anderen). Artikel 3:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat een vergoeding behoort te worden aangeboden wanneer een burger onevenredig zwaar wordt getroffen in vergelijking met andere burgers die in een vergelijkbare positie verkeren (beginsel van “égalité devant les charges publiques”). Wanneer die vergoeding achterwege blijft is het besluit jegens die individuele burger alsnog onrechtmatig.

Doel van een nadeelcompensatieverordening

Het doel van een wettelijke regeling voor de vergoeding van schade veroorzaakt door rechtmatig overheidsoptreden is het volgende. Door een dergelijke regeling hoeft deze kwestie geen onderdeel te zijn van de totale belangenafweging die aan het overheidsoptreden vooraf dient te gaan. De schadevergoeding of nadeelcompensatie wordt zo tot een zelfstandige vraag gemaakt. Deze vraag komt pas aan de orde op het moment dat het overheidsoptreden zelf onaantastbaar is geworden en de rechtmatigheid daarvan derhalve vaststaat.

Voor veel vormen van optreden door waterschappen is niet voorzien in een wettelijke schadevergoedingsregeling. Anders dan in het geval waarin een schadevergoedingsregeling van toepassing is, betrekt de rechter het schadevergoedingsaspect van het overheidsoptreden bij de toetsing van het optreden zelf. Na te hebben getoetst of het optreden op zich rechtmatig is, komt het schadevergoedingsaspect aan de orde. Komt de rechter tot de conclusie dat het op zich rechtmatige optreden schade veroorzaakt die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven, terwijl in de vergoeding van deze schade niet is voorzien, zal het optreden zijn “rechtmatigheid” verliezen. Op deze wijze ontstaat voor zowel de overheid als de benadeelde een ongewenste situatie. De benadeelde is niet uit op een veroordeling van het betrokken optreden zelf, maar wil een vergoeding van de door hem geleden schade. Voor de overheid is het gevolg dat een besluit vooralsnog niet kan worden uitgevoerd, uitsluitend vanwege het feit dat geen beslissing is genomen omtrent de schadeaspecten.

Met de onderhavige regeling wordt beoogd een, zowel voor de benadeelde als voor het waterschap, eenvoudiger en efficiëntere gang van zaken te bewerkstelligen. Degene die meent schade te lijden door overheidsoptreden als omschreven in deze regeling, behoeft niet langer het betreffende optreden zelf aan te vechten om zijn schade vergoed te krijgen. De onderhavige regeling voorziet in een met waarborgen omklede procedure voor de behandeling van een verzoek om nadeelcompensatie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de verordening worden gehanteerd en die vanuit juridisch oogpunt nader dienen te worden aangeduid.

Onderdeel d: ongestuurde waterberging Bij ongestuurde waterberging gaat het om gebieden die door hun (lage) ligging bij veel regenval vanzelf onderlopen. Kenmerkend is dat het water over deze gronden vaak meestroomt met de rivier/beek en dat ze regelmatig voor korte tijd onder water staan.

Onderdeel e: gestuurde waterberging

Bij gestuurde waterberging gaat het om het bewust inlaten van water op land vanuit het oppervlaktewatersysteem. Het gaat hier dus niet om vernatting als gevolg van hoge grondwaterstanden.

Het in het gebied al aanwezige water kan derhalve al ‘schade van binnenuit’ hebben veroorzaakt (bijvoorbeeld vernattingsschade) zonder dat er sprake is van gestuurde waterberging. Vernattingsschade als gevolg van hoge grondwaterstanden komt op basis van deze verordening niet voor vergoeding in aanmerking. Eerder is het van belang vast te stellen dat de verordening ook van toepassing is wanneer het waterschap overgaat tot gestuurde inundatie na een opdracht daartoe van een bevoegd hoger of coördinerend (rampen)gezag. Uitgangspunt is dat de benadeelde in het waterbergingsgebied zich tot één schadeloket kan wenden. De vraag of en in welke mate de last van de uitgekeerde schadevergoeding tussen verschillende overheidslichamen wordt verdeeld staat los van deze verordening. Deze vraag wordt beantwoord in een ander kader.

Onderdeel f: waterbergingsgebieden

Met waterbergingsgebieden worden de gebieden bedoeld die als zodanig zijn aangeven op de door het waterschap vastgestelde legger en als zodanig ruimtelijk zijn bestemd (zie ook artikel 1.b. van de Keur op de waterberging). Op de leggerkaart is de exacte begrenzing van de waterbergingsgebieden weergegeven.

Onderdeel i: schadeformulier

Het bestuur is op grond van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht Awb bevoegd om standaardformulieren vast te stellen. Dit artikelonderdeel bevat een algemene grondslag voor het bestuur om ter uitvoering van deze verordening een dergelijk standaardformulier vast te stellen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Dit artikel vormt de algemene basis voor het recht op de vergoeding van geleden schade als gevolg van:

  • a.

    besluitvorming omtrent de vaststelling of wijziging van waterbergingsgebieden in de legger;

  • b.

    ongestuurde waterberging;

  • c.

    besluitvorming omtrent het optimaliseren van de waterberging

  • d.

    gestuurde waterberging

Het tweede en derde lid omvatten cumulatieve opsommingen met betrekking tot toekenning van een schadevergoeding.

Lid 1

Door het vaststellen van een legger kan de registratie van het waterbergingsgebied worden vastgesteld of gewijzigd. Het is de bedoeling om de reeds bestaande waterberging middels een besluit te begrenzen en dat gebied vervolgens in de legger op te nemen. Voor nieuwe waterberging geldt het volgende. Indien een waterbergingsgebied in de legger wordt gewijzigd zal voorafgaand aan die registratie een besluit tot aanleg of wijziging van de waterbeheersing (onder de nieuwe waterwet projectbesluit genoemd) moeten worden genomen. Schadeaspecten kunnen worden voorgelegd op grond van deze verordening.

In lid 1 wordt onderscheid gemaakt tussen gestuurde en ongestuurde waterberging omdat dit onderscheid van belang is bij de vaststelling van het vraagstuk of er sprake is van onevenredige schade en waar die dan uit bestaat.

Lid 2

Dit artikellid geeft aan wanneer onevenredige schade voor vergoeding in aanmerking komt. Alleen die schade wordt vergoed die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven. Factoren die bij het invullen van het redelijkheidscriterium een rol spelen zijn:

  • risicoaanvaarding: bij risicoaanvaarding vervalt de mogelijkheid van een aanspraak op schadevergoeding; risicoaanvaarding dient gerelateerd te worden aan de kenbaarheid van de situatie die tot schade zou kunnen leiden;

  • de vraag in hoeverre de ontstane schade mede is te wijten aan omstandigheden die aan de belanghebbende kunnen worden toegerekend, dan wel omstandigheden die tot zijn risicosfeer behoren, de zogenaamde eigen schuld;

  • bagatelschade komt niet voor vergoeding in aanmerking; indien de schade qua aard en omvang gering is wordt die geacht te behoren tot het normale maatschappelijke risico of bedrijfsrisico dat voor rekening van de benadeelde komt;

  • indien een zelfde gebeurtenis voor de belanghebbende tevens voordeel oplevert, wordt dit voordeel voor zover redelijk bij de vaststelling van de schade verrekend.

Bij de zinsnede “niet of niet voldoende anderszins is gewaarborgd” moet gedacht worden aan verordeningen van hogere wetgevers die in de plaats komen van deze verordening. Een voorbeeld hiervan is de verordening op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen, de Reconstructiewet concentratiegebieden en artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Lid 3

De beleidsregels schadevergoeding waterberging geven het beleid aan m.b.t. het nemen van besluiten inzake vergoeding van schade als gevolg van waterberging. Het beleid betreft zowel het nemen van besluiten op verzoeken tot schadevergoeding waterberging die op basis van deze verordening worden ingediend als het op vrijwillige basis sluiten van overeenkomsten tot vergoeding van schade a.g.v. waterberging. Het beleid komt er samengevat op neer dat schade als gevolge van bestaande en nieuwe waterberging bij toepassing van de nadeelcompensatieverordening enkel de onevenredige schade wordt vergoed. Het waterschap is bereid om bij projecten tot aanleg of verbetering van waterberging (en niet dus bij bestaande waterberging) met de grondgebruiker op vrijwillige basis een overeenkomst te sluiten ten behoeve van efficiënte afwikkeling van inundatieschade.

Schematisch: Zie bijlage

Artikel 3 Informatieplicht

De jurisprudentie heeft diverse eisen ontwikkeld waaraan een zorgvuldige voorbereiding van een besluit moet voldoen. Een deel van deze eisen is al opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht. Deze bepaling vormt een neerslag van een van deze eisen. Indien het bestuur voorziet dat als gevolg van het nemen van een besluit schade zal ontstaan, wijst het bestuur de betrokkene voorafgaande aan of bij het nemen van het besluit op hetgeen is bepaald in deze verordening.

Artikel 4 Abnormale last

Wil er gesproken kunnen worden van onevenredige schade, dan moet deze schade abnormaal zijn, dat wil zeggen (ten minste) buiten het (normale) maatschappelijke risico vallen. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen, levert in beginsel geen schending van het égalitebeginsel op, zodat deze nadelen ten laste van de benadeelde dienen te blijven. Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien.

Bij risicoaanvaarding gaat het veeleer om de mogelijkheid om op het investeringsmoment rekening te houden met bepaalde schadeveroorzakende overheidsmaatregelen en de daaruit voortvloeiende nadelen, ook al kunnen deze niet zonder meer als een uitvloeisel van een autonome maatschappelijke ontwikkeling worden beschouwd. Wil er sprake zijn van risicoaanvaarding dan is vereist dat deze maatregel, althans de mogelijkheid dat deze maatregel genomen zou worden, voor de benadeelde in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en de omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.

Aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis.

Het eerste gezichtspunt betrekt het normaal maatschappelijk risico op de schadeveroorzakende gebeurtenis. Uitgangspunt daarbij is dat het leven in een samenleving als de onze meebrengt dat men er rekening mee moet houden dat de overheid ter uitvoering van de op haar rustende taak, welhaast bij voortduring, een groot aantal verschillende maatregelen neemt, die zij in het algemeen belang acht, maar die een krenking kunnen inhouden van het eigen, persoonlijk belang van één of meer bepaalde individuele rechtssubjecten, zonder dat daar compensatie in geld of anderszins tegenover staat. Een ieder die ‘een belang heeft’ meer in het bijzonder een ieder die investeringen doet in zaken, welke ten gevolge van overheidsmaatregelen benadeeld, minder bruikbaar of zelfs onbruikbaar kunnen worden, loopt in de regel een voor zijn rekening komend risico op het intreden van schadelijke gevolgen.

Realiseert zich het risico in die zin dat normale maatschappelijke ontwikkelingen zich voordoen, dan dient deze schade redelijkerwijs ten laste van de gelaedeerde te blijven, tenzij er bijzondere redenen zijn om haar voor rekening van de overheid te brengen.

Er kunnen zich echter feiten en/of omstandigheden voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiend nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven (bijv. KB 20 november 1992, AB 1993, 202). Veel van de nadeelcompensatierechtspraak heeft betrekking op ingrepen van overheidswege in de infrastructuur (feitelijke maatregelen als aanleg-, onderhouds- of verbeteringswerkzaamheden of juridische maatregelen met betrekking tot landwegen, waterwegen, dijken etc). De daardoor veroorzaakte nadelen worden in beginsel ‘als een normale maatschappelijke ontwikkeling’ beschouwd, waarmee een ieder geconfronteerd kan worden.

Ernst en omvang van de schade

Het begrip normaal maatschappelijk risico kan zoals gezegd ook op het resultaat van de schadeveroorzakende maatregel zien. De nadelige gevolgen van maatregelen, die als een normale maatschappelijke ontwikkeling moeten worden beschouwd, behoren in beginsel voor rekening van betrokkene te blijven. Dat neemt niet weg, dat niet is uitgesloten dat een betrokkene, in een geval waarin zich ten aanzien van hem feiten en omstandigheden voordoen waardoor hij door de schadeveroorzakende maatregelen onevenredig zwaarder wordt getroffen dan anderen, in aanmerking kan komen voor vergoeding van het voor hem uit die maatregelen voortvloeiende nadeel omdat het buiten het normaal maatschappelijk risico valt.

Soms komt betekenis toe aan de ernst van het nadeel. De schade moet vanuit deze optiek bezien voldoende ernstig zijn wil deze buiten het normaal maatschappelijk risico vallen.

In absolute zin geringe schade

In andere rechtspraak wordt rekening gehouden met aard en omvang van het nadeel (AR 24 oktober 1983, BR 1984, p. 424). In absolute zin geringe schades komen naar veelal wordt aangenomen, niet voor vergoeding in aanmerking (ABRS 22 december 1995, AB 196, 250; AR 29 juni 1987, AB 1988, 262; AG 27 augustus 1990, BR 1991, p. 283). In relatieve zin geringe schade Ook in relatieve zin geringe schades kunnen tot het normale maatschappelijk risico gerekend worden. Wanneer de schade relatief gering is in verhouding tot de schade waarmee benadeelde redelijkerwijs rekening kon houden toen hij besloot om in het geschade belang te investeren, valt deze schade binnen het normaal maatschappelijk risico. Hetzelfde geldt indien de schade wordt bezien in verhouding tot de normale economische bedrijfsrisico’s waarmee een ondernemer rekening heeft te houden, of in verhouding tot normaliter als gevolg van een bepaald soort maatregelen te lijden schade (KB 11 mei 1989, AB 1990, 20). Onder omstandigheden kan ook betekenis worden toegekend aan de omvang van de omzetderving in verhouding tot de totale omzet (KB 28 juni 1985, BR 1986, p. 49; AR 9 juli 1990, BR 1991, p. 144; AR 10 januari 1985, AB 1985, 256).

Aard van het getroffen belang

Bij de beoordeling van de vraag of een nadeel al dan niet gerekend moet worden tot het ‘normale’, voor rekening van de benadeelde komende risico, wordt rekening gehouden met de aard van het belang waarin de benadeelde wordt getroffen. Daarbij wordt met name een onderscheid gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen. In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale bedrijfs- of ondernemersrisico’s heeft te dragen. Dit kan meebrengen dat slechts een beperkt deel van de totale omzetschade voor een beperkt tijdvak redelijkerwijs niet ten laste van die ondernemer behoort te blijven (AG 30 januari 1991, BR 1991, p. 920). Slechts indien geoordeeld zou moeten worden dat de geleden schade de normale bedrijfsrisico’s overstijgt, kan er aanleiding bestaan om schade te vergoeden (ABRS 30 maart 1995, AB 1995, 375). Daarnaast kan ook de abnormale gevoeligheid van het geschade belang, de gevaarzettende functie van dit belang en/of de beperkte maatschappelijke waardering van het geschade belang bijdragen aan het oordeel dat de belanghebbende een groter risico heeft te dragen. Voordelige positie waarin betrokkene als gevolg van overheidshandelen verkeert. Indien een belanghebbende als gevolg van de opstelling van de overheid in een voordelige positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik van overheidsgronden, of omdat hij minder hoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in dier voege dat meer risico aan hem toerekenbaar is (AR 21 februari 1991, AB 1992, 263; ABRS 26 oktober 1995, JB 1996; ABRS 23 september 1996, AB 1996, 459).

Artikel 5 Actieve risicoaanvaarding

Bij de beantwoording van de vraag of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven, komt grote betekenis toe aan een (hypothetische) reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de (eventuele) aansprakelijkheid berust redelijkerwijs rekening kon en behoorde te houden. Met name is het van belang te reconstrueren met welke risico’s belanghebbende op het moment dat hij besliste omtrent al dan niet investeren in kort gezegd het (nadien) geschade belang, en vervolgens tot het moment waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalige omstandigheden redelijkerwijs rekening kon houden.

De risico’s waarmee hij redelijkerwijs, bij het doen van deze investeringsbeslissing en daarna, rekening kon houden wordt hij in beginsel geacht te hebben aanvaard. Deze risico’s blijven dan ook voor zijn rekening (HR 24 november 1995, RvdW 1995, 251C). Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen, hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment bepaalde kosten te maken of investeringen te doen. Eveneens zal hij of zij zelf moeten nagaan of het verantwoord is om op een bepaald moment af te zien van het doen van investeringen, of het maken van kosten. Hij zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval, naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar is. Indien belanghebbende daarnaast nog beschikt over extra informatie, dan moet hij daarmee uiteraard ook rekening houden bij het nemen van zijn beslissingen. Doet hij dat niet, of in onvoldoende mate, dan komen de gevolgen daarvan voor zijn rekening.

Daar staat tegenover dat indien belanghebbende, voorafgaand aan het investeringsmoment op adequate wijze informatie heeft ingewonnen bij de betrokken overheid omtrent de te verwachten maatregelen of ontwikkelingen en hij op grond van de verstrekte inlichtingen geen rekening behoefde te houden met de later genomen maatregelen, hij niet geacht kan worden deze maatregelen en de daaruit voortvloeiende schade te hebben aanvaard (VAR 16 februari 1984, AB 1984, 422). Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder de destijds geldende omstandigheden. Van risicoaanvaarding is sprake wanneer op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot het investeren rekening te (kunnen) houden. Wanneer het gaat om schade aan investeringen die zijn gedaan ten behoeve van een reeds bestaand belang, bijvoorbeeld aanpassing of uitbreiding van een bestaand bedrijf, of in gevallen van bedrijfsopvolging, gaat deze regel niet zonder meer op. In gevallen waarin de betrokkene redelijkerwijs rekening kon houden met toekomstige aantastingen van zijn belang door overheidsingrepen, is bepalend of hij door desalniettemin kosten te maken, of investeringen te doen, al dan niet redelijk handelde.

Hierbij moet bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen dat men van iemand die al jaren in een bepaalde woning woont, niet kan verwachten dat hij aanpassingen van zijn pand achterwege laat en zich elders vestigt, omdat hij kon weten dat de planologische situatie ter plaatse van zijn woning zou verslechteren (AG 10 oktober 1988, AB 1988, 233; BR 1989, 125). Ook kan men van een bedrijfsopvolger niet zonder meer verwachten, at hij reeds om die reden van bedrijfsopvolging afziet (AG 5 februari 1993, AB 1993, 523). Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat sommige bedrijven bijvoorbeeld in verband met hun concurrentiepositie regelmatig zullen moeten investeren om de accommodatie aan de eisen van de tijd aan te passen (AG 24 oktober 1990, BR 1991, p. 49 en AG 3 februari 1993, BR 1993, p. 728).

Artikel 6 Voorwerp van voorzienbaarheid

Het artikel spreekt voor zich. De voorzienbaarheid kan betrekking hebben op verschillende aspecten:

  • de aard van de concrete maatregel die uiteindelijk genomen werd, en/of

  • het tijdstip waarop die maatregel genomen wordt;

  • de concrete plaats waar de maatregel genomen wordt;

  • de wijze van uitvoering daarvan;

  •  de duur van de maatregel;

  • de aard en omvang van de daaruit voor hem voortvloeiende schade.

Artikel 7 Schadebeperking

Deze schadebeperkingsverplichting is geïnspireerd door artikel 6:101 BW, dat in adeelcompensatiekwesties van overeenkomstige toepassing kan worden geacht. De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de maatregelen komen voor rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen of te beperken. De maatregelen die niet nodig zijn, of niet geschikt zijn om het nadeel te beperken zoals bijvoorbeeld teeltwijziging vallen buiten de vergoedingssfeer. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet te boven gaan.

Artikel 8 Passieve risicoaanvaarding

Van passieve risicoaanvaarding is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest, of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij had kunnen voorkomen door tijdig te handelen (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft gedaan de schade te beperken of te voorkomen, door alsnog gebruik te maken van de mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel teloor dreigen te gaan (KB 29 december 1988, AB 1989, 90; AG 7 december 1993, BR 1994, p. 680; ABRS 25 juli 1994, BR 1995, p. 596; ABRS 22 augustus 1994, BR 1995, p. 515).

Artikel 9 Verrekening van voordeel

De omstandigheid dat de benadeelde anderszins gebaat is bij het schadeveroorzakende besluit kan tot mindering van de schadevergoeding leiden (KB 27 februari 1984, AB 1985, 443; CBB 14 juli 1993, AB 1994, 245). Veelvoorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen zijn ‘rente vrijkomend kapitaal’, voordelen wegens ‘vrijkomende arbeid’ en aftrek ‘nieuw voor oud’.

Artikel 10 Kosten van deskundigenbijstand

Kosten van rechtsbijstand en kosten van andere deskundigen gemaakt in de non contentieuze fase werden in de  nadeelcompensatiepraktijk, onder verwijzing naar vaste planschadejurisprudentie, gedurende lange tijd niet aangemerkt als te zijn veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen en kwamen dus niet voor vergoeding in aanmerking. Inmiddels is in de rechtspraak aanvaard dat deze kosten onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking kunnen komen (ABRS 23 september 1996, BR 1998, p. 303 en ABRS 1 augustus 1997, AB 1998, 37). Indien om vergoeding van deze kosten wordt verzocht, ligt de vraag voor, of het in het concrete geval redelijk was dat verzoeker deskundigenbijstand van de desbetreffende deskundige inriep, en of de omvang van de daarmee gepaard gaande kosten redelijk is te achten.

Bij deze beoordeling zal onder meer een rol kunnen spelen of en in hoeverre het inquisitoire karakter van het onderzoek door het bestuur, met behulp van een onafhankelijke deskundigencommissie, in het concrete geval al dan niet een actieve inbreng van degene die om vergoeding vraagt, vergt en of, en zo ja in hoeverre, de ingeroepen deskundigenbijstand heeft bijgedragen aan de vaststelling van een geobjectiveerde schadevergoeding.

Artikel 11 Vergoeding van wettelijke rente

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uitbetaling van de schadevergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het burgerlijk recht, in dier voege dat het bepaalde in artikel 6:119 BW, wat de wijze van berekening van wettelijke rente betreft, van overeenkomstige toepassing wordt geacht. Het tijdstip waarop de rente ingaat wordt gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek door het bestuur (ABRS 29 september 1994, BR 1995, p. 517; ABRS 6 februari 1995, BR 1995, p. 864) dan wel vanaf de dag dat de schade daadwerkelijk is veroorzaakt indien laatstbedoeld tijdstip later is dan de dag van ontvangst van het verzoek.

Artikel 12 Termijn voor indiening verzoek

Lid 1 en 2

De benadeelde moet een verzoek om schadevergoeding zo spoedig mogelijk indienen. Voor schade als gevolg van artikel 2, eerste lid, onderdeel a en c, geldt een termijn van 5 jaar nadat de betreffende besluiten onherroepelijk zijn geworden. De termijn van 5 jaar wordt gebaseerd op de verjaringstermijn uit artikel 49 Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 Het verzoek om schadevergoeding In dit artikel worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding. De verordening sluit aan bij afdeling 4.1.1. van de Awb, handelend over de aanvraag tot het geven van een beschikking.

Lid 3

Voorzover de verzoeker niet of onvoldoende gegevens verstrekt, ook niet na hiertoe te zijn verzocht door het dagelijks bestuur, wordt het verzoek niet in behandeling genomen. Het bestuur maakt dit kenbaar door een besluit gericht aan de verzoeker. 

Artikel 14 Vereenvoudigde behandeling van het verzoek.

 Deze verordening gaat ervan uit dat het onnodig is om voor eenvoudige gevallen de zware procedure van behandeling van het verzoek om schadevergoeding door een adviescommissie te volgen. Hierbij zij opgemerkt dat geen commissie of deskundige hoeft te worden ingeschakeld indien met betrokken verzoeker een vaststellingsovereenkomst is afgesloten.

Lid 1

Artikel 14, eerste lid, bepaalt dat een verzoek buiten behandeling wordt gelaten wanneer de verzoeker nalatig blijft om de voor de beoordeling van het verzoek benodigde gegevens te verschaffen. Dit komt overeen met het bepaalde in artikel 4:5, eerste lid, van de  Algemene wet bestuursrecht.

Lid 2

Het tweede lid geeft, overeenkomstig artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, aan het bestuur een termijn van vier weken nadat het verzoek ingevolge artikel 13, derde lid, alsnog is aangevuld, of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, om een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen aan de verzoeker bij aangetekende brief mede te delen.

Lid 3

Indien een verzoek naar het oordeel van het bestuur kennelijk ongegrond is, wordt het zonder behandeling door de adviescommissie, afgewezen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat het geleden nadeel niet door het bestuur veroorzaakt is. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide overheidsmaatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Kennelijk ongegrond is voorts het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding  anderszins is verzekerd.

Dit artikellid strekt er voorts toe duidelijk te maken dat een verzoek om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatige overheidsdaad als kennelijk ongegrond kan worden afgewezen. Deze nadeelcompensatieverordening heeft immers uitsluitend betrekking op schade die het gevolg is van een rechtmatige schadeoorzaak. Deze verordening voorziet niet in vergoeding van schade waaraan een onrechtmatige daad of wanprestatie ten grondslag is gelegd.

Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep.

Ook dan wordt het verzoek om schadevergoeding wegens kennelijke ongegrondheid  afgewezen. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk middel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak. Ook wanneer toepassing wordt gegeven aan artikel 12 is sprake van een kennelijk ongegrond verzoek.

Lid 4 en 5

Het vierde lid geeft aan dat het bestuur binnen acht weken na de ontvangst van het verzoek zijn beslissing strekkende tot kennelijke ongegrondverklaring van het verzoek aan verzoeker bij aangetekende brief kenbaar moet maken. Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviescommissie. Dit is in overeenstemming met het bepaalde in afdeling 4.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt de beslistermijn in algemene zin op acht weken na ontvangst van de aanvraag met dien verstande dat op grond van artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn wordt opgeschort gedurende de termijn die een verzoeker wordt gelaten voor het alsnog verschaffen van de benodigde gegevens, dan wel de binnen die termijn gelegen feitelijk gebruikte termijn om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken wordt gegeven.

Artikel 15 Benoeming en samenstelling van de adviescommissie

Het bestuur roept een adviescommissie in het leven die het bestuur adviseert over het verzoek tot schadevergoeding. De adviescommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen. De deskundigheid van de leden strekt zich in elk geval uit tot bestuursrechtelijke schadevergoeding (nadeelcompensatie), waardebepaling van onroerende zaken, hydrologie en taxatie van schade met name binnen de agrarische sector. De adviescommissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een secretaris. Het bestuur regelt de bezoldiging van de leden van de adviescommissie.

Artikel 16 De taken en bevoegdheden van de adviescommissie

Lid1

De adviescommissie adviseert het bestuur over het verzoek om schadevergoeding en stelt daartoe een onderzoek in naar het causaal verband met de gecontroleerde inundatie, de omvang van de schade, de vraag of schadevergoeding anderszins voldoende is verzekerd en de hoogte van de schadevergoeding. Ook komt aan de orde de vraag of en in hoeverre deskundigenkosten moeten worden vergoed. Wanneer het causaal verband ontbreekt dan behoeft uiteraard niet te worden ingegaan op de andere vragen.

Lid 2

De mogelijkheid een voorschot te verkrijgen staat open voor de verzoeker die aannemelijk kan maken dat hij schade heeft geleden als direct gevolg van gecontroleerde inundatie en een spoedeisend belang heeft bij bevoorschotting daarvan.

Lid 3

Wanneer de situatie daartoe aanleiding geeft kan de adviescommissie maatregelen in natura voorstellen die geschikt zijn om het nadeel te beperken of ongedaan te maken.

Lid 4

De adviescommissie is bevoegd om deskundigen, zowel ambtenaren in dienst van het waterschap als externe adviseurs te betrekken bij haar werkzaamheden. Indien daarmee kosten gemoeid zijn, is instemming van het bestuur vereist. Ook kan zij zich ter plaatse van de situatie op de hoogte stellen.

Artikel 17 Procedurevoorschriften

In dit artikel wordt de procedure uiteengezet. Allereerst moet binnen zes weken na ontvangst van het verzoek een gelegenheid tot het geven van een mondelinge toelichting worden geboden. Alvorens de adviescommissie een definitief advies opstelt en zendt aan het bestuur, wordt een conceptadvies opgesteld dat ter beoordeling aan de verzoeker en het bestuur wordt gezonden.

Twaalf weken na het horen van de verzoeker moet het conceptadvies naar de verzoeker en het bestuur worden gezonden. Zes weken daarna moet, na de indiening van eventuele schriftelijke zienswijzen van de verzoeker en het bestuur het definitief advies worden afgegeven. Beide termijnen kunnen, na opgaaf van redenen, met respectievelijk zes, en vier weken worden verdaagd.

Artikel 18 Voorschotverlening

De mogelijkheid een voorschot te verkrijgen staat open voor de verzoeker die aannemelijk kan maken dat hij schade heeft geleden als direct gevolg van gecontroleerde inundatie en een spoedeisend belang heeft bij bevoorschotting daarvan. Van spoedeisendheid is bijvoorbeeld sprake wanneer de bedrijfscontinuïteit in gevaar komt ingeval volgens de in de verordening opgenomen termijnen wordt uitgekeerd op basis van het definitief besluit. Eventueel te veel betaalde bedragen kunnen, na vaststelling van het definitief besluit, worden teruggevorderd. Door bevoorschotting wordt geen recht op schadevergoeding erkend of verleend. De mogelijkheid tot bevoorschotting is ook van belang gezien de mogelijke behandelingsduur van verzoeken om vergoeding van schade.

Artikel 19 Beslistermijn

Het bestuur beslist zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van de adviescommissie op het verzoek. De regels voor het motiveren en het bekendmaken zijn ontleend aan de Awb, (Onder meer artikel 3:41). Uiteraard staan tegen het besluit op het verzoek de gebruikelijke mogelijkheden van bezwaar en beroep krachtens de Algemene wet bestuursrecht open.

Artikel 21 Onverschuldige betaling

Dit artikel ziet op een beperkt aantal omstandigheden. Gedacht moet dan worden aan de situatie dat, ten tijde van het besluit tot toekenning van een schadevergoeding, niet alle feiten bekend waren, dat verzoeker onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel dat de hoogte van de schadevergoeding onjuist was en de verzoeker dit wist of dit behoorde te weten. Alleen in deze uitzonderlijke situaties wordt de termijn van vijf jaar gehanteerd waarbinnen de beslissing op het verzoek kan worden gewijzigd of worden ingetrokken

Artikel 22 Hardheidsclausule

Via de hardheidsclausule is de mogelijkheid opengelaten om in incidentele gevallen van het bepaalde in deze verordening af te wijken en een voor dat incidentele geval passende schadevergoeding te verlenen.

Schematisch overzicht samenvatting nadeelcompensatie waterberging 1.pdf (12 Kb).pdf (12 Kb)