Regeling vervallen per 13-12-2009

Keur waterschap Noorderzijlvest 2000

Geldend van 07-07-2000 t/m 12-12-2009

Intitulé

Keur waterschap Noorderzijlvest 2000

Algemene toelichting

Regelgeving en bevoegdheid

In deze keur is rekening gehouden met het bepaalde in de Waterschapswet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet op de waterkering. In de hierop betrekking hebbende wetgevingsstukken stellen regering en parlement onder meer dat het Algemeen Bestuur van het waterschap het meest geëigende orgaan is tot het stellen van gebods- en verbodsbepalingen die gelden voor bij het waterschap in beheer zijnde waterstaatswerken.

De Waterschapswet en de Wet op de waterkering beogen een terugtreden van de provinciale regelgever op dit gebied. Zie hieromtrent de memorie van toelichting bij de Waterschapswet, T.K. 1986-1987, 19995, nr. 3, p. 58 en de memorie van antwoord bij

die wet, T.K. 1988-1989, 19995, nr. 6, p. 46, alsook de memorie van toelichting bij de 11 Wet op de waterkering, T.K. 1988-1989, 21195, nr. 3, p. 28.

De bepalingen in deze keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het voor het waterschapsgebied geldende beleid. Voor de waterhuishoudingszorg is dit beleid op rijksniveau vastgelegd in de vierde Nota Waterhuishouding en op provinciaal niveau in het provinciaal waterhuishoudingsplan (c.q. provinciaal omgevingsplan). Het Algemeen Bestuur van het waterschap stelt, rekening houdend met deze provinciale plannen, een (integraal) beheersplan vast. Het in dit beheersplan verwoorde beleid zal richtinggevend moeten zijn bij de uitvoering van deze keur. Artikel 56, eerste lid, van de Waterschapswet verklaart het waterschapsbestuur bevoegd tot regeling en bestuur ter behartiging van de taken die het waterschap in het reglement zijn opgedragen. Artikel 56, tweede lid, bepaalt dat regeling en bestuur van het waterschapsbestuur kunnen worden gevorderd bij wet, bij algemene maatregel van bestuur of bij provinciale verordening. In het verlengde hiervan bepaalt artikel 78, eerste lid, dat het Algemeen Bestuur de verordeningen maakt die het nodig oordeelt voor de behartiging van de taken die het waterschap (in het reglement of in medebewind) zijn opgedragen. Daarbij dient op grond van artikel 59 hogere regelgeving te worden gerespecteerd.

Van belang is de vraag in welke mate het waterschapsbestuur bij de uitoefening van de reglementair en in medebewind opgedragen taken acht kan slaan op andere dan waterstaatkundige belangen.

Voor de in medebewind opgedragen taken is hetgeen in de betreffende wettelijke regeling is bepaald van belang. Zie voor een voorbeeld het geen staat geschreven over de Scheepvaartverkeerswet in de toelichting op artikel 20.

Voor wat de in het reglement opgedragen taken betreft, kunnen de andere dan waterstaatkundige belangen enerzijds individuele belangen (van derden) en anderzijds openbare belangen zoals de zorg voor natuur, landschap en milieu betreffen.

Ten aanzien van individuele belangen verplichten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht het waterschapsbestuur er toe de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

Uit jurisprudentie is ondertussen gebleken dat uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid in ieder geval geen beperking kan voortvloeien.

De bevoegdheid tot regeling en bestuur ter behartiging van de in het reglement opgedragen taken strekt naar de letter van de Waterschapswet uitsluitend ter behartiging van deze taken en kan dan ook niet worden gebruikt om andere openbare belangen dan

waterstaatkundige belangen te beschermen. Een dergelijke strikte uitleg is echter niet de bedoeling van de wetgever geweest. Hij past ook niet in de brede kijk die in het kader van het integraal waterbeheer van het waterschap mag worden verwacht. Tijdens de parlementaire behandeling van de Waterschapswet is de minister van verkeer en waterstaat op diverse momenten ingegaan op de gewenste taakopvatting van het waterschap bij de behartiging van zijn taken. Dat sprake is van begrensde taken laat

onverlet dat bij de vervulling ervan met een brede kijk te werk wordt gegaan en een werkwijze wordt gekozen die ook zoveel mogelijk ten goede komt aan belangen als die van natuur, landschap en milieu. Voorwaarde is wel dat dergelijke belangen bij de

waterstaatkundige verzorging zijn betrokken. Het waterschap is geen milieuschap. In de Tweede Kamer zei de minister: "De in artikel 1 van de Waterschapswet voor het waterschap als functionele bestuursvorm verwoorde doelomschrijving kan geen grondslag zijn voor een beperkte taakopvatting waarbij natuur en milieu worden beschouwd als zaken van speciaal of zelfs secundair belang". De minister wees er verder nog op dat de Waterschapswet als organieke wet eigenlijk niet bestemd is voor het

opnemen van bepalingen over de reikwijdte van het belangenkader bij de taakuitoefening. De concrete uitwerking zou dienen plaats te vinden in de beheerswetgeving.

Het is gewenst dat (ook) de keur gebruikt kan worden als een instrument om de brede kijk en het integraal waterbeheer "handen en voeten" te geven. Het verdient dan ook aanbeveling de reikwijdte van het belangenkader expliciet vast te leggen. Dit is geschiedt in artikel 4, tweede lid, van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest. In de toelichting op het reglement is aangegeven dat de formulering in het reglement duidelijk een aanvullend karakter heeft en voorziet in leemtes die kunnen ontstaan als andere formele of materiële wetten niet in de belangenbehartiging voorzien.

Keur en legger

Artikel 78, eerste lid van de Waterschapswet bepaalt dat het algemeen bestuur de verordeningen maakt die het nodig oordeelt voor de behartiging van de aan het waterschap opgedragen taken.

In artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet wordt het volgende bepaald ten aanzien van de legger: "Tevens stelt het algemeen bestuur vast de legger waarin onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen".

Uit artikel 78, tweede lid zou kunnen worden opgemaakt dat het algemeen bestuur verplicht is een legger vast te stellen. Niettemin is sprake van een bevoegdheid, zo blijkt uit de de memorie van toelichting (p. 65) waar wordt gesteld dat: " ... om iedere twijfel

daaromtrent uit te sluiten, de bevoegdheid van het algemeen bestuur tot regeling van de onderhoudsplicht in de legger omschreven" is.

Het aangeven van de begrenzingen van waterkeringen en wateren, waarop de gebods- en verbodsbepalingen van deze keur van toepassing zijn, vindt in principe niet plaats door de fysische begrenzingen van deze waterstaatswerken in de keur zelf te omschrijven, maar zoveel mogelijk door verwijzing naar de legger, waarin die begrenzingen zijn vastgesteld. Hierdoor zijn deze begrenzingen niet direct uit de keur af te lezen. De terminologie die veelal wordt gebruikt om de fysische begrenzingen van

waterstaatswerken in de keur te omschrijven is echter van dien aard dat voor degenen tot wie de keurbepalingen zich richten veelal niet duidelijk is waar de exacte begrenzingen van deze werken liggen, terwijl die begrenzingen zich bovendien aan het oog kunnen onttrekken doordat ze zich op een in het veld niet aanwijsbaar punt bevinden. De in deze keur gekozen constructie heeft als voordeel dat door het ontbreken van een omschrijving van de fysische begrenzingen in de keur, van één type waterstaatswerk kanworden uitgegaan. Er hoeft immers niet per type waterkering en per type water een omschrijving van de fysische begrenzingen te worden gegeven. Hierdoor hoeft in de keur niet voor elk type een onderscheiden gebods- en verbodsregime te worden opgenomen.

Voor degenen tot wie deze keurbepalingen zich richten is het onderscheid naar typen waterstaatswerken niet altijd eenvoudig te maken, waardoor het dan niet duidelijk is welk gebods- en verbodsregime op een bepaalde waterkering of een bepaald water van

toepassing is.

In het onderhavige systeem is uit de legger af te lezen wie onderhoudsplichtig is, waaruit de onderhoudsverplichting bestaat en tot hoever de diverse zones zich uitstrekken; ofwel waar het gebods- en verbodsregime van deze keur van toepassing is. De legger is in deze te beschouwen als een onderdeel van de keur. Wijziging van de legger kan dan ook een wijziging in de toepassing van de keur betekenen. Voor belanghebbenden dient dit te worden duidelijk gemaakt.

Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de Waterschapswet een met een voor de vaststelling of wijziging van de legger overeenkomstige procedure voorgeschreven zodat de voorbedoelde toepassing van de legger ook uit oogpunt van ehtsbescherming te legitimeren is. Voor het waterschap heeft het onderhavige systeem het voordeel dat hij op duidelijke wijze voor zijn beheersobjecten gegradeerde beschermingsregimes van verschillende zwaarte in de legger kan vaststellen.

Het waterschap beschikt (nog) niet voor alle beheersobjecten over een vastgestelde legger. De Wet op de waterkering verplicht echter tot het opstellen van leggers voor primaire waterkeringen terwijl de Waterschapswet er vanuit gaat dat de onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen in de legger worden vastgelegd. Voor die gevallen waarvoor het vaststellen van een legger niet is voorgeschreven of waarvoor nog geen legger is vastgesteld wordt in deze keur een regeling getroffen. Zie de artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1

In deze keur wordt verstaan onder:

  • a.

    waterstaatswerken: de waterkeringen zoals bedoeld onder c en de wateren zoals bedoeld onder e;

  • b.

    werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren;

  • c.

    waterkeringen: kunstmatige hoogten en die (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hooggelegen gronden, met inbegrip van daarin of daaraan aangebrachte werken die en waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

  • d.

    primaire waterkeringen: de waterkeringen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op e waterkering;

  • e.

    wateren: oppervlaktewateren, met inbegrip van: bodems, en taluds, alsmede de in, onder of boven die oppervlaktewateren aangebrachte werken die een functie of mede een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van het op de

    bodem vrij aanwezige water; gronden die een functie hebben voor de af- en/of aanvoer en/of berging van het op de bodem vrij aanwezige water worden als wateren aangemerkt;

  • f.

    schouwsloten: de niet bij het waterschap in onderhoud zijnde wateren voor zover zij dienen tot aanvoer van water naar of afvoer van water, afkomstig van gronden, die aan verschillende eigenaren of aan anderen dan de eigenaar van die wateren

    toebehoren;

  • g.

    onderhoudspaden: de voor het verrichten van onderhoudswerkzaamheden bestemde en als zodanig aangelegde paden, gelegen langs wateren;

  • h.

    legger: staat van waterstaatswerken;

  • i.

    schepen: vaartuigen, met inbegrip van vaartuigen zonder waterverplaatsing en watervliegtuigen, die feitelijk worden gebruikt of geschikt zijn om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water, waarbij onder schepen mede zijn

    begrepen drijvende inrichtingen, luchtkussenvaartuigen en woonschepen.

Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 2

  • 1. Wanneer gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen ook op de beperkt gerechtigde.

  • 2. Wanneer gronden krachtens een persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, rusten de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen ook op de gebruiker.

  • 3. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is de eigenaar alsmede ieder van de in het eerste en tweede lid genoemde

    gerechtigden hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 3 Gedoogplichten

  • 3

  • 1. De eigenaren van waterstaatswerken of nabij waterstaatswerken gelegen gronden zijn verplicht, voor zover zulks nodig is ten behoeve van werkzaamheden door of onder toezicht van het waterschap ter behartiging van de opgedragen waterstaatszorg:

    a. degenen die met het onderhoud van waterstaatswerken en het toezicht daarop zijn belast op hun gronden toe te laten;

    b. alle tijdelijke werken en verrichtingen in en op hun gronden toe te laten;

    c. materieel op hun gronden toe te laten;

    d. het aanleggen van dammen met duikers in wateren uitmondende in wateren

    die door het waterschap worden onderhouden toe te laten.

  • 2. Van de in het eerste lid onder b bedoelde uit te voeren werken en verrichtingen, gewoon onderhoud en spoedeisende gevallen daarvan uitgezonderd, en het in het eerste lid onder d bedoelde aanleggen van dammen met duikers worden de eigenaren van de gronden en de in artikel 2, eerste en tweede lid genoemde gerechtigden tot de desbetreffende gronden tenminste 48 uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld.

Hoofdstuk 2 Waterkeringen

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4

4

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    kernzones: de centrale gedeelten van waterkeringen, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • b.

    beschermingszones: de gronden aan weerszijden van kernzones, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • c.

    buitenbeschermingszones: de buiten de beschermingszones gelegen gronden, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

Paragraaf 2 Gebodsbepalingen

Artikel 5 Onderhoud

  • 5

  • 1. Het onderhoud van primaire waterkeringen berust bij het waterschap.

  • 2. Het onderhoud van overige waterkeringen berust bij het waterschap voor zover het buitengewoon onderhoud betreft als bedoeld in artikel 7, tenzij in de legger een andere onderhoudsplichtige is aangewezen, en bij de eigenaren voor zover het

    gewoon onderhoud betreft als bedoeld in artikel 6.

  • 3. De omvang van de onderhoudsverplichtingen wordt mede bepaald door hetgeen daaromtrent in de legger is opgenomen.

Artikel 6 Gewoon onderhoud

  • 6

  • De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor:

    • a.

      het vrijhouden van afval, voorwerpen en materialen;

    • b.

      het herstellen van beschadigingen;

    • c.

      het in stand houden van de aanwezige begroeiingen en oeverbegroeiingen, dienende tot verdediging van de waterkeringen;

    • d.

      het maaien van gras en ruigte.

Artikel 7 Buitengewoon onderhoud

7

De onderhoudsplichtigen zijn verplicht de waterkeringen in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie of, indien in de legger hieromtrent niets is bepaald, overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 8 Werken

8

De onderhoudsplichtigen van werken die in, op, aan of boven kernzones of beschermingszones zijn aangebracht en die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, dienen deze, onverminderd het bepaalde in artikel 7, waterkerend te houden.

Artikel 9 Afrasteringen

  • 9

  • 1. Van gronden die worden gebruikt voor het houden van huisdieren of die kennelijk zijn bestemd voor het houden van huisdieren en die zijn gelegen nabij waterkeringen waarop ingevolge het bepaalde in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a ten tweede het houden van huisdieren is verboden, zijn de eigenaren verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat het onderhoud aan de waterkering niet wordt gehinderd.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing.

Paragraaf 3 Gebodsbepalingen enkel ten aanzien van primaire waterkeringen

10

Artikel 10 Stuifvrij houden

11

De eigenaren van in beschermingszones gelegen gronden dragen zorg voor het voortdurend stuifvrij houden.

Daartoe zijn zij verplicht de gedeelten van die gronden die dreigen te verstuiven voor 1 april van elk jaar afdoende te beplanten of op andere wijze de verstuiving daarvan op afdoende wijze te beletten.

Artikel 11 Ontwatering buitenbermen

12

De eigenaren van buitendijkse gronden zijn verplicht de in die gronden gelegen en op de wadden uitmondende wateren ten behoeve van de ontwatering van de buitenbermen van de waterkering te graven dan wel te hergraven op plaatsen en naar afmetingen als het Dagelijks Bestuur nodig oordeelt.

Artikel 12 Schadelijke beplanting

13

De eigenaren van in beschermingszones gelegen gronden zijn verplicht deze gronden vrij te houden van voor de grasmat van de waterkering schadelijke beplanting.

Paragraaf 4 Verbodsbepalingen

Artikel 13

  • 14

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      binnen kernzones:

      1e te spitten, te graven of op enigerlei andere wijze grondroeringen te verrichten;

      2e huisdieren, met uitzondering van schapen op waterkeringen, te houden of te laten lopen;

      3e buiten wegen met rij- of voertuigen te rijden;

      4e anders dan op de door het Dagelijks Bestuur toegestane wijzen te bemesten;

    • b.

      binnen kernzones en beschermingszones:

      1e werken, met uitzondering van afrasteringen als bedoeld in artikel 9, te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

      2e opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

      3e boringen te verrichten, waaronder boringen benodigd voor het exploreren of winnen van gas of vloei- of delfstoffen;

      4e beplantingen dienende tot verdediging van waterkeringen of andere verdedigingsmaterialen te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;

      5e leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met hoge of lage druk aan te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.

    • c.

      binnen kernzones en beschermingszones, anders dan op kennelijk daartoe ingerichte plaatsen:

      1e schepen of vistuigen te bevestigen of te laten liggen;

      2e voorwerpen, materialen, stoffen, of vloeistoffen te deponeren, op te slaan of af te laten vloeien;

      3e zich van afval te ontdoen;

      4e tenten, caravans, woonwagens en dergelijke te plaatsen of te hebben;

      5e wedstrijden, tentoonstellingen, veekeuringen, feesten, markten of kermissen te houden, kramen of tenten te plaatsen of met voertuigen,aanhangwagens en dergelijke standplaats in te nemen;

    • d.

      zich, anders dan als rechthebbende, binnen kernzones en beschermingszones op te houden, indien dat vanwege het Dagelijks Bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.

    • e.

      binnen kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones:

      1e afgravingen voor het winnen van delfstoffen of specie, alsmede seismische onderzoekingen te verrichten;

      2e explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben;

    • f.

      binnen buitenbeschermingszones leidingen, tanks, drukvaten of andere werken met een overdruk van 10 bar of meer aan te leggen, op te richten, te hebben, te herstellen, te wijzigen, te vernieuwen of op te ruimen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 6, 7 en 8.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur kan regels stellen omtrent toegestane wijzen van bemesting van waterkeringen.

Hoofdstuk 3 Wateren

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 14

15

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    kernzones: de centrale gedeelten van wateren, die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

  • b.

    beschermingszones: de gronden grenzend aan kernzones en dienend voor het uitvoeren van onderhoud aan en ter bescherming van het profiel van wateren en die als zodanig in de legger zijn aangegeven.

Paragraaf 2 Gebodsbepalingen

Artikel 15 Onderhoud

  • 16

  • 1. Het onderhoud van de wateren en de daarbijbehorende werken die krachtens het ingevolge de Wet op de Waterhuishouding op te maken beheersplan of de ingevolge artikel 78 Waterschapswet vast te stellen legger deel uit maken van het hoofdsysteem, berust bij het waterschap, tenzij in de legger een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen.

  • 2. Het onderhoud van schouwsloten en de daarin gelegen werken berust, telkens voor de halve breedte, bij de eigenaren van de percelen, waaraan bedoelde wateren grenzen, tenzij anderen of hun rechtsvoorgangers op grond van een bijzondere

    tegenover het waterschap aangegane of bestaande rechtsverplichting met het onderhoud zijn belast.

  • 3. Voor zover op de voet van het bepaalde in het tweede lid geen onderhoudsplichtigen zijn aan te wijzen, rust de verplichting tot onderhoud op hen, die of wier rechtsvoorgangers zich metterdaad als onderhoudsplichtigen hebben gedragen, terwijl bij gebreke van zodanige personen, het onderhoud bij het waterschap berust.

  • 4. De omvang van de onderhoudsverplichtingen wordt mede bepaald door hetgeen daaromtrent in de legger is opgenomen.

Artikel 16 Gewoon onderhoud

17

De onderhoudsplichtigen van wateren dragen zorg voor:

  • a.

    het verwijderen van voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer en/of de berging van water hinderen;

  • b.

    het behoorlijk in stand houden van de oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende verdedigingswerken, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel aangelegdeonderhoudspaden door inzakking worden bedreigd;

  • c.

    het vóór de door het Dagelijks Bestuur vooraf aangekondigde schouwdata maaien en verwijderen van begroeiingen anders dan die dienende tot verdediging van de taluds alsmede het tot op de bodem verwijderen van specie.

Artikel 17 Buitengewoon onderhoud

18

De onderhoudsplichtigen zijn verplicht de wateren in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie van de wateren of, indien in de legger hieromtrent niets is bepaald, overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 18 Specie- en maaiselberging

  • 19

  • 2. De eigenaren van gronden gelegen aan wateren zijn verplicht de specie en/of het maaisel die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water door of onder toezicht van het waterschap of door henzelf uit die wateren is

    verwijderd van de beschermingszones te verwijderen binnen een door het DagelijksBestuur te stellen termijn.

Artikel 19 Afrasteringen

  • 20

  • 1. Van gronden die worden gebruikt voor het houden van huisdieren of die kennelijk zijn bestemd voor het houden van huisdieren en die zijn gelegen nabij wateren waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap, zijn

    de eigenaren verplicht daarlangs een voldoende kerende afrastering aan te brengen, op een zodanige plaats en van een zodanige constructie dat de af- en/of aanvoer van water en het onderhoud aan de wateren niet worden gehinderd.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur kan regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzenvan plaatsing.

Paragraaf 3 Verbodsbepalingen

Artikel 20

  • 21

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      de richting, vorm, afmeting of constructie van wateren te veranderen;

    • b.

      wateren en nieuwe wateren direct of indirect met elkaar in verbinding te brengen of wateren geheel of gedeeltelijk te dempen;

    • c.

      beplantingen of materialen dienende tot verdediging van oevers, taluds of de waterbodem te beschadigen, te vernietigen, te verplaatsen of weg te nemen;

    • d.

      in wateren het peil te veranderen;

    • e.

      binnen kernzones:

      1e aalkorven, fuiken of andere vistuigen, anders dan sportvistuigen, te plaatsen of te hebben;

      2e schepen onbeheerd te laten drijven;

      3e anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen schepen af te meren, te laden of te lossen, of daarmee ligplaats te nemen of te hebben;

    • f.

      binnen kernzones en beschermingszones:

      1e in de bodem te graven;

      2e werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen;

      3e opgaande houtbeplantingen aan te brengen, te hebben of te rooien;

      4e zich anders dan als rechthebbende, al dan niet met voertuigen of schepen op te houden, indien dat vanwege het Dagelijks Bestuur op eenvoor het publiek kenbare wijze is aangegeven, met dien verstande dat het ook zonder een dergelijk voor het publiek kenbare aanduiding is verboden met gemotoriseerde voertuigen gebruik te maken van de onderhoudspaden.

      5e anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen voorwerpen,materialen of stoffen te deponeren, te lozen of op te slaan.

      6e binnen 0,50 m uit de onderhoudspaden of als deze ontbreken uit de kernzone ploegvoren open te laten.

  • 2. De in het eerste lid genoemde verboden zijn niet van toepassing op handelingen ten behoeve van de uitvoering van herstel en onderhoud als bedoeld in de artikelen 16 en 17.

  • 3. De in het eerste lid onder f. vermelde verboden voor beschermingszones gelden niet langs schouwsloten.

Hoofdstuk 4 Ontheffingen

Artikel 21

  • 1. Het Dagelijks Bestuur kan van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen ontheffing verlenen.

  • 2. Ter bescherming van de bij de waterstaatstaken betrokken belangen kunnen aan een ontheffing voorschriften worden verbonden en kan een ontheffing voor een bepaalde tijd worden verleend.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing.

  • 22

Hoofdstuk 5 Schadevergoeding

Artikel 22

23

De belanghebbende die als gevolg van de toepassing van bepalingen van deze keur schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van belanghebbende behoort te blijven, wordt door het Dagelijks Bestuur op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toegekend indien de vergoeding niet anderszins is verzekerd.

Hoofdstuk 6 Handhaving en Strafbepalingen

Artikel 23 Toezichthouders

24

Het dagelijks bestuur wijst de toezichthouders aan die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze keur.

Artikel 24 Strafbepalingen

  • 25

  • 1. Overtreding van de bepalingen van deze keur wordt gestraft met hechtenis van ten Hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht, al dan niet met

    openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen, sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van

    het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Paragraaf 1 Overgangsbepalingen

Artikel 25 Ontheffingen

  • 26

  • 1. Een ontheffing, verleend vóór inwerkingtreding van deze keur, waarbij een ingevolge deze keur ontheffingplichtig werk of handelen door het Dagelijks Bestuur is toegestaan, wordt geacht ingevolge deze keur te zijn verleend.

  • 2. Voor al hetgeen ten tijde van inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht ontheffing ingevolge deze keur te zijn verleend.

Artikel 26 Leggers en/of kaarten

27

Voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger nog niet heeft plaatsgehad, wordt als legger aangemerkt de bij deze keur behorende kaart, waarop de ligging van de betrokken waterstaatswerken is aangegeven.

Artikel 27

28

Voor waterkeringen waarvoor vaststelling van een legger nog niet heeft plaatsgehad geldt dat als:

  • a.

    kernzones: als bedoeld in hoofdstuk 2 worden aangemerkt de waterkeringen van

    binnenteen tot buitenteen;

  • b.

    beschermingszones: als bedoeld in hoofdstuk 2 worden aangemerkt de gronden

    grenzend aan de kernzones binnen een afstand van 4 meter vanuit de grens van de

    kernzones;

  • c.

    buitenbeschermingszones in het geval van primaire waterkeringen: als bedoeld in

    hoofdstuk 2 worden aangemerkt de gronden grenzend aan de beschermingszones,

    binnen een afstand van 85 meter vanuit de grens van de beschermingszones.

Artikel 28

29

Voor wateren waarvoor vaststelling van een legger nog niet heeft plaatsgehad geldt dat als:

  • a.

    kernzones in het geval van wateren zonder onderhoudspaden: als bedoeld in

    hoofdstuk 3 worden aangemerkt de wateren van boveninsteek tot boveninsteek;

  • b.

    kernzones in het geval van wateren met onderhoudspaden: als bedoeld in

    hoofdstuk 3 worden aangemerkt de wateren van boveninsteek tot boveninsteek en

    het onderhoudspad;

  • c.

    beschermingszones: als bedoeld in hoofdstuk 3 worden aangemerkt de gronden

    grenzend aan de kernzones binnen een afstand van 5 meter uit de boveninsteek.

    Paragraaf 2 Slotbepalingen

Artikel 29 Intrekking en inwerkingtreding

  • 30

  • 1. Op dezelfde dag van inwerkingtreding van deze keur worden de tot dan toe geldende keuren van de waterschappen Eemszijlvest en Noorderzijlvest (opgericht op 1 januari 1995) ingetrokken.

  • 2. Deze keur treedt in werking op de eerste dag volgend op die van de bekendmaking.

Artikel 30 Citeertitel

Deze keur kan worden aangehaald als "Keur waterschap Noorderzijlvest 2000".

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van het Voorlopig Algemeen Bestuur van het

waterschap Noorderzijlvest,

gehouden op 24 mei 2000 in Zaal Balk te Zuidhorn.

Het Voorlopig Algemeen Bestuur:

ir. H. van ‘t Land, dijkgraaf ir. C.W. Woldring, secretaris


Noot
1

[Toelichting: Artikel 1 Begripsomschrijving

In veel keuren treft men een omschrijving aan van "bestuur" of "bestuursorgaan". In deze keur is er voor gekozen telkens in concreto aan te geven welk bestuursorgaan wordt bedoeld. Dit bevordert de duidelijkheid en de leesbaarheid van de tekst.

Evenmin als in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt in de keur een omschrijving van het begrip oppervlaktewateren gegeven. Uit de jurisprudentie blijkt dat hetgeen onder oppervlaktewateren wordt verstaan aan wijziging onderhevig is.

Het is dan ook beter om - in plaats van in de keur vast te leggen wat onder oppervlaktewateren moet worden verstaan - aan te sluiten bij die jurisprudentie: "een anders dan louter incidenteel aanwezige aan het aardoppervlak en aan de open lucht

grenzende watermassa (met inbegrip van een bedding waarin een zodanige watermassa al dan niet bij voortduring voorkomt), tenzij daarin als gevolg van rechtmatig gebruik ten behoeve van een specifiek doel geen normaal samenhangend geheel van levende organismen en niet-levende omgeving (ecosysteem) aanwezig is dan wel het een ter berging van afval gegraven bekken betreft waarin slechts in een overgangsfase water aanwezig is en zich nog geen normaal ecosysteem heeft ontwikkeld (HR 30-11-1982).

Als legger wordt in deze keur aangemerkt een staat van waterstaatswerken. Daarbij moet gedacht worden aan:

- de legger zoals bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet;

- de legger zoals bedoeld in artikel 12 aanhef en onder b van de Wet op de waterkering;

- iedere andere staat van waterstaatswerken die de vaststellingsprocedure van de legger, zoals voorgeschreven in de Waterschapswet, heeft doorlopen en waarin onderhoudsplichtigen en/of onderhoudsverplichtingen worden aangewezen. Een voorbeeld hiervan kan zijn een staat van waterstaatswerken bevattende de door of namens het Dagelijks Bestuur te schouwen waterstaatswerken.]

Noot
2

[Toelichting: Artikel 2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Op grond van het eerste en tweede lid zijn de beperkt gerechtigden/gebruikers verplicht de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen na te komen. In het derde lid is bepaald dat de eigenaren en de beperkt gerechtigden/gebruikers

hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen. Veelal is immers niet de eigenaar maar de feitelijke gebruiker degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan

die verplichtingen is gebaat.

Doordat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid is het mogelijk in eerste instantie de eigenaar aan te schrijven in het geval bestuursdwang wordt toegepast.]

Noot
3

[Toelichting: Artikel 3 Gedoogplichten

De gedoogplichten voor de eigenaren van waterstaatswerken of nabij waterstaatswerken gelegen gronden als neergelegd in dit artikel zijn gedeeltelijk dezelfde als verwoord in de artikelen 9 en 10 van de Waterstaatswet 1900, maar zijn breder van strekking.

De bepalingen van de Waterstaatswet 1900 staan hier niet aan in de weg. Artikel 9, derde lid van deze wet houdt er zelfs uitdrukkelijk rekening mee dat dit soort verdergaande gedoogplichten uit anderen hoofde voortvloeien. Van nabij waterstaatswerken gelegen gronden kan gesproken worden zolang er nog een relatie met het waterstaatswerk is te onderkennen. Zie ook de artikelen 9 en 19. In het eerste lid onder c wordt gesproken over materieel. Hieronder dienen ook (dienst)auto's te worden begrepen. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid worden eigenaren en gebruikers tenminste 48 uren van tevoren schriftelijk in kennis gesteld van de werkzaamheden als bedoeld onder b en d die op hun gronden worden uitgevoerd. Dit laatste hoeft echter niet indien het betreft de uitvoeringvan gewoon onderhoud of spoedeisende gevallen.]

Noot
4

[Toelichting: Artikel 4

Deze keur gaat uit van één reglementeringssyteem voor alle typen waterkeringen, waarbij kunnen worden onderscheiden: primaire waterkeringen, waterkeringen, kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones. Hierop zijn steeds weer

bepaalde keurbepalingen van toepassing.De begrenzingen van deze zones worden door het waterschap bepaald en vastgelegd in de legger. Bij het bepalen van deze begrenzingen heeft het waterschap steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde beperkingen aan het gebruik van gronden slechts ter bescherming van het waterstaatkundig functioneren van in casu waterkeringen plaats mag hebben. Het één en ander is op de aan deze toelichting gehechte tekening duidelijk gemaakt.]

Noot
5

[Toelichting: Artikel 5

In het onderhavige artikel worden de onderhoudsplichtigen aangewezen. De omvang van de onderhoudsverplichtingen wordt mede bepaald door hetgeen daaromtrent in de legger is opgenomen. Leggers zijn van oudsher de registers, waarin zijn opgenomen de onderhoudsverplichtingen en voorheen ook wel de betalingsverplichtingen; in het bijzonder de betalingsverplichtingen die voor onderhoudsverplichtingen in de plaats zijn gekomen. Het buitengewoon onderhoud van alle overige waterkeringen in het beheersgebied berust op grond van het tweede lid bij het waterschap, tenzij op grond van een daartoe strekkende aanwijzing in de legger een ander met het buitengewoon onderhoud van die waterkeringen is belast.]

Noot
6

[Toelichting: Artikel 6

In dit artikel wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn.]

Noot
7

[Toelichting: Artikel 7

In dit artikel wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het buitengewone onderhoud gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in deze keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud wordt, in ieder geval waar het primaire waterkeringen betreft, maar soms ook bij overige waterkeringen, door het waterschap zelf verricht. Zolang in de legger hieromtrent (nog) niets is bepaald, dienen de onderhoudsplichtigen de waterkering in stand te houden overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm, afmeting en constructie. ]

Noot
8

[Toelichting: Artikel 8

Het bepaalde in dit artikel richt zich tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of boven kernzones of beschermingszones aangebrachte werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben en die anders dan met ontheffing zijn aangebracht. Immers,voor met ontheffing aangebrachte werken dienen bepalingen met een strekking als die van dit artikel in de bij de ontheffing behorende voorschriften te worden opgenomen. ]

Noot
9

[Toelichting: Artikel 9

Dit artikel verplicht de eigenaren van gronden die nabij waterkeringen zijn gelegen, waarop ingevolge artikel 13, eerste lid aanhef en onder a ten tweede het houden van huisdieren is verboden, langs die waterkeringen afrasteringen te plaatsen.

Het Dagelijks Bestuur kan regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing. Onder wijzen van plaatsing worden ook afstanden begrepen. Deze regels dienen vervolgens uiteraard wel aan belanghebbenden kenbaar te worden gemaakt.]

Noot
10

[Toelichting: Paragraaf 3 Gebodsbepalingen enkel ten aanzien van primaire waterkeringen

In verband met de leesbaarheid van deze keur is er voor gekozen ten aanzien van de gebodsbepalingen een onderscheid te maken tussen bepalingen die voor alle waterkeringen gelden en gebodsbepalingen die enkel ten aanzien van primaire

waterkeringen gelden.]

Noot
11

[Toelichting: Artikel 10

Dit artikel verplicht de eigenaren van in beschermingszones gelegen gronden tot het voortdurend stuifvrij houden van deze gronden. ]

Noot
12

[Toelichting: Artikel 11

Langs de primaire waterkering wordt door of onder toezicht van het waterschap een zogenaamde ringsloot gegraven en op gezette tijden hergraven. Dwars op deze ringsloot dienen op grond van dit artikel de eigenaren van buitendijkse gronden wateren ten behoeve van de ontwatering van de buitenbermen van de waterkering te graven dan wel te hergraven.]

Noot
13

[Toelichting: Artikel 12

Dit artikel verplicht de eigenaren van in beschermingszones gelegen gronden tot het vrijhouden van deze percelen gronden van voor de grasmat van de waterkering schadelijke beplanting, zoals distels en dergelijke.]

Noot
14

[Toelichting: Artikel 13

In dit artikel worden onderscheiden:

- verboden die gelden binnen kernzones;

- verboden die gelden binnen kernzones en beschermingszones;

- verboden die gelden binnen kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones;

- verboden die gelden binnen buitenbeschermingszones.

Binnen de verschillende zones gelden verschillende verboden. Bepaalde handelingen bijvoorbeeld die, indien ze in beschermingszones worden uitgevoerd, het waterkerend

vermogen van de waterkering niet zouden aantasten, kunnen dit waterkerend vermogen wel aantasten indien ze binnen kernzones worden uitgevoerd.

Grondroeringen

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid aanhef en onder a ten eerste is het verboden binnen kernzones welke grondroeringen dan ook te verrichten. Binnen

beschermingszones zijn grondroeringen, bijvoorbeeld in de vorm van agrarisch gebruik zoals ploegen, derhalve wel toegestaan.

Huisdieren

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid aanhef en onder a ten tweede is het verboden binnen kernzones huisdieren te houden of te laten lopen. Dit verbod geldt niet voor schapen op waterkeringen; één van de voorwaarden van het pachtcontract dat het

waterschap met de pachter van de (veelal primaire) waterkering sluit, zal immers wel luiden dat de pachter verplicht is de (primaire) waterkering met schapen te beweiden. Onder huisdieren worden verstaan alle gedomesticeerde dieren; dus zowel de grote

huisdieren als varkens, paarden, rundvee en overige hoefdieren als de kleine huisdieren als kippen, ganzen en honden. De bepaling verbiedt zowel het houden van (beweiden met) huisdieren als het laten lopen van huisdieren binnen kernzones. De houder van deze dieren dient er dus voor te zorgen dat deze zich niet binnen de kernzones begeven.

Betreding

Ingevolge het bepaalde in het eerste lid aanhef en onder d is het verboden zich binnen kernzones en beschermingszones op te houden, indien dat ter plaatse op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven, bijvoorbeeld door het plaatsen van borden met het opschrift "verboden toegang, waterschap Noorderzijlvest". Daar waar recreatieve waarden aan waterkeringen worden toegekend, kunnen deze, indien waterkeringbelangen zich daar niet tegen verzetten, voor recreatief medegebruik worden opengesteld.

De toegang wordt aan de rechthebbende (eigenaar, zakelijk of persoonlijk gerechtigde) niet ontzegd omdat hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.

Overige verboden

De overige verboden behoeven geen aparte toelichting. Zij beogen alle te voorkomen dat de stabiliteit van de waterkering wordt aangetast dan wel (de bereikbaarheid van waterkeringen ten behoeve van) het onderhoud wordt gehinderd.]

Noot
15

[Toelichting: Artikel 14

De keur gaat uit van één reglementeringssysteem voor alle typen wateren, waarbij kunnen worden onderscheiden: de wateren, de kernzones en de beschermingszones. De begrenzingen van de zones worden door het waterschap bepaald en vastgelegd in de legger. Bij het bepalen van deze begrenzingen heeft het waterschap steeds voor ogen te houden dat het opleggen van bepaalde beperkingen aan het gebruik van gronden slechts ter bescherming van het waterhuishoudkundig functioneren van in casu wateren (de af- en/ of aanvoer of berging) plaats mag hebben. Het één en ander is op de aan deze toelichting gehechte tekening duidelijk gemaakt. ]

Noot
16

[Toelichting: Artikel 15

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 5.]

Noot
17

[Toelichting: Artikel 16

In dit artikel wordt omschreven waartoe de onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud gehouden zijn. De onderhoudsplichtigen zijn te allen tijde gehouden voorwerpen, materialen en stoffen die de af- en/of aanvoer dan wel de berging

van water hinderen uit wateren te verwijderen. Dit is iets anders dan het schonen van de wateren dat jaarlijks vóór de vooraf aan te kondigen schouw moet gebeuren om de maatgevende af- en/of aanvoer van water veilig te stellen. De oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, dienen behoorlijk in stand te worden gehouden, overigens slechts voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakking de af- en/of aanvoer van water wordt gehinderd dan wel

aangelegde onderhoudspaden door inzakking worden bedreigd. Waar de feitelijke afmetingen van het profiel de voor de af- en/of aanvoer van water noodzakelijke profielafmetingen overtreffen kan de onderhoudsplichtige niet worden verplicht de

overprofilering in stand te houden als niet tevens ook de instandhouding van een onderhoudspad in het geding is. ]

Noot
18

[Toelichting: Artikel 17

In dit artikel wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het buitengewone onderhoud gehouden zijn. Als buitengewoon onderhoud wordt in deze keur aangemerkt het in stand houden van de wateren overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm, afmeting en constructie. Dit onderhoud wordt waar het betreft wateren van overwegend belang voor de af- en/of aanvoer van water voor een groter gebied veelal uitgevoerd door het waterschap. Zolang in de legger hieromtrent (nog) niets is bepaald, dienen de onderhoudsplichtigen de wateren in stand te houden overeenkomstig de oorspronkelijke richting, vorm,afmeting en constructie. ]

Noot
19

[Toelichting: Artikel 18

Artikel 11 van de Waterstaatswet 1900 bepaalt dat bij verordening kan worden bepaald dat op erven en gronden gelegen aan een watergang, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het openbaar gezag, de specie moet worden ontvangen die tot behoorlijk onderhoud voor de af- of aanvoer van water uit de watergang moet worden verwijderd. Deze ontvangstplicht wordt, ook voor maaisel, bij deze keur in het leven geroepen. Bedacht dient te worden dat de ontvangstplicht van specie en/of maaisel niet onder alle omstandigheden onverkort kan worden gehandhaafd. Fysieke belemmeringen als bebouwing kunnen er aan in de weg staan dat de specie op aan wateren gelegen percelen kan worden ontvangen. Voorts kunnen de hoeveelheid uitkomende specie en verontreiniging of besmetting van de specie aanleiding zijn om de specie af te voeren dan wel de veroorzaakte schade aan gronden te vergoeden voor zover deze redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de betrokken ingeland dient te blijven.

Hogere regelgeving dan wel het in het beheersplan verwoorde beleid bepalen uiteindelijk in welke gevallen de ontvangstplicht kan worden gehandhaafd en in welke gevallen niet (onverkort). In het tweede lid is de plicht tot verwijdering van specie en maaisel van de beschermingszones vastgelegd, om te voorkomen dat de specie en het maaisel die bij het onderhoud uit de wateren is verwijderd (opnieuw) in de wateren geraakt en daardoor de af- en/of aanvoer van water hindert dan wel de gedeponeerde specie de doorgang voor onderhoudsmachines bemoeilijkt.1. Op gronden gelegen aan wateren, waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap moet de specie en/of het maaisel worden ontvangen die tot behoorlijk onderhoud ten behoeve van de af- en/of aanvoer van water uit die

wateren wordt verwijderd.]

Noot
20

[Toelichting: Artikel 19

Dit artikel verplicht de eigenaren van gronden die nabij wateren zijn gelegen en waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van het waterschap langs die wateren afrasteringen te plaatsen. Het Dagelijks Bestuur kan regels stellen omtrent afrasteringsconstructies en wijzen van plaatsing. Onder wijzen van plaatsing worden ook afstanden begrepen. Deze regels dienen vervolgens uiteraard wel aan belanghebbenden kenbaar te worden gemaakt.]

Noot
21

[Toelichting: Artikel 20

In dit artikel worden onderscheiden:

- verboden die gelden ten aanzien van wateren;

- verboden die gelden binnen kernzones;

- verboden die gelden binnen kernzones en beschermingszones.

Bij het stellen van verbodsbepalingen ten aanzien van wateren die kunnen worden aangemerkt als scheepvaartweg in de zin van de Scheepvaartverkeerswet (Stb. 1988, 352) dient te worden bedacht dat ook het bevoegd gezag ingevolge die wet regels kan

stellen. Voor een groot aantal scheepvaartwegen, te weten de bij het waterschap in beheer zijnde vaarwegen, is het Dagelijks Bestuur van het waterschap als bevoegd gezag in de zin van de Scheepvaartverkeerswet aangewezen. Als bevoegd gezag kan het Dagelijks Bestuur regels stellen in het belang van de instandhouding van de scheepvaartweg, ter bescherming van de waterhuishouding, de oevers en waterkeringen en ter bescherming van in of boven de scheepvaartweg aanwezige werken tegen schade door scheepvaart. Het stellen van regels kan mede geschieden in het belang van het voorkomen of beperken van onder meer schade voor het scheepvaartverkeer aan de landschappelijke waarden of natuurwetenschappelijke waarden van een gebied waarin scheepvaartwegen zijn gelegen. Voor die scheepvaartwegen waarover het Dagelijks Bestuur niet als bevoegd gezag is aangewezen, kunnen de bevoegdheden van het bevoegd gezag en het waterschap elkaar overlappen. Dit kan gevolgen hebben voor de keurbevoegdheid van het waterschap. In artikel 42 van de Scheepvaartverkeerswet wordt deze materie geregeld. Hier is bepaald dat de bevoegdheid van het waterschap tot het stellen van regels in het belang van het waterbeheer gehandhaafd blijft voor zover deze regels niet in strijd zijn met het bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde. Bij strijdigheid van de keur met het bij of krachtens de Scheepvaartverkeerswet bepaalde houdt het in de keur bepaalde van rechtswege op te gelden.

Verandering of demping

De in het eerste lid aanhef en onder a en b genoemde handelingen kunnen de af- en/of aanvoer van water hinderen dan wel het bergend vermogen van het waterhuishoudkundig systeem nadelig beïnvloeden. Zo kunnen veranderingen in richting, vorm of constructie van wateren respectievelijk het met elkaar in verbinding brengen of dempen van wateren tot gevolg hebben dat het water naar een andere, niet gewenste, richting wordt afgevoerd dan wel de af- of aanvoer van water wordt gehinderd. Het veranderen van de afmetingen van wateren respectievelijk het dempen van wateren beïnvloedt het bergend vermogen van wateren.

Peil

Op grond van artikel 16 van de Wet op de Waterhuishouding en de Verordening op de waterhuishouding in de provincie Groningen is het Algemeen Bestuur van het waterschap verplicht in de daarin aangewezen gevallen peilbesluiten vast te stellen. Op

grond van de Verordening op de waterhuishouding Drenthe geldt momenteel geen verplichting tot vaststelling van peilbesluiten. De in het peilbesluit aangegeven peilen dienen door het waterschap zoveel als mogelijk te worden gehandhaafd. De betrokken

peilen worden vastgesteld met het oog op functies die aan de betrokken wateren zijn toegekend in het provinciaal waterhuishoudingsplan en/of (aanvullend) in het beheersplan van het waterschap.Het is in beginsel ongewenst dat het in genoemde plannen neergelegde waterhuishoudkundig beleid wordt doorkruist door particulieren, die de waterstand op een ander peil brengen of houden dan in het peilbesluit voor het betrokken water is vastgesteld. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid aanhef en onder d is het dan ook verboden in wateren het peil te veranderen. Onder omstandigheden kan het Dagelijks Bestuur aan particulieren toestaan dat (tijdelijk) de waterstand op een ander peil wordt gebracht, bijvoorbeeld door onderbemaling. Dit zal over het algemeen slechts kunnen gebeuren indien de betrokkene daarbij zodanige maatregelen neemt dat geen nadelige effecten ontstaan voor de waterhuishoudkundige verzorging van het gebied.

Afmeren

Op grond van het eerste lid aanhef en onder e ten derde is het verboden binnen kernzones anders dan op daartoe kennelijk aangewezen plaatsen schepen af te meren, te laden of te lossen of daarmee ligplaats te nemen of te hebben.

Deze bepaling beoogt genoemde handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen die zodanig zijn ingericht dat de oevers en taluds niet worden beschadigd.

Werken

Op grond van het eerste lid aanhef en onder f ten tweede is het verboden binnen kernzones en beschermingszones werken te maken, te hebben, te vernieuwen, te wijzigen of op te ruimen. Blijkens de begripsomschrijvingen dienen onder werken alle door

menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of inrichtingen met toebehoren te worden verstaan. Onder werken dienen uiteraard huizen, schuren, opslagplaatsen, betuiningen en dergelijke te worden verstaan. Maar ook de kramen en dergelijke die tijdens het schaatsseizoen op en langs het ijs verschijnen vallen er onder.

Toegang

Op grond van het eerste lid aanhef en onder f ten vierde is het voor niet-rechthebbenden verboden zich binnen kernzones en beschermingszones op te houden indien dit vanwege het Dagelijks Bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven (bijvoorbeeld door het plaatsen van een bord met het opschrift "verboden toegang, waterschap Noorderzijlvest."). Daar waar recreatieve waarde aan waterstaatswerken kan worden toegekend kunnen deze werken, indien waterstaatkundige belangen zich daartegen niet verzetten, voor recreatief medegebruik worden opengesteld. De bepaling moet tegengaan dat kwetsbare oevers en taluds of oeverbegroeiingen worden beschadigd. De toegang wordt aan de rechthebbende (eigenaar, zakelijk of

persoonlijk gerechtigde) niet ontzegd omdat hiermee in strijd met het bepaalde in artikel 5:1 Burgerlijk Wetboek praktisch elk genot van de zaak zou worden ontzegd.

Overige verboden

De overige verboden behoeven geen aparte toelichting. Ze zijn er in eerste instantie alle op gericht dat de stabiliteit van het watervoerend profiel niet wordt aangetast, de af-en/of aanvoer en/of de berging van water niet wordt gehinderd dan wel (de bereikbaarheid van wateren ten behoeve van) het onderhoud niet wordt gehinderd.]

Noot
22

[Toelichting: Artikel 21

Van de in de keur gestelde gebodsbepalingen en verbodsbepalingen kan het Dagelijks Bestuur ontheffing verlenen.

Op de ontheffingverlening zijn de bepalingen van hoofdstuk 4, titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Voor het opnemen van bepalingen inzake ontheffingverlening die afwijken van het bepaalde in de Awb wordt geen aanleiding gezien.

Titel 4.1 van de Awb geeft regels met betrekking tot:

- de aanvraag;

- de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag;

- de beslistermijn;

- de motivering van de beslissing.

Aan een keurontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften dienen te worden gesteld vanuit de invalshoek van de bescherming van de bij de waterstaatkundige verzorging van het gebied betrokken belangen, zo blijkt uit het tweede

lid. Dezelfde belangen kunnen met zich meebrengen dat een ontheffing slechts voor een bepaalde tijd kan worden verleend.

Bij vrije beschikkingen is doorgaans niets bepaald omtrent de intrekking. Het derde lid maakt duidelijk dat het Dagelijks Bestuur een eenmaal verleende ontheffing kan wijzigen of intrekken. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op het weigeren, wijzigen en intrekken van een ontheffing. Indien de belanghebbende door de intrekking of wijziging schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, ontstaat voor de belanghebbende op grond van artikel 22 een recht op schadevergoeding.]

Noot
23

[Toelichting: Artikel 22

Ingevolge het bepaalde in dit artikel wordt de belanghebbende die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de toepassing van de bepalingen van deze keur en die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven een schadevergoeding verstrektindien de vergoeding niet anderszins is verzekerd. Het door het Dagelijks Bestuur enomen besluit op een terzake ingediende aanvraag kan worden aangemerkt als een eschikking, waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht een bezwaarschrift

kan worden ingediend.  ]

Noot
24

[Toelichting: Artikel 23

Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht kent bestuursbevoegdheden toe aan bij of krachtens wettelijk voorschrift aangewezen toezichthouders. Het toezicht zoals hier aan de orde moet worden gezien als toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften alsmede vergunningvoorschriften. Het gaat daarbij om toezicht op voor burgers geldende wettelijke verplichtingen. Aangezien de aanwijzing in de keur niet rechtstreeks plaatsvindt, is correcte aanwijzing van toezichthouders in aanvullende besluitvorming nog noodzakelijk. In dit artikel isbepaald dat het dagelijks bestuur van het waterschap de toezichthouders aanwijst.]

Noot
25

[Toelichting: Artikel 24

In artikel 81 van de Waterschapwet is bepaald welke maximum straf op overtreding van een keur kan worden gesteld. In dit artikel is de in de Waterschapswet toegestane maximum straf opgenomen. Op grond van artikel 85, derde lid van de Waterschapswet kan aan de overtreder van de keur een schikkingsvoorstel worden gedaan om strafvervolging te voorkomen. Naast de strafoplegging door de rechter is het Dagelijks Bestuur bevoegd bestuursdwang toe te passen (artikel 61 van de Waterschapswet) of een dwangsom op te leggen (artikel71van de Waterschapswet).]

Noot
26

[Toelichting: Artikel 25

Het eerste lid van dit artikel beoogt werken die voor inwerkingtreding van deze keur met ontheffing zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur ontheffingplichtig zijn de status te geven van werken die met een ontheffing ingevolge deze keur zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken die voor inwerkingtreding van deze keur legaal zonder ontheffing konden worden aangebracht doch ingevolge deze keur ontheffingplichtig zijn, aangemerkt als werken die met een ontheffing ingevolge deze keur zijn aangebracht.]

Noot
27

[Toelichting: Artikel 26

Ingevolge het eerste lid wordt voor waterstaatswerken waarvoor vaststelling van een legger nog niet heeft plaatsgehad, tot het moment dat wel een legger is vastgesteld, als legger aangemerkt een bij de keur behorende kaart, waarop de ligging van de betrokken waterstaatswerken zijn aangegeven. De kaart kan, indien gegevens omtrent richting, vorm, afmeting en constructie bekend zijn van profielen worden voorzien. In het geval dat deze profielen worden opgenomen, zal de kaart min of meer het karakter van eenlegger krijgen.]

Noot
28

[Toelichting: Artikel 27

Dit artikel beoogt te voorkomen dat een leemte ontstaat in het geval dat vaststelling van een legger nog niet heeft plaatsgehad. Het artikel bevat de afmetingen van kernzones, beschermingszones en buitenbeschermingszones van waterkeringen die in dat geval gelden. Als kernzone wordt aangemerkt de waterkering, waarbij de binnen- en de buitenteen als de begrenzing van de waterkering dienen te worden aangemerkt. ]

Noot
29

[Toelichting: Artikel 28

Dit artikel bevat een met artikel 28 vergelijkbare regeling voor wateren. Als kernzone wordt aangemerkt het water, waarbij de boveninsteek en in voorkomende gevallen het onderhoudspad als de begrenzing van het water dient te worden aangemerkt.

Slotbepalingen Intrekking en inwerkingtreding ]

Noot
30

[Toelichting: Artikel 29

Op de bekendmaking en inwerkingtreding van een keur zijn de artikelen 73 tot en met 76 van de Waterschapswet van toepassing. De keur verbindt niet dan nadat deze is bekendgemaakt. De bekendgemaakte keur treedt in werking met ingang van de eerste

dag volgend op die van de bekendmaking.]