Beleidsregels inzake correctie op de gemeten vervuilingswaarde van een bedrijf indien deze in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen (T-correctie)

Geldend van 24-01-2004 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2004

Intitulé

Beleidsregels inzake correctie op de gemeten vervuilingswaarde van een bedrijf indien deze in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen (T-correctie)

1 Inleiding

1.1 Wettelijk kader

De wettelijke basis voor de zogenaamde T-correctie wordt als volgt verwoord in artikel 20, zevende lid van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo):

“Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op die uitkomst een correctie toegepast. De kwaliteitsbeheerder geeft omtrent die correctie nadere regels bij belastingverordening”

In bijlage I van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (Uvr), onderdeel C Berekeningsvoorschriften  wordt aangegeven dat:

“indien de CZV-waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk (100 – T )/75, waarbij T het percentage CZV is afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen

1.2 Toelichting

Artikel 20 van de Wvo moet als volgt worden uitgelegd.

Het Uvr schrijft in bijlage 1 voor alle soorten afvalwater de CZV – analysemethodiek voor. Dit laatste is thans de hoofdregel. Het Uvr kent daarnaast in bijlage 1 ook nog de BZV-methode. De analysemethode, die aanvankelijk vrijwel algemeen toepassing vond en daardoor tijdens de totstandkoming van de wet op de voorgrond stond, wordt ingevolge het uitvoeringsbesluit thans nog toegelaten voor biologisch gezuiverd afvalwater. In de nota van toelichting op het Uitvoeringsbesluit wordt met betrekking tot dit punt uiteengezet dat de bepaling van het zuurstofverbruik langs chemische weg (CZV) voor het gewone industrieel afvalwater de voorkeur verdient boven die langs Biochemisch (BZV), aangezien bij deze laatste methode van analyse de kans op afwijkingen – en dus op een onzuivere uitkomst – zeker bij ongezuiverd afvalwater te groot is.

De BZV-methode wordt thans nog slechts toegelaten voor biologisch gezuiverd afvalwater mits er sprake is van een goed werkende zuiveringsinrichting, alsmede voor afvalwater dat in belangrijke mate slecht afbreekbare stoffen bevat.

Indien de belastingplichtige kan aantonen dat de CZV-waarde in belangrijke mate en voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbaar materiaal wordt, onder voorwaarden, de T-correctie toegepast. Onder slecht afbreekbaar wordt in dit verband verstaan: voor minder dan 10% biologisch afbreekbaar. De onderzoeksmethodiek en frequentie voor aantonen van het percentage T zal vanwege fiscale consequenties van te voren met het waterschap moeten worden doorgesproken (indienen van een onderzoekvoorstel).

1.3 Doel protocol onderzoek T-correctie

Belastingplichtigen kunnen bij het hoofd een verzoek indienen voor toepassing van de T-correctie (hoedanigheidscorrectie)bij het berekenen van de vervuilingswaarde van het afvalwater.

Verzoeken worden gedaan zowel voor afvalwater dat biologisch is gezuiverd, als afvalwater dat niet biologisch wordt gezuiverd.

In artikel 20, lid 7, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt aangegeven dat de kwaliteitsbeheerder omtrent de correctie nadere regels geeft bij belastingverordening.

Er wordt niet veelal expliciet omschreven op welke wijze het percentage biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater moet worden bepaald.

In het kader van landelijke uniformiteit is het wenselijk dat er een protocol is voor aanvragen voor toepassing van de T-correctie en de methodiek en wijze van vaststelling van het percentage biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbaar materiaal in het afvalwater.

2 Toepassingsgebieden

2.1 Toepassinggebied niet biologisch gezuiverd afvalwater

  • De T-correctie voor ongezuiverd afvalwater wordt alleen toegestaan op basis van de stoffenbenadering. Een BZV-benadering op de gehele afvalwaterstroom wordt niet toegestaan vanwege de te grote kans op onbetrouwbare analyseresultaten. Deze onbetrouwbaarheid ontstaat o.a. door de wisselende samenstelling van het afvalwater, aanwezigheid van giftige stoffen en de onnauwkeurigheid van de bestaande analysemethodieken.

  • Normaliter is bij een bedrijf bekend of mag bekend worden verondersteld welke stoffen in het afvalwater geraken. Op basis van analyse ( bio – degeneratieproef zie 4.3) en berekening van de specifieke stoffen dient door het bedrijf te worden aangetoond welke stoffen voor minder dan 10% afbreekbaar zijn en welk CZV-aandeel deze stoffen hebben in de totale geloosde CZV-vracht. Op basis van toxiciteits- en (een) respiratieremmingstest(en) zal tevens aangetoond moeten worden in hoeverre deze noet of nagenoeg niet biologisch afbreekbare stoffen toxisch zijn voor micro organismen. Indien het een toxische stof betreft wordt een correctie op deze stof middels een bio-degeneratiemethode niet toegestaan.

  • Ook het afvalwater afkomstig van stortplaatsen en grondwater afkomstig van bronneringen en bodemsaneringen wordt beschouwd als niet biologisch gezuiverd afvalwater. In principe geldt voor deze afvalwaterstromen ook de stoffenbenadering.

  • Voordat het betreffende onderzoek wordt gestart dient het bedrijf eerst een onderzoeksvoorstel bij het hoofd in te dienen. In dit onderzoeksvoorstel moeten de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • • opgave van de stoffen die verantwoordelijk zijn voor het percentage CZV dat niet of nagenoeg niet biologisch afbreekbaar is en hun (biologische) eigenschappen (zogenaamde productinformatie);

  • • de wijze van berekening van het percentage CZV en / of kwantitatieve hoeveelheden van de geanalyseerde verontreinigingen dat niet of nagenoeg niet afbreekbaar is;

  • • uit te voeren methode – en analysevoorschriften ter bepaling van de biologische afbreekbaarheid;

  • • aantal uit te voeren biodegeneratie – en respiratieremmingstesten en de te gebruiken mediums per specifieke stof ( afhankelijk van de eigenschappen van deze stof(fen));

  • • wijze van hoeveelheidsmeting en bemonstering;

  • • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren zodat een representatief aantal monsters wordt afgenomen en geanalyseerd verdeeld over het jaar;

  • Stoffen waarvoor een aanvraag ter correctie wordt aangevraagd dienen minimaal onderzocht te worden op de in paragraaf 4.1 t/m 4.3 beschreven methodieken.

  • Naar aanleiding van landelijk uitgebrachte adviezen wordt maximaal 10% afbraak, uitgedrukt in zuurstofverbruik ten opzichte van de CZV – waarde van de oorspronkelijke stof, als grenswaarde aangehouden voor de classificatie “niet of nagenoeg niet biologisch afbreekbare stof”.

2.2 Toepassingsgebied biologisch gezuiverd afvalwater

  • Aangezien een biologische zuiveringsproces heeft plaatsgevonden is het niet mogelijk van de stoffen afzonderlijk een balans te maken door het ontstaan van (onbekende) afbraakproducten. Om deze reden kan het effluent van de biologische zuiveringsinstallatie niet door middel van de stoffenbenadering worden onderzocht.

  • Het onderzoeksvoorstel, dat moet worden ingediend bij het hoofd, dient minimaal de volgende onderdelen te omvatten:

  • • frequentie van meten, bemonsteren en analyseren, verdeeld over het jaar, om een representatief aantal monsters te verkrijgen;

  • • wijze van meten en bemonsteren;

  • • uit te voeren toxiciteitstesten, respiratieremmingstesten, biodegeneratieproeven en te volgen methodieken;

  • • aantal uit te voeren BZV(n) onderzoeken waarbij de a-factor wordt bepaald;

  • • herkomst en de kwaliteit van entmateriaal ten behoeve van de BZV-bepaling;

  • • wijze van hoeveelheidsmeting en bemonstering;

  • • beschrijving en werking van de biologische zuiveringsinstallatie alsmede een opgave van de grenswaarden voor CZV, N-kj en BZV5 in het effluent wanneer nog sprake is van een goed werkende biologische zuiveringsinstallatie.

  • Tevens zal onderzocht moeten worden of de BZV-bepaling niet wordt geremd door de aanwezigheid van toxische en / of remmende stoffen.

  • In effluenten afkomstig van biologische zuiveringsinstallaties zou volstaan kunnen worden met:

  • • respiratieremmingstest en / of;

  • • tijdens het BZV(n)-onderzoek na te gaan of toxische en / of remmende stoffen in het te onderzoeken effluent aanwezig zijn. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de glucose-glutaminezuurstandaardoplossing door het BZV te bepalen van een of meer mengsels van bekende hoeveelheden standaardoplossing en het te onderzoeken effluent en te controleren of het aandeel van de standaardoplossing overeenkomt met het BZV zonder toevoeging van het monster.

  • Indien er tussen de bio-degeneratieproeven en de BZV oneindig geen significant verschil bestaat wordt de T-correctie voor biologisch gezuiverd afvalwater toegestaan op basis van de BZV-benadering. U dient de verhouding a = BZVoneindig / BZV5 door middel van onderzoek aan te tonen in een representatief aantal monsters. Dit aantal monsters is sterk afhankelijk van de kwaliteit van het effluent. Ook de hoogte van de vervuilingswaarde wordt hierbij betrokken.

  • Bij het onderzoek dient gekeken te worden naar de werking van de biologische zuivering gedurende het (ge)hele jaar (zomer of winter) en invloeden ten gevolge van schommelingen in de samenstelling. In elk geval dient minimaal tweemaal per jaar (zomer of winter) een BZV(n) onderzoek plaats te vinden. De rekenkundige gemiddelde a-factor zal worden gebruikt bij de berekening van de vervuilingswaarde.

  • Als er sprake is van een significant verschil tussen de resultaten van de bio-degeneratieproeven en de BZVoneindig dient de correctiefactor middels bio-degeneratieproeven bepaald te worden middels analysering van een representatief aantal monsters.

  • Zodra wordt aangetoond dat er toxische en / of remmende stoffen aanwezig zijn in het effluent, kan geen gebruik worden gemaakt van de BZV-methode en zal de heffing gebaseerd moeten worden op basis van de CZV-waarden.

  • Criterium goed werkende zuivering

  • De T-correctie voor biologisch gezuiverd afvalwater kan, mits bovenstaand onderzoek daartoe aanleiding geeft,  worden toegestaan op basis van de BZV-benadering. De T-correctie wordt toegestaan voor een goed werkende biologische zuiveringsinstallatie. Als richtlijn voor een goed werkende zuiveringsinstallatie kunnen de lozingseisen in de lozingsvergunning worden aangehouden. Indien onvoldoende eisen in de vergunning zijn opgenomen, zal in de beschikking nadere voorwaarden moeten worden opgenomen waaraan de installatie moet voldoen voor toepassing van de T-correctie. Indien niet aan de lozingseisen of voorwaarden wordt voldaan mag de T-correctie niet worden toegepast en zal de vervuilingswaarde worden berekend op basis van de CZV-formule. Dit wordt per meetdag bezien.

3 Wijze van berekenen T-correctie

Indien de CZV-waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk:

(100 – T ) / 75            (1)

waarbij:

T  = het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.

Per stof moet worden aangetoond dat deze biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbaar is zodat ook het aandeel per stof in percentage T kan worden uitgedrukt. De som van deze percentages is de T-factor.

3.1 Niet biologisch gezuiverd afvalwater

Voor niet biologisch gezuiverd afvalwater geldt de stoffenbenadering.

Nadat T is bepaald wordt het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de gedurende een etmaal afgevoerde zuurstofbindende stoffen berekend volgens de formule:

Kilogrammen zuurstofverbruik =  Q x ( CZV x ((100 – T)/75) + 4,57 x N-kj)

                                                       ________________________________

                                                                                  1000

3.2 Biologisch gezuiverd afvalwater

Voor biologische zuiveringen is de stoffenbenadering niet toepasbaar omdat het effluent een veelvoud aan stoffen bevat. Om te voorkomen dat door de veelvoud aan stoffen de correctie  mogelijkheid wordt gefrustreerd, is het toegestaan bij een goed werkende biologische zuiveringsinstallatie uit te gaan van BZV-oneindig cijfers teneinde de CZV te corrigeren.

Het percentage T kan als volgt worden uitgedrukt:

T = (CZV- BZVoneindig)  / CZV x 100 %             (2)

De BZV- waarde die bij een analyse wordt bepaald is de BZV5 –waarde. De BZV5 – waarde moet nog omgezet worden naar een BZVoneindig waarde. Daartoe moet de BZV5 waarde vermenigvuldigd worden met een factor (de zogenaamde a-factor). Deze a-factor moet periodiek worden bepaald door het uitvoeren van een BZVoneindig onderzoek.

De BZVoneindig kan als volgt worden uitgedrukt:

BZVoneindig = a x BZV5            (3) 

Het verschil tussen CZV en BZVoneindig is de hoeveelheid niet of nagenoeg niet biologisch afbreekbare stoffen in het afvalwater.

Indien formule 3 wordt gesubstitueerd in formule 2 ontstaat de formule:

T = ((CZV – a x BZV5) / CZV) x 100%             (4)

Indien formule 4 wordt gesubstitueerd wordt in formule 1 ontstaat de volgende correctie factor (T-correctie).

(CZV-(a x BZV5)x100 

           ____________________

100 -               CZV                              =            (5)

____________________________

75  

De CZV – waarde dient gecorrigeerd te worden door deze te vermenigvuldigen met formule 5. Hieruit volgt:

100CZV – (100 CZV – 100 x a x BZV5)

_________________________________ =

  75

100 x a x BZV5

______________   =

75

1,333 x a x BZV5             (6)

De kilogrammen zuurstofverbruik wordt vastgesteld m.b.v. de formule

Kilogrammen zuurstofverbruik = Q x (CZV + 4,57 x N-kj)               (7)  

                                                   ___________________

                                                                          1000

In formule 7 kan de CZV vervangen worden door formule 6. De formule komt er dan als volgt uit te zien ( wordt ook wel BZV – formule genoemd)

Kilogrammen zuurstofverbruik =  Q x ( 1,333 x a x BZV5 + 4,57 x N-kj)  / 1000            (8) 

3.3 Grafische bepaling BZV – oneindig biologisch gezuiverd afvalwater

[Deze paragraaf is als bijlage toegevoegd]

4 Wijze van onderzoek en gebruikte analysemethodieken

4.1 Respiratieremming: bepaling acute toxiciteit ten aanzien van aëroob actief slib volgens NEN –EN ISO 8192

Met deze test wordt de acute toxiciteit bepaald (kostprijs ca. € 475,-) ten aanzien van aëroob actief slib door meting  van het respiratietempo. De test wordt als volgt uitgevoerd:

Het monster wordt in verschillende verdunningen aan een aëroob actief slibmengsel toegevoegd. Het zuurstofverbruik van het slib wordt direct na toevoeging van het al dan niet verdunde monster gemeten en geregistreerd door middel van een zuurstofmeter en schrijver. Deze gegevens worden vergeleken met gegevens van hetzelfde slib zonder monster (= blanco). De procentuele remming wordt berekend met behulp van de volgende formule:

I = (1-Ra/Rb) x 100%

waarin:

I   =     remming in %;

Ra =     het respiratietempo gemeten met het al dan niet verdunde monster (mg/l per uur);

Rb =     het respiratietempo gemeten zonder monster (mg/l per uur).

Op basis van het gemeten respiratietempo in het verdunde en onverdunde monsters kan worden bepaald of er remming plaatsvindt en in welke mate bacteriën adapteren op het geloosde afvalwater.

4.2 LUMIStox test volgens NEN-ISO 11348-3

Met de LUMIStox test kan op een snelle en eenvoudige wijze de acute toxiciteit worden bepaald in waterige oplossingen (kostprijs ca. € 160,-). Het principe van de test berust op het meten van de afname van de bio-luminescentie van de bacterie Photobacterium Phosphoreum. Bij deze bacterie wordt de bio-luminescentie veroorzaakt door energie die vrijkomt in de citroenzuurcyclus. Bij verstoring van de citroenzuurcyclus (giftige stoffen) neemt de bio-luminescentie af. Deze afname wordt als maat voor de toxiciteit genomen.

De resultaten van de test worden uitgedrukt in EC20- of EC50-waarde of de toxiciteitsindex (TI). De EC-waarde is de concentratie waarbij respectievelijk 20% en 50% remming van de activiteit plaatsvindt. De toxiciteitsindex geeft de relatieve toxiciteit van het monster aan. Dit is het aantal malen dat een monster moet worden verdund om 20% remming te veroorzaken.

Bij de beoordeling van de toxiciteit wordt gebruik gemaakt van een indeling in drie klassen:

• TI < 2:          niet of nauwelijks acuut toxisch

• TI = 2-10:    matig acuut toxisch

• TI > 10:        sterk acuut toxisch

Uit de praktijk blijkt dat afvalwater in het begin meestal toxisch is door de aanwezigheid van o.a. detergenten.

4.3 Bepaling van de totale aërobe bio-afbreekbaarheid van organische componenten in een waterig medium – Statische proef (Zahn – Wellens methode) NEN – EN – ISO 9888

De Zahn/Wellens test is een biodegradatietest. Met deze test wordt de afbreekbaarheid van de opgeloste organische koolstof (substraat) in een monster bepaald. Op basis van deze test kan dus ook de T-correctie worden berekend. Deze test is niet toepasbaar indien het afvalwater grote hoeveelheden niet opgelost koolstof bevat. De test wordt als volgt uitgevoerd:

Een hoeveelheid actief slib wordt vooraf geconditioneerd door het gedurende acht dagen zonder voeding te beluchten. Vervolgens wordt er een testmengsel samengesteld bestaande uit het monster, actief slib, leidingwater en een vastgestelde hoeveelheid van een buffer- en nutriëntenoplossing. Het testmengsel wordt vervolgens belucht, waarbij de beluchting zodanig wordt ingesteld dat het zuurstofgehalte > 2 mg/liter is. De zuurgraad wordt dagelijks gemeten en gecorrigeerd tot een waarde in de range van pH 7-8. Naast het testmengsel wordt ook een blanco onderzocht, bestaande uit een met het testmengsel overeenkomende concentratie van het actiefslib en de buffer- en nutriëntenoplossing. De blanco wordt op identieke wijze behandeld als het testmengsel. De afbraak van de organische koolstofverbindingen wordt gevolgd met behulp van CZV-metingen. De afbreekbaarheid van de organische koolstof in het afvalwatermonster wordt nu als volgt berekend:

D(t) = 1 - (Ct - Cb) / Ca x 100%

waarin:

D(t) =     afbreekbaarheid in % na n dagen;

Ct =       CZV-gehalte na n dagen op moment van monstername in mg/l;

Cb =      CZV-gehalte van de blanco in mg/l;

Ca =      CZV-gehalte van het oorspronkelijke monster in mg/l.

Voorwaarde voor een juiste uitkomst is het ontbreken van giftige en/of remmende stoffen in het afvalwater. Daarvoor is een onderzoek op toxische stoffen vereist.

4.4 BZV oneindig onderzoek volgens NEN-EN 18991-1

Het onderzoek op het biochemisch zuurstofverbruik wordt uitgevoerd volgens NEN-EN 18991-1. De waarden worden opgegeven in BZV(n)- waarden. Voor n gelden de volgende dagen: 0, 5, 7, 9, 12, 15, 19 Bij de BZV5 -analyse wordt allylthioureum (atu) toegevoegd om de activiteiten van de eveneens zuurstof consumerende nitrificerende bacteriën te onderdrukken. Daar atu maar beperkt houdbaar is, na ca. 14 dagen zijn werking verliest (in de praktijk 21dagen), en bij gaat dragen als koolstof- en stikstofbron bij de BZV-afbraak, wordt bij het BZV(n)-onderzoek maximaal uitgegaan van n= 19 dagen. De BZV-oneindig waarde wordt grafisch door middel van lineaire regressie bepaald ( zie paragraaf 3.3)

Als entwater bij het onderzoek dient het effluent te worden gebruikt van de rioolwaterzuiveringsinstallatie waarop het bedrijf het afvalwater brengt. Er mag geen gebruik gemaakt worden van entwater afkomstig van de (eigen) a.w.z.i. van het bedrijf, daar de restverontreinigingen in het effluent niet of zeer moeilijk biologisch afbreekbaar zijn door de aanwezige bacteriën welke volledig ingesteld zijn op het aanbod van bedrijfsspecifieke stoffen. Voorwaarde voor een juiste uitkomst is verder het ontbreken van giftige- en/of remmende stoffen in het afvalwater.

5 Kwaliteitszorg

In dit hoofdstuk worden een aantal kwaliteitseisen gesteld aan:

-   de eisen ten aanzien van het onderzoek (5.1);

-   de eisen ten aanzien van de deelnemende laboratoria en/of adviesbureau (5.2);

5.1 Eisen ten aanzien van het onderzoek

Indien er gegevens bestaan over de afbreekbaarheid van een stof (bijvoorbeeld uitgevoerd door de fabrikant) en men hier gebruik van wil maken dient de wijze waarop deze afbreekbaarheid is bepaald kenbaar gemaakt te worden aan de waterkwaliteitsbeheerder. Resultaten van bio-degeneratieproeven, uitgevoerd door de fabrikant, waarover geen informatie bekend is of gemaakt worden zullen niet worden geaccepteerd bij de aanvraag. Verificatie van gegevens door de waterkwaliteitsbeheerder dient mogelijk te zijn waarbij de aanvrager de kosten van het onderzoek draagt.

Voor afvalwateronderzoek geldt dat de wijze waarop het monster wordt verkregen in overeenstemming moet zijn met de aan het bedrijf verleende meetbeschiking. Het monster dient representatief te zijn voor de gehele aangevraagde periode. Bij twijfel hieromtrent dienen meerdere monsters, van verschillende dagen, onderzocht te worden.

Toxiciteits- en bio-degeneratieproeven op specifieke stoffen dienen uitgevoerd te worden volgens de voorgeschreven methodieken. Indien er sprake is van vervanging van de norm (bijv. verandering in ISO-norm) dienen de analyses volgens de nieuwe norm uitgevoerd te worden.

5.2 Eisen ten aanzien van het uitvoerende laboratorium en / of adviesbureau

Door het hoofd wordt als eis gesteld dat het laboratorium en/of adviesbureau welke het onderzoek uitvoert voor uw bedrijf aantoonbare ervaring heeft met de onderhavige proeven welke aangevraagd zijn door uw bedrijf. Indien een laboratorium en/of adviesbureau in de aanvraag genoemd wordt welke geen ervaring heeft met de bovengenoemde onderzoek- en analysemethodieken dient men eerst aantoonbaar deze ervaring te verkrijgen voordat de onderzoeksresultaten zullen worden geaccepteerd. In voorkomende gevallen  zal geadviseerd worden een ander laboratorium en/of adviesbureau te kiezen.

6 Wijze van aanvraag

6.1 Beschrijving wijze van aanvraag

  • Om te komen tot een juist opgesteld verzoek tot T-correctie dienen tenminste de volgende stappen ondernomen te worden:

  • 1. Contact opnemen met het hoofd Fiscale zaken voor een oriënterend gesprek;

  • 2. Gezamenlijk vaststellen om welk type afvalwater het gaat, welke onderdelen van het protocol van toepassing zijn, laboratoriumkeuze en wijze van onderzoek;

  • 3. Schriftelijk indienen van een onderzoeksvoorstel bij het hoofd, dat minimaal de in het protocol genoemde elementen bevat;

  • 4. Na goedkeuring van het onderzoeksvoorstel wordt door het hoofd een voor bezwaar vatbare beschikking afgegeven met daarin minimaal opgenomen:

    - de wijze van berekening van de correctie;

    - de hoeveelheid en samenstelling van het afvalwater waarop de correctie van toepassing is;

    - de frequentie en de wijze van onderzoek met betrekking tot meting, bemonstering en analyse;

    - een vermelding van het heffingsjaar of heffingsjaren waarvoor de beschikking wordt gegeven;

    - aantal uit te voeren onderzoeken;

    - grenswaarden waar beneden de correctie wordt toegestaan

  • 5. nadat de beschikking is afgegeven door het hoofd kan het onderzoek worden uitgevoerd.Indien geen goedkeuring wordt gegeven aan het onderzoeksvoorstel dient opnieuw overleg plaats te vinden met het hoofd of  kan bezwaar worden ingediend tegen de afwijzing;

  • 6. na afloop van het onderzoek alle onderzoeksresultaten en bijbehorende informatie overleggen;

  • 7. na ontvangst en met een positief resultaat (T > 25%) volgt een bevestiging door de waterkwaliteitsbeheerder afgegeven het percentage T-correctie of de rekenkundig gemiddelde a-factor. Bij het opleggen van de definitieve aanslag staat ook nog de mogelijkheid om bezwaar en beroep aan te tekenen.

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking, werken terug tot 1 januari 2004 en hebben betrekking op belastingaanslagen die worden opgelegd ter zake van belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2004 voordoen.

  • 2. De beleidsregels, vastgesteld bij besluit van het dagelijks bestuur van Waterschap De Aa van 7 december 2000 en vastgesteld bij besluit van het hoofd fiscale zaken van Waterschap De Maaskant van 28 december 1998 blijven na intrekking van toepassing op belastingaanslagen ter zake van belastbare feiten die zich vóór de aanvang van het jaar 2004 hebben voorgedaan.

  • 3. Dit besluit kan worden aangehaald als: Beleidsregels inzake toepassing T-correctie waterschap Aa en Maas.

  • Aldus vastgesteld door de ambtenaar belast met de heffing bij besluit van 7 januari 2004,

  • ’s-Hertogenbosch, 7 januari 2004

  • Het hoofd Fiscale zaken,

  • Mr. J.E.H. van der Voordt