Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271748
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR271748/1
Regeling vervallen per 01-01-2010
Beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen Schieland en de Krimpenerwaard
Geldend van 21-01-2005 t/m 31-12-2009
Intitulé
Beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen Schieland en de KrimpenerwaardDijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard;
gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 123 en 134 van de Waterschapswet;
b e s l u i t e n:
vast te stellen de volgende Beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van waterschapsbelastingen Schieland en de Krimpenerwaard.
Beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen Schieland en de Krimpenerwaard
Artikel 1 Reikwijdte en definities
-
1 Deze beleidsregels gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen als bedoeld in artikel 113 van de Waterschapswet.
-
2 In afwijking in zoverre van het voorgaande artikellid, zijn deze beleidsregels niet van toepassing op belastingaanslagen in de omslag gebouwd waaraan een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voorzover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing is.
-
3 In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
- a
ambtshalve vermindering: de vermindering van een onjuiste belastingaanslag of beschikking op de voet van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen alsmede het verlenen van een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting als bedoeld in en artikel 134 van de Waterschapswet;
- b
de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk mede–aansprakelijke heeft betaald;
- c
de vijfjaarstermijn: een termijn van vijf kalenderjaren, door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffingsaanslag op de voet van artikel 16 respectievelijk artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vervalt;
- d
de belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede het voorlopig gevorderde, het gevorderde en het nagevorderde bedrag als bedoeld in artikel 125a, tweede lid, onder a, van de Waterschapswet;
- e
het bedrag van de vermindering: het bedrag waarmee de belastingaanslag ingevolge artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 134 van de Waterschapswet wordt verminderd, dan wel het bedrag waarvoor ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting wordt verleend. Indien bij het vaststellen van de aanslag een boete als bedoeld in hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is opgelegd, wordt het terug te geven bedrag met (het eventueel daaraan toe te rekenen gedeelte van) deze boete verhoogd;
- f
de ambtenaar belast met de heffing: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 123, derde lid, onder b, van de Waterschapswet;
- g
de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van waterschapsbelastingen.
- a
Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering van belasting wordt verleend
-
1 Indien bij de afhandeling van een te laat ingediend bezwaarschrift of een bezwaarschrift dat om andere redenen van formele aard niet–ontvankelijk wordt verklaard, blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, wordt deze door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verminderd.
-
2 Indien een aanvraag, betrekking hebbend op een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet tijdig wordt gedaan, wordt deze vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve verleend.
-
3 Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing in gevallen waarin uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld of dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet is verleend. De ambtenaar belast met de heffing gaat in de hier bedoelde gevallen slechts tot het verlenen van ambtshalve vermindering over indien handhaving van de aanslag, dan wel het niet toekennen van de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling bij afweging van de betrokken belangen niet redelijk is.
Artikel 3 Uitzonderingen
-
In de volgende gevallen vindt geen ambtshalve vermindering plaats:
-
1 indien ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of de aanvraag, de vijfjaarstermijn is versteken;
-
2 indien het bedrag van de vermindering lager is dan € 5,00.
Artikel 4 Jurisprudentie
-
1 Een arrest van de Hoge Raad of een uitspraak van een Gerechtshof of een Rechtbank, waarin een toepassing van de belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot ambtshalve vermindering indien de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan vóór de dag waarop het arrest van de Hoge Raad is gewezen dan wel de uitspraak van het Gerechtshof of de Rechtbank is gedaan, tenzij dijkgraaf en hoogheemraden op dit punt een afwijkende regeling hebben getroffen.
-
2 Hetgeen in het eerste lid is bepaald, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciële beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.
Artikel 5 Mededeling van toekenning en afwijzing
Zowel in het geval waarin ambtshalve vermindering wordt toegekend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist.
Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel
-
1 Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking en hebben betrekking op belastingaanslagen die worden opgelegd terzake van belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2005 voordoen.
-
2 Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen Schieland en de Krimpenerwaard.
-
Rotterdam, 11 januari 2005.
-
Dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland en de Krimpenerwaard.
Toelichting
Toelichting op de beleidsregels ambtshalve vermindering van belastingen Schieland en de Krimpenerwaard
1 Algemeen
Ingevolge artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – welk artikel ook van toepassing is bij de heffing van belastingen door de waterschappen – juncto artikel 123, lid 3, onderdeel b, Waterschapswet, kan een onjuiste belastingaanslag of beschikking door de ambtenaar belast met de heffing ambtshalve worden verminderd. Ook in artikel 134 van de Waterschapswet is een bepaling opgenomen die van belang is bij het toepassen van ambtshalve verminderingen. In dit artikel is geregeld dat de heffingsambtenaar een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ambtshalve kan verlenen. Het is van belang op te merken dat ervan wordt uitgegaan dat de bepalingen van artikel 65 AWR en 134 Waterschapswet weliswaar zijn geformuleerd als een bevoegdheid van de betrokken functionarissen, maar dat zij in feite een verplichting aan deze functionarissen inhouden.
Alhoewel artikel 132 Waterschapswet op zichzelf geen regeling bevat over het verlenen van ambtshalve verminderingen als zodanig, is de inhoud van deze bepaling voor een goed begrip van artikel 134 Waterschapswet en in het kader van het onderhavige onderwerp wel van belang. Artikel 132 bevat een regeling inzake de termijn waarbinnen een aanvraag op een in de belastingverordening voorziene vrijstelling, vermindering, ontheffing of teruggaaf moet zijn ingediend en de wijze waarop daarop door de heffingsambtenaar van het waterschap beschikt moet worden.
De onderhavige beleidsregels strekken ertoe om tot een uniforme gedragslijn op het vlak van ambtshalve vermindering van onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen voor Schieland en de Krimpenerwaard te komen en geven aan in welke gevallen tot het verlenen van ambtshalve vermindering zal worden overgegaan en in welke gevallen daarvan geen sprake (meer) kan zijn.
Meestal zal aan een ambtshalve vermindering een actie van een belanghebbende ten grondslag liggen. Deze actie zal er veelal uit bestaan dat de belastingplichtige alsnog, dat is in dit verband buiten de termijn van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, een bezwaarschrift indient. Ook de situatie waarin een aanvraag om een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling buiten de wettelijke termijn (vgl. artikel 132 Waterschapswet) wordt ingediend, moet hiertoe worden gerekend. Tenzij sprake is van een verschoonbare termijnoverschrij-ding, zal de ambtenaar belast met de heffing de belastingplichtige in beide gevallen niet-ontvankelijk verklaren. Bij het uitspreken van de niet-ontvankelijkheid zal de ambtenaar belast met de heffing echter steeds nagaan of de belastingaanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld dan wel of de in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling terecht niet is verleend. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de belastingaanslag ambtshalve worden verminderd, dan wel zal de in de belastingverordening voorziene vermindering, etc. ambtshalve worden verleend.
Het kan in de praktijk ook gebeuren dat een waterschap buiten enige actie van de belanghebbende om tot het besef komt dat een aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld dan wel dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling ten onrechte niet is verleend. Te denken valt bijvoorbeeld aan de ontdekking van een systeemfout of een andere onjuistheid in het belastingbestand. Ook in dit geval kan de onjuistheid door middel van het verlenen van ambtshalve vermindering worden rechtgezet.
2 Termijn waarbinnen het recht op ambtshalve vermindering bestaat
Zoals gezegd gaat het bij het verlenen van ambtshalve verminderingen veelal om gevallen waarin een belastingplichtige zijn bezwaarschrift of aanvraag te laat indient. Het gaat dus om gevallen waarin de belastingaanslag onherroepelijk vaststaat. De hoofdregel is dat een onherroepelijk vaststaande aanslag niet meer kan worden aangetast, noch door de belastingplichtige noch door het bestuursorgaan.
In de praktijk zijn echter twee situaties denkbaar waarin dit anders kan zijn.
De eerste situatie betreft het geval waarin een belastingaanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld. In dit geval bestaat onder voorwaarden de mogelijkheid de te weinig geheven belasting na te vorderen of na te heffen. De bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag vervalt blijkens artikel 16 van de AWR door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffings-aanslag vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan (artikel 20 AWR).
De regeling inzake ambtshalve vermindering kan in feite worden aangemerkt als de spiegelbeeldsituatie van navorderen en naheffen. Waar het er in het geval van navorderen en naheffen om gaat dat te weinig geheven belasting door het bevoegde orgaan alsnog bij de belastingplichtige „in rekening wordt gebracht”, gaat het er in het geval van ambtshalve vermindering om dat een belastingaanslag die tot een te hoog bedrag blijkt te zijn vastgesteld en waartegen officieel niet meer in bezwaar of in beroep kan worden gekomen, toch nog tot het juiste bedrag wordt verminderd. Vanwege deze spiegelbeeldsituatie, wordt in de praktijk ook wat betreft de te hanteren ambtshalve verminderingstermijnen veelal aansluiting gezocht bij de termijnen die bij navorderen en naheffen gelden.
Dit is bijvoorbeeld het geval in het beleid dat de Staatssecretaris van Financiën ten behoeve van de Rijksbelastingdienst heeft uitgevaardigd en in het modelbeleid dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ten behoeve van de gemeenten heeft vastgesteld. Wel dient te worden opgemerkt dat de VNG individuele gemeenten de ruimte laat om in de praktijk afwijkende (veelal kortere) termijnen te hanteren.
De Unie stelt zich op het standpunt dat de redelijkheid met zich brengt voor ambtshalve verminderingen eenzelfde termijn te hanteren als de termijn die voor het opleggen van navorderings- en naheffingsaanslagen geldt en stelt dus ook een termijn van vijf jaar voor. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de terzake in de praktijk reeds bestaande regelingen.
De heffingsambtenaar zal in de praktijk steeds moeten nagaan of op het moment waarop van de te hoog vastgestelde aanslag blijkt, de vijfjaarstermijn al dan niet is verstreken. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal hij vervolgens de ambtshalve vermindering wel of niet verlenen.
Bevoegd orgaan
De artikelen 65 AWR en 134 Waterschapwet kennen de bevoegdheid tot het ambtshalve verminderen van belastingaanslagen toe aan de ambtenaar belast met de heffing. Omdat de beleidsregels ambtshalve vermindering als het ware het kader aangeven dat hierbij geldt, is het logisch dat de beleidsregels door het dagelijks bestuur worden vastgesteld.
3 Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Reikwijdte en definities
1 Ingevolge het eerste lid gelden de beleidsregels voor alle belastingen die op basis van het bepaalde in artikel 113 van de Waterschapswet door de waterschappen kunnen worden geheven. Hier valt ook de verontreinigingsheffing, geheven op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, onder.
2 Wat betreft de omslag terzake van gebouwde onroerende zaken is in het tweede lid een uitzondering opgenomen, inhoudende dat voorzover op belastingaanslagen in de omslag gebouwd de regeling van artikel 18a AWR van toepassing is, op deze aanslagen de beleidsregels niet van toepassing zijn. De reden dat deze uitzondering is opgenomen is gelegen in het feit dat de heffingsmaatstaf voor de omslag gebouwd ingevolge artikel 120, tweede lid, Waterschapswet, de waarde is die de gemeente op basis van de Wet WOZ terzake van de onroerende zaak heeft vastgesteld. Dit betekent onder andere dat de grondslag van de aanslag in de omslag gebouwd de WOZ-beschikking volgt. Wijzigt de (waarde op de) WOZ-beschikking, dan wijzigt daarmee automatisch ook de grondslag van de waterschapsbelasting omslag gebouwd. Dit is ook het geval indien de WOZ-beschikking op ambtshalve gronden wordt verminderd. In deze situatie wordt de herziening van de belastingheffing via artikel 18a AWR geregeld.
Het is van belang op te merken dat in alle andere gevallen waarin de aanslag in de omslag gebouwd om een andere reden dan een te hoog vastgestelde WOZ-waarde ambtshalve dient te worden verminderd (bijvoorbeeld als gevolg van een verkeerde toepassing van de Omslagklassenverordening), de beleidsregels wel van toepassing zijn.
3 onderdeel a. Het begrip „ambtshalve vermindering” is in onderdeel a van het derde lid gedefinieerd als elke vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting die wordt verleend krachtens artikel 65 AWR en/of artikel 134 Waterschapswet.
3 onderdeel b. De beleidsregels ambtshalve vermindering zijn van toepassing op belanghebbenden. Dit zijn de belastingplichtigen (degenen op wiens naam de aanslag is gesteld), maar ook degenen op wiens naam de aanslag niet is gesteld, maar die de aanslag als hoofdelijk mede-aansprakelijke hebben voldaan. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de echtgenoot/echtgenote van de belastingplichtige. Daarnaast zijn ook anderen van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de aanslag betrekking heeft, belanghebbenden (zie in dit verband artikel 142, lid 4, Waterschapswet jo artikel 23, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen).
3 onderdeel c. De vijfjaarstermijn is gedefinieerd als de termijn door welks verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag of een naheffings-aanslag op de voet van artikel 16 respectievelijk artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt. Het verlenen van ambtshalve verminderingen kan als de spiegelbeeldsituatie van navorderen of naheffen worden gekenschetst. Immers, waar de overheid het recht heeft om onder bepaalde voorwaarden meer belasting te heffen dan waarvan een belastingplichtige (op basis van het feit dat hij reeds een definitieve aanslag heeft ontvangen) meende te mogen uitgaan, is het redelijk om ook voor de omgekeerde situatie (de aanslag staat reeds onherroepelijk vast maar kan desondanks verminderd worden) een regeling te treffen. Evenals het geval is bij het opleggen van navorderings- en naheffingsaanslagen, kan ambtshalve vermindering plaatsvinden binnen een termijn van vijf jaar na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Hierbij geldt dat de belastingschuld waarvan de grootte eerst kan worden vastgesteld na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven, wordt geacht te zijn ontstaan op het tijdstip waarop dat tijdvak eindigt.
3 onderdeel d. De beleidsregels ambtshalve vermindering zijn van toepassing op opgelegde belastingaanslagen en – indien sprake is van een belasting die op andere wijze wordt geheven – op de kennisgeving waarbij de belastingschuld aan de belastingplichtige bekend wordt gemaakt. Door een verwijzing op te nemen naar de wettelijke bepalingen uit respectievelijk de AWR en de Waterschapswet, wordt bereikt dat er geen misverstanden kunnen bestaan over het type aanslag waarvoor ambtshalve vermindering kan gelden. De verwijzing maakt tevens duidelijk dat de ambtshalve vermindering ook op een kennisgeving van toepassing is.
3 onderdeel e. Indien bij het opleggen van een aanslag een bestuurlijke boete is opgelegd, wordt deze boete tevens verrekend.
3 onderdeel g. De belastingwet is gedefinieerd als elk algemeen verbindend voorschrift en elke beleidsregel die regels geeft op het gebied van de waterschapsbelastingen. Daarmee wordt bereikt dat ook de belastingverordeningen van de waterschappen zelf in dit verband als wettelijke voorschriften worden aangemerkt.
Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering van belasting wordt verleend
In artikel 2 worden drie situaties genoemd waarin sprake kan zijn van ambtshalve vermindering. Het eerste lid betreft de situatie waarin een belastingplichtige de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de aanslag ongebruikt heeft laten verstrijken. De aanslag staat dan zogezegd onherroepelijk vast. Indien de belastingplichtige op een gegeven moment evenwel alsnog een bezwaarschrift indient, zal de ambtenaar belast met de heffing hem wegens termijnoverschrijding in dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. De ambtenaar gaat daarbij evenwel altijd na of de aanslag correct en tot een juist bedrag is vastgesteld. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan zal de ambtenaar de aanslag ambtshalve verminderen.
In het tweede lid is aangegeven dat de ambtenaar belast met de heffing een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belasting ambtshalve kan verlenen. Deze bevoegdheid, die in artikel 134 van de Water-schapswet is omschreven, vormt in feite de keerzijde van artikel 132 van deze zelfde wet. De verminderingen, ontheffingen, etc. van artikel 132 zijn zaken waar een belastingplichtige om dient te vragen bij het waterschap. De termijn hiervoor bedraagt 6 weken. Indien een belastingplichtige zijn aanvraag buiten deze termijn indient, gaat de ambtenaar belast met de heffing evenwel altijd na of de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling op ambtshalve gronden kan worden verleend.
Het derde lid is van toepassing als niet enig geschrift (een bezwaarschrift of een aanvraag) van een belastingplichtige ten grondslag ligt aan de ambtshalve vermindering van een tot een te hoog bedrag vastgestelde belastingaanslag en geldt in die gevallen waarin uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld of dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling niet is verleend en waartegen officieel niet meer in bezwaar of in beroep kan worden gekomen.
Artikel 3 Uitzonderingen
De ambtenaar belast met de heffing verleent in de eerste plaats geen ambtshalve vermindering indien op het moment waaruit van de onjuiste aanslag blijkt (of op het moment waarop blijkt dat een in de belastingverordening voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf niet is verleend) de vijfjaarstermijn is verstreken. In concreto betekent dit dus dat de ambtenaar na zal gaan of hij op het betreffende moment, indien alsdan sprake zou zijn van een situatie waarin een navorderings- of naheffingaanslag zou moeten worden opgelegd nog wel bevoegd zou zijn tot het opleggen van deze aanslagen over te gaan. Wordt deze vraag negatief beantwoord (de vijfjaarstermijn voor het opleggen van een navorderings- of naheffingsaanslag is dus verstreken), dan betekent dit dat ook van het verlenen van enige ambtshalve vermindering op dat moment geen sprake meer kan zijn. Ter toelichting dient het volgende voorbeeld.
Op 15 mei 2006 legt een waterschap een belanghebbende een aanslag in de ingezetenenomslag 2005 op. Op 4 februari 2010 dient deze belanghebbende tegen de aanslag alsnog een bezwaarschrift in. De heffingsambtenaar constateert dat belang-hebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar en gaat ook na of de belanghebbende wellicht voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt. Hiertoe dient de ambtenaar na te gaan of de vijfjaarstermijn op 4 februari 2010 al dan niet is verstreken. De heffingsambtenaar weet dat de ingezetenenomslag een zoge-naamde tijdstipbelasting is en komt tot de conclusie dat hij op 4 februari 2010 dus niet meer bevoegd zou zijn een eventuele navorderingsaanslag op te leggen. Hij weet dan ook dat hij op dat moment niet meer bevoegd is over het jaar 2001 een ambtshalve vermindering te verlenen.
Hetzelfde waterschap legt op 15 mei 2006 aan een zogenaamd meetbedrijf een aanslag in de verontreinigingsheffing 2005 op. Eveneens op 4 februari 2010 dient dit bedrijf tegen de aanslag alsnog een bezwaarschrift in. De heffingsambtenaar constateert ook in dit geval dat belanghebbende wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk is in zijn bezwaar. De heffingsambtenaar gaat na of belanghebbende wellicht voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt en toetst hiertoe aan de vijfjaarstermijn. Wetende dat de verontreinigingsheffing een zogenaamde tijdvakheffing is, conludeert de ambtenaar dat hij op 4 februari 2010 nog wel bevoegd zou zijn over het jaar 2005 een eventuele navorderingsaanslag op te leggen. Hij weet dan ook dat hij op dat moment bevoegd is de ambtshalve vermindering waarvoor deze belastingplichtige in aanmerking komt, te verlenen.
De tweede beperking die bij het verlenen van ambtshalve verminderingen geldt, is dat de vermindering niet wordt verleend indien het bedrag van de vermindering een gering bedrag is. Nadere invulling van de hoogte van het geringe bedrag heeft in de model-beleidsregels van de Unie van Waterschappen niet plaatsgevonden. Wel kan de Unie zich zeer goed voorstellen dat de waterschappen op dit punt in de praktijk aansluiting zoeken bij het bedrag waaronder ingevolge het bepaalde in artikel 122, lid 2, Waterschapswet, geen aanslagen worden opgelegd. Schieland en de Krimpenerwaard heeft in haar beleidsregels aansluiting gezocht bij dit bedrag, waardoor geen ambtshalve vermindering plaatsvindt indien het bedrag van de vermindering lager is dan € 5,00.
Artikel 4 Jurisprudentie
In de regel geldt dat nieuwe jurisprudentie – dit is jurisprudentie die wordt gewezen na het moment van heffing van de belasting – waarin een toepassing van de Belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering leidt indien de belastingaanslag vóór de dag waarop de gerechtelijke uitspraak is gedaan of het arrest is gewezen, onherroepelijk is komen vast te staan.
Artikel 5 Mededeling van toekenning en afwijzing
Indien uit het onderzoek blijkt dat belanghebbende voor ambtshalve vermindering in aanmerking komt, wordt hem dit schriftelijk medegedeeld. De mededeling vindt plaats in de uitspraak op het bezwaarschrift dan wel bij de beslissing op de aanvraag. Dezelfde werkwijze wordt toegepast indien het onderzoek heeft aangetoond dat er geen redenen voor het verlenen van ambtshalve vermindering aanwezig zijn. Een besluit tot ambtshalve vermindering op grond van artikel 2, derde lid, van deze beleidsregels wordt door de ambtenaar belast met de heffing schriftelijk medegedeeld aan de belanghebbende.
Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel
Beleidsregels zijn bij besluit vastgestelde algemene regels. Een vereiste is dat deze regels bekend dienen te worden gemaakt. De bekendmaking geschiedt door kennis-geving van het besluit in dezelfde bladen als waarin ook de belastingverordeningen worden gepubliceerd. Het besluit wordt tegelijkertijd ter inzage gelegd.
Bepaald is dat de beleidsregels van toepassing zijn op belastingaanslagen die worden opgelegd over belastbare feiten die zich met ingang van het jaar 2005 voordoen.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl