Regeling met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen

Geldend van 01-04-1998 t/m heden

Intitulé

Regeling met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen

No.:

Onderwerp:

Regeling gemeentelijke belastingen

----------------------------------

Het college van Hattem;

gelet op de artikelen 6, derde lid, 13, eerste lid en 14, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met artikel 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid van de Gemeentewet en de betreffende bepalingen van de belastingverordeningen;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende:

Regeling met betrekking tot de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen.

Artikel 1 Reikwijdte van de regeling

De in deze regeling opgenomen regels gelden bij de heffing en de invordering van de gemeentelijke belastingen op grond van de onderscheiden belastingverordeningen voor zover deze regels in artikel 5 voor de betreffende gemeentelijke belasting van toepassing is verklaard.

Artikel 2 Aangifte

  • 1.

    De belastingplichtige die niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na afloop van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat, moet de belastingplichtige binnen veertien dagen na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

Na de aanvang van het belastingjaar of het kalenderjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd of kan van de belastingplichtige een voorlopig bedrag worden gevorderd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag of het gevorderde bedrag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 4 Rente

  • 1.

    Het percentage van de invorderingsrente volgt het percentage dat op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor het betreffende kalenderkwartaal voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2.

    Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriële regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van de in het tweede lid bedoelde regeling wordt geen invorderingrente in rekening gebracht indien deze een bedrag van €23,00 niet te boven gaat.

Artikel 5 Gelding voor gemeentelijke belastingen

Met betrekking tot:

  • a.

    de onroerende-zaakbelastingen vinden de artikelen 2, eerste lid, en 4 toepassing;

  • b.

    de toeristenbelasting vinden de artikelen 2, eerste lid, 3 en 4 toepassing;

  • c.

    de reinigingsheffingen vindt artikel 4 toepassing;

  • d.

    de lijkbezorgingsrechten vindt artikel 4 toepassing;

  • e.

    de leges vindt artikel 4 toepassing;

  • f.

    de marktgelden vindt artikel 4 toepassing;

  • g.

    de precariorechten vindt artikel 4 toepassing.

  • h.

    de watertoeristenbelasting vinden de artikelen 2, eerste lid, 3 en 4 toepassing.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gemeentelijke belastingen.

    Hattem, 10 maart 1998.

    Het college van Hattem,

    de secretaris, de burgemeester,

    Incl. Wijziging overeenkomstig B&W besluit d.d. 17 mei 2005.