Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271865
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271865/1
Regeling vervallen per 24-04-2008
Keur van het hoogheemraadschap van Schiela
Geldend van 01-01-1998 t/m 23-04-2008
Intitulé
Keur van het hoogheemraadschap van SchielaKeur van het hoogheemraadschap van Schieland per 1.1.1998
1. Algemene bepalingen
Begripsomschrijvingen 1.1
In deze keur wordt verstaan onder:
a. Schieland: het hoogheemraadschap van Schieland;
b. het bestuur: dijkgraaf & hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Schieland;
c. het reglement: het reglement voor het hoogheemraadschap van Schieland;
d. waterstaatswerken: waterkeringen en wateren;
e. werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;
f. legger: de legger van waterstaatswerken als bedoeld in art. 1.5 van het reglement en in art. 13 van de Wet op de waterkering;
g. peilgebied: een gebied, waarbinnen door het waterschap eenzelfde peil wordt gehandhaafd.
Hoofdelijke aansprakelijkheid 1.2
1. Wanneer percelen met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaren opgelegde verplichtingen tevens op de beperkt gerechtigden en in geval er sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.
2. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het eerste lid genoemde gerechtigden alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.
Het gedogen van werken en werkzaamheden 1.3
De eigenaren van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden door of onder toezicht van Schieland ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:
a. degenen die met het beheer van en/of het toezicht op waterstaatswerken zijn belast op hun percelen toe te laten;
b. het betreden van hun erven en/of gronden met materieel en materialen toe te laten;
c. alle tijdelijke werken en verrichtingen, die door het bestuur noodzakelijk worden geacht, in en op hun werken en percelen toe te laten.
Overige verplichtingen 1.4
De eigenaren en/of gebruikers van waterstaatswerken of van nabij waterstaatswerken gelegen percelen zijn verplicht, onverminderd het bepaalde in het reglement en elders in deze keur en voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden vanwege Schieland ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg alle beletselen weg te nemen, welke aan het toezicht, aan de uitvoering van het onderhoud en aan de overige werkzaamheden van of in opdracht van Schieland in de weg staan of kunnen staan.
Kennisgeving 1.5
Van de uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen uitgezonderd, worden de eigenaren van de gronden en de in art. 1.2 genoemde gerechtigden tot de gronden ten minste twee maal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld.
2. Waterkeringen
Begripsomschrijvingen 2.1
In deze keur wordt verstaan onder:
a. Waterkeringen:
dijken, kaden, en (gedeelten van)(hooggelegen) gronden, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken, die een
waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
Waterkeringen worden al naar gelang hun aard en functie onderscheiden in:
1. primaire waterkering;
2. voorliggende waterkeringen;
3. secundaire waterkeringen;
4. boezemkaden;
5. polderkaden;
6. landscheiding.
b. Kernzone:
Het centrale gedeelte van de feitelijke waterkering, dat als zodanig in de legger is aangegeven, en welke bestaat uit:
- de kruin;
- de bermen;
- de wederzijdse taluds tot minimaal aan de binnen- respectievelijk buitenteenlijn.
Waar een kernzone plaatselijk niet meer als zodanig herkenbaar is worden door Schieland in de legger de theoretische begrenzingen
en verlopen aangegeven.
c. Beschermingszones: de gronden aan weerszijden van waterkeringen, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
d. Buitenbeschermingszones: de buiten de beschermingszones gelegen gronden aan weerszijden van de waterkering, die als
zodanig in de legger zijn aangegeven.
Onderhoudsplicht 2.2
Onderhoudsplichtig zijn degenen die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de waterkeringen zijn aangewezen.
Gewoon onderhoud 2.3
Onder het gewone onderhoud aan waterkeringen wordt verstaan de zorg voor:
a. het instandhouden van oeververdedigingen;
b. het instandhouden van de grasmat, onder meer door het kort houden van het grasgewas;
c. het zodanig snoeien van de daarop of daarbij aanwezige houtgewassen, dat het buitengewone onderhoud en de bereikbaarheid niet worden belemmerd;
d. het vrijhouden van ruigten, waaronder distels en netels;
e. het bestrijden van wild dat het waterkerend vermogen en de stabiliteit van de waterkering schaadt, met uitzondering van muskusratten;
f. het herstellen van geringe beschadigingen, zoals veroorzaakt door verkeer, vee, wild en dergelijke;
g. het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen, met inbegrip van zwerfvuil.
Buitengewoon onderhoud 2.4
1. Onder het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen wordt verstaan, voor wat betreft de kernzones en onverminderd het bepaalde in artikel 2.3, de verplichting deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de waterkering. Tot het buitengewone onderhoud behoort mede het zorg dragen voor een voldoende waterkerend vermogen, alsmede voor een voldoende stabiliteit van de waterkering.
2. Daar waar een waterkering ruimere afmetingen heeft dan in de legger is voorgeschreven, moeten deze op de bestaande afmetingen worden onderhouden.
Werken 2.5
De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of over waterkeringen of de beschermingszones van waterkeringen zijn aangebracht en die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, dienen deze onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, waterkerend te houden.
Coupures 2.6
1. De eigenaren van de in waterkeringen voorkomende coupures dragen zorg dat deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur terstond worden gesloten.
2. De schuiven, deuren, schotbalken enz., bestemd tot afsluiting van coupures in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden; zo vaak dit door het bestuur nodig wordt geoordeeld dient de goede werking te worden getoond.
Afrasteringen 2.7
1. De eigenaren van percelen, welke mede worden gebruikt voor het houden van vee en welke zijn gelegen op of nabij waterkeringen waarop ingevolge het bepaalde in artikel 2.8, eerste lid, onder d, het houden van vee is verboden, zijn verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen.
2. De in het eerste lid bedoelde afrasteringen worden eerst aangebracht nadat het bestuur schriftelijk heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de wijze waarop de afrastering wordt samengesteld en aangebracht.
3. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing.
Verbodsbepalingen 2.8
1. Het is binnen de kernzone verboden:
a. verandering te brengen in de afmeting of samenstelling van waterkeringen te brengen, daarin te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;
b. beplantingen en materialen, dienende tot verdediging van waterkeringen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;
c. met voertuigen of met paarden te rijden of vee te drijven anders dan over verhardingen of rijbanen van wegen;
d. vee, schapen uitgezonderd, te houden of te laten lopen. Het bestuur kan gedeelten van waterkeringen aanwijzen, waar dit verbod niet geldt, al dan niet voor een bepaalde periode;
e. voorwerpen te slepen;
f. chemische middelen of meststoffen te gebruiken, te spuiten of te brengen;
g. andere beteling dan gras te planten, te zaaien of te hebben;
h. vuur te stichten, te voeden, te hebben of het nodige tot het blussen daarvan na te laten;
i. water of andere vloeistoffen te laten lopen;
j. de door of vanwege het waterschap gestelde afrasteringen en aanduidingen uit de grond te trekken, te verwijderen, te verplaatsen, te vervoeren, te beschadigen, of te vernielen, daaronder begrepen het geheel of gedeeltelijk onleesbaar maken of veranderen van de aanduidingen.
2. Het is binnen de kernzone alsmede binnen de beschermingszones verboden:
a. op, in, boven of onder waterkeringen:
1. werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;
2. grondverzet en/of grondbewerkingen uit te voeren;
3. opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;
4. boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren van of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;
5. kabels te leggen, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
b. op, tegen of aan waterkeringen, anders dan op kennelijk daartoe ingericht plaatsen:
1. vaartuigen, vlotten of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;
2. voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te storten, op te slaan of te hebben;
3. zich van afval te ontdoen;
4. tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen;
5. wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen, aanhangwagens en dergelijke standplaatsen in te nemen;
c. zich, anders dan als rechthebbende, op waterkeringen op te houden, indien dat op vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.
3. Het is binnen de kernzone, binnen de beschermingszones alsmede binnen de buitenbeschermingszones verboden:
a. afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;
b. leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met of zonder overdruk te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen;
c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.
4. Het is, onverminderd het gestelde in het derde lid onder b, verboden binnen 100 meter uit de begrenzingen van de kernzone leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een werkdruk van 1000 KPA(= 10 bar) of meer te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.
5. Het is betreffende de waterkeringen verboden:
daar waar de waterkering direct aan boezemwater grenst, het rietgewas in dit water voor de waterkering te beschadigen of
te verwijderen of in de periode vóór 1 januari en ná 1 maart van enig jaar te snijden of af te branden.
6. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent toegestane wijzen van bemesting dan wel de toepassing van chemische stoffen op waterkeringen en de daarbij toegestane stoffen.
7. Het is, onverminderd het bepaalde in de vorige leden, verboden werkzaamheden, gewoon onderhoud uitgezonderd, uit te voeren op, in, boven en onder primaire en/of voorliggende waterkeringen in de jaarlijkse periode van 1 oktober tot 1 april.
8. De in dit artikel genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van herstel en onderhoud ingevolge een verplichting, voortvloeiende uit deze keur. Bij of ten gevolge van deze handelingen mogen de stabiliteit en/of het waterkerend vermogen van de waterkering niet worden aangetast.
Gebodsbepalingen 2.9
Stormvloed, ijsgang e.d.
1. Naast tijdige sluiting van de afsluitingen moeten alle reserve- sluitingen van en in sluizen, duikers, persleidingen, zuigleidingen en hevelleidingen en andere waterkerende werken door of vanwege de beheerders dan wel onderhoudsplichtigen hiervan worden gesloten en gesloten worden gehouden wanneer het bestuur dit in verband met de buitengewone omstandigheden nodig acht.
2. In geval van hoge rivierstand, van ijsgang, van overstroming of andere buitengewone omstandigheden, moeten de bevelen, die door het bestuur in het belang van de veiligheid van het waterschap worden gegeven, tot het sluiten of openhouden van de keermiddelen van de in de waterkeringen gelegen kunstwerken en tot het inleggen of uithalen der schotbalken voor sluizen en duikers, door de beheerders dan wel door de onderhoudsplichtigen van die werken onmiddellijk worden uitgevoerd.
3. Wateren
Begripsomschrijvingen 3.1
In deze keur wordt verstaan onder:
a. Wateren:
alle oppervlaktewateren, met inbegrip van de waterbodems en taluds en de daarin, daaronder of daarboven aangebrachte werken, die een functie
hebben of mede een functie hebben voor de af en/of aanvoer en/of de berging van het op de bodem vrij aanwezige water.
Wateren worden al naar gelang hun aard en functie onderscheiden in:
1. Boezemwateren.
2. Watergangen. Deze kunnen naar hun aard en functie worden onderscheiden in:
1. hoofdwatergangen: dit zijn watergangen, die een hoofdfunctie vervullen voor de waterbeheersing;
2. dijksloten: dit zijn watergangen, gelegen langs waterkeringen, die hoofdzakelijk van belang zijn voor de instandhouding of
de afwatering van deze waterkeringen;
3. spoorsloten: dit zijn watergangen, gelegen langs spoorwegen, die hoofdzakelijk van belang zijn voor de afwatering van de spoorweg;
4. overige watergangen: dit zijn alle andere wateren dan de onder 1 tot en met 3 genoemde watergangen.
De wateren zijn in hun hoedanigheid aangegeven in de legger.
b. Taluds:
de hellende oppervlakken van de zijdelingse begrenzingen van wateren; zij worden onderscheiden in de boven water gelegen taluds en in de onder water gelegen taluds;
c. Insteek: de scheidingslijn tussen talud en maaiveld;
d. Beschermingszones :
de gronden grenzend aan wateren en dienend ter bescherming van het profiel van die wateren, en die als zodanig in de legger zijn aangegeven;
e. Onderhoudsstroken: de gronden grenzend aan wateren, dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan die wateren en die als zodanig in de legger zijn aangegeven.
Onderhoudsplicht 3.2
1. Onderhoudsplichtig met betrekking tot bepaalde wateren zijn de als zodanig in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud aan de wateren aangewezen natuurlijke of rechtspersonen.
2. De eigenaren van wateren, waarvan het onderhoud nog niet expliciet in de legger is opgenomen, zijn verplicht deze wateren te onderhouden overeenkomstig de bepalingen in de artikelen 3.3 en 3.4.
Gewoon onderhoud 3.3
De onderhoudsplichtigen tot gewoon onderhoud van wateren dragen te dien aanzien zorg voor:
a. het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen of kunnen hinderen;
b. het vóór de door het bestuur vooraf aangekondigde schouwdata schonen door het maaien en verwijderen van begroeiingen, anders dan die dienen tot verdediging van de taluds, tenzij naar het oordeel van het bestuur deze begroeiingen de af- en/of aanvoer en/of de berging van water niet hinderen;
c. het in stand houden van de oevers en de boven water gelegen taluds, met inbegrip van het afsteken en ophalen van de kanten, alsmede van de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer en/of de berging van water wordt gehinderd;
d. het zodanig opsnoeien van de over de betreffende wateren en de over de onderhoudsstrook hangende houtgewassen dat het onderhoud en de bereikbaarheid niet worden belemmerd.
Buitengewoon onderhoud 3.4
1. De onderhoudsplichtigen tot het buitengewoon onderhoud van wateren zijn, onverminderd het bepaalde in art.3.3, verplicht deze in stand te houden overeenkomstig het bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van deze wateren in de legger.
2. Wanneer een water zodanig vervallen of vernauwd is, dat de doorvoer van water naar het oordeel van het bestuur niet behoorlijk kan geschieden, dienen de onderhoudsplichtigen van dat water, binnen een door het bestuur vast te stellen termijn, dit water op te leveren overeenkomstig de afmetingen, vermeld in de legger.
3. Daar waar een water ruimere afmetingen heeft dan in de legger is voorgeschreven, moet dit op de bestaande afmetingen worden onderhouden.
Specieberging 3.5
1. Op erven en gronden gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap, moet de specie worden ontvangen die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit deze wateren wordt verwijderd. Onder specie wordt mede begrepen het bij dit onderhoud vrijkomende plantaardige materiaal, drijfvuil en dergelijke.
2. De eigenaren van erven en gronden gelegen aan wateren zijn verplicht de specie, die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer uit deze wateren door of onder toezicht van Schieland of door henzelf uit die wateren is verwijderd, van de beschermingszones dan wel van de onderhoudsstrook te verwijderen of de specie te verspreiden binnen een termijn van vier weken; het bestuur kan deze termijn verlengen.
Visrecht 3.6
De gerechtigden tot het visrecht in de wateren zijn, onverminderd het overige in deze keur bepaalde, gehouden op de dagen dat het onderhoud van deze wateren plaatsvindt, op aanzegging van de onderhoudsplichtige korven, fuiken of ander vistuig daaruit verwijderd te houden, zodat het onderhoud van de wateren ongehinderd kan geschieden.
Afrasteringen 3.7
1. De eigenaren van percelen, welke worden gebruikt voor het houden van vee, en welke zijn gelegen langs of nabij wateren zijn verplicht daarlangs op aangeven van het bestuur een voldoende kerende afrastering aan te brengen.
2. De in het eerste lid bedoelde afrasteringen worden eerst aangebracht nadat het bestuur schriftelijk heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de wijze waarop de afrastering wordt samengesteld en aangebracht.
3. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en de wijze van plaatsing.
Verbodsbepalingen 3.8
1. Het is verboden:
a. nieuwe wateren te graven of te hebben;
b. wijziging te brengen in de richting, vorm, afmetingen of constructie van wateren of deze geheel of gedeeltelijk te dempen, waaronder begrepen het maken van dammen;
c. wateren of nieuwe wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen;
d. onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Strafrecht, peilschalen of ander merktekens die zich in of langs wateren bevinden, te beschadigen, te verplaatsen of weg te nemen;
e. op een afstand van minder dan 0,30 meter gemeten vanuit de insteek van de taluds, te ploegen of andere grondbewerkingen uit te voeren of met voertuigen te rijden en overigens zo dicht op de bovenkanten van de wateren te komen, dat grond in de wateren kan geraken of dat afkalving van de taluds wordt veroorzaakt.
f. in of nabij wateren voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, op te slaan of te hebben, alsmede ophogingen, grondaanvullingen en grondroeringen te verrichten, op zodanige wijze dat gevaar ontstaat voor afschuiving, instorting of vervorming van het talud en/of de waterbodem.
g. op een afstand van minder dan 3 meter gemeten vanuit de insteek van de taluds van boezemwateren en hoofdwatergangen buizen, leidingen, kabels tanks of drukvaten te leggen, te hebben, te verleggen, te vernieuwen te herstellen of op te ruimen.
2. Het is binnen de wateren verboden:
a. daarin te baggeren of daaruit op andere wijze aarde of planten te halen;
b. met vaartuigen, in welke vorm dan ook, een vaste ligplaats te nemen of te hebben, deze onbeheerd te laten drijven of daarmede op andere dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen, af te meren, te laden of te lossen;
c. fuiken of andere vistuigen, anders dan hengels, te plaatsen of te hebben;
d. chemische middelen te gebruiken, te spuiten, te brengen of te hebben.
3. Het is binnen de wateren alsmede de beschermingszones verboden:
a. beplantingen en materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;
b. anders dan op daartoe kennelijk, met vergunning van Schieland, ingerichte plaatsen, vaar- of voertuigen, voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren, te plaatsen of op te slaan;
c. zich, anders dan als rechthebbende, al dan niet met vaar- of voertuigen of vlotten op te houden, indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven;
d. onverminderd het bepaalde in het eerste lid, onder g, buizen, leidingen, kabels tanks of drukvaten te leggen, te hebben, te verleggen, te vernieuwen te herstellen of op te ruimen;
e. drains zodanig aan te brengen of te hebben dat uitspoeling van de taluds kan ontstaan;
4. Het is binnen de wateren alsmede de onderhoudsstroken verboden:
a. werken te maken, te hebben, te vernieuwen of te wijzigen;
b. beplantingen aan te brengen of te hebben;
c. afrasteringen te plaatsen, te hebben, te wijzigen, te vernieuwen of te herstellen, behoudens het recht tot afsluiting van erven als bedoeld in artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek, en het bepaalde in de artikelen 2.7 en 3.7 van deze keur;
d. andere obstakels en/of ingravingen, die het onderhoud en de bereikbaarheid belemmeren te plaatsen, te hebben, te vernieuwen of te wijzigen.
5. De in de voorgaande leden gegeven verbodsbepalingen zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.5 van deze keur.
Gebodsbepalingen 3.9
De eigenaren van erven en gronden, grenzend aan een water, waarvan het onderhoud bij Schieland berust, zijn, onverminderd het bepaalde in het overige van deze keur, verplicht:
a. in het jaar waarin buitengewoon onderhoud aan deze wateren zal worden uitgevoerd, waarvan het voornemen tot het verrichten van dit onderhoud voor 1 januari bekend wordt gemaakt, op die erven en gronden tussen 15 september en 31 december of zoveel korter als door of vanwege het bestuur wordt toegestaan, de onderhoudsstroken vrij te houden van gewassen en materialen;
b. zorg te dragen dat na voorafgaande kennisgeving van het bestuur, de eindbuizen van drainage en overige af- en aanvoerleidingen, die in deze wateren uitmonden, tijdens de uitvoering van het gewone onderhoud en van het buitengewoon onderhoud zijn weggenomen of duidelijk zichtbaar zijn gemaakt.
4. Kunstwerken
Peilregelende kunstwerken; bemalingsinrichtingen 4.1
In deze keur worden onder bemalingsinrichtingen verstaan alle werktuigen, dienende tot bemaling van een boezem- of peilgebied, met zuig- en persleidingen en alle bijbehorende werken.
4.2
Onderhoudsplichtig voor wat betreft de bemalingsinrichtingen zijn de natuurlijke of rechtspersonen die als zodanig in de legger zijn aangeven. Zij zijn gehouden tot de in de legger opgenomen onderhoudsverplichtingen.
4.3
Het is betreffende de bemalingsinrichtingen verboden:
a. met een vaartuig of enig ander voorwerp ligging te nemen binnen afstand van 25 meter hieruit;
b. binnen een afstand van 50 meter hieruit fuiken of ander vistuig, met uitzondering van een hengel, te plaatsen of te hebben.
4.4
Het is betreffende de bemalingsinrichtingen verboden binnen een afstand van 400 meter uit de windwatermolens "De Eendrachtsmolen" en "De Prinsenmolen" alsmede vanuit de molens van de molenviergang van de Tweemanspolder gebouwen, bomen, hooibergen of iets anders waardoor de windvang van een molen zou kunnen worden belemmerd, te plaatsen, te hebben, te wijzigen of te vernieuwen.
Overige peilregelende kunstwerken 4.5
In deze keur worden onder overige peilregelende werken verstaan alle kunstwerken, dienende tot de regeling van het peil en/of de aan- en afvoer tussen wateren en/of peilgebieden met alle bijbehorende werken, voorzover niet begrepen onder de bemalingsinrichtingen.
4.6
Onderhoudsplichtig voor wat betreft de overige peilregelende werken zijn de natuurlijke of rechtspersonen die als zodanig in de legger zijn aangeven.
4.7
De onderhoudsplichtigen van de overige peilregelende werken zijn verplicht, zorg te dragen voor een goede en doelmatige werking van deze kunstwerken. Zij zijn voorts gehouden tot de in de legger opgenomen onderhoudsverplichtingen.
4.8
Het is betreffende de overige peilregelende werken verboden:
a. onverminderd het bepaalde in het volgende lid, daarin of daaraan op enigerlei wijze wijziging te brengen in de werking en/of de instelling van het werk;
b. met een vaartuig of enig ander voorwerp ligging te nemen binnen 5 meter uit het peilregelende werk.
Sluizen 4.9
1. In deze keur worden onder sluizen verstaan alle schut-, keer-, in- en uitwateringssluizen, die dienen voor de doorvaart van vaartuigen tevens dienende tot het keren van water en het in- of uitlaten van water.
2. Tot de sluizen worden gerekend te behoren de sluismuren, de sluiskolk, de sluisdeuren, het sluisgebouw, de vleugelmuren, de stortebedden en bijbehorende werken.
4.10
Voor sluizen die bij Schieland in beheer zijn en zich bevinden in waterkeringen, geldt dat de bevelen en/of aanwijzingen door of namens het bestuur uit hoofde van deze keur gegeven, door een ieder moeten worden opgevolgd.
4.11
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.10 kan bij bijzondere omstandigheden door het bestuur een sluis voor de scheepvaart worden gesloten en gesloten worden gehouden.
4.12
Het is betreffende de sluizen verboden:
a. daarin op enigerlei wijze de doorvaart en/of doorstroming te belemmeren;
b. vaartuigen hieraan vast te leggen, anders dan aan de daartoe bestemde voorzieningen;
c. sluisdeuren, afsluitmiddelen en/of keermiddelen te bedienen, te openen of te sluiten zonder toestemming van het bestuur of van de beheerder of van de door hen aangewezen personen.
Overige kunstwerken 4.13
In deze keur worden onder overige kunstwerken verstaan de als zodanig in de legger aangegeven kunstwerken.
Onderhoudsplicht 4.14
Onderhoudsplichtig voor wat betreft de overige kunstwerken zijn de natuurlijke of rechtspersonen die als zodanig in de legger zijn aangeven. Zij zijn gehouden tot de in de legger opgenomen onderhoudsverplichtingen.
5. Overige bepalingen
Waterscheidingen 5.1
In deze keur worden onder waterscheidingen verstaan de scheidingen tussen de verschillende peilgebieden, als zodanig aangegeven in de legger en voorzover deze scheidingen niet zijn begrepen in de in enig ander artikel van deze keur genoemde waterkeringen, daaronder mede begrepen de daartoe behorende kunstwerken, dammen, overstorten en stroken grond.
5.2
Onderhoudsplichtig voor wat betreft de waterscheidingen zijn de natuurlijke of rechtspersonen, die in de legger tot het plegen van gewoon en/of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen.
5.3
Het is verboden de waterscheidingen binnen Schieland door te graven, te wijzigen, te verlagen, te openen of te verwijderen.
Aan-, afvoer, lozen of onttrekken van water 5.4
Onverminderd het bepaalde elders in deze keur is het verboden:
a. water van buiten Schieland in te laten of daartoe sluizen, pompen, buizen, goten of andere inlaatmiddelen te maken of te hebben;
b. water van het ene peilgebied naar het andere peilgebied te brengen of te doen brengen.
5.5
Onverminderd het bepaalde elders in deze keur is het verboden:
a. water door middel van putten, bronnen of anderszins in oppervlaktewater te brengen, of daartoe pompen, buizen of andere middelen te maken of te hebben, indien op deze wijze meer dan 100 m3 water per uur kan worden geloosd.
b. verharde oppervlakten aan te brengen, te hebben of te houden met een totale oppervlakte van meer dan 1 ha, waarvan de neerslag geheel of gedeeltelijk, direct of indirect, wordt geloosd op het oppervlaktewater.
Andere bepalingen 5.6
Het is verboden in het gebied, beschreven in art. 1.2 van het reglement, beverratten en/of muskusratten te houden of te hebben.
5.7
Het bestuur van Schieland kan bepalen dat het onttrekken van water aan bepaalde watergangen wordt verboden.
5.8
1. Het is verboden in het gebied, beschreven in art. 1.2 van het reglement, werken uit te voeren of te doen uitvoeren, waarbij door middel van explosieven geologische of bodemkundige onderzoekingen worden verricht.
2. Het is verboden in het in het eerste lid omschreven gebied wellen te veroorzaken. In het geval er een wel ontstaat, is de eigenaar van het betreffende perceel verplicht deze zo spoedig mogelijk te dichten.
Voorboezem 5.9
De voorboezem bestaat uit het Buizengat, het Boerengat, het Haringvliet, de Oude Haven, de Wijnhaven, de Scheepmakershaven en de Leuvehaven te Rotterdam en alle daarmede in open verbinding staande wateren, gelegen binnen de grenzen van het taakgebied waterkering.
5.10
Het is verboden wijziging te brengen in de richting, vorm, afmetingen of constructie van de voorboezem of deze geheel of gedeeltelijk te dempen of af te sluiten, waaronder begrepen het maken van dammen.
6. Vergunningen
6.1
Het bestuur kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.
6.2
1. Het bestuur kan besluiten dat de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen niet gelden voor bepaalde activiteiten voor zover wordt voldaan aan bij het besluit te stellen regels.
2. Het in het eerste lid bedoelde besluit bevat in ieder geval:
a. een omschrijving van de activiteiten of categorieën van activiteiten en van het gebied waarvoor het besluit geldt;
b. de plicht om het verrichten van een omschreven activiteit aan het bestuur te melden.
3. Om in werking te kunnen treden dient het in het eerste lid bedoelde besluit overeenkomstig de bepalingen van artikel 73, tweede en vierde lid, van de Waterschapswet te worden bekendgemaakt.
7. Schouw
7.1
1. Door of namens het bestuur wordt schouw gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door het bestuur vastgesteld programma voor het gewoon, respectievelijk het buitengewoon onderhoud.
2. Het programma voor de schouw van het buitengewoon onderhoud wordt voor 1 februari van elk jaar bekendgemaakt door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
3. Het bestuur kan, indien het zulks nodig acht, besluiten een extra schouw te voeren.
4. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend in het geval van gewoon onderhoud en tenminste vier weken tevoren in het geval van buitengewoon onderhoud en wel door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.
8. Schadevergoeding
8.1
De belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.
9. Dijkleger
9.1
Tot bewaking en verdediging van de waterkeringen bij dringend of dreigend gevaar, of tot hulp in geval van doorbraak, stelt het bestuur een dijkleger samen. De leden van het dijkleger worden benoemd en ontslagen door het bestuur. Een van de leden wordt door het bestuur benoemd tot voorman.
Bij hun benoeming ontvangen de leden van het dijkleger een map met algemene informatie en instructies voor het dijkleger.
9.2
Het bevel over het dijkleger berust bij de dijkgraaf of de hoogheemraad die hem vervangt.
9.3
De oproeping van het dijkleger in geval van dringend of dreigend gevaar geschiedt op bevel van de dijkgraaf door de voorman of door een door de dijkgraaf aangewezen medewerker van het waterschap.
De opgeroepenen zijn verplicht onverwijld binnen de bepaalde tijd op de aangewezen plaats aanwezig te zijn.
9.4
De leden van het dijkleger moeten alle in het belang van de veiligheid gegeven orders van de dijkgraaf of de door hem aangewezen personen nauwkeurig opvolgen.
9.5
De leden van het dijkleger ontvangen voor de verrichte diensten een vergoeding. De hoogte van de vergoeding per uur wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld, rekening houdend met het dag en het uur waarop de diensten zijn verricht.
9.6
Het bestuur kan tot bewaking en verdediging van waterkeringen bij dringend gevaar of tot verlening van hulp in geval van dijkdoorbraak de inwoners van het waterschap en de ingelanden, die geen inwoner zijn, verplichten voer- en vaartuigen, tractoren, grondverzetmachines en andere werktuigen, alsmede materialen en gereedschappen ter beschikking te stellen met al het daarbijbehorend bedienend personeel. Deze verplichte ter beschikkingstelling kan ten hoogste voor een periode van 3 dagen worden opgelegd. Het bestuur kent naar redelijkheid en billijkheid een schadeloosstelling toe bij gebruikmaking van zijn bevoegdheden ingevolge dit artikel.
10. Strafbepalingen
10.1
1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.
11. Overgangs - en slotbepalingen
11.1
1. Een vergunning die is verleend ingevolge een keur, waarvan de geldigheid inmiddels is vervallen, wordt - indien ook krachtens deze keur vergunning wordt verlangd - geacht op grond van deze keur te zijn verleend.
2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze keur te zijn verleend. Zonder ontheffing mogen geen wijzigingen in de bestaande situatie worden aangebracht.
11.2
Indien één of meer van de leggers, aangegeven in art 1.1, onder f, bij het inwerkingtreden van deze keur nog niet onherroepelijk is of zijn vastgesteld, dan blijven de bepalingen aangaande de in die legger(s) op te nemen waterstaatswerken van de in 1984 vastgestelde keur, zoals deze luidt op 31 december 1997, van kracht tot de desbetreffende legger wel onherroepelijk is vastgesteld.
11.3
Indien één of meer van de programma's als bedoeld in art. 7.1 bij het inwerkingtreden van deze keur nog niet is of zijn vastgesteld, dan wordt de wijze van schouwen, zoals aangegeven in de in 1984 vastgestelde keur, zoals deze luidt op 31 december 1997, gehandhaafd tot het betreffende programma wel is vastgesteld.
Aldus besloten door de verenigde vergadering van Schieland op 25 juni 1997.
Toelichting op de bepalingen van de keur
Algemene inleiding
De bevoegdheid tot het vaststellen van de keur
Het waterschapsbestuur is op grond van het bepaalde in art. 56 van de Waterschapswet bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Naast deze reglementaire taken kan er ook sprake zijn van opdracht tot uitvoering van taken in medebewind. De koppeling van de bevoegdheid tot regeling en bestuur van het waterschapsbestuur aan de taakopdracht stemt overeen met het functionele karakter van het waterschap en diens daaruit voortvloeiende plaats binnen de Nederlandse staatsinrichting( De Waterschapswet, 1995, blz. 141).
In art. 77 van de Waterschapswet wordt bepaald dat de hiervoor omschreven bevoegdheid tot regeling en bestuur berust bij het algemeen bestuur, voor zover deze niet bij of krachtens reglement dan wel bij wet of bij algemene maatregel van bestuur is toegekend aan het dagelijks bestuur, aan de voorzitter of aan een afdeling.
De grondslag van de keur
In art. 75 van de Waterschapswet zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de bekendmaking en de inwerkingtreding van keuren.
In de Memorie van Antwoord is gesteld dat de overweging om de term keur te handhaven en deze niet wettelijk te definiëren is gelegen in het feit dat de betekenis van dit van oudsher bekende en gebruikte begrip kan worden verondersteld van algemene bekendheid te zijn bij degenen die met waterschapsvoorschriften te maken hebben.
Deze bekendheid heeft geen wijziging ondergaan door het intrekken van de Keurenwet en het incorporeren daarvan in de Waterschapswet.
Een keur werd vaak een politieverordening genoemd, hetgeen betekende een verordening in het belang van de openbare orde en de veiligheid.
In waterschapsverband wordt onder een keur verstaan een verordening bij overtreding waarvan bestuursdwang kan worden toegepast, met in het verlengde daarvan het opleggen van een dwangsom, terwijl ook strafbepalingen van toepassing zijn( artt. 61-72 en 81 Waterschapswet, art. 58 Wet op de waterhuishouding en art. 18.9 Wet verontreiniging oppervlaktewateren).
De verhouding tussen de keur en de legger
Het algemeen bestuur stelt de legger vast waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen (art. 78 Waterschapswet).
Voor een doelmatig toezicht door Schieland op de naleving van de onderhoudsplicht is het van belang dat de onderhoudsplichtigen en de onderhoudsverplichtingen in de legger zijn opgenomen.
Leggers zijn van oudsher de registers, waarin zijn opgenomen de onderhoudsverplichtingen en voorheen ook wel de betalingsverplichtingen; dit laatste in het bijzonder bij de betalingsverplichtingen die voor onderhoudsverplichtingen in de plaats waren gekomen ( Schilthuis, 1960, blz. 330 e.v.).
Bij de vastlegging van onderhoudsverplichtingen in leggers worden in principe geen verplichtingen in het leven geroepen: leggers hebben geen constituerende werking, maar leggen bestaande onderhoudsverplichtingen vast.
In de procedure bij de invordering van de kosten van bestuursdwang,bezitten de leggers kracht van bewijs, behoudens tegenbewijs.
In de keur wordt in diverse artikelen de legger genoemd - onder meer in 1.1, 2.1, 2.2, 2.4, 3.1, 3.2, 3.4, 4.2, 4.6, 4.13, 4.14, 5.1, 5.2 en 11.2 - zodat op deze wijze de legger en de keur steeds met elkaar in verband worden gebracht.
In de keur wordt bepaald hoe de onderhoudsverplichtingen voor de diverse categorieën zijn geregeld en wat er wordt verstaan onder gewoon en buitengewoon onderhoud.
In de legger zijn zoveel mogelijk zaken ten aanzien van het onderhoud van een bepaalde categorie waterstaatswerken door middel van algemene bepalingen in één keer geregeld. Waar dit uit hoofde van het reglement en/of om praktische redenen nodig is, zijn nadere bijzonderheden vermeld in de bij de legger behorende lijsten en kaarten.
De keur en de legger zijn door de hiervoor gesignaleerde verwijzingen als het ware complementair; in de keur wordt in algemene zin bepaald wat het gewoon en het buitengewoon onderhoud bij een bepaalde categorie van waterstaatswerken inhoudt en in de legger worden de onderhoudsverplichtingen meer en detail uitgewerkt.
Algemene bepalingen
Art. 1.1, onder b
In het algemeen wordt onder de term bestuur verstaan het algemeen bestuur, de verenigde vergadering van Schieland.
Aangezien in de keur aan het algemeen bestuur geen bepaalde taken worden opgedragen, maar het dagelijks bestuur belast wordt met alle zaken, die onder het regime van de keur vallen, is hier gekozen voor de aangegeven omschrijving van de term bestuur.
Art. 1.1, onder gWaterstand
Het waterschapsbestuur is verplicht voor wateren onder beheer van het waterschap één of meer peilbesluiten vast te stellen en zorgt ervoor dat de in het peilbesluit aangegeven waterstanden gedurende een daarbij aangegeven periode zoveel mogelijk worden gehandhaafd (zie onder meer art. 16, Wet op de waterhuishouding [Whh] en de Verordening waterbeheer Zuid-Holland).
Art. 1.3
De gedoogplichten voor de eigenaren van waterkeringen en van nabij waterkeringen gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking. De bepalingen van de Waterstaatswet staan hieraan niet in de weg. De derde alinea van artikel 9 van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verder gaande gedoogplichten uit anderen hoofde voortvloeien.
Art. 1.5
Ingevolge het bepaalde in dit artikel worden eigenaren en gebruikers ten minste twee maal vierentwintig uren van te voren schriftelijk in kennis gesteld van de werken en/of verrichtingen die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het de uitvoering van gewoon onderhoud betreft of in spoedeisende gevallen .
Waterkeringen Art. 2.1
In deze keur worden de verschillende type waterkeringen (primaire waterkering, voorliggende waterkeringen, secundaire waterkeringen, boezemkaden, polderkaden en landscheiding) die bij Schieland in beheer zijn onder één begrip "waterkering" gebracht. De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor al deze typen waterkeringen, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de kernzone, de beschermingszones, alsmede de buitenbeschermingszones, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden door de beheerder bepaald en vastgelegd in de legger. Daarbij wordt aangehouden dat het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur slechts ter bescherming dient van het waterstaatkundig functioneren van de waterkeringen.
Beschermingszones
Als (buiten)beschermingszones worden aangemerkt de stroken grond aan weerszijden van de kernzone, welke als zodanig in de legger zijn aangegeven.De (buiten)beschermingszones worden onder het keurregime gebracht.Voor zowel de kernzone als de (buiten)beschermingszones gelden verbodsbepalingen, zij het van verschillende zwaarte. De breedte van de (buiten)beschermingszones dient zodanig te worden gekozen, dat werkzaamheden welke daar direct buiten worden uitgevoerd, niet van invloed kunnen zijn op de stabiliteit van de waterkeringen.De buitenbeschermingszone is het in de legger aangegeven gebied, grenzend aan de beschermingszone, waarin als gevolg van extreme mechanismen schade zou kunnen ontstaan aan de waterkering. Dit betreft dan bijvoorbeeld trillingen of schokgolven als gevolg van explosies dan wel erosie als gevolg van het geheel of gedeeltelijk bezwijken van gas- en vloeistofleidingen.
Art. 2.2
Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen.
Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Art. 2.3
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn.De bestrijding van muskusratten is een provinciale verantwoordelijkheid.Naast de gebruikelijke wijze van grasmatbeheer kan er behoefte bestaan aan ruimte voor een andere wijze van grasmatbeheer op waterkeringen, waarbij meer rekening wordt gehouden met op waterkeringen voorkomende vegetatieve waarden zonder dat dit ten koste gaat van de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering. In dit artikel wordt de mogelijkheid voor een dergelijk beheer niet expliciet geboden, maar wordt een grasmatbeheer zoals dat gebruikelijk is, voorgeschreven. Schieland kan eventueel een andere onderhoudsvorm toestaan door het verlenen van een vergunning daarvoor.
Art. 2.4
In deze bepaling wordt omschreven waartoe derden-onderhoudsplichtigen, die verplicht zijn tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud, gehouden zijn. In het tweede lid is een bepaling opgenomen, die moet voorkomen dat een waterkering met een (duidelijke) overhoogte kan worden afgegraven. Deze bepaling impliceert dat een natuurlijke zakking niet behoeft te worden gecompenseerd, zolang er nog een overhoogte aanwezig is.
Art. 2.5
Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of (buiten)beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van dit artikel in de vergunningsvoorschriften behoren te worden opgenomen.
Art. 2.6
Een coupure is een plaatselijke doorgraving of verlaging van een dijk of een kade. Ingevolge het in het onderhavige artikel bepaalde zijn eigenaren van sluizen, uitwateringen, doorgangen en dergelijke coupures in waterkeringen gehouden deze op eerste aanzegging door of namens het bestuur te sluiten, ter voorkoming van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden.Het tweede lid van dit artikel is er op gericht dat schotbalken in zodanig goede staat worden onderhouden dat de coupures, in geval dat wordt gevorderd, voldoende waterkerend kunnen worden gesloten en is in die zin een complementaire bepaling van artikel 2.4.(buitengewoon onderhoud).
Art. 2.7
Onder vee wordt hier verstaan alle gedomesticeerde dieren, dus zowel de grote huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren, als de kleine huisdieren als kippen en ganzen. De bepaling biedt de mogelijkheid om bepaalde diersoorten of bepaalde waterkeringen eventueel voor een bepaalde periode niet onder het verbodsregime te doen vallen.
De bepaling verplicht de eigenaren van door Schieland aan te wijzen percelen, die zijn gelegen nabij waterkeringen, waarop het houden van vee of bepaalde soorten vee ingevolge artikel 2.8, eerste lid, onder e, is verboden, daarlangs afrasteringen te plaatsen.
Het plaatsen van deze afrasteringen valt niet onder de verbodsbepaling vervat in artikel 2.8, tweede lid, onder a, ten eerste, maar is ingevolge het tweede lid van artikel 2.7 toegestaan nadat Schieland heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de wijze waarop de afrastering wordt aangebracht en is samengesteld. Zo'n verklaring van geen bezwaar kan slechts worden geweigerd indien de samenstelling van de afrastering of de wijze van plaatsing daarvan met zich zou brengen dat het waterkerend vermogen van de waterkering onnodig wordt aangetast of dat mag worden verwacht dat de beoogde afrastering onvoldoende veekerend is waardoor de waterkering door aftrap wordt beschadigd.
Schieland kan, als bepaald in het derde lid, een algemene verklaring van geen bezwaar geven, waarin is omschreven tegen welke afrasteringconstructie(s) en wijze(n) van plaatsing uit oogpunt van de behartiging van voormeld belang geen bezwaar bestaat.
Art. 2.8
In dit artikel worden onderscheiden: verboden die gelden binnen de kernzone; verboden die gelden voor de kernzone alsmede binnen de beschermingszones; verboden die gelden voor de kernzone en de beschermingszones alsmede binnen de buitenbeschermingszones.De verboden aangaande de kernzone zijn verdergaand dan die gelden voor de (buiten)beschermingszones omdat bepaalde handelingen, indien ze in de (buiten)beschermingzones worden uitgevoerd, het waterkerend vermogen van de waterkering niet aantasten terwijl ze indien ze in de kernzone plaats zouden hebben wel degelijk het waterkerend vermogen zouden kunnen aantasten.
Buiten de beschermingszones ligt de strook waarvoor het minst vergaande verbodsregime geldt, zijnde de buitenbeschermingszones.
Grondroeringen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder a, is het verboden in de kernzone grondroeringen, van welke aard dan ook te verrichten. In de (buiten)beschermingszones zijn grondroeringen, bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen of spitten, wel toegestaan.
VerdedigingsmaterialenDe bepaling neergelegd in het eerste lid, onder b, beoogt de op of aan de waterkering of in de beschermingszones aangebrachte materialen ter verdediging van de waterkering te beschermen.
Vee
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid, onder d, is het verboden op waterkeringen vee te houden of te laten lopen. De bepaling biedt de mogelijkheid om bepaalde diersoorten of bepaalde waterkeringen eventueel voor een bepaalde periode niet onder het verbodsregime te doen vallen.
Betreding
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid, onder c, is het verboden zich op de waterkeringen, in de beschermingszones of onderdelen daarvan te begeven, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, hoogheemraadschap van Schieland"). Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend kunnen deze, indien waterkeringbelangen zich daar niet tegen verzetten, in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat de waterkerende functie van waterkeringen, die daarvoor gevoelig zijn, door betreding in gevaar komt. De toegang tot de betrokken waterkeringen en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.
Wateren
Art. 3.1
In deze keur wordt niet gedifferentieerd naar typen wateren (bijvoorbeeld rivieren, kanalen, sloten, meren, plassen, bergingsvijvers en overige wateren) maar wordt één begrip "wateren" gehanteerd. De waterbodems en taluds worden in deze keur onder de wateren begrepen. De taluds maken op grond van het reglement voor Schieland deel uit van de wateren (artikel 1.1 onder c. en d.). Zij vormen echter geen zelfstandig beheersobject en worden alleen door Schieland onderhouden voor zover dat voor de waterhuishouding van belang is.
De bij vele glastuinbouwbedrijven aanwezige regenwaterbassins of andersgenoemde soortgelijke voorzieningen worden in deze keur niet begrepen onder het begrip wateren.
De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij drie zones kunnen worden onderscheiden: de wateren, de beschermingszones, alsmede de onderhoudsstroken, waarop bepaalde keurbepalingen van toepassing zijn. De begrenzingen van deze zones worden door Schieland bepaald en vastgelegd in de legger. Het opleggen van bepaalde restricties aan het gebruik van gronden in de keur mag alleen plaatshebben ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van de wateren (de af- en/of aanvoer of berging van het op de bodem vrij aanwezige water).
De boezemwateren bestaan uit:
- de Rotteboezem, bestaande uit de Rotte met de daarmee in open verbinding staande wateren;
- de Ringvaartboezem, bestaande uit de Ringvaart van de Zuidplaspolder en de
- Ringvaart van de polder Prins Alexander met de daarmee in open verbinding staande wateren, alsmede de afgedamde delen daarvan;
- De Vaart van de polder Bleiswijk.
Art. 3.2
Onderhoudsverplichtingen die niet bij een hogere regeling dan de keur of bij overeenkomst in het leven zijn geroepen worden door het waterschapsbestuur bij keur in het leven geroepen. Dit gebeurt in het onderhavige artikel door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn aangewezen. Over het algemeen zal die aanwijzing niet naar individu geschieden maar een categorie personen betreffen, bijvoorbeeld de aangrenzende grondgebruikers of -eigenaren.
Door het bepaalde in dit artikel gaat de legger als het ware deel uitmaken van de keur. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.
Het tweede lid van dit artikel beoogt te voorzien in de situatie dat geen legger aanwezig is en op de kaart geen vorm, afmetingen of constructie zijn aangegeven. De oorspronkelijke richting, vorm, afmetingen en constructie van de wateren dienen alsdan te worden gehandhaafd.Indien bij vergunning wordt toegestaan een watergang eenzijdig te verbreden, worden terzake voorschriften opgenomen betreffende het onderhoud van de watergang. In andere gevallen is het een zaak tussen de betreffende eigenaren.
Art. 3.3
In dit artikel wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die af- en/of aanvoer dan wel de berging van water hinderen uit de wateren te verwijderen. Dit is anders bij het schonen van de wateren, dat vóór de vooraf aan te kondigden schouw moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer en/of berging van water veilig te stellen.De oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, slechts voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af-en/of aanvoer en/of berging van water wordt gehinderd. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat aangelegde onderhoudsstroken en/of afrasteringen door inzakking worden bedreigd.
Bij de bredere wateren is het mogelijk vergunning te geven voor het realiseren van zgn. natuurvriendelijke oevers; bij de aanleg, bij de inrichting en bij het beheer van zodanige oevers wordt naast de oeververdedigende functie, nadrukkelijk rekening gehouden met natuur en landschap.
Art. 3.4
In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen, die tot de uitvoering van het buitengewoon onderhoud zijn verplicht, gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het instandhouden -onder meer door het uitvoeren van baggerwerkzaamheden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.
Het buitengewoon onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door Schieland als kwantiteitsbeheerder van de betrokken wateren. De onderhavige bepaling ziet op de omstandigheid waarin dit onderhoud bij derden berust.
Bij de toepassing van het derde lid dient te worden bedacht dat, waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen, de onderhoudsplichtige niet kan worden verplicht de overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudsstrook en/of afrastering in het geding is.
Art. 3.5
Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald, dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen, die tot behoorlijk onderhoud voor de af- en/of aanvoer van water, uit de watergang moet worden verwijderd. De verordeningen waarbij voorgenoemde duldingsplicht wordt opgelegd zijn thans provinciale of waterschapsverordeningen (keuren). In deze keur wordt uitgegaan van regeling door het waterschapsbestuur en daarom is de ontvangstplicht van specie in de keur vastgelegd.Onder specie wordt niet begrepen uitkomend grof materiaal als winkelwagentjes, koelkasten, enz. , zodat hierop de ontvangstplicht niet van toepassing is. Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Het is in dat geval mogelijk de extra kosten, door Schieland gemaakt om de bagger af te voeren, via een daartoe strekkende bepaling in een verleende vergunning voor de bebouwing bij de houder van deze vergunning in rekening te brengen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en de verontreiniging of de besmetting van de baggerspecie aanleiding zijn om de specie af te voeren respectievelijk de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijze niet ten laste van de betrokken aangeland dient te blijven.In dat geval is er aanleiding in elk geval een gedeelte van de verwerkingskosten voor rekening van degene te laten, die oorspronkelijk de specie diende te ontvangen.
In het tweede lid is de plicht tot verwijdering van specie van de beschermingszones vastgelegd, om te voorkomen dat de specie die bij het onderhoud uit de wateren is verwijderd in de wateren geraakt en daardoor de af- en/of aanvoer van water hindert, dan wel de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines bemoeilijkt.
Art. 3.6
Ingevolge het bepaalde in dit artikel, zijn natuurlijke of rechtspersonen, die het visrecht op een bepaald water van Schieland hebben gehuurd, verplicht korven, fuiken en ander vistuig te verwijderen op de dagen, dat het onderhoud aan deze wateren geschiedt. Een en ander dient ook in de huurovereenkomst met betrekking tot het visrecht te worden vermeld.
Art. 3.8
In dit artikel worden onderscheiden: algemene verboden; verboden die gelden voor wateren; verboden die gelden voor wateren en beschermingszones; en verboden die voor wateren en de onderhoudsstroken gelden. De waterbodems en taluds worden tot de wateren gerekend.Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die scheepvaartweg zijn in de zin van de Scheepvaartverkeerswet dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan stellen, onder meer in het belang van de instandhouding van de vaarweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de vaarweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. De bevoegdheden van het bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet en de waterbeheerder kunnen elkaar op dit punt overlappen. Dit kan gevolgen voor de keurbevoegdheid van het waterschapsbestuur hebben als het waterschap niet als bevoegd gezag ingevolge de Scheepvaartverkeerswet is aangewezen. In artikel 41 van de Scheepvaartverkeerswet wordt de betrokken competentievraag geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van onder andere waterschappen tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden.
Verandering of demping
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid onder b. en c., is het verboden de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen of wateren en nieuwe wateren met elkaar in verbinding te brengen of wateren te dempen. Voorgenoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden. Zo kunnen veranderingen in richting, vorm of constructie van wateren respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere niet gewenste richting wordt afgevoerd, dan wel de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd. Het veranderen van de afmeting van wateren respectievelijk het dempen van wateren beïnvloedt het bergend vermogen van betrokken wateren.
Voorwerpen, materialen en stoffen
Ingevolge het bepaalde in het eerste lid onder f., is het verboden anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen, materialen of stoffen te deponeren of op te slaan.
De bepaling beoogt te voorkomen dat de aan- en/of afvoer en/of berging van water, dan wel het onderhoud door genoemde handelingen wordt gehinderd. Tevens vermindert deze bepaling het risico van het verontreinigd raken van het oppervlaktewater.
Afmeren
Ingevolge het bepaalde in het tweede lid onder b., is het verboden op wateren anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats in te nemen of te hebben. De bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd. De betrokken bepaling geldt niet in geval het betreft door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten zoals het varen met kano's en bootjes. In dit verband wordt verwezen naar de toelichting bij het bepaalde in het derde lid onder c., waar van de mogelijkheid van recreatief medegebruik van wateren wordt uitgegaan.
Verdedigingsmaterialen
De bepaling verwoord in het derde lid onder a., beoogt de materialen, dienende tot verdediging van oevers, taluds en waterbodems, te beschermen.
Toegang
Ingevolge het bepaalde in het derde lid onder c., is het voor niet rechthebbenden verboden zich op of in wateren of op beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven; dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, hoogheemraadschap van Schieland".
Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken, indien waterstaatkundige belangen zich daar niet tegen verzetten, in principe voor recreatief medegebruik worden opengesteld.
De toegang tot de betrokken wateren en beschermingszones kan aan de eigenaar en zakelijk of persoonlijk gerechtigden niet worden ontzegd omdat hen hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:37 Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.
Werken en beplantingen
Ingevolge het bepaalde in het vierde lid, onder a. en b., is het verboden om op, in, over of onder wateren en onderhoudsstroken (bouw)werken te maken, te hebben, te wijzigen of op te ruimen respectievelijk opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien. De betrokken bepalingen beogen te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of de berging van water wordt gehinderd, dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.
Gravingen
Ingevolge het bepaalde in het vierde lid, onder d., is het ter voorkoming van aantasting van de stabiliteit van het watervoerend profiel en de berijdbaarheid van beschermingszones voor onderhoudsmachines verboden om in de bodem van wateren, in taluds en in de beschermingszones te graven.
Kunstwerken Artikel 4.4
Schieland volgt bij de toepassing van dit artikel in beginsel de "Planologische richtlijn traditionele windmolens" van de provincie Zuid-Holland, zoals omschreven in het kader van de vaststelling van de "Regeling Monumentensubsidies Zuid-Holland 1994".
Uitgangspunt bij de bescherming van de omgeving van traditionele windmolens is dat de vrije windvang en het zicht op de molen voldoen aan redelijk te stellen eisen.
De volgende criteria worden gehanteerd:
a) binnen 100 m rond de molen geen nieuwe bebouwing of beplanting, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande molenwiek;
b) tussen de 100 m en 400 m rond de molen dient voor de hoogte van de bebouwing en de beplanting te worden uitgegaan van de zogenaamde " 1 op 100 regel" in het buitengebied en van de "1 op 30 regel" in het stads- en dorpsgebied; hieronder wordt verstaan dat de hoogte van de bebouwing en de beplanting niet hoger mag zijn dan 1/100 respectievelijk 1/30 van de afstand, gemeten tussen het betreffende bouwwerk of de betreffende beplanting en de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de onderste verticaal staande molenwiek.
Sluizen
Bij het bepaalde omtrent de sluizen is geen apart artikel over de onderhoudsverplichtingen opgenomen; voor zover nodig zijn deze verplichtingen vastgelegd in de legger van de peilregelende kunstwerken of in een andere legger.
Overige bepalingen
Art. 5.1
In art. 1.4, tweede lid van het reglement is bepaald dat het onderhoud van de waterscheidingen, voorzover het betreft het instandhouden van het profiel, berust bij Schieland. Het is duidelijk dat de werken, enz. dienende tot het instandhouden van afzonderlijke peilen, waarvoor door Schieland vergunning is verleend, in onderhoud zijn bij de respectieve vergunninghouders.
De waterscheidingen als zodanig zijn aangegeven in de legger, bedoeld in art. 1.5 van het reglement. Onder dit begrip waterscheidingen worden niet verstaan peilregelende werken, die met vergunning aanwezig zijn of geacht worden met vergunning aanwezig te zijn.
Art. 5.5
Onder verharde oppervlakten worden verstaan: terreinen, dakvlakken en dergelijke, waarvan de neerslag hoofdzakelijk via oppervlakkige afstroming, al of niet in combinatie met buisleidingen, plaatsvindt. Door middel van deze bepaling worden de normen voor lozingen van de Verordening waterbeheer Zuid-Holland (VWZH) verscherpt. In de eerste plaats is dit gedaan om vanuit waterstaatkundig oogpunt vat te krijgen op de uitbreiding van verharde oppervlakten. Overleg en/of regeling via de ruimtelijke ordening zijn niet altijd afdoende, mede gezien de trend om globale bestemmingsplannen te maken en bovendien de particuliere projectontwikkelingen in aanmerking genomen. De vergunningsplicht laat het beleid inzake het realiseren van aanvullende waterberging in beginsel ongemoeid.
De hoeveelheid neerslag die incidenteel in 1 uur tijd afgevoerd wordt van 1 ha verharde oppervlakte kan globaal worden gesteld op 100 m3. Uit overwegingen van rechtsgelijkheid is er voor gekozen de algemene norm voor lozingen thans te stellen op 100 m3/uur. Op basis van nadere ervaringen en beleidsmatige ontwikkelingen kan deze norm in de toekomst eventueel worden aangepast.
Art. 5.6
De beverrat (Myocastor coypus) is oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Amerika en ingevoerd voor de bontkwekerij. In Nederland komt de beverrat slechts op enkele plaatsen voor en wel daar waar een dichte vegetatie in de directe nabijheid van water is gelegen. De beverrat graaft zijn holen in oevertaluds. De muskusrat (Ondatra zibethicus) is voor de bontkwekerij ingevoerd uit Noord-Amerika en is thans sterk verbreid in Nederland. Bij Koninklijk Besluit van 19 februari 1937 werd de muskusrat aangewezen als schadelijk gedierte in de zin van de Jachtwet 1923 en werd de opsporing en bestrijding van het dier geregeld. De muskusrat (oude benaming: bisamrat) kan schade toebrengen aan oevers en taluds.
Art. 5.7
In tijden van droogte kan eventueel een beregeningsverbod worden uitgevaardigd door Schieland (art.37 WWH). Dit is doelmatiger dan vergunningverlening voor allerlei pompen e.d. Voorts wordt in de keur de mogelijkheid geboden om aan te geven dat het onttrekken van water uit bepaalde watergangen wordt verboden.
Art. 5.8
1. Er is nagegaan of er in een provinciale regeling iets over het werken met explosieven is geregeld; dit blijkt niet het geval te zijn en van de zijde van de provincie werd aanbevolen deze aangelegenheid in de een of andere vorm in de keur te regelen.
2. Onder meer door het trekken van palen of het verrichten van ontgravingen kunnen wellen worden veroorzaakt. Mede door het veelal hoge chloridegehalte van het welwater is dit nadelig voor de waterhuishouding. De onderhavige bepaling geeft tevens de mogelijkheid om ter zake bij vergunningverlening nadere eisen te stellen.
Art. 5.9
De voorboezem heeft een functie in de wateraan - en afvoer alsmede een waterbergende functie. Op de tweede functie wordt een beroep gedaan in het geval een gemaal water moet uitslaan en de vloeddeuren tussen de voorboezem en de Nieuwe Maas gesloten zijn.
Vergunningen Art 6.1
Van de in de keur gestelde geboden en verboden kan het bestuur bij schriftelijke vergunning ontheffing verlenen.Op de vergunningverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) automatisch van toepassing indien in de keur geen bepalingen terzake zijn opgenomen. Voor het opnemen van bepalingen inzake vergunningverlening, die afwijken van het bepaalde in de Awb wordt geen aanleiding gezien. Het verdient dan ook aanbeveling deze wet van toepassing te laten zijn door in de keur geen bepalingen aangaande de vergunningverlening op te nemen. De Awb regelt de aanvraag tot het verlenen van een vergunning (Afdeling 4.1.1), de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag (Afdeling 4.1.2), de beslistermijn (Afdeling 4.1.3) en de motivering van de beslissing (Afdeling 4.1.4). Ten aanzien van de voorbereiding en de motivering van de beslissing geldt dat de Awb een vereenvoudigde procedure toelaat voor spoedeisende beslissingen en voor beslissingen waarbij uit de aard van de aanvraag of beslissing volgt dat een vereenvoudigde procedure kan worden toegepast (artt. 4:11 en 4:12, Awb alsmede artt. 4:17 en 4:18, Awb).
Voor de goede orde wordt er op gewezen dat het dagelijks bestuur op 2 mei 1995 heeft besloten tot een differentiatie in de voorbereiding van keurvergunningen. Als gevolg hiervan worden sommige vergunningen in afwijking van het voorgaande voorbereid overeenkomstig Afdeling 3.4 Awb.
Een uitzondering op het vorenstaande betreft de vergunningverlening betreffende het lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water, waarop de bepalingen inzake vergunningverlening van de Wet op de waterhuishouding van toepassing zijn (artt. 25 tot en met 33, Wet op de waterhuishouding).
Tegen een beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening staat beroep ingevolge de Awb open. Ingevolge art. 7:1, Awb moeten belanghebbenden, alvorens bij de rechtbank in beroep te komen, eerst een bezwaarschrift indienen bij het bestuursorgaan dat de bestreden beslissing heeft genomen, in casu het dagelijks bestuur van het waterschap. Op de bezwaarschriftenprocedure zijn de bepalingen van de hoofdstukken 6 en 7 van de Awb van toepassing. Een uitzondering op het vorenstaande betreft de beslissing op een aanvraag tot vergunningverlening inzake het onttrekken en lozen alsmede het af- en aanvoeren van water. Ingevolge het bepaalde in art. 44, Wet op de waterhuishouding staat tegen de betrokken beslissing beroep op gedeputeerde staten (GS) open. Tegen de in beroep genomen beslissing van GS staat beroep op de rechtbank open.
Aan een keurvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een keurvergunning en het daaraan verbinden van beperkingen en vergunningvoorschriften is de bescherming van waterstaatkundige belangen de invalshoek.
Hierbij kan worden opgemerkt dat de minister van Verkeer en Waterstaat bij de behandeling van de Waterschapswet heeft gesteld dat de doelomschrijving voor het waterschap als functionele bestuursvorm geen grondslag kan zijn voor een beperkte taakopvatting waarbij belangen als die van natuur en milieu worden beschouwd als zaken van secundair belang.
De minister meende dat het waterschap actief belangen als die van natuur, landschap en milieu dient te bevorderen, maar dan wel vanuit de waterstaatkundige doelstelling. Deze opvatting is zo te verstaan dat ten aanzien van de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied als algemene doelstelling het voorwaardenscheppende karakter daarvan ten aanzien van andere dan waterstaatkundige belangen wordt aangescherpt.
De praktische uitwerking van de zogenaamde "brede kijk" bij de vergunningverlening betekent dat de aan een keurvergunning te verbinden beperkingen en vergunningvoorschriften mede kunnen strekken ter bescherming van de aan de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied verbonden belangen van andere dan waterstaatkundige aard, doch alleen voor zover daar niet in is voorzien door enige andere bijzondere wet of regeling.
Art. 6.2 In de keur zijn algemene gebods- en verbodsbepalingen opgenomen.
Op grond van dit artikel bestaat de mogelijkheid in bepaalde situaties en onder bepaalde omstandigheden een soort algemene ontheffing van bepalingen van de keur te realiseren.Het voordeel hiervan is dat er voor bepaalde activiteiten en/of bepaalde locaties kan worden volstaan met één bekend te maken regeling, waarmee wordt voorkomen dat belanghebbenden bij een vergunning individueel vrijwel identieke vergunningen moeten aanvragen, waarmee kosten zijn gemoeid.
Schouw Art. 7.1
De schouwvoering als bedoeld in deze bepaling betreft met name de schouw op het onderhoud aan waterkeringen en wateren. Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd is in deze bepaling niet ingevuld maar wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat bijvoorbeeld in jaren waarin wateren snel dichtgroeien het bestuur kan besluiten een extra schouw te voeren.De schouwvoering als geregeld in de keur van 1984 wordt met name voor het buitengewoon onderhoud in de praktijk als een te strakke regeling ervaren.
Eer is thans voor gekozen het dagelijks bestuur een programma te laten vaststellen, waarbij uiteraard in de overgangsfase van de keur van 1984 naar de nieuwe keur zoveel mogelijk aansluiting zal worden gezocht bij de huidige systematiek en de bestaande regelingen. Er zal worden gestreefd naar het opstellen en bekend maken van meerjarenschouwprogramma's voor het buitengewoon onderhoud (zie ook art. 11.3).Een hiervoor bedoeld programma kan bestaan uit een lijst met schouwdata, door het bestuur vastgesteld en op de voorgeschreven wijze gepubliceerd.
Schadevergoeding Art. 8.1
Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden, als gevolg van de toepassing van bepalingen van de keur, welke schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, een schadevergoeding verstrekt, indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. De Wet op de waterhuishouding kent een soortgelijke schadevergoedingsbepaling (artikel 40). Voorzover de keur een uitwerking van deze wet is vloeit het recht op schadevergoeding rechtstreeks uit de wet voort.
Dijkleger Art. 9
De artikelen 90 tot en met 93 van de Waterschapswet bieden het dagelijks bestuur vergaande bevoegdheden ingeval van dringend of dreigend gevaar, waaronder het verplichten van inwoners tot het verrichten van persoonlijke diensten en het ter beschikking stellen van vaar- en voertuigen, grondverzetmachines en ander materieel en materialen.Ingevolge het tweede lid van artikel 93 moet de aard en de duur van deze verplichtingen en van hetgeen daarop verder betrekking heeft, worden geregeld bij verordening van het waterschap. Dit artikel voorziet hierin. De bij Schieland vanouds bestaande dijklegerorganisatie wordt ingevolge dit artikel gecontinueerd.
Strafbepalingen Art. 10.1
In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de keur kan worden gesteld. In de onderhavige keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van ten hoogste de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht). In afwijking van het vorenstaande is op het keurverbod tot het zonder vergunning lozen of onttrekken dan wel aanvoeren of afvoeren van water en de verplichting tot melding en/of registratie van lozingen, onttrekkingen dan wel aanvoeren of afvoeren van water (artt. 5.4 en 5.5), het bepaalde in artikel 59 inzake strafbedreiging van de Wet op de waterhuishouding rechtstreeks van toepassing.
Ingevolge deze bepaling wordt overtreding van het betrokken verbod gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de vierde categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van Strafrecht. Naast de strafoplegging door de rechter is het bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 e.v., Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel 71, Waterschapswet). Het bestuur kan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet).
Overgangs- en slotbepalingen Art. 11.2
In dit artikel is geregeld dat, zolang er nog geen onherroepelijk vastgestelde legger betreffende bepaalde waterstaatswerken beschikbaar is, de relevante bepalingen van de keur van 1984 van kracht blijven. Het is op deze wijze mogelijk het bestaande beleid ten aanzien van het verstrekken van vergunningen, enz. te continueren, ook al zijn nog niet alle leggers onherroepelijk vastgesteld.
[1] Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling voor de Geschillen van Bestuur, 8 maart 1990, No. G03.86.0538, gepubliceerd in Waterschapsbelangen 1990, nummer 9. blz. 238 en het rapport "inzakken van taluds en het afkalven van oevers", Unie van Waterschappen, april 1988.
[2] Zie in dit verband het Koninklijk Besluit van 10 mei 1989, no. 89.011560, gepubliceerd in Waterschapsbelangen 1989, pp. 453 en 454, waarin de Kroon oordeelde dat ook in het geval dat de Waterstaatswet 1900, noch het waterschapsreglement, noch de keur van het waterschap voorziet in een regeling van de vergoeding van schade ontstaan door specieberging, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur vorderen dat in bepaalde gevallen schade welke redelijkerwijs niet voor rekening van belanghebbende behoort te blijven, voor vergoeding in aanmerking komt, alsmede het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 16 oktober 1990, 89/44 KG, gepubliceerd in Waterschapsbelangen 1990, pp. 833 t/m 835, waarin het hof bepaalde dat afhankelijk van de situatie (in casu mogelijke besmetting van de baggerspecie met rhizomanie), en voor zover redelijker wijze mogelijk, rekening moet worden gehouden met de wens van de betrokken aangeland om de besmette specie elders te verwerken; waarbij de extra kosten van die verwerking door de betrokken aangeland dienen te worden vergoed. Zie ook het rapport "specieberging door waterschappen", Unie van Waterschappen, maart 1985.
[3] Zie meer uitgebreid hierover: mr. H.H.A.Teeuwen, mr.ing. J.H.Dronkers en
mr.drs. J.B.Dijkstra, "Omgaan met de brede kijk door waterschappen" in
"De waterstaatszorg in Nederland", 's-Gravenhage, 1993, VUGA Uitgeverij B.V.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl